Streven. Jaargang 9
(1941)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 204]
| |
Beschouwingen over de huidige kultuurwende
| |
I. Het herfsttij der renaissanceDe Middeleeuwen hadden een harmonische synthese beproefd en ook grootendeels bewerkt van de twee kultuurfactoren, die nog steeds den grondslag van onze beschaving vormen: de katholieke godsdienst en de Helleensche wetenschap. Godsdienst zonder wetenschap schept de stagnante, steriele kulturen van het Verre Oosten en Byzantium, wetenschap zonder godsdienst leidt tot de materialistische beschaving van onzen tijd. De harmonische versmelting echter van de twee werd alleen in het Middeleeuwsch Europa bewerkt en heeft aan deze kultuur dan ook haar waarde en haar succes geschonken. De Middeleeuwen kenden een organisch samenwerken van Kerk | |
[pagina 205]
| |
en Staat, met de primauteit voor het geestelijke: wij hoeven slechts aan de machtige beweging der kruistochten te denken. In die beschaving was het individu noodzakelijk ingelijfd in, en min of meer ondergeschikt aan de gemeenschap. Zoo had de gilde over de gildebroeders en hun werk een streng toezicht, en de gemeenteklok mocht de poorters dag en nacht oproepen voor het heil der gemeente. De Middeleeuwsche mensch voelde zich een schakel tusschen voor- en nageslacht: de privileges, door de voorvaderen bevochten, wilden zij onverminkt aan hun nakomelingen overleveren, aan bijna alle kathedralen en groote kerken werd generaties lang gebouwd. Zoo rijst de Middeleeuwer voor ons op als een persoonlijkheid die in en door de gemeenschap zijn volle ontplooiing zoekt en daarenboven zijn gansche leven afstemt op het bovennatuurlijke, het eeuwigeGa naar voetnoot(2).
In het Quattrocento dringt in het woelige Italië onweerstaanbaar een nieuwe kultuur naar omhoog. Terwijl over het herfsttij der Middeleeuwen een matte glans ligt, en de Laat-Middeleeuwer ons moe en uitgeleefd aankijkt, stuwt de Renaissance met jeugdigen overmoed vooruit en verovert stilaan het gansche Westen. Wij, menschen van de gelatenheid, van het zich-schikken-in-hetonvermijdelijke, van het moeizaam samenbrengen van kostbare restjes uit een glorievollen tijd, wij, zonen van het oude Europa, wij kunnen ons zoo moeilijk indenken in een tijd, die met een totale geestdrift en een volledige overgave zich overleverde aan den roes van een rijzende grootsche kultuur. Een nieuw levensideaal, gesproten uit de Italiaansche volkskrachten en bevrucht door elementen der antieke beschaving, bloeide op aan de hoven der Italiaansche potentaten. In dat land van weelde, met zijn sterken schoonheidsdrang en zijn opbruisend vrijheidsstreven, waar de durver met geen zedeleer rekening hield bij het nastreven van zijn doel, ontstonden geweldige persoonlijkheden, Uebermenschen, die in de virtù het hoogste dachten te bereiken. Gewapend met het kompas, trok de Europeeër op ontdekkingstocht en ontrukte aan den wijden horizont van den oceaan zijn pakkende mysteries. Nieuwe zeeën werden bevaren, gansche nieuwe werelden ontdekt, totdat in 1522 de omvaart om den wereldbol de kroon op het werk zette. Een onweerstaanbaar enthousiasme greep den Renaissancemensch aan, nu hij op eigen krachten en met eigen vernuft de wereld had veroverd. Dank zij de uitvinding van de boekdrukkunst werden de pas ontdekte schatten van de oudheid wereldkundig gemaakt. Terwijl men vroeger weken en maanden besteedde aan het copieeren en verluchten van een boek, dat dan ook een luxeartikel was, kwamen nu de gedrukte boeken, en meteen de lokkende wetenschap, in het bereik van iedereen. De natuurwetenschappen namen een geweldige vlucht. Toen men ten slotte de planeten zelf als het ware had | |
[pagina 206]
| |
bemeesterd en definitief met de geocentrische methode had afgerekend, toen leek de rede voor goed als koningin te tronen. Niet alleen het individu ging aldus zijn eigen weg, maar de volkeren stichtten de nationale staten en weerden voor goed alle inmenging van een zg. hoogere macht. De Hervorming, die men de Renaissance van de meer godsdienstig gerichte Noorderlingen zou kunnen noemen, rukte de Germaansche wereld los van de oude moederkerk, en stelde als hoofdprincipe het vrije onderzoek, het betrouwen op eigen kracht. De Renaissance loste aldus de synthese van de Middeleeuwsche kultuur op; de mensch keert zich af van het hiernamaals, verwerpt het gezagsprincipe en ontdoet zich van de gemeenschapsbanden. De centrale idee van de Renaissance, die zich vier eeuwen lang zal kunnen uitwerken tot haar volledige versplintering, zou men zoo kunnen weergeven: de mensch, de persoonlijkheid is de laatste norm, de vrijheid het opperste ideaal, de levensbeaming het hoogste streven.
Het uitsluitend beklemtonen van de waarde van de persoonlijkheid zou pas na eeuwen leiden tot zijn uiteindelijke gevolgen, zelfgenoegzaamheid en laïcisme. De Renaissance-mensch, die nog gedragen werd door de Middeleeuwsche traditie, kón niet voorzien dat, overeenkomstig de grondprincipes van zijn kultuur, de mensch zich zou losrukken van God, van de gemeenschap en den bodem, van voor- en nageslacht. Laten wij deze aspecten wat nader onder het voetlicht brengen.
Wij zegden reeds dat de Hervorming nagenoeg de gansche Germaansche wereld afscheurde van de Roomsch Katholieke Kerk. Dank zij vooral het Concilie van Trente, de pas gestichte Jezuïetenorde en het daadkrachtig ingrijpen van Karel V, kon het tij van vervreemding van de Kerk definitief gekeerd worden. Het vrije onderzoek, dat in de rationalistische en de transcendentale theologie zijn adequate uitdrukking vond, zou echter zijn verwoestend werk voortzetten. In de 18e eeuw ging het geloof aan den Godmensch Christus teloor en in de 19e eeuw werd ten slotte de idee van een persoonlijken God afgewezen. Het proces eindigde bij de goddeloosheid van onze hedendaagsche wereld. Reeds rond 1600 waren sommige vooruitstrevende denkers beginnen te bouwen aan een natuurlijken godsdienst, die in den positivistischen godsdienst van Aug. Comte met zijn aangepasten cultus, zijn volledige verwezenlijking zou vinden. De moraal, die hecht gegrondvest stond op de goddelijke openbaring, werd op haar beurt autonoom verklaard; de natuurlijke zedenleer, die telkens weer anders uitgewerkt werd, zou in de 19e en de 20e eeuw in breeden kring opgeld maken. Terwijl aldus in het Noorden de Hervorming en de annexe stroomingen stilaan maar zeker de godsbehoefte uit de harten wegplukten, heeft in het Zuiden de Renaissance, ofschoon langs andere wegen, denzelfden uitslag bereikt. De bekende Engelsche kultuurhistoricus | |
[pagina 207]
| |
Chr. Dawson schreef: 'The Renaissance culture of Southern Europe, however, resembled that of the Protestant Reformation in one respect. It also represents a secularization of life'Ga naar voetnoot(3). De Renaissance, die in de Kerk en aan het pauselijk Hof zooveel sympathie vond, en de Hervorming, die het aanvankelijk zoo goed meende met de godsdienstige hernieuwing, hebben, krachtens hun grondbeginselen zelf, geleid tot een secularisatie van de Westeuropeesche kultuur. Wat nooit of nergens, zelfs niet in de Grieksche of Romeinsche heidensche wereld, kon ingang vinden, een a-godsdienstige Weltanschauung, dat heeft de Renaissance in het christelijke Europa kunnen tot stand brengenGa naar voetnoot(4). Wij kunnen werkelijk niet betreuren dat deze kultuurperiode op het punt staat afgesloten te worden.
De Renaissance-mensch rukte zich ook los van zijn medemenschen en zijn omgeving. Het principe van de menschelijke vrijheid is een splijtzwam geweest, die de Westeuropeesche kultuur heeft doen barsten en versplinteren. De vlag van de totale menschelijke vrijheid werd met onzeglijke geestdrift door de Renaissance ontplooid en door de Fransche revolutionnairen Europa rond gedragen. De 19e eeuw zou den triomf beleven van de overdadige vrijheid, die door het liberalisme werd aanbeden. De vrijhandel heeft zijn hoogste zegepralen geboekt in de 19e eeuw, de industrie, waar vraag en aanbod ook den prijs van de menschelijke arbeidskrachten regelde, leidde tot de ergerlijkste excessen; de vrijheid van drukpers stelde de baan open voor een progressief ondermijnen van het zedelijkheidsgevoel en het staatsbestel, en leidde tot een laag uitbuiten van de menschelijke passies; de vrijheid van godsdienst en nog meer het principe 'godsdienst is privaatzaak' ontzegde aan den waren godsdienst zijn rechtmatige aanspraken en verdreef de religie uit het gemeenschapsleven; de vrijheid van vereeniging bezorgde een wettelijken steun aan subversieve groepeeringen; de vrijheid van vestiging ontvolkte meer en meer de landelijke gewesten, voerde de urbanisatie op en ondergraafde daardoor de grondslagen van onze gansche kultuur; de vrije liefde ten slotte gaf man en vrouw de volledige vrijheid terug zoodra ze van elkaar verzadigd waren, en maakte aldus alle echt gezins- | |
[pagina 208]
| |
leven onmogelijk. Wij ontkennen niet dat 'de' vrijheid het hoogste goed van den mensch is, en evenmin dat vele zg. 'vrijheden' heel wat goeds bevatten, maar doorgedreven tot hun laatste consequenties, zooals wij dit op onze dagen onder onze oogen zien, ontbinden die vrijheden alle ware kultuur. De persoonlijke waarde van den mensch kwam tot haar recht in de republieken, waar een élite de leiding nam; de koningen echter die in den Modernen Tijd nog absolutisch waren, zijn nu allen ofwel door een constitutie van het werkelijk bestuur uitgesloten, ofwel eenvoudig afgedankt. Was het eerst een kerngroep die de leiding van den staat in handen nam, in de 19e eeuw kwam de burgerij aan het bewind, en met het begin der 20e eeuw is het volop de democratie. Het algemeen stemrecht geeft aan een ongeletterden sufferd evenveel macht als aan een sterke persoonlijkheid. Dat deze evolutie moest bekroond worden door demagogie en ten slotte anarchie, kon van te voren voorspeld worden. Men kon voortaan aan het bestuur van een staat komen omdat eenige duizenden massamenschen, door demagogische middelen opgezweept, dit wilden; men kon zijn land door een slecht beheer naar den afgrond leiden, en dan straffeloos, niet zonder stoffelijk voordeel, en het hoofd rechtop, zich uit het politieke leven terugtrekken. Het negeeren van het organische in den mensch heeft na vele tusschenstadia geleid tot de atomisatie van de gemeenschap. In de Middeleeuwen beheerschte de geleding het gansche familiale, burgerlijke en kerkelijke leven, terwijl de Renaissance met stuggen ijver heeft gewerkt om de standenverschillen en zelfs het onderscheid tusschen de seksen weg te ruimen. Zoo bracht ons de 19e eeuw de irruptie van den massamensch, den hordemensch. In een diepgaande kultuurstudie ontleedde de Spaansche denker Ortega y Gasset den hordemensch; het is 'de mensch in zooverre hij zich niet van anderen onderscheidt en slechts een exemplaar van de soort vormt'Ga naar voetnoot(5), de mensch, die zich behaaglijk voelt in het bewustzijn niet van de anderen te verschillen, die zichzelf geen eischen stelt en al wat anderen ten koste van groote moeite bewerkten, als vanzelfsprekend aanvaardt, de mensch die zich aan geen beschaving interesseert, maar zich toch meester gemaakt heeft van de leiding van de maatschappij. De 20e eeuw beleeft de nivellatie op alle kultuurgebied, de triomf van den kuddemensch, van het ziellooze grauw.
Als de Renaissance-mensch zoo zijn eigen persoon op het voorplan schoof, was het wel niet te verwachten, dat hij zich bizonder zou bekommeren om de vroegere of latere geslachten. Met de Middeleeuwen wilde hij een radikale breuk, en over de Middeleeuwen heen teruggrijpen naar de fascineerende, heidensche Oudheid. De nakomelingen interesseerden hem evenmin. Wat dit afbreken met de traditie aan kwaad gesticht heeft, liet het Romantisme plots ver- | |
[pagina 209]
| |
moeden in het begin der 19e eeuw; maar het essentieel Germaansche romantisme was slechts een intermezzo in de Renaissance-kultuur, die voortijlde naar haar dramatisch einde. Het egoïsme van den modernen mensch wil geen kinderen meer; hij wendt zich af van het met ondergang bedreigde vaderland. Het geboortecijfer van nagenoeg gansch West-Europa geeft een bedroevenden kijk op de laatste gevolgen van het Renaissancistisch individualisme.
Slechts enkele componenten van de kultuur hebben wij even beschouwd, - de geschiedenis van de plastieke kunsten, de letterkunde, de muziek, enz. zou tot nagenoeg dezelfde conclusies leiden - maar waar men den blik ook wende, overal heeft het anthropocentrisme van de Renaissance de essentieele waarden van de kultuur genegeerd. Aan het einde van dien vier, vijf eeuwen langen weg, die zoo hoopvol inzette, zijn wij, tot ons spijt en onze ergernis, ten slotte uitgekomen in een straatje zonder eind. Het statige kultuurschip, dat vol overmoed het ruime sop had gekozen, is op een zandbank vastgeloopen. Laat een orkaan opsteken en het wordt opengereten en stukgeslagen. Het tragisch einde van de Titanic, dat meesterwerk van het menschelijke genie, heeft ook een symbolische beteekenis. | |
II. Begin van een nieuwe kultuurperiode?Doorgaans ontwikkelt een kultuur zich eenigszins onafhankelijk van de oorlogen. De Middeleeuwen zijn stilaan in de Renaissance overgegaan zonder dat bepaalde oorlogen daar grooten invloed op uitoefenