| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst, Moraal
Wilhelm ANDERSEN, Der Existenzbegriff und das existenzielle Denken in der neueren Philosophie und Theologie. - Bertelsmann, Gütersloh, 1940, 217 blz.
Onder den invloed van den Deen Kierkegaard is het ingewikkelde begrip 'existentie', met zijn aanvulling 'existentieele denkwijze' in het middelpunt der belangstelling komen te staan van een groep hedendaagsche filosofen. Ook protestantsche godgeleerden worden er door geboeid.
Reeds bij Kierkegaard omspande het begrip 'existentie' en dat van 'existeerend denker' een heele gamma van beteekenissen. In den vollen zin van het woord is 'existentie' de toestand van hem die zich, door een telkens herhaalde keuze vanuit den grond van zijn bestaan, overlevert aan God zooals Hij zich in de Evangeliën openbaart. De verzwakte beteekenissen worden gekenschetst door de aanwezigheid van een louter zedelijke grondkeuze of van een grondkeuze die wel van godsdienstigen doch niet van specifiek christelijken aard is. De 'existeerende denker' is hij wiens denkwijze door een 'existentieele' keuze wordt ingegeven. De eenige 'existentie-leer', die in de oogen van Kierkegaard stand houdt, is degene die op de christelijke 'existentie' berust en daarop licht zoekt te werpen.
Toch hebben hedendaagsche filosofen, onder wie vooral Jaspers en Heidegger, tegen de bedoeling van Kierkegaard in, een leer trachten op te bouwen, geheel uitgaande van een zedelijke of wijsgeerige opvatting van de 'existentie'. De hierdoor ontstane verschuiving wordt door den auteur uitstekend beschreven, waar hij de meest kenmerkende trekken van de existentie-filosofieën uiteenzet. Maar hij verbergt daarbij zijn meening niet: dat die wijsgeerige pogingen aan een onherstelbaar euvel lijden; want geen enkele andere 'existentie-leer' dan een openlijk theologische zou steek houden.
Aan eenige protestantsche theologen (niet alleen Hirsch die ernstige concessies doet aan het rationalisme; maar zelfs Brunner, Gogarten en anderen) wordt verweten al te veel draagwijdte toe te kennen aan de filosofie. De persoonlijke opvatting van Dr. Andersen is duidelijk fideïstisch; op dit punt sluit ze aan bij de radikale denkwijze van Karl Barth.
Dit boek eischt eenig voorbehoud vanuit het katholieke standpunt, dat op het gebied van zeden, godsdienst en apologie een beperkte maar toch werkelijke en belangrijke rol toekent aan de rede. Opmerkelijk is de zekerheid waarmee de schrijver zijn weg vindt in den doolhof van filosofieën en theologieën. Ik ken geen helderder inleiding tot de studie van deze vaak moeilijk omlijnbare leerstelsels.
Ed. Dhanis
Pr. Dr H. WEBER, Wesen der Caritas. - Caritasverlag G.M.B.H., Freiburg i. Br., 1938, XXXII-346 blz., RM. 4,80.
Om de leemte door het al lang uitverkochte handboek van F. Keller gelaten aan te vullen, wil Schr., in zijn 'Allgemeine- Caritaswissenschaft', 4 deelen resp. aan Wezen-Wording-Waarde-Werken der caritas wijden. Dat groot werk moet dienen als uitgebreid handboek voor het hooger onderwijs en tot theoretische raadpleging voor mannen uit de praktijk. Het eerste deel, dat we hier bespreken, bestudeert eerst de caritas meer algemeen als christelijke grondgedachte, aan de hand van philologische, historische, theologische en psychologische gegevens. Daarop volgt een meer speciale studie over de caritas als christelijke naastenliefde, waar de kenmerken der ware christelijke liefde o.i. zeer goed weergegeven zijn. Het werk beantwoordt aan al de didaktische eischen: klare indeelingen en registers, korte samenvatting na de voornaamste hoofdstukken, rijke litteratuuropgaven, vlotte taal. Hier en daar was misschien toch meer diepte gewenscht: b.v. op de vraag of er naast de goddelijke deugd van liefde ook een zedelijke ingestorte caritas bestaat, verwijst Schr. eenvoudig naar meer speciale werken. De problemen omtrent de liefde die men aan slechte ouders verschuldigd is, worden ook maar zwak opgelost. De rangorde der objecten van de liefde, die op blz. 145 vg. slechts volgens het fundament der liefde bepaald wordt, moest toch ook
| |
| |
het motief der liefde (waardoor juist de 'welwillendheid' ontstaat) in aanmerking nemen. Nochtans zal dit werk, als theoretische encyclopedie van de caritas, zeer nuttige diensten bewijzen.
A. Taymans, C.D.C. Leuven
Prof. Al. JANSSENS, Prof. Dr. F. TUMMERS, Prof. P. PLOUMEN, Maria in de leer der Kerk. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1940, 359 blz., Fr. 75.
Deze Marialeer is het eerste deel van een grootsch opgezet driedeelig werk, waarin, na de leer der Kerk over Maria, in twee andere deelen de geschiedenis der Mariavereering in den loop der eeuwen en hare vereering in ons persoonlijk leven en in gemeenschap met de Kerk moest behandeld worden. 'Moest', want de nood der tijden deed vooralsnog van de volledige uitvoering van dit plan afzien. Alleen het reeds bij het aanbreken van den oorlog voltooide eerste deel wordt thans als een zelfstandig werk uitgegeven. We mogen ons daarover verheugen, want, daargelaten dat de hier behandelde stof een afgesloten geheel uitmaakt, biedt het ons een uiterst leerrijk beeld van den huidigen stand der Mariale theologie. En daar nu juist de laatste jaren op dit gebied zooveel gepresteerd werd, was het hoogst wenschelijk dat ook onze ontwikkelde leeken de vruchten van dien arbeid mochten genieten.
Drie vooraanstaande Mariologen hebben de taak onderling verdeeld: Pater Aloïs Janssens, van de Congregatie van Scheut, onlangs door een voorbarigen dood aan Vlaanderen ontrukt, en Paters Tummers en Ploumen, professors aan de theologische Faculteit der PP. Jezuieten te Maastricht. P. Janssens schreef vooreerst de Inleiding over de Bronnen der Mariologie: Schriftuur en Traditie, waarbij bijzonder de oudste Marialevens ter sprake komen (blz. 1-56). Vervolgens behandelt hij in een eerste afdeeling het goddelijk Moederschap (blz. 57-110). P. Tummers verstrekt de tweede afdeeling waarin het op en top actueele vraagstuk van het algemeen Middelaarschap van Maria wordt behandeld (blz. 111-212). De derde afdeeling, van de hand van P. Ploumen, behelst de overige genaden en voorrechten van Maria, inzonderheid haar onbevlekte Ontvangenis en ten hemelopneming, alsook de vereering die wij aan de Moeder Gods verschuldigd zijn (blz. 213-348). Er werd naar gestreefd de leer der Kerk objectief, klaar en bevattelijk uiteen te zetten, wat natuurlijk niet belet dat ook eigen meeningen, en soms op hetzelfde punt bij de drie auteurs verschillende, tot uiting komen. Aan elk onderdeel is een goedgekozen bibliographie toegevoegd. Teuling's Uitgevers-maatschappij zorgde voor een keurige uitvoering.
E. Druwé
E. PRZYWARA, Deus semper maior. Theologie der Exerzitien. - Herder, Freiburg i. Br. - I Band: Anima Christi, Annotationen, Fundament, Erste Woche. - 1938, 272 blz., gen. RM. 4,20, geb. RM. 5,60. - II Band: Zweite Woche. - 1939, 380 blz., gen. RM. 5,80, geb. RM. 7,20. - III Band: Dritte Woche, Vierte Woche, Liebe, Nachwort: Gott in allen Dingen. - 1940, 464 blz., gen. RM 8,20, geb. RM. 9,80.
Het laatste werk van P. Przywara vergelijken we het best met een reusachtig en monumentaal kerkgebouw: wie er binnentreedt, voelt op zich den machtigen, haast verpletterenden greep van het onmetelijke en het peillooze. Geen verzameling van ethische of ascetische beschouwingen, maar de systematische opbouw der philosophische en theologische grondslagen der Geestelijke Oefeningen van den heiligen Ignatius van Loyola. Geen abstracte speculatieve theologie, maar een voor de moderne tijden geschreven theologische synthese, waarin schrijver, steunend op den volledigen tekst der Geestelijke Oefeningen, en dezen aanhoudend met teksten uit de H. Schrift belichtend, op meesterlijke wijze de centrale gegevens groepeert van het katholicisme betreffende den mensch, Christus, de Kerk, het ascetische en het religieuze leven.
In het ensemble van 'schrijvers werk teruggeplaatst, voltooit de 'Theologie der Exerzitien' de theocentrische wereldvisie waartoe het eerste boekdeel van zijn 'Analogia entis' een inleiding vormde. Ook vindt men hier dezelfde theologische inspiratie terug, die schrijver in zijn vroegere kortere religieuze geschriften bezielde. Hierin ligt dan ook de verklaring van den titel: 'Deus semper maior'.
Niet het minst origineel lijkt ons de bespreking van die deelen, die de commentatoren der Geestelijke Oefeningen meestal over het hoofd zien: de hoofdstukken nl. over de verschillende Regulae en de Annotationes. Allermerkwaardigst echter zijn de paraphrase van de 'Anima Christi' en het Nawoord: Gott in allen Dingen. Over dit laatste schrijft P. Hugo Rahner in de Stimmen der Zeit (Dec. 1940), dat het is 'das letzte Wort, das in unsern Tagen über Ignatius geschrieben wurde, weil es mehr Wesentliches aussagt als viele Bücher zusammen'.
| |
| |
Dit werk is niet alleen bestemd voor theologen en geestelijke leiders; het richt zich ook tot de katholieke leeken, die in de theologie der H. Schrift en in het wezen van de Geestelijke Oefeningen wenschen te worden ingeleid. P. Przywara's diepe gedachte en ingewikkelde stijl leggen hun weliswaar zware eischen op; maar elke krachtsinspanning wordt des te rijkelijker beloond.
G. Neefs
Anton KOCH, Homiletisches Handbuch: Zweite Abteilung: Homiletisches Lehrwerk, Predigtpläne und Skizzen, Band VI. - Herder, Freiburg, 1941, 500 blz. Mark 9,20.
Met deze band begint het tweede groote onderdeel van het homiletisch standaardwerk van Pater Koch. In de vier eerste banden (waarover in Streven, VI (1938-1939), blz. 158-162; 428-429; 651-652) werd volgens een zeer overzichtelijke, zorgvuldig genummerde verdeeling, het materiaal verzameld, dat den predikant of godsdienstleeraar dienstbaar kan zijn bij de uiteenzetting van de geopenbaarde leer. Daarop moet een overgangsband volgen (die echter pas na voltooiing van het tweede deel zal verschijnen), waarin een handleiding tot de homiletiek zal geboden worden. Het tweede deel nu biedt een rijke keus van plannen en schetsen, waarin het materiaal der vier eerste banden tot preeken en onderrichtingen wordt verwerkt. Het zal dus ook vier banden beslaan, eng aansluitend bij de stofverdeeling in de materiaalverzameling.
In deze band wordt de leer over God en den Godmensch Jesus Christus behandeld. Zij wordt over een tweehonderd onderwerpen verdeeld. Voor elk onderwerp wordt, na een korte inleiding, die het verband ervan met andere waarheden en zijn levenswaarde aangeeft, en speciale bibliographische aanduidingen, het volgende geboden: Verklaring van de begrippen, - Theologische vaststelling en bewijs, - Gevolgtrekkingen, - Toepassingen, - Opwerpingen, - Vragen die tot verdere ontwikkeling van het thema kunnen leiden, - Model van ontwikkeling aan een beroemd schrijver ontleend, - Homiletisch kommentaar op een schriftuurplaats, - Schets van een leerstellige preek, - Aanknooping bij de Liturgie, - Christocentrische preek, - Proeven van exordium en slot, - Mogelijke cyclus over het onderwerp.
Dit moge volstaan om het opzet van dit tweede onderdeel te doen begrijpen en te laten vermoeden wat een onschatbare hulp hier aan predikant en catecheet wordt geboden. Het tempo waarmee tot hiertoe de banden elkaar hebben opgevolgd, laat verhoopen dat, binnen korten tijd, het heele werk, waarvan iedere bladzijde met tal van verwijzingen op al de andere is aangewezen, volledig zal voorliggen.
E. Druwé
I. Sint AUGUSTINUS, Verhandelingen over het Evangelie volgens Sint Jan, I. - Serie: Getuigen, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1940, 93 blz., Fr. 15.
II. Sint AUGUSTINUS, Verhandelingen over het Evangelie volgens Sint Jan, II. - Serie: Getuigen, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1940, 104 blz., Fr. 15.
III. Sint LEO DE GROOTE, Over de menschwording van Christus. - Serie: Getuigen, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1941, 95 blz., Fr. 15.
IV. Sint CYRILLUS VAN JERUZALEM, Catechesen of toespraken tot de doopelingen. - Serie: Getuigen, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1941, 88 blz., Fr. 15.
V. Latijnsche prefaties, Het dankgebed der oude kerk. - Serie: Getuigen, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1941, 103 blz., Fr. 15.
VI. Sint AUGUSTINUS, Over de zelftucht. - Serie: Getuigen, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1941, 77 blz., Fr. 15.
VII. LACTANTIUS, Over den dood der vervolgers. - Serie: Getuigen, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1941, 95 blz., Fr. 15.
VIII. SULPICIUS SEVERIUS, Het Leven van Sint Maarten. - Serie: Getuigen, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1941, 75 blz., Fr. 15.
Het is een gelukkig en op zijn tijd komend initiatief, uitgaande van den Noordnederlandschen Benedictijn Dom H.J. Scheerman, een 'Getuigen' reeks uit te geven. Suggestief is deze titel ten zeerste: hij klinkt als een echo van Christus' woord tot zijn Apostelen: 'Gij zult mijn getuigen zijn'. Zoovelen hebben in den loop der eeuwen gedeeld in dit buitengewoon voorrecht ook getuigen te mogen zijn van de waarheid en van Christus, die, zich
| |
| |
zelf brengend, de eenige Waarheid bracht. En op onze dagen ook springen er ontelbaar velen in de bres voor dienzelfden Christus en getuigen dat Hij is ons aller Heil, de eenige Middelaar, als Godmensch, tusschen den Vader en al de menschen. Dergelijke vooraanstaande getuigen leeren kennen is het doel van deze nieuwe reeks, niet alleen om er een loutere speculatieve kennis van te hebben, maar om in het practische zieleven de liefde der menschen aan te wakkeren tot grooter vurigheid.
Alhoewel men zou kunnen betwisten of het meer gewenscht zou zijn de reeks dezer geschriften niet tot het verleden te beperken, maar er ook de hedendaagsche getuigen in op te nemen, toch is het standpunt der reeksleiding verdedigbaar en zal ze dus een 'keur van klassieke werken uit het christelijk verleden en heden, binnen het bereik van een ieder stellen'. De keurige uitgave strekt de R.K. Boekencentrale van Amsterdam tot eer. Eén tekort moeten wij toch aanstippen. In geen enkel der acht hier besproken deeltjes, komt een inhoudstafel voor, hoe beknopt ze ook weze.
I-II. - Het mooiste getuigenis over het Woord Gods, dat door een mensch werd geschreven, is dit van Sint Jan de Evangelist in 't begin van zijn Evangelie en het mag ons dus niet verwonderen, als eerstelingen der reeks het diepgaand commentaar van Augustinus te vinden over dit getuigenis (van vers 1 tot 33). Problematisch blijft het hoe de geloovigen naar zulke lange preeken konden luisteren: de bisschop moet wel een innemende figuur geweest zijn. In deze vertaling vinden wij iets terug van Augustinus' eenvoud, die zich aanpast aan de betrekkelijke ruwheid der toehoorders, hun aandacht scherpt met verhaaltjes als dit der vliegen (blz. 32 I) of dat van den schrijnwerker die een kist maakt (blz. 36) of St. Jan de Dooper die een lamp is (I blz. 53 en II blz. 58). Maar tevens ontgaat den lezer niet het diepgaand bovennatuurlijk inzicht van den bisschop van Hippo. In deze zes voordrachten, - elk deeltje geeft er drie, - kunnen wij zielegrootheid putten aan de bron die de Doctor der Genade voor ons laat opwellen.
III. - Niet een boek van den H. Paus Leo de Groote (5e eeuw), over de Menschwording van Christus, maar een aantal oud-christelijke documenten krijgen wij hier te lezen, als zijn 'leerstellige Brief aan den Patriarch van Constantinopel over het Dogma der Menschwording', een brief aan Keizer Leo over 't zelfde onderwerp, een preek, en een reeks getuigenissen van Kerkvaders. Terwijl Paus Leo vrij eenvoudig schreef, schijnt het Nederlandsch wel wat ingewikkeld. In dergelijke geschriften kan de lezer veel ontdekken van practische waarde voor zijn geestelijk leven.
IV. - Van de 24 catechesen over het Doopsel die de H. Kerkleeraar Cyrillus van Jerusalem in de 4e eeuw aan zijn doopleerlingen gaf, worden ons hier de eerste drie met de catechese ter inleiding ten beste gegeven. 'Meen niet dat dit de gewone predikaties zijn. Ook die zijn goed en geloofwaardig. Maar als wij die vandaag missen, kunnen wij ze morgen hooren. Als echter de onderrichtingen over het bad der wedergeboorte heden verzuimd worden, wanneer zal het dan goedgemaakt worden?' (blz. 24). Een lezing, rijk aan gedachten. De overige catechesen worden ons voor een volgende aflevering beloofd.
V. - Tusschen de prefaties van de Romeinsche, Gallicaansche, Keltische, Ambrosiaansche en Westgothische Liturgieën, heeft Dom Scheerman een keuze gedaan voor de reeks 'Getuigen'. Die dankgebeden bij uitstek getuigen inderdaad van een diep, vaak mystiek beleven van de Geloofsgeheimen. Als orde werd gevolgd de liturgische tijd- en heiligenkring: een goede idee, die het gebruik van het boekje vergemakkelijkt. Er ligt wijding ook over den Nederlandschen tekst.
VI. - De ondertitel: 'De adel van het Christelijk huwelijk' is beter aangepast aan den inhoud van dit werkje van Augustinus. Zelftucht, in ruimen zin, beteekent alle zelfbeheersching; in engeren zin, kuischheid, onthouding. Veel werd er over het huwelijk geschreven, bijzonder sinds de Encycliek 'Casti Connubii' en D. Maria Rube heeft klaar gezien als ze de lezers nog eens bij den bisschop van Hippo wil brengen, die 'op fijne wijze, de intieme dingen die ook het Huwelijk raken, weet uiteen te zetten' (blz. 7). Een nog uiterst modern werkje.
VII. - Over de Kerkvervolgingen en al de pijnen, die de martelaren ondergingen weten wij vrij veel, maar de dood der vervolgers zelf is ons meestal onbekend. Lactantius, de katholieke Cicero, vertelt ons, in dit aan den belijder Licinius opgedragen werkje, heel wat bijzonderheden over de laatste levensstonden van een Nero, een Domitianus, een Diocletanus, enz. Vaak wordt de beschrijving vrij realistisch (b.v. blz. 72). Er ligt iets in het Nederlandsch van het felle en hartstochtelijke dat men bij een zoo fijnen redenaar als Lastantius niet zou verwachten.
VIII. - Nu bij ons de figuur van Sint Maarten, den apostel van Gallië (4e eeuw), zoo overbekend is geworden dank zij de propaganda-affiches van 'Winterhulp', zal deze korte levensbeschrijving wel graag gelezen worden. Vele bijzonderheden over den heiligen 'met het zwaard en den halven man- | |
| |
tel', deelt ons Sulpicius Severus, een vriend van Sint Maarten, mede en Pater Lejeune O.S.B. heeft ze in een keurige taal bewerkt. Wie iets over dezen 'Getuige' van Christus' liefde wil weten, neme dit boekje ter hand en hij zal, zooals Sint Maarten, grootmoedig willen zijn.
A. Darquennes
| |
Letterkunde
Dr. J. VAN MIERLO, S.J., Oud- en Middelnederlandsche letterkunde. Derde bijgewerkte en verbeterde druk. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1941, 226 blz., Fr. 38.
Deze derde uitgave van een werk dat, sedert 1930, als handboek gebruikt wordt bij het universitaire onderwijs; dat, voor formuleering en bibliographie aanhoudend bijgewerkt, nu pas, na het verschijnen van de eerst twee deelen der groote Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden, een nog definitiever vorm ontving: wat hoeven we en hoe kunnen we het nog aanbevelen? Liever verwijzen we naar wat we over 'het groote werk van Pater Van Mierlo' schreven (Streven VIII, blz. 182-189): alles daarvan past ook op dit nieuwe boek, dat natuurlijk voor veel meer menschen toegankelijk is.
Em. Janssen
Prof. Dr. J. VAN MIERLO S.J., Theophilus Ene scone miracle dat onse Vrouwe dede ane Theophiluse ende scone exemel. Opnieuw uitgegeven met inleiding en toelichting door. - Overdruk uit de Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1941, 169 blz., Fr. 25.
Niet alleen als historicus van onze Middelnederlandsche letterkunde, ook als uitgever van Middelnederlandsche teksten, maakt de onvermoeibare Pater Van Mierlo zich buitengewoon verdienstelijk. Na Het Roelandslied en Willem van Affligem (om van de oudere en van de talrijke geringere uitgaven niet te gewagen) biedt hij ons het mirakel van Theophilus aan: wel geen meesterstuk; een werk toch dat een critische herziening en een nieuwe voorstelling behoefde. Een uitvoerige inleiding behandelt vooreerst de voorgaande uitgaven en studiën, den dichter en den tijd van ontstaan; een bijzonder hoofdstuk wijdt ze daarna aan de hier wel dubbel belangrijke tekstcritiek, om tenslotte het Nederlandsche werk (bronnen, vorm, beteekenis der legende) grondig te onderzoeken. Dan pas wordt de tekst afgedrukt, met, onder aan elke bladzijde, varianten en verklaring van woorden; met, achteraan, breedvoeriger aanteekeningen.
Pater Van Mierlo goochelt met praestaties en kostbare geschenken; dankbaar en bewonderend aanvaarden wij ze, een voor een.
Em. Janssen
Joz, DE VOGHT. Maria in de Middelnederlandsche poëzie. - Sint-Norbertus-boekhandel, Tongerioo (Antwerpen), 1941, 184 blz., Fr. 25.
Beschouw dit boek niet als een wetenschappelijk gewrocht, al geeft de samensteller nog blijk van zooveel belezenheid en kennis. Wandelend geleidt hij ons doorheen al de domeinen der Middelnederlandsche poëzie: haar ridderromans en haar legenden, haar lyriek en haar liederen, haar abele spelen en haar mysteries. Bijna uit elk groot werk haalt hij Maria op, aanroepen of vereerd; tal van heerlijke teksten vindt hij links en rechts en overal: gaandeweg verzamelt hij een ruiker, die geurt van de zuiverste poëzie en de innigste vroomheid.
Dit boek is voor ieder belangstellende in de Middelnederlandsche literatuur, in de poëzie, in de Mariavereering; het is zelfs voor de betrekkelijk eenvoudigen, die deze liederen en aanhalingen vanzelf zullen smaken. Graag zal een vakkundige in de Mariale vroomheid van onze voorouders dieper doordringen; doch dat deze een allerbelangrijkst bestanddeel was van hun schoon leven: daarvan is dit werk, voor allen, de overrijke, de veelvormig overtuigende suggestie.
Em. Janssen
P. BRUNO VIJDT, Sint Franciscus in onze Nederlandsche Letterkunde. - Sint Franciscus Drukkerij, Mechelen, 217 blz., Fr. 25.
Een bonte krans gedichten en proza om de lichtende figuur gevlochten van Sint Franciscus van Assisi. De meeste waarde hebben nog de prozastukken (Verschaeve, Hammer, Federer...), de beschrijvende, plastische verzen (H. Thans, Anthonie Donker...), de verzen die bidden (Aart van der Leeuw, de beide zeer schoone stukken van Jan Hammenecker...), de eenvoudige maar zoo diep beleefde lofzang van Franciscus zelf. Daar vindt men veel moois
| |
| |
dat opweegt tegen de would-be mystiek van de rest: Franciscus' stigmata hebben nog het vlammende gedicht niet gevonden dat hunner waardig is. Twee vitterijen: 'meerdere' in de inleiding met de beteekenis van 'verschillende' is een germanisme - en mogen Chesterton, Joergensen, Claudel, Gemelli..., zij het dan nog in verdienstelijke vertalingen, tot 'onze Nederlandsche Letterkunde' worden gerekend? De illustraties, vooral die van Broeder Maximinus, zijn voortreffelijk.
R. Leijs
Joris EECKHOUT, Litteraire Profielen X - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1941, 140 blz., Fr. 24.
Van de acht hier gebundelde opstellen, teekenen slechts die over Van Schendel, Marnix Gijsen en Marsman een werkelijk profiel. Van Eeden, Alain Fournier, Herman de Man, naar aanleiding van een bepaald boek of essay behandeld, blijven noodzakelijk eenzijdig belicht; Pascal zien we even, voor de hedendaagsche zoekers naar God, ten voorbeeld gesteld; Walschap wordt in zijn verwantschap met Zola betrapt, daarna in zijn verdraaien van de waarheid.
Bij den buitengewoon belezen Joris Eeckhout kunnen we altijd wat leeren; hij schrijft ook vlotter en prettiger dan vroeger. Toch missen wij den serenen blik op werken en menschen, het rustige peilen van een ruimen horizon. Polemische bedoelingen liggen nooit ver; haast altijd ruiken we poeder. Daardoor looft de auteur te uitbundig bepaalde kunstenaars (Gijsen, De Man, zelfs Van Schendel), die hij toch niet heelemaal naar verdienste leert waardeeren; daardoor schaduwt hij te donker andere gestalten. In het eerste opstel (Frederik Van Eeden) b.v. legt hij een onjuist begrip van Van Eeden bloot en een niet gewettigde vooringenomenheid tegen Verwey... Aanbevolen.
Em. Janssen
Tony HEIDEKENS, Literatuur der Rupelstreek. - Van Mierlo-Proost, Turnhout, 1941, 73 blz., Fr. 12. (Luxe-exemplaar: Fr. 15).
Dit boekje behandelt alleen de hedendaagsche 'literatuur der Rupelstreek': vanaf Victor de Meyere, tot aan de allerjongsten Theo Schalk, Walter de Winne en Marc Van der Taele. Buiten Victor de Meyere, Paul en Luc Haesaerts, Paul Verbruggen, treffen wij er geen alombekenden aan; maar de kunstkring RUGO (Rupelgouw) verdient wel belangstelling en waardeering (wij bespraken reeds het Lustrumnummer van zijn tijdschrift Gewas: zie Streven VI, 663). Dat kunstenaars van alle slag hun gehechtheid aan streek en volk tot grondslag leggen aan een gezamenlijk en eensgezind optreden: laat er nog een zeker gevaar bij bestaan voor enggeestigheid, dweepzucht en gemis aan zin voor proportie; wat waarborgt veiliger het gezonde, het 'volksverbondene'? Welke atmosfeer helpt jonge talenten beslister en doeltreffender?
Waardevol zijn, in dit boekje, de nogal breedvoerige voorstelling van Victor de Meyere en de enkele bladzijden aan Paul Verbruggen gewijd. Naar onzen smaak beweegt het zich te uitsluitend in het actueele, als zouden we ons om de traditie weinig hoeven te bekommeren.
Em. Janssen
Anthonie DONKER, Hannibal over den Helicon? Een nieuwe dichtergeneratie en haar werkelijkheid. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1940, 121 blz., ing. fl. 1.90, geb. fl. 2.85.
De hier behandelde 'nieuwe dichtergeneratie' is de Noordnederlandsche, die, vanaf 1932 ongeveer, geleidelijk meer aan het woord kwam. Na een vrij langdurige onderbreking volgde zij op die van Marsman, al zijn bepaalde van haar dichters met jonger dan die van het voorgaande geslacht. Deze worden eerst besproken: Ed. Hoornik namelijk, Jac. van Hattum, Gerard den Brabander, M. Mok. Ze zijn veel nuchterder, cynischer, minder naïef lyrisch dan hun voorgangers; ze schrijven slordiger en kennen minder zelfcritiek: de werkelijkheid van het hedendaagsche leven ontroofde hun houvast, geloof en geestdrift. Bij G. Achterberg, Halbo C. Kool, Clara Eggink, Han G. Hoekstra lijkt zich weer een levensromantiek op te dringen, - en neemt het spel der verbeelding misschien niet toe bij Van der Steen, Lehmann, Aafjes? Staat de poëzie, tegenover de werkelijkheid, niet meer ten aanval, ter verovering gereed?... Optimistisch tracht de auteur zijn reeks van korte studiën te besluiten; het min of meer uitgesproken pessimisme van zijn aanvankelijke vraag neemt hij niet weg.
Die vraag schrijven we over; meteen weet ieder wat hij in dit waardevolle boek vinden zal, en waarom wij het (al zijn we het met alles niet eens), bij de literaire critici vooral, warm aanbevelen. 'Dreigt Hannibal, met zijn gansche logge legermacht in dezen tijd over den Helicom te trekken, als eertijds over de Alpen, en viert hij zijn lompe triomfen?
| |
| |
Raakt nu de zangberg belegerd, bevolkt en platgetreden? Ik meen, dat de ontwikkelingsgang, welke in de afgeloopen en voortdurende crisisjaren in de poëzie valt waar te nemen, bevestigt dat de zgn. poëzie der werkelijkheid een uiterst riskante zaak blijft en dat zij, als welke andere dichtstof ook, alleen bestaan kan bij de genade van de werkelijkheid der poëzie. Waar die niet tot stand komt, blijft elke stof in de verbeelding onverwerkelijkt' (blz. 7).
Em. Janssen
Maurits BILCKE, Zegen der stilte. Hart en ziel, volk en land. Gedichten 1938-41. - Uilenspiegel, Hoogstraten, 64 blz.
Al schenkt Maurits Bilcke ons hiermede zijn derden bundel gedichten, zijn tijd wan weifelen en zoeken is nog niet voorbij; zijn strikt persoonlijke uiting en techniek heeft hij nog niet gevonden. Onduidelijk nemen we, op een nog grauwen achtergrond, een nog weinig belichte gestalte waar: een klare belofte, waarvan we vooralsnog niet kunnen uitmaken wat precies beloofd wordt.
Van Bert Decorte lijken de breede melodische deining en de vage overvloed van beelden wel eens overgenomen; daaraan verzake de dichter! Fier en onversaagd wil Bilcke leven; ook als kunstenaar vindt hij zich bij een edele, strijdbare, tegelijk alles gevende levenshouding, bij een hoogen dienst tot den dood toe, - en soms formuleert hij zijn droom raak en gedrongen. Een lichte schamperheid hoort misschien bij zijn wezen; getemperd dan, ja overstemd, door een niets ontziende, gauw verteederde mildheid.
Voorloopig zoekt de dichter nog, onrustig zelfs, in verscheiden richting; met te weinig volharding zet hij een bepaald pogen door... De elf verzen van Volk en Land zijn ons liever dan de negentien van Hart en Ziel; boven al de andere verkiezen we 'Ons werk' (blz. 41), 'Morgenrood' (blz. 45-46), vooral 'Thans weten wij onszelve leven' (blz. 8-9), al blijft telkens de vormgeving in gebreke. Het laatste aangehaalde stuk, nu reeds bekend, geeft ons de duidelijkste voorstelling van wat Bilcke nog worden moet; met zijn mannelijk overtuigende stem, altijd even doorbeefd van verteedering.
Em. Janssen
Trudo HOEWAER, Geheime zenders. - Vanderdonck-Robyns, Maaseik, 1939, 47 blz.
Trudo HOEWAER, Fata Morgana. - E. Van Aelst, Vroenhoven, 1941, 48 blz.
Een bescheiden dichterlijkheid tracht hier te neuriën in den gewonen trant der huidige jongeren. Zingen kan het bezwaarlijk worden genoemd, omdat er de diepere klankbodem van den sterk-begaafde vooralsnog ontbreekt. Het gaat in 'Geheime zenders' over vrouw en moederschap in den trant van:
'Haar bloed was moe na 't rustloos maandenlange zingen';
over den mensch in zijn verhouding tot God:
'en komen aan d'oneindigheid ons nooden klagen'.
Na herhaalde, vergelijkende lectuur, schijnt, van die 'zware muziek op groote golflengte' (cfr. wat daareven werd gezegd), Terwijl wij henenglijden het rijpste en betrekkelijk diepste vers:
'Zoo gaan wij hongrend onverzaadbaar door het leven...
waar groeit het naamloos ooft dat 't hart bevrijdt
van 't wisselend hoopvol staren, 't smartvol beven,
terwijl de tijd naar donkren einder glijdt...'
Over het algemeen slaagde de dichter best waar hij onbevangen en eenvoudig den tuin der jonge, loutere fantazie en beeldende gestalten betrad in 'gevarieerd programma'. Smaakzuiverheid blijft soms in gebreke; b.v. in de laatste drie prozaïsche reken van Jeugddroom, naar verbeelding en musikaliteit een overigens mooi vers. Zoo lijkt ook de heele behandeling der in christelijken geest opgevatte vrouw- en God-themata aan wat ver-gezochte of modern-rhetorische beeldspraak te lijden. Iedere strofe en gedachte tracht haar eigen barokke beeld te vinden, terwijl het andersom moet gebeuren: in de eenheid, de zingende eenheid van visie zou, als voedsel en diepte, de religieuze of menschelijke volheid moeten dringen, spontaan en onbedwongen als sap ter takken stijgt.
Trudo Hoewaer zelf bezorgt hiervoor een mooi voorbeeld in zijn tweede bundeltje 'Fata Morgana' - opvallend sierlijk en voornaam uitgegeven -, waar hij de huwelijksliefde bezingt:
'... wij zijn twee goden-kindren in den tijd verloren
en Zijn mysterie onze trouwe harten voedt.
Vereend zijn wij wat leven in Zijn handen,
een vruchtbre boom in Zijn vernieuwden tuin.
| |
| |
Dit hout zal Hij niet vloeken, niet verbranden.
Zijn ademen vaart scheppend door de kruin.
Waren alle gedichten zoo geschreven, ongetwijfeld was Hoewaer een zuiver en belangrijk dichter. In het rouwbeklag om de verdronken kinderen in het Albertkanaal wordt weer een menschelijk en poëtisch hoogtepunt bereikt: '...Mijn hart is droef. Ik ken der kleinen rijk...'. Waar gemoed, eenvoud en geloof weerom de beste bron lijken. Als boomen botten is een haast geheel gaaf van natuur-gelijk doorzongen vers. Alle mooie fragmenten, die een aandachtige en sympathieke lezing onthulde, kunnen hier niet worden aangehaald. Als Hoewaer de technische en poëtische rijping, in zijn tweeden bundel hier en daar kennelijk groeiend, nog strenger zelf-critisch doorvoert zal hij in eenvoudige verbeeldingsfrissche of hart- en gemoedvolle verzen nog mooie dingen zeggen; wie weet, af en toe, in diepere en gave symboliek. Dat hij hiervoor soms zelf al in deze bundels een voorbeeld gaf, weze den dichter vreugde en prikkel, zooals het den criticus ook wel blij en hoopvol stemt.
M. Brauns
Hilarion THANS, Der Lieve Vrouwe. Tweede vermeerderde uitgave. - St. Franciscus-Drukkerij, Mechelen, 1940, 122 blz., Fr. 15.
In 1922 (meenen we) onthaalde de critiek dezen sonnettenbundel heel gunstig; zijn tweede uitgave is vermeerderd met negen stukken (van September '39), die, onder den titel 'Mater Dolorosa', elk der zeven Weeën in verband brengen met een hedendaagsche oorlogsramp. Realistischer en ruwer uitgewerkt dan de andere, komen ze wel eens slordig voor (het sonnet 'De ontmoeting' telt maar dertien verzen), en de ranke behoorlijkheid van den ouderen arbeid werd niet door een andere hoedanigheid evenredig vervangen.
Pater Hilarion Thans is, zoowel voor het vers als voor het proza, een onzer allerfijnste virtuozen. De teere en prille, maar buitengewoon vaardige en soepele techniek van zijn eerste periode is, toen hij later veel vlugger schreef, wel wat teloorgegaan; toch bleef zijn stijl steeds buitenmate plastisch, gevat en verscheiden. Nu hooren deze gedichten grootendeels in zijn eerste periode thuis (1916 en 1921); zoo rank en veelvuldig-verschillend werden zelden sonnetten achter elkaar opgebouwd, met dit gebrek dat de métier herhaaldelijk inspiratie verving (cfr. de bekentenis op blz. 17). Het geheele werk staat dus onvoldoende uitgezuiverd; maar zijn beste stukken missen we niet graag meer. Dit bij voorbeeld:
Laat mijn gedachte, o Moeder, om u dralen
als glansrivier om eenzaam landpaleis.
De moegewoelde en troebele bij 't dalen
door enge steden, klaart in trage reis
langs groene vlakten; slingert armgewijs
de omhelzing van haar lenige kanalen
om 't ranke slot, dat in heur effen peis
de diepe wateren smetteloos herhalen.
Als ik u drage in schoonen wederschijn
O Gulden Huis met rank-Ivoren Toren,
en tuinterrassen wit en rood, die zijn
als bloementrappen naar het blauw verloren,
dan is mijn biddende ingetogenheid
die stille stroom die o zoo noô verglijdt (blz. 33).
Em. Janssen
Josef SIMONS, Bonte Garve. - Van Mierlo-Proost, Turnhout, 1941, 127 blz., Fr. 15.
Zoek in dezen bundel niet vooreerst verfijnde poëzie; zoek er liederen in, want de dichter lijkt de taak van Lambrecht Lambrechts te hebben overgenomen: liederen te schrijven, waarvoor de toondichters elkander in het haar zouden vliegen.
Hij schrijft ze op een hem geheel eigen wijze. Geestig en speelsch doet hij zich voor, fier en bijna uitdagend verheerlijkt hij land en streek, innig een vroom viert hij Kerstmis: zijn bijzondere toon is echter stil romantisch, zangerig en gedempt, licht weemoedig. Ziehier het beste voorbeeld daarvan:
Ik dank U, God, voor deze zomerweelde;
De rozen geuren voor het open raam,
Een merel orgelt op een ranke braam,
In blauwe verten nachtegalen kweelden.
In de avondschemer schuiven onze handen
| |
| |
Als schuwe vogels naar elkander toe;
Onze oogen rusten op de lauwe landen,
Ons hart juicht stil, van zingen nimmer moe... (blz. 49).
Naast de oorspronkelijke teksten bevat de 'bonte garve' ook vertalingen in het Fransch en in het Duitsch: hoe laat deze eenvoudige poëzie zich in een andere taal gemakkelijk omzetten en als oorspronkelijk schakeeren!
Em. Janssen
Ludo VAN DE WYGAERT, Ergens... in Ballingschap, Gedichten en proza. - Het Kompas, Antwerpen, 94 blz.
Bewust stelde V.d.W. dezen bundel buiten de reeks van zijn andere werken. Het was niet zijn bedoeling om in verfijnde verzen de schoonheid te huldigen, hij wilde slechts soldatengedichten schrijven, de tolk zijn van de gevoelens, den angst en de hoop van onze Vlaamsche jongens in oorlog en gevangenschap. Geschreven tot 'afleiding en steun' voor 'vertwijfelde, soms wanhopende makkers in de meest pijnlijke oogenblikken' werden deze gedichten voorgedragen of gezongen en van hand tot hand doorgegeven in de kampen. Zij spreken van verdriet en vertrouwen, van vertwijfeling en moed, van thuis en terugkeer, van het verre mooie Vlaanderen:
'Vlaanderen leeft in ieders hart
ook in ballingschap en smart.'
De dichter keerde hier terug tot zijn eerste functie: uit te zeggen wat velen voelen in hun hart maar niet bij machte zijn te objectiveeren, de hunkering en het verlangen der medemenschen te bevrijden in de aanschouwelijkheid van een vorm. Het spreekt vanzelf - de omstandigheden, waarin zij tot stand kwamen, brachten dit mee - dat deze gedichten, literair beschouwd, een sterk romantischen inslag vertoonen, maar meer dan literatuur waren zij op de eerste plaats een daad van naastenliefde. Het romantische vindt echter in de realistisch-humoristische proza-schetsen die met de verzen afwisselen, ruimschoots zijn vergoeding. Voor allen die de wederwaardigheden van oorlog en gevangenschap hebben meegemaakt, zal deze bundel een aandenken zijn en een interessante lectuur.
L. Vander Kerken
PELEMAN Bert, Gestalten uit den Vuurdoop. - 'Wiek Op', Brugge, 1941, 43 blz., Fr. 30.
Een dichter kan soms diep aangegrepen worden door gebeurtenissen en belevingen, die hem, daar hij nu eenmaal van stiel dichter is, naderhand zullen aanzetten tot expressie. Maar die belevingen, laat het dan soms vrij poëtische belevingen geweest zijn, hebben vaak, als reëele ervaringen een reeds zoo effen vorm gekend, dat de poëtische expressie altijd maar een zeer verzwakte weergave ervan zal blijven. De beleving is m.a.w. niet tot beleving geworden in de vormgeving zelf, maar gaat er zelfstandig aan vooraf. Hoe ongunstig deze zelfstandigheid en dit al te reëel karakter voor een poëtisch scheppen kan wezen, is maar al te duidelijk: de vormgeving zal bijna noodzakelijk breedsprakig zijn of zal tot het anecdotische vervallen. Dit schijnt wel eenigzins het geval geweest te zijn met dezen bundel van Bert Peleman. Als werkelijkheidsweergave kunnen deze verzen over mobilisatie, oorlog en krijgsgevangenschap hun belang hebben, als poëzie zijn zij geen groote aanwinst. En poëzie wilden ze blijkbaar toch wel zijn.
L. Vander Kerken
Tony HEIDEKENS, Ik zeg het met een vers. Bloemlezing. Poëzie voor kinderen. Deel III: IVe graad, met bijvoegsel voor de Vrije Scholen. - Van Belle, Molenbeek, 1941, 118 blz., Fr. 12,50.
Poëzie voor kinderen wordt thans, door bekende dichters bij ons, systematisch beoefend. Daarvan uitgaande nam de samensteller geen andere verzen op dan allermodernste; hij schonk ons een frisch bundeltje, waarvan we met hem hopen dat het een 'zonnetje' moge zijn 'in vele kinderharten'.
Om volgende redenen maken we licht voorbehoud: poëzie is hier te weinig aanwezig; te weinig bekoorlijk ook werkt, voor vele versjes, het rhythme in. Daarbij diende de taal dikwijls beter verzorgd. De reden van dit tekort: de verzamelaar beperkte zich bij dichters en dichteressen uit zijn kring; zoodat de beste krachten en de mooiste resultaten misschien onaangewend bleven.
E.J.
Jozef BOON, C.SS. R., De Bouwmeester. - Desclée, De Brouwer, Brugge, 1941, 112 blz., Fr. 9.
Jozef BOON, C. SS.R., De Maria-Getijden. - Desclée, De Brouwer, Brugge, 1941, 120 blz., Fr. 9.
| |
| |
Jozef BOON, C.SS.R., De Kathedraal der vijf wonden. - Desclée, De Brouwer, Brugge, 1940, 94 blz., Fr. 9.
Jozef BOON, C.SS.R., Nazareth. - Desclée, De Brouwer, Brugge, 1941, 24 blz., Fr. 3.
Jozef BOON, C.SS.R., Tu es Sacerdos. - Desclée, De Brouwer, Brugge, 1939, 17 blz., Fr. 3.
Onvermoeibaar blijft de bekende schrijver van het Heilig Bloedspel te Brugge en van het machtig 'Credo' te Mechelen, doorwerken aan nieuwe tooneel- en leekenspelen. Deze, altijd nogal romantisch, verdienen, spontaan en vroom, een eereplaats in het repertorium van onze jeugdgroepeeringen, van onze jongens- en meisjesgestichten. Het laatste werk is een niet onaardig meditatief spreekkoor over het Priesterschap, heel geschikt voor declamatie-avonden.
P.F.
| |
Kunst
Prof. Dr. Jozef MULS, De Laat-Gothische Droom. - Pro Arte, Diest, 108 blz., Fr. 36. Weelde-exemplaar Fr. 48.
Een droom! ja dat is het wel, maar zonder angst voor een ontgoocheld ontwaken. Memling's droom was immers geen vlucht uit de werkelijkheid, doch enkel een peilen naar de eigen diepte dier werkelijkheid. Dat de diepe zin der dingen zich zoo schoon met hun gave concrete verschijning vereenzelvigen kon, dàt is het wonder dat Memling's kunst gewrocht heeft. Zoowel de onmiddellijke beleefbaarheid van het dagelijksch leven als de verheven geheimen van het geloof worden, in dezen geestesdroom, even werkelijk, in één zelfde wereld en één zelfde ontijdelijke ruimte omvangen. Nergens treedt ons het mysterie van het goddelijke zoo nabij, in een zoo mystieke aanwezigheid en tevens in een zoo teeder verzintuiglijkte aanschouwelijking, terwijl anderszijds de prachtige portretten van Brugsche mannen en vrouwen, zonder ook maar iets van hun aardgetrouwheid, ja zelfs hun innemende aardschgezindheid te verliezen, evenzeer in die zelfde religieuze en vereeuwigende stilte staan, die zich tijdeloos over verre landschappen verspreidt en gansch het werk van Memling met haar zachten adem vervult.
Dr. Muls heeft er zich wel voor gehoed, om de betoovering van dezen droom door een luidruchtig commentaar te verbreken. Hij heeft de schoonheid van Memling's werk over zich laten komen, ze stil-begrijpend ondergaan, en in zachte reflexie op den bezonken droom:in hem, dit boek geschreven. Er komen natuurlijk heel wat eruditie, technische en historische wetenswaardigheden bij te pas, maar deze treden niet buiten de bescheiden dienende functie, die hun toegewezen werd, om nl. het werk van den meester toegankelijker te maken en ons effener wegen tot het genieten ervan te banen.
Een boek dat wij graag vele gecultiveerde Vlamingen in handen zagen, en dat door zijn aangename lectuur en door zijn eenvoudige maar toch degelijk literaire voorstelling elken lezer, die zin voor schoonheid heeft, ten zeerste bevallen zal.
L. Vander Kerken
Richard BENZ, Die Kunst der deutschen Romantik, mit 132 ganzseitigen Bildtafeln, darunter 4 farbigen, und 24 Textbildern. Bildzusammenstellung und Kunstlerkatalog von Dr. A.v. Schneider. - R. Piper, München, 1939, 177 blz., RM. 18.
Er is wellicht voor den kunsthistoricus geen ingewikkelder probleem dan dat van het wezen der romantiek. Terwijl zijn inzicht in andere kunstperioden, de Barok misschien uitgezonderd, reeds sedert lang vrij vast staat, geraakt hij, zoodra het gaat over de Romantiek, ook over het essentieelste, in het onzekere. Dit maar om het belang aan te toonen van dit boek van R. Benz, dat een integraal beeld wil geven van de duitsche romantische schilderkunst in haar bloeitijd van 1800 tot 1830.
Ofschoon de auteur het werk van de voornaamste romantiekers, van Runge en Friedrich tot Wasmann en Schmitt in detail bestudeert, zonder natuurlijk de interessante Märchenromantiekers als Richter en Brentano te vergeten, toch is zijn studie heel wat meer dan een aaneenschakeling van losse monographieën. Steeds wordt er naar het diepere wezen der beweging gepeild, en wordt de romantiek gezien in haar nauwe verbondenheid met muziek en poëzie en haar gecompliceerde vergroeidheid met de algemeen kultuur van het begin der 19e eeuw.
Voor Benz is de Romantiek de laatste groote poging tot herwinning van wat door de Renaissance voorgoed verloren scheen: een kunst bloeiend in en door een ganache gemeenschap. Als zoodanig sluit zij aan bij de Barok, of- | |
| |
schoon door haar meeste verschijningsvormen daarvan ook weer grondig onderscheiden: de Barok was ten slotte een vrij algemeene en spontane herleving van een gemeenschapskunst, terwijl het romantische zoeken naar een zelfde gemeenschapskunst toch meer geschiedde op initiatief van den individualistischen kunstenaar zelf, die den doodenden invloed van het individualisme aan den lijve had gevoeld en er ook nooit meer geheel van genezen zon. Wel lag de schuld daarvan weer grootendeels aan de gemeenschap zelf, waarin zij nu eenmaal leefden. Vandaar ook dat de Romantiek door haar artistiek zelfbewustzijn, haar uitgesproken historische concepties en haar subjectieve symboliek - denk maar hoe de laatmiddeleeuwsche soms geweldig-concrete passieverheerlijking in de Romantiek tot louter zinnebeeldige voorstelling vervlakte - onherroepelijk in het teeken der moderne kunst staat. Ook het religieus gevoel dat haar inspireerde, vond meer zijn oorsprong in een vage religiositeit dan in een positieve godsdienstigheid.
Benz loochent niet dat de romantische schilderkunst veel te danken heeft aan de Gothiek en aan de Barok. Toch heeft hij volkomen gelijk, wanneer hij weigert, haar voor een beweging van louter 'rückwärts Gewandter' te aanzien. Haar symboliek, haar nieuwe landschap- en portretkunst en niet het minst haar modern-kritische en bewuste heropbouwingsgeest maken haar ongetwijfeld tot een zelfstandige kultureele beweging.
Het is dan ook als zoodanig dat Benz de romantische schilderkunst heeft bestudeerd. Zijn studie mag een belangrijke bijdrage heeten tot de verklaring van dit merkwaardig kultuurphenomeen. Dat hij na in zijn vorig werk 'Die deutsche Romantik' (zie Streven VIII, blz. 308) de romantiek in haar ganschen omvang te hebben beschreven, nog deze speciale studie wijdde aan de schilderkunst, vindt zijn reden in het feit dat de romantische schilders meer dan de musici en de dichters een reëelen invloed hebben gehad op hun tijd, en dat zij meer dan dezen hebben gedacht en gebeeld in samenklank met het nieuwe leven, waarin zij stonden.
L. Vander Kerken
Albrecht GUBALKE, Nacht voller Pracht. - Wilhelm Schneider, Leipzig, 1940, 68 blz., 12 afb., waarvan 2 in kleurendruk, RM. 1,80.
Het werk van Mathias Grünewald, alias Mathis Neithardt, genaamd Gothardt, is niet van dien aard dat het ons bij een eersten aanblik onmiddellijk door gratie en bevalligheid veroveren zal. Prof. van der Leeuw, van Groningen, meende zelfs in Grünewald's religieuze kunst het speciale moment van het spookachtige te ontdekken. Ook tot de diepere en eenigszins gewild-onwereldsche schoonheid van zijn grootsch altaarstuk voor het pestlijders-hospitaal der Antonijner monniken te Isenheim zal men niet doordringen zonder eenige aesthetische en historische toelichting. Ofschoon ons over Meester Mathias maar bitter weinig bekend is, weet A.G. ons toch met bewonderenswaardige handigheid heel wat uit het altaarstuk zelf over hem af te lezen, en voor vele détails van het schilderwerk uit de weinige historische omstandigheden, die hij heeft kunnen ontdekken, een interessante aesthetische en genetische verklaring te verschaffen. Of hiermede soms niet een beetje subjectivisme gemoeid is, is een andere vraag. Maar wat doet het ertoe en waarom zou het nu altijd iemand verboden moeten zijn om al eens een aannemelijk aequivalent te stellen voor dingen die ons toch wellicht voorgoed zullen verborgen blijven.
L. Vander Kerken
P.T.A. SWILLENS, Prentkunst in de Nederlanden tot 1800. - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 124 blz., Fr. 22.
Een soort kleine, geïllusteerde encyclopedie van de graphische kunst. Vrijwel alle verdienstelijke houtsnijders, etsers en graveurs zijn er in vernoemd en gekarakteriseerd. Het kan wel niet anders of velen worden nogal encyclopedisch voorgesteld als uitzonderlijke verschijningen, karakteristieke graveurs, aparte kunstenaars, die op hun actief hebben voortreffelijk werk, scheppingen van verschillende kwaliteiten e.d. Doch dit werkje blijft daarom niet zonder relief: schoolverband en cultuurkaders groepeeren de kunstenaars, stellen de ontwikkeling van techniek en inspiratie in het licht en plaatsen de leidende figuren op den voorgrond. Daarbij komen de Zuidnederlandsche kunstenaars echter niet voldoende tot hun recht; zij worden niet minder gunstig behandeld dan de Noordnederlandsche, maar merkelijk minder.
E. Vandenbussche
Dr. G.A. DE WILDE, Geschiedenis onzer Academiën van Beeldende Kunsten. - Davidsfonds, Leuven, 1941, 185 blz., Fr. 20.
De dikwijls zoozeer gesmade instellingen die onze Kunstacademies zijn, hebben ten slotte toch voor de kunstgeschiedenis hun belang gehad. Bijna natuurnoodzakelijk waren zij steeds te zeer op het verleden gericht en te uitsluitend op technische knapheid bedacht. Toch hebben zij er veel toe bijge- | |
| |
dragen om bepaalde kunsttradities, zij het dan ook eerder door hun vertragenden invloed, te bestendigen en te bewaren. Dr. G.A. De Wilde schetst ons in dit keurboek van het Davidsfonds hun geschiedenis: de scholing en opleiding der kunstenaars onder het middeleeuwsch gildensysteem, de geleidelijke ontvoogding van den kunstenaar tot zelfgerechtigd meester, het moeizaam ontstaan der eerste Zuid-Nederlandsche Academies naar het voorbeeld van Frankrijk en Italië, hun strijd met de voortbestaande gilden en met de Fransche overheerschers, en hun ontaarding en verstarring tot exact-wetenschappelijk onderwijs. Een zeer verdienstelijke bijdrage tot de Vlaamsche kunstgeschiedenis.
L. Vander Kerken
| |
Geschiedenis
Dr. R.R. POST, De Moderne Devotie, Geert Groote en zijn Stichtingen. - Serie: Patria, Van Kampen en Zoon, Amsterdam, 1940, 159 blz.
De bekende Noordnederlandsche geschiedschrijver Dr R.R. Post, die o.a. de twee eerste deelen van de 'Geschiedenis van Nederland' heeft geschreven, en de derde uitgave van het 'Handboek der Kerkgeschiedenis' van Mgr De Jong heeft bezorgd, biedt ons hier een verdienstelijke monographie aan over het godsdienstig réveil in de laat-middeleeuwsche Nederlanden. Deze studie steunt op een degelijke wetenschappelijke voorstudie, en munt uit door een zakelijke, overzichtelijke behandeling en een persoonlijken kijk op verscheidene détailproblemen. Aldus zal in het vervolg geen wetenschapsmensch meer de Broeders des Gemeene Levens durven voorstellen als de groote promotors van het onderwijs in de 15e en 16e eeuw in onze gewesten, aangezien van hun 29 huizen in de Nederlanden enkel Utrecht en Luik, en gedurende korten tijd Brussel, zich hiervoor werkelijk verdienstelijk hebben gemaakt. Naast al deze goede hoedanigheden hadden wij gewenscht dat de drie stichtingen van Geert Groote meer evenwichtig waren behandeld geworden, en ook, dat het bruisende leven, de nieuwe geest, die deze godsdienstige vernieuwing kenmerkte, rijker en voller waren uitgebeeld. Na lezing van dit interessante boek stelden wij ons onwillekeurig de vraag: 'Waarbij komt het dat deze heerlijke godsdienstige beweging bij het contact met de hervorming nagenoeg is doodgeloopen?' Wij meenen dat de voornaamste reden geweest is, het ontbreken van een solieden theologischen onderbouw aan deze praktische vroomheid, en misschien ook wel de mangel aan strakke organisatie bij de drie kloosterstichtingen, die den geest van de Moderne Devotie belichaamden.
M. Dierickx
Dr. J.C.H. DE PATER, Maurits en Oldenbarnevelt. - Serie Patria, Van Kampen en Zoon, Amsterdam, 1941, 147 blz.
De verbeten vrijheidsoorlog had de jonge Republiek reeds schatten gekost aan geld en manschappen, en al heschen hun trotsche schepen nog steeds zegevierend de vlag in de Spaansche wateren, toch dreigde een inzinking, terwijl Spanje van zijn kant, leeggebloed en finantieel uitgeput, in een uiterste krachtinspanning Spinola had gezonden die met vasten greep de sleutelposities in Zuid-Nederland bezette.
Beide partijen waren op een vrede of ten minste op een wapenstilstand aangewezen. Al de zich verwikkelende onderhandelingen nu, met hun uiterst verward kluwen van tegenstrijdige belangen op finantieel, godsdienstig, politiek terrein, met hun uitloopers en voelhorens in Duitschland, in Engeland, vooral in Frankrijk dat nog steeds een bedenkelijke vriendschap voorgaf met die nijvere Nederlanden: dat alles te verwerken tot een eenigszins vast complex waarop een voorloopige verzoening kan uitgebouwd worden: ziedaar de taak der diplomaten.
Voeg daarbij het verschil van inzicht, van den krijgsman Maurits en den Advokaat Oldenbarnevelt, waartusschen de geslepen Jeannin uiterst behendig manoeuvreert, met het vast vertrouwen voor zijn Heer en Meester in Frankrijk de groote brok in de wacht te sleepen; zoo zal men begrijpen dat de schrijver een lastige opdracht had te vervullen, wilde hij het verloop geleidelijk, klaar, en met heel de spanning van den strijd voorstellen. Hij schreef nochtans een mooi en rijk boek, waarin alleen voor de hoofdfiguren meer relief wenschelijk ware geweest, voor bepaalde hoofdstukken een vlottere stijl.
H. Peeters
Mr. H. HARDENBERG, De Nederlanden en de Kruistochten. - Serie: Patria, Van Kampen en Zoon, Amsterdam, 1941, 246 blz., 2 uitslaande kaarten.
Onder Nederlanden verstaat de auteur 'de 17 vereenigde gewesten, een gebied dat... ongeveer de oppervlakte had van de tegenwoordige staten Ne- | |
| |
derland en België, benevens de huidige Fransche departementen Nord en Pas-de-Calais' (blz. 25). Deze opvatting, de eenige gezonde, waardeeren wij zeer, bizonder bij een Noordnederlandschen historicus.
Tot nog toe heeft men de kruistochten als een te exclusief Fransche onderneming voorgesteld. Voor een Nederlander is het dan ook een onverdeelde vreugde in één boek samengebracht te zien al wat zijn voorvaders in dit grootsche werk van de christelijke Middeleeuwen tot stand gebracht hebben. Godfried van Boonen - zoon van Eustachius van Boonen, en als opvolger van zijn oom, den hertog van Lotharingen, meestal Godfried van Bouillon genoemd - Robrecht, graaf van Vlaanderen en Boudewijn van Boonen, de broeder van Godfried, waren mede de leiders van den eersten kruistocht. Godfried en zijn Broeder Boudewijn I, waren de eerste koningen en organisatoren van het H. Land, Arnulf Malecorne, een Vlaming van bij Bethune, de eerste patriarch van Jerusalem. Bij het beleg van Akko (1189-1191) waren er 'bevaren en onbevaren Friesen, Hollanders, Zeeuwen, Brabanders en Vlamingen' (blz. 236). Toen het Byzantijnsche rijk in 1204 door de Latijnen veroverd was, werd Boudewijn, graaf van Vlaanderen tot keizer gekroond. De Nederlanders speelden een beslissende rol in de verovering van Damiate (1218); en nog bij den laatsten grooten kruistocht in 1270, waren er vele Vlamingen met hun graaf, en talrijke Friesen. Dit zijn slechts de meest markante gesten van de Nederlanders in de grootsche kruisvaarten.
In deze monographie treft de massa juiste feiten en details die de auteur als vanzelf sprekend den lezer te kust en te keur aanbiedt. Zijn grondige kennis van de middeleeuwsche geschiedenis heeft hem verleid om de inleidende hoofdstukken I en II en ook het slothoofdstuk VI te lang uit te werken. De bezorgdheid om exacte wetenschap te geven brengt den schrijver wel eens tot dorre opsommingen en te gedetailleerde bizonderheden. Persoonlijk hadden wij ook liever een meer verhalenden en zelfs epischen stijl gewenscht, des te meer daar de ridderwereld een epische stof bij uitstek biedt. Dit doet niets af van onze eindappreciatie: een ruim opgevat, nationaal, boeiend boek, dat ons, katholieke Nederlanders, in deze bange tijden met een gerechten trots op onze katholieke voorvaders vervult.
M. Dierickx
J. SCHAEFER, Entscheidung im Westen. Der Feldzug der sechs Wochen. - M. Dumont Schauberg, Keulen, 1940, 222 blz., kaarten.
Het wereldgebeuren dat zich tusschen 10 Mei en den datum van den wapenstilstand met Frankrijk, 25 Juni 1940, afspeelde, is nog in ieders geheugen geprent. De documenten die er betrekking op hebben, zullen steeds onder de belangrijkste blijven van de hedendaagsche geschiedenis. Hieronder nemen de berichten van de Duitsche legerleiding een voorname plaats in. Wij vinden ze in het voorliggende boek afgedrukt. Daarenboven wordt ons echter ook het beleven van de gebeurtenissen door de civiele bevolking in het Rijk aanschouwelijk gemaakt door het afdrukken van de hoofdartikels van de 'Kölnische Zeitung' in deze tijdsspanne: Schr, is immers de hoofdredacteur van dit blad. Kaartjes maken het verhaal, dat uit den aard zeif van de zaak niet doorloopend kan zijn, beter aanschouwelijk. Interessant materiaal voor de 'beleefde' geschiedenis!
J.-A.V.H.
Friedrich STIEVE, Wendepunkte europäischer Geschichte. - Verlag Philipp Reclam, Leipzig, 2e herziene uitg., 1940, 245 blz., 16 afb., geb. RM. 7.50.
Terwijl vele historici een min of meer uitgesproken determinisme huldigen, verdedigt Fr. Stieve terecht de meening dat sterke persoonlijkheden en ook zwakke menschen die een leidende positie innemen, soms beslissingen nemen die een definitieve wending geven aan de geschiedenis. Uit het diplomatische spel van de laatste drie honderd jaar neemt hij tien beslissende momenten. Zoo bijv. op 24 Juli 1866 wist Bismarck Wilhelm I er toe te bewegen, na Sadowa, den oorlog tegen Oostenrijk niet verder voort te zetten en geen afstand van grondgebied te eischen van het overwonnen keizerrijk. Deze handige diplomatische zet heeft den weg open gelaten voor een verzoening van Oostenrijk met Pruisen, en meteen de overwinning van Pruisen op Frankrijk vier jaren later mogelijk gemaakt.
Deze werkwijze is ons zeer interessant en suggestief voorgekomen, maar geeft zich ook aan scherpe kritiek bloot. Naast de tien gekozen keerpunten, kunnen er tien andere gesteld worden, die even belangrijk zijn. Maar vooral, net lijkt ons toch wat eenzijdig, behalve in enkele zeldzame gevallen, aan één beslissing zoo'n ontzaglijke waarde toe te kennen. Aldus is het gesprek van Edward Grey met den Franschen gezant Cambon op 10 Jan. 1906, een van de vele pogingen van toenadering van Frankrijk tot Engeland, vlak voor den wereldoorlog, maar noch de eerste noch de belangrijkste. Wat de voorstelling der feiten betreft zal menig geschiedschrijver er wel eens een andere meening
| |
| |
op na houden, en dat des te meer naarmate de schrijver onzen tijd nadert.
Het boek is in een vlot leesbare en aangename stijl geschreven, het kader van elk hoofdstuk is helder opgezet, het verloop der gebeurtenissen is duidelijk en boeiend weergegeven.
M. Dierickx
Mgr. J. CUVELIER, J. BOON C.SS.R., Het Oud-Koninkrijk Kongo. - Desclée, De Brouwer, Brugge, 1941, 420 blz., Fr. 35.
Keuriger dan de Hooggeleerde Kongo-kenner, Professor Edw. de Jonghe, kunnen we dit standaardwerk niet schetsen: 'De synthese onzer hedendaagsche kennissen betreffende de eerste (europeesche historische) ontdekkingsreizen in 't oud Koningrijk Kongo en de geschiedenis van den eersten opbloei aldaar van het christendom onder de regeering van Alfonso I', en wat verder, 'verhaal bloeiend als een roman, geen schepping nochtans van de inbeelding, maar werkelijkheden uit den ouden tijd die, door den geest der schrijvers volkomen geassimileerd, opnieuw leven voor ons'.
Deze aanbeveling kan enkel oningewijden verwonderd doen opzien. Dit boek is de oogst van dertig jaar geduldige opzoekingen 'ter plaatse' en in ontelbare archieven, de vrucht van dertig jaar navorschen der minste bijzonderheden; het resultaat van benaderingswerken zooals het kostbaar boek 'Nkutama zi mvila zi makanda': een verzameling der stam-leuzen, welke geen enkel Zwarte tegen welken prijs dan ook zou afstaan, want in den handel is het sinds jaren niet meer te vinden.
Werkelijk, met Pater Hildebrand O. Cap. beamen wij 'Er zijn rijke schatten in die bladzijden opgestapeld'; en met Dr. L. Jadin gaan we voort: 'een doorloopend verhaal streng historisch maar tevens boeiend opgebouwd, zoodat de lezer niet eens opgehouden wordt door wetenschappelijke nota's: doch alle vondsten en ontdekkingen worden achteraan in het boek gestaafd en bewezen'.
Meer getuigenis is er niet noodig voor wie belang stelt in de Kongoleesche menschen. De wetenschapsman, de ethnoloog en de ethnograaf, de bantoeist en de missioloog, de koloniaal en de missionaris zullen er overvloedig materiaal in opdoen; voor velen zal het een bron van ontdekkingen worden. Moge het zooals de Doorluchtige Schrijver het eens zei: 'door zijn heldere en naakte waarheid een omwenteling bewerken in de omloopende gedachten en de liefdadige leugens onzer medeburgers en zelfs der missionarissen tegenover de Kongoleezen'. Als het waar is dat ze destijds en met honderden groot en edel waren; dan zou het wonder zijn indien ze thans, gelouterd door zoovele smarten, niets van die grootheid zouden bewaard hebben. Maar gemeenplaatsen zijn taai en vlug verspreid. Des te vuriger wenschen wij dat dit standaardwerk weldra zal vertaald zijn en gevolgd zal worden door andere over het Oud-Koninkrijk Kongo dat, zooals Monseigneur zelf het zegde, met den dood van zijn roemrijken, heldhaftigen en heiligen Koning Affonso I niet uitgeleefd was.
P. De Vuyst
Mr. W.J. VAN BALEN, Veertig eeuwen levensdrang. - De Haan, Utrecht, 266 blz., geïllustr. Fr. 100.
De auteur, die o.a. reeds bekend is om zijn 'De Ontdekking van de Wereld' 2 deelen, 1932-1933, biedt ons hier een merkwaardig boek over den expansiedrang der volkeren veertig eeuwen door. Als een vlug gedraaide film zien wij aan onze verbaasde blikken voorbijtrekken: zoowel de koene bevaren Pheniciërs als de woeste steppenruiters, de Hunnen, de Madjaren en de Turken, verder de Romeinen en de Incas die een grootsch imperium opbouwen, de op kruistochten zinnende Portugeezen en de Spaansche conquistadores, de Hollandsche zakenlui en de handige Yankees, en vele andere meer. Zeer interessant is het hoofdstuk 'De Vereenigde Staten rollen over hun continent heen', en het meest boeiend is wellicht het 'Handgemeen om Afrika'. Die expansiedrang heeft telkens weer andere motieven en is telkens anders genuanceerd, maar toch is het meestal ofwel een onweerstaanbare drang naar levensruimte buiten het overbevolkte vaderland, ofwel een niet te stuiten verovering van een krachtdadig volk, dat tot nog toe een schraal bestaan had geleid.
Bij het ter hand nemen van dit boek, dat zoo'n onmetelijk gebied van de geschiedenis in alle werelddeelen bestrijkt, dachten wij onwillekeurig: oppervlakkig geschrijf; temeer dat de auteur in zijn inleiding zegt 'af te zien van iedere poging tot wetenschappelijke diepte' (blz. 4). Ook de uitvoerige inhoudsopgave bij elk hoofdstuk leek ons te veel berekend op een uiterlijk, gemakkelijk succes. Bij het doorlezen echter van het werk is die eerste indruk totaal verzwonden. Het is werkelijk een merkwaardig boek dat niet alleen een inzicht geeft in den levensdrang van veertig voorbije eeuwen, maar dat ook allerlei vragen doet oprijzen nopens de toekomst.
Voor een of ander detail zouden wij den auteur kunnen tegenspreken. Zoo b.v. geeft hij de schuld van de kerkvervolging in Japan, aan de Jezuieten.
| |
| |
Het is toch voldoende bekend dat, toen niet-Jezuietische missionarissen dreigden met een ingrijpen van de Portugeesche macht, de koning van Japan, bevreesd voor vreemde overheersching, alle missionarissen buiten het land wees, en een vervolging inzette die eindigde met een totaal uitroeien van den katholieken godsdienst.
Wij wenschen dit mooi uitgegeven en passend geïllustreerd boek, dat boeiend geschreven en meestal degelijk gedocumenteerd is, een ruimen lezerskring.
M. Dierickx
| |
Wetenschappen
Dr. Hellmuth UNGER, Redder der Kinderen. - Strengholt, Amsterdam, 270 blz.
Dit boek is gewijd aan het leven en het werk van Emil von Behring, den beroemden Duitschen bacterioloog aan wien de wereld te danken heeft dat de diphterie afdoende kan bestreden en genezen worden en dien men dus terecht den redder der kinderen noemt.
In een eerste boek wordt het voorbereidende werk alsook de weg die vóór v. Behring was afgelegd, nader beschreven, nl. de ontdekking van den diphterie-bacil door Loeffler in 1883 alsook de ontdekking van het diphterietexine door den Franschman Roux.
In een tweede boek wordt ons de hoofdfiguur von Behring voorgesteld: geboren in 1854 en opgegroeid in een talrijke familie, kreeg hij kosteloos geneeskundig onderricht in de militaire opleidingsschool voor artsen te Berlijn. In 1889 wordt hij assistent aan het hygiënisch instituut van Koch, ontdekker van den tuberculose-bacil. Het verblijf in dit wetenschappelijk heiligdom alsmede het dagelijksch kontakt met wetenschappelijk hoogstaande figuren brengen zijn genie tot rijpheid. Hij houdt zich aldaar voornamelijk bezig met het diphterie-probleem en slaagt er in het thans alom-gekende diphterie-serum te ontdekken. Spoedig daarop volgt de ontdekking van het anti-tetanusserum. Wordt het anti-diphterieserum op tijd en in voldoende hoeveelheid toegepast, dan brengt het haast steeds de genezing. De sterfte aan diphterie die vroeger boven de 50% bedroeg, is dank aan de serumbehandeling tot ongeveer 8% herleid. Dit is het resultaat van het onversaagd werk van von Behring en het is niet zonder reden dat de hoogste en meest vleiende onderscheidingen, waaronder de Nobelprijs 1901, hem te beurt vielen.
Vanaf 1895 tot aan zijn dood (31 Maart 1917) vinden we von Behring te Marburg als hoogleeraar der hygiëne. Aldààr legde hij tevens de basis van de thans zoo uitgebreide Behring-Werke die voor de verspreiding van het antidiphterie- en van het antitetanusserum in gansch de wereld instaan. In het derde boek wordt dit verblijf van den meester in Marburg bijzonder behandeld. Eén zijner laatste triomfen was de ontdekking der preventieve inenting tegen diphterie. Op het einde van zijn leven hield het tuberculosevraagstuk hem bijzonder bezig. Hij wilde slagen waar Koch gefaald had, nl. in het ontdekken van een specifisch middel tegen de tuberculose. Evenmin als zijn beroemde leermeester is hij hierin geslaagd.
Het werk van Hellmuth Unger is boeiend en zeer vlot geschreven. Hier en daar, bijzonder in de dialogen, zijn de feiten wel wat onwaarschijnlijk voorgesteld, maar de wetenschappelijke grond is zuiver, verstandig en bovendien zeer vastbaar naar voren gebracht. Deze 'bacteriologische' periode der geneeskunde (einde 19e en begin 20ste eeuw) wordt met spanning meegeleefd; men voelt ontzag voor figuren als Koch, Loeffler, Roux, Pasteur, Gaffky, Yersin e.a., die naast von Behring in dit werk besproken worden, en ieder in hun bacteriologisch domein aan het menschdom ontschatbare diensten bewezen hebben. Von Behring, al de hooge onderscheidingen misprijzend, vroeg slechts één ding, nl. dat men zijn werk zou erkennen. De geneeskunde heeft dit gedaan; doch het volk, aan hetwelk tenslotte gansch de arbeid van von Behring is ten goede gekomen, kent zijn weldoeners soms niet eens. Het onderhavig werk geeft een uitstekende gelegenheid één der grootste weldoeners der menschheid te leeren kennen.
Vermelden we dat op blz. 54 Gaffky verkeerdelijk als ontdekker van den typhusbacil staat aangegeven. Het was Eberth die in 1880 den typhusbacil in de ingewanden van typhuslijders heeft ontdekt, terwijl Gaffky de eerste 'reinkulturen' van typhusbacillen kon kweeken.
Dr. F. van Baarle
Dr. W.B. HUDDLESTON-SLATER, Adviezen van een Huisarts. - De Pelgrim, Eindhoven, 1940, 314 blz.
Uit de inleiding van dit zeer interessante werk ontleenen wij: 'Dit boek is ontstaan uit een misbruik'. Het onverantwoordelijk geschrijf van sommige
| |
| |
doktoren over medische zaken in de dagbladen wekte reeds lang de ergernis op van ieder weldenkend medicus en gaf vaak aanleiding tot heftige protesten. Als medewerker van de 'Maasbode' kreeg de schrijver een uitstekende gelegenheid aan het publiek te zeggen wat hij zelf denkt over de medische voorlichting. Het publiek verlangt geen medische geleerdheid, dus geen vakliteratuur. Het 'inlichten' van het publiek ontwikkelt een gevaarlijke pseudo-geleerdheid die de beoefening der kwakzalverij zwaar in de hand werkt. Daarom: geen beschrijving van ziekten, van onderzoekings- of behandelingsmethoden!
Iets anders is echter de medische 'voorlichting'. Er zijn vraagstukken waarover het publiek beslist méér dient te weten, nl. de levenswijze, de voeding, het beoefenen van sport, de opvoeding der kinderen, de kleeding, de verhoudingen tusschen de geneesheeren en het publiek, de verkeerde inzichten in de knoeierijen van kwakzalvers, magnetiseurs, spiritisten, planeetkundigen, kruidkundigen, waterkijkers, enz. Deze enkele zinsneden uit de inleiding typeeren het werk van Dr. Huddleston-Slater. Het verzamelt een vijftigtal dagbladopstellen, verschenen in de 'Maasbode', over allerhande zeer belangrijke geneeskundige en vooral sociaal-geneeskundige vraagstukken die zeker ieder lezer belang moeten inboezemen. Meerdere hoofdstukken zijn gewijd aan drie uiterst belangrijke vraagstukken, nl. Huwelijk en Neo-Malthusianisme, Kwakzalverij en de Psycho-analyse van Freud. In de overige hoofdstukken behandelt de schrijver dan als onderwerp de voeding, de kleeding, de lichaamskultuur, de hygiëne en andere vraagstukken waarvan hij steeds méér de sociale dan de louter geneeskundige zijde belicht. De groote verdienste van het werk is dat de bespreking van zoo 'n gewichtige onderwerpen als b.v. het Neo-Malthusianisme, de Psycho-analyse e.a. ook werkelijk doordrongen is van de katholieke gedachte en opvatting. Het is méér dan treffend de katholieke zienswijze zóó onverholen door een knap vakman voorgebracht te zien en zulks in kwesties waarin al te gemakkelijk door ontwikkelden een halfslachtige houding wordt aangenomen. Wie meent in het boek van Dr. Huddleston-Slater een soort Medisch Woordenboek of 'Médecine pour tous' te vinden, valt gelukkig bedrogen uit. Maar een verstandige familievader of -moeder die dit boek als leidstaf wil nemen doorheen de vele ingewikkelde sociaal-geneeskundige problemen die de dag van heden ons stelt, zal raad en steun met overvloed daaruit
kunnen putten. Hij zal trouwens zijn gelegenheidshuisarts Dr. Huddleston-Slater hiervoor dieper dankbaar zijn dan indien deze hem in zijn boek honderd geneeskundige wijzen van behandeling had opgesolferd.
Dr. F. van Baarle
Dr. Joh. THEUNISZ, Carolus Clusius. Het merkwaardige leven van een pionier der wetenschap. - Serie Patria, Van Kampen, Amsterdam, 1939, 177 blz., ing. fl. 2,25, geb. fl. 2,75.
Wetenschappelijke monographie over het leven van den grooten atrechtschen Botanicus die met Dodoneus en Lobelius van de Kruidkunde een onafhankelijke wetenschap, maakte. Bijzonder natuurlijk voor botanici, maar zeker ook voor elk bioloog een interessant en leerrijk boek omdat het in zijn objectieven eenvoud een uiterst helderen kijk geeft op de zoo beroerde tijden der 16e en 17e eeuwen in onze streken. Deze tijd heeft Dr Theunisz met groote vaardigheid weten te doen herleven tot een boeienden brok vaderlandsche geschiedenis. Ofschoon de auteur kennelijk met Charles de l'Ecluse (Clusius) sympathiseert, wanneer deze met de katholieke Kerk breekt om de gereformeerde religie aan te nemen, wordt dit alles toch met veel eerbied en kalme zakelijkheid voorgesteld.
A.R.
R. von MULLER, Gesundheit und Lebensfreude durch neuzeitliche Ernährung. - Neuzeitlich Leben Verlag, Zürich, 1940. 104 blz., Fr. 4,50.
De 'neuzeitliche Ernährung', hier bedoeld, is de vegetarische voedingswijze. Dit werkje is dan ook meer een propaganda-brochure voor de zoogenaamde Reformkeukens en -huizen waar deze voeding op de zuiverste wijze wordt doorgevoerd. Voor deze propaganda dient vooreerst de inleiding waarin de schrijver, die jaren aan asthma, leverzwelling en allerhande lichaamsmiserie leed, en door de vegetarische voeding genezen werd, zijn heele ziektegeschiedenis uiteenzet. Voorts vindt men er allerlei attesten in van personen die eveneens hun geval vertellen en natuurlijk allen tot hetzelfde besluit samen. Tenslotte een alphabetische lijst van al de vegetarische produkten die in den handel te vinden zijn. Samenvattend: geen studie-materiaal, enkel propaganda-lectuur.
| |
| |
| |
Opvoedkunde
J.C. VAN ANDEL en O. VAN ANDEL-RIPKE, Gezonde kinderen, evenwichtige menschen. - Erven J. Bijleveld, Utrecht, 1941, 276 blz., ing. Fl. 3,40, geb. Fl. 4,45.
Dit waardevolle boek draagt als ondertitel: 'Een biologische studie van het ontwikkelingsproces van kiem tot mens; psychologie in het bijzonder van het gevoelsleven; temperament en karakterontwikkeling'. De studie der lichaamsen geestesontwikkeling van het kind is aan de orde van den dag. Het verleden heeft al te dikwijls de tekortkomingen der opvoeders aan het licht gebracht dan dat we in het heden niet al het mogelijke zouden doen om prophylactisch alle vermijdbare opvoedingsfouten uit te roeien. Karakter en ontwikkelingsstoornissen bij de volwassenen hebben doorgaans reeds tijdens het kinderleven wortel geschoten en zijn vaak in een ongeneesbaar stadium geraakt door gebrek aan tijdige herkenning der ware oorzaken door de omgeving. Het kind, met zijn tallooze eigenaardigheden en bijna-specifieke kenmerken voor ieder ontwikkelingsstadium, kan zijn eigen aard slechts tot harmonische ontplooing brengen wanneer zijn omgeving hem begrijpt. Het kind voelt of de omgeving die de leiding geven moet, bewust is van wat in hem omgaat. Sommige kenmerken van een bepaald ontwikkelingsstadium mogen dus door de omgeving noch verkeerd begrepen, noch onmethodisch tegengewerkt worden. Wie is deze omgeving? De ouders op de eerste plaats, en daarnaast de school. In beide middens is een grondige kennis der kinderpsychologie vereischt tijdens de verschillende stadia van het kinderleven: de zuigelingenen de kleuterperiode, de schoolperiode, de puberteit en tenslotte de periode van rijping of bevrijding.
Het boek der Van Andels geeft een zeer nauwgezette beschrijving der kenmerken van ieder dezer perioden. Zij gaan hiervoor uit van de klassieke indeeling der temperamenten in drie groepen: het motorische type (Keesje Kwikzilver), het cerebrale (Bepje Bijdehand) en het flegmatische type (Jantje Goedbloed), en beschrijven hoe en met welke eigenaardigheden ieder dezer typen zich door elke ontwikkelingsphase heenwerken. Door een menigte duidelijk-sprekende voorbeelden worden de hoofdstukken rijk geillustreerd. Men zal zich na het lezen van dit werk ervan overtuigen dat de medisch-psychologische en paedagogische wetenschap in dit domein reeds zeer ver gevorderd is. Het ware wenschelijk dat al de gezonde princiepen die uit die wetenschap gesproten zljn, minstens aan onze ontwikkelde ouders - want het besproken boek richt zich in hoofdzaak tot het intellectueele publiek - bekend zouden worden. De opvoeding der kinderen mag zoo maar niet 'intuitief' doorgevoerd worden terwijl al het berokkende kwaad van een dergelijke opvoeding zonder meer aan den aanleg van het kind wordt aangewreven. De aanleg van een kind kan het min of meer praedisponeeren tot een bepaalde afwijking, de ontwikkelingsperiode waarin het verkeert kan de fixatie begunstigen, maar dat een fout optreedt is als regel evenzeer te wijten aan den invloed van de omgeving als aan den aanleg van het kind (blz. 139).
Het werk dezer schrijvers is de vrucht van een ruim twintigjarige ervaring op het gebied der kinderpsychologie. Behalve voor de ontwikkelde ouders vormt het een uitgelezen studiemateriaal voor al wie zich met kinderopvoeding bijzonder bezighoudt.
Dr. F. van Baarle
Dr. J. LEBEER, Inleiding tot de Lichamelijke opvoeding van het kind. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1941, 114 blz., Fr. 35.
Dit werkje van Dr. Lebeer vindt zijn oorsprong in een reeks voordrachten door hem gegeven in de Katholieke Hoogeschool voor Vrouwen te Antwerpen. De schrijver heeft geen klassieke kursus van kinderverzorging willen voordragen doch heeft de physiologie, biologie en pathologie van het kind met een specialen bril bekeken en belicht zoodat de richtlijnen waarlangs de verzorging van het kind geleid moet worden méér logisch en vanzelfsprekend zouden naar voor treden. Hij behandelt achtereenvolgens: I. De lichamelijke eigenschappen der kindsheid. II. De voorwaarden tot gezond opgroeien. III. De beoordeeling der gezondheid.
Het eerste hoofdstuk beschrijft de bijzonderste stelsels van het kinderlichaam, doch legt vooral nadruk op enkele hoofdfuncties zooals de groei, de spijsvertering, de voeding, e.a. Hierna volgen in Hoofdstuk II de voorwaarden tot het gezond voortbrengen en opgroeien van kinderen waarbij in hoofdzaak de erfelijkheidsleer wordt uiteengezet alsook de factoren die de kiemcellen kunnen beschadigen. Het laatste hoofdstuk - de beoordeeling der gezondheid - wordt in vergelijking met de twee voorgaande hoofdstukken, wel iets te bondig behandeld, wanneer men de belangrijkheid van het onderwerp in aanmerking neemt. Hier had de beschrijving der verschillende lichaamstypen onder paragraaf 'uitzicht' zeker op haar plaats geweest.
| |
| |
Tal van verspreide doch daarom niet minder nuttige gegevens zijn in dit werkje samengebundeld; hierom, en ook wegens de interessante wijze waarop Dr. Lebeer het wonder van het groeiend kinderleven heeft belicht, verdient het onze bijzondere belangstelling.
Dr. F. van Baarle
Dr. M. VAN HAEGENDOREN, Het verkennersleven. Paedagogische studie over het spel van verkennen. Deel III. - Vox Romana, Schiebroek, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1941, 375 blz., Fr. 40.
Om zijn 'Verkennersleven' te bekronen, beschrijft ons de Verbondscommissaris van het Vlaamsche Verbond der Katholieke Scouts, de rol die het spel in het leven van een verkenner 'speelt'. Na een paedagogische inleiding over het spel, doorloopt hij de verschillende spelen: pionierswerk, speuren, natuurkennis, exploratie. Daarop volgt een belangrijk hoofdstuk over lichaamsontwikkeling: een probleem dat uiterst actueel is. De laatste twee hoofdstukken: verkennersloopbaan, en het verkennen als systeem, geven ons een klare en idealistische samenvatting van wat een verkenner zijn moet en zijn kan. Een dertigtal bladzijden over bibliografie komen dit werk verrijken.
De hoofdgedachte van het geheele werk is wel: verkennerij is een leerschool van apostolaat, van organisatiegeest en van verantwoordelijkheidsgevoel, door een integrale opvoeding, die, bij middel van het spel, de jongens vormen wil tot nuttige mannen in den dienst van God en Kerk, van land en evenmensch. De opmerkzaamheid, de handigheid, de beslistheid, de gemeenschapsgeest, ingekleed in de romantiek van het woudloopen, moeten karakterjongens vormen, die door het spel, vaardig worden én voor den arbeid, én voor het intellectueele werk.
Dit alles, zeer scherp, zeer synthetisch en zeer overtuigend voorstellen: dàt is de verdienste van dit werk.
Schrijver heeft grootelijks gelijk zijn werk te eindigen met twee optimistische volzinnen: 'In elk geval, zullen de groote trekken van de verkennerspaedagogiek als geheel onsterfelijk zijn. Allen die eenmaal het verkennen hebben beleefd, en jongens door het verkennen hebben geholpen, zullen voor immer den Almachtigen dankbaar zijn, voor dit heerlijk levensspel dat in de historie een der grootste cultuurmonumenten zal blijven' (blz. 338). Tot het dankbaar beleven van verkennerij zal deze flinke prestatie niet weinig bijgedragen hebben.
M. van Stratum
H. KUITENBROUWER, Voor Galg en Rad. - Het Spectrum, Utrecht; Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1940, 90 blz., Fr. 16.
In een pittige, soms te gesierde en te ronkende stijl, maakt de schrijver de kritiek van de huidige gezins- en schoolopvoeding. De paedagogische onzin van het moderne één-kind gezin, de moderne boekenpaedagogie, en de verwaandheid van de nieuwe schoolhervormingen: dit alles naast vele andere juiste inzichten maken den inhoud uit van dit schijnwerpertje.
W. Smet
J.M. DE BUCK, Votre Fils. - Desclée, De Brouwer, Parijs, 1941, 224 blz., Fr. 18.
Dit heerlijk boek is een waar pleidooi voor de rijpende jeugd. Met scherpen blikt heeft Schrijver den rijpenden jongen student beschouwd en hem beschreven niet van buiten uit als een louter wetenschappelijk paedagoog, die den adolescent als een interessant voorwerp van ervaring en ontleding behandelt, maar, doordringend tot in zijn diepste gemoed, legde hij er, van binnen uit, al het mooie en het moeilijke van bloot, opdat de ouders, - Want voor hen werd het boek geschreven, - een dieper inzicht zouden krijgen op hun grooter werdenden zoon en daadwerkelijker kunnen meewerken aan den opbouw van dit jonge leven. Op een oorspronkelijke wijze geeft schrijver de adolescentie weer als een synthese van 'éveils': ontwaken van het lichaam, van het gevoelen, van het verstand, van het zedelijk, maatschappelijk en godsdienstig bewustzijn. En dan, geen overbodige beschouwingen over puberteit en sexualiteit, waaraan in de boeken over de rijpende jeugd in de laatste decennia een overdreven belang werd gehecht! Vele ouders zullen met groot nut en genoegen dit mooie boek lezen, dat tevens in een vlotten, aangenamen en letterkundig fijnen stijl werd geschreven. De praktische raadgevingen, die door de ervaring verantwoord worden, zullen menigen misstap in de opvoeding van een adolescent voorkomen en menig vader en moeder zal getuigen: 'Ja, nu begrijp ik mijn zoon beter... en hij mij.'
A. Darquennes
| |
| |
| |
Economie
Dr. H.U. WIDDERSHEIM, Die Kreditsersorgung des mittelständischen Einzelhandels. Schriftenreihe für den Gross- und Einzelhandel, Band 4. - Betriebswirtschaftlicher Verlag Dr. Th. Gabler, Wiesbaden, 1941, 109 blz., RM. 4,90.
De schrijver onderzoekt eerst nauwkeurig den omvang en den aard der behoefte aan krediet van de middenstands-onderneming in den handel en in de nijverheid, daarna toont hij aan welk het aandeel der verschillende kredietinstituten is in het verschaffen van dat krediet: de gewone banken, en vooral de grootbanken, financieren vooral de groote ondernemingen; openbare kredietinstellingen, in de eerste plaats de spaarkassen, vervullen hier een voorname rol; ambachts- en landbouw-kredietvereenigingen wenden het grootste deel hunner activa voor kredietverschaffing aan den middenstand aan. Op dit onderzoek naar den bestaanden toestand volgt de kritische beoordeeling er van: de middenstand, en meer bepaald de handeldrijvende middenstand, klaagt om kredietnood. Bestaat die werkelijk en waarom kan hij niet het verlangde krediet bekomen? Op die vraag wordt oordeelkundig geantwoord, met de noodige schakeeringen: niet alle kredietaanvragen zijn kredietwaardig maar ook de kredietinstellingen voldoen niet volledig aan de eischen die men hen stellen mag; ze hechten te veel belang aan de zakelijke waarborgen en zijn te weigerig voor persoonlijk krediet, het eenige dat zou toelaten in voldoende mate aan den middenstander krediet te verstrekken.
Deze kritische beschrijving van den toestand leidt het 2e deel van het werk in: 'Möglichkeiten einer Neuordnung der Kredietbezichnungen des mittelständischen Einzelhandels'. Bijzonder interessant, ook voor den buitenlander, zijn hier de initiatieven beschreven en de plannen ontworpen in 'Garantiegenossentschaften zur Erhölung der Kredietwürdigkeit des Einzelhandels' en in 'Der Wechsel als Kreditinstrument'. In Duitschland evenals bij ons werd de handelswissel als kredietinstrument grootendeels verlaten. De schrijver drukt op zijn voordeelen, én voor de muntpolitiek der bank van uitgifte én voor de handelaars zelf. Voorbeelden uit het buitenland evenals uit Duitschland zelf toonen aan hoe, volgens den schrijver, het gebruik van den handelswissel kan uitgebreid worden.
Het verschaffen van krediet aan de kleiner ondernemingen zal wellicht nog lang moeilijk en delicaat blijven. De wenken door den schrijver gegeven zijn duidelijk, zeer concreet en ook wijs en gematigd. Is hij echter niet een weinig te optimist?
Dr. K. du Bois
Dr. Dr. Willy MEINHOLD, Die landwirtschaftlichen Erzeugungsbedingungen im Kriege. - G. Fischer, Jena, 1941, Berlijn, 1941, 130 blz., ing. RM. 7,50, geb. RM. 8,80.
Voor een land dat de vijand tracht door blocus tot overgave te dwingen is het hier behandeld vraagstuk vitaal en bijzonder ingewikkeld: behalve met de productie-capaciteit in vredestijd, moet het rekening houden met de moeilijkheden, de belemmeringen die de oorlog zelf meebrengt. Een aanzienlijk deel van den productieven grond wordt voor oorlogsdoeleinden opgevorderd of er onbruikbaar door gemaakt terwijl talrijke werkkrachten het leger vervoegden en zelfs het bedrijfskapitaal - plantgoed, veevoeder, meststoffen, landbouwmachines, gebouwen, enz. - geenszins onaangeroerd blijft.
Hoe stellen zich de problemen voor Duitschland in den oorlog dien het voert? De schrijver onderzoekt het hier. Hij komt tot het eindbesluit dat gedurende het eerste oorlogsjaar het landbouwbedrijf er in slaagde de ontzettende moeilijkheden te overwinnen waarmee het te kampen had: bij nagenoeg gelijk blijvend prijsniveau stelde men een vermeerdering der productie vast ten bedrage van ongeveer 670 millioen RM. op 14.700 millioen.
Dr. K. du Bois
K. DE CUYPER, Leerboek voor het theoretisch en practisch Boekhouden. - J. Van In, Lier, 1940, 256 blz.
'Het boekhouden is wetenschap, die op school moet worden aangeleerd om op het kantoor te worden beoefend' merkt de schrijver in zijn 'Ter inleiding' op. En zijn 'jarenlange ervaring als praktizeerend accountant' leerde hem dat velen te weinig theoretisch onderlegd waren om 'het belang (van het boekhouden) voor de onderneming te kunnen begrijpen'. Daarom zal zijn degelijke en zeer praktische inleiding ook aan menigeen die reeds handel drijft diensten bewijzen. Ze breekt resoluut af met de fransche boekhoudleer waar deze minder doelmatig bleek; een boekhoudleer die de meeste
| |
| |
'ouderen' leerden. Ook daarom zullen zij graag grijpen naar dit 'Leerboek' dat in de eerste plaats voor hen een leemte aanvult en een vroeger tekort goedmaakt.
Dr. K. du Bois
Dr Ernst WAGEMAN, Wo kommt das viele Geld her? - Völkischer Verlag, Dusseldorf, 164 blz., RM.
Zeer eenvoudige en bevattelijke uiteenzetting van de wijze waarop het economisch heroplevingswerk in Duitschland sedert 1933 en de oorlog gefinancierd werden. De schrijver heeft de kunst verstaan zonder al te zeer te vereenvoudigen dit ingewikkeld probleem voor nagenoeg iedereen verstaanbaar te maken. Voorwaar een moeilijk iets. De vakman zal de noodige vereenvoudigingen aanvaarden: ze waren noodzakelijk om het beoogde doel te kunnen bereiken.
K.B.
Gioacchino VOLPE, Histoire du Mouvement Fasciste. - Novissima, Rome, 1940, 288 blz., Fr. 10.
Een enthusiast die den strijd meemaakte, schetst ons hier de geschiedenis van de 'beweging'. Het Fascisme was eerst een 'beweging' en meerdere strijders van het eerste uur namen enkel als noodgedwongen en niet zonder tegenzin het beperkende, bindende aan dat het 'partij'-zijn noodzakelijk meebracht. Welnu, hier vernemen wij eerder wat aan de 'beweging' dan wat aan de 'partij' eigen is, nl. de algemeene strekking van het Fascisme en zijn strijd om zijn eigen opvattingen te doen aanvaarden en zijn doeleinden te verwezenlijken.
Daarom is dit werk vooral voor hem belangrijk die tot in de ziel van de beweging wil doordringen. Om het detail van de instellingen en de verwezenlijkingen der 'partij' te vernemen grijpe hij naar een ander werk.
K.B.
Dr Anton LINGG, Die Verwaltung der N.S.D.A.P. - Zentralverlag der N.S.D.A.P., Munchen, 1939, 328 blz., RM. 4,80.
Wat is de N.S.D.A.P.? Op deze vraag wordt hier een volledig antwoord gegeven. We noemen ze volledig omdat én de beginselen naar voren gebracht worden, waarop die 'Partij' steunt, én de praktische inrichting, het apparaat beschreven wordt, waarin ze zich concretiseert. Het boek is dan ook ingedeeld in twee deelen: Das Recht der N.S.D.A.P. (blz. 11-54) en Die Verwaltung der N.S.D.A.P. (blz. 55-318).
Uit het eerste deel zal men vooral duidelijk vernemen hoe het Nationaal-Socialisme de 'Partij' opvat, een opvatting die verschilt niet enkel van die der democratische landen, maar ook van die van het Fascistisch Italië dat van de 'Partij' een staatsinstelling maakte. In Duitschland integendeel is de 'Partij' een volksorganisatie die staatsbezielend werkt.
K.B.
Dr. K. BRANNER, Wesen und Zweck der Besteuerung. - A. Diechertsche Verlagbuchhandlung Dr. Werner Scholl, Leipzig, 1940, 196 blz., R.M. 7,80.
Doel en strekking van deze studie worden ons duidelijk opgegeven door den ondertitel: 'Ein Beitrag zur geschichtlich-politischen Begründungen der Steuerlehre'. Eerst worden ons de opvattingen uiteengezet van het economisch liberalisme samen met de staatsopvatting waarop het steunt; daarna komt de leer van het interventionisme aan de beurt; eindelijk vernemen wij het kenmerk en het doel der belasting 'in der Wirklichkeit der national-sozialistischen Gegenwart', telkens weer in verband met hetgeen de eigene belastingspolitiek ten grondslag ligt.
Men vatte hier evenwel die 'politiek' zoo op dat hiermee het belastingsstelsel bedoeld wordt. De schrijver zoekt naar den diepsten grond, de uiteindelijke rechtvaardiging der belasting in de drie stelsels. En dit verhoogt niet weinig de waarde dezer bijzonder zakelijke studie.
Dr K. du Bois
| |
| |
[binnenkant achterplat]
[binnenkant achterplat]
| |
Boeken bij de redatie toegekomen van 21 Nov. 1841 tot 20 Jan. 1942
Bespreking in de mate van het mogelijke
AERSCHOT, Bert Van., De kleine wereld. - De gulden reeks 1941-1942, Truyts, Antwerpen, 137 blz. |
AUSEMS, Dr. A.W., 10,000 babys. Herinneringen en overpeinzingen. - Zonnewende, Kortrijk, 1941, 265 blz., Fr. 45. |
BENJAMIN, René, Vérités et rêveries sur l'éducation. - Plon, Parijs, 1941, 242 blz., Fr. 27. |
BIERENS DE HAAN, Dr. J.D., De levende gedachten van Hemsterhuis. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1941, 188 blz. Fr. 30. |
BOGAERTS, J., S.J., De Levende H. Mis. - Beyaert, Brugge, 1941, 96 blz., Fr. 7,50. |
BRUYNE, Arthur De., De boerenkrijg. - Wiek Op, Brugge, 63 blz. 1941, Fr. 15. |
BRUYNE, Arthur De., Een volk wil leven. - Wiek Op, Brugge, 1941, 32 blz. Fr. 10. |
BRUYN, Jeanne De., De speelman en zijn zoon. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1941, 234 blz., ing. Fr. 35, geb. Fr. 48. |
CARTHY, Raphaël C. Mc., Ph. D., Geestelijk gezond zijn en blijven. Nederlands van A.W.M. Oomen. - Het Spectrum, Utrecht, Zonnewende, Kortrijk, 1941, 255 blz., Fr. 70. |
DAUWE, O. Hoogl. Prof. Dr., Het hoofddoel van het huwelijk. De gevolgen van tegennatuurlijke praktijken. - 'Familieleven' II. Geloofsverdediging, Antwerpen, 1941, 34 blz., Fr. 5. |
DE BRUYNE, E. Prof. Dr., Inleiding tot de wijsbegeerte. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1941, 4de druk, 352 blz. ing. Fr. 45, geb. Fr. 62. |
DE COCK, Max Pastoor-Deken, Zondag-hoogmispreeken. Sentire cum Ecclesia - St-Pietersabdij, Steenbrugge, 1941, 194 blz.. |
DECOENE, A. Dr. Kan., Leer en Leven. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen. 333 blz., Fr. 45. |
DE FEYFER, Dr. F.M.G,. De levende gedachten van Theophrastus Paracelsus. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1941, 190 blz., Fr. 30. |
DELFOS, Dr. Leo, Die Aufänge der Utrechter Union, 1577-1587. - Historische Studiën, Heft 375. Emil Ebering, Berlin, 350 blz., ing. RM. 13,20, gen. RM. 15. |
DEMEDTS, André, De Vlaamsche poëzie tusschen 1918 en 1941. - 'Pro Arte', Diest, 1941, Fr. 140. |
DEMEDTS, André, Geen tweede maal. - De Kinkhoren, Brugge, 1941, 276 blz. ing. Fr. 35, geb. Fr. 45. |
DE RYCK, Paul, Tot milden. Zegen. - Het brandglas, Gent, 1941, 45 blz. Fr. 12, Lux-uitgave, Fr. 25. |
DURIBREUX, Gaston, Derina. - Onze Tijd, Brussel, 232 blz., gen. Fr. 40, geb. Fr. 55. |
EEKHOUT, Jan H., Leven en daden van pastoor Poncke van Damme in Vlaanderen. - Callenbach, Nijkerk, 263 blz., fl. 3,05. |
EICHERT, Ellynor, Das geistliche Spiel der Gegenwart in Deutschland und Frankreich. - Neu Deutsche Forschungen. Junker und Dünnhaupt, Berlin, 1941, 317 blz., RM. 13. |
EURIPIDES. - Iphigeneia in Tauris in het Nederlandsch vertaald met een korte inleiding door Dr J. Humblé. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1941, blz. 93, Fr. 10. |
HAUSHOFFER, Karl, Wehr-Geopolitik. - Junker und Dünnhaupt, Berlin, 1941, 195 blz., RM. 7. |
HELDERENBERG, Gery, Polyptiek. - De Sikkel, Antwerpen, 1941, 94 blz. Fr. 24. |
HERWERDEN, Dr. P.J. van., Lodewijk van Nassau. Een leven gewijd aan de Nederlanden. - Van Gorcum, Assen, 1939, 205 blz., geb. fl. 4,70. |
HOORENBEECK, C. van, C.S.S.R., Naar een reiner schooljeugd. - 1941, Van Haver, St Niklaas-Waas, 104 blz. |
HORSTEN, J.L., Inleiding tot de studie der letterkunde. - R.K. Jongensweeshuis, Tilburg, 1941, 139 blz. |
JANSSENS, Al., C.J.C.M., Het Geloof, De theologie van den geloofsakt. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1941, 214 blz., Fr. 35. |
KEYZER, J. de., Beschavingsgeschiedenis van het oude Oosten. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1941, 112 blz. Fr. 15. |
KRIEKEMANS, Dr. Alb., De natuurlijke grondslagen vetes huwelijk en gezin, Familieleven I, Geloofsverdediging, Antwerpen, 1941, 40 blz.. Fr. 4. |
LAGROU, René. Wij verdachten. - Steenlandt. Brussel, 1941, 222 blz. |
LENZ, J.M., Het lied van den hemel. Tochten door het heelal. Nederlands door H. Kuistenbrouwer, - Het Spectrumm, Utrecht, elfde druk, 2de j., 239 blz., fl. 2,90. |
LIMBURG, Rob., De levande gedachten van Dostojewski. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1941, 190 blz., Fr. 30. |
|
|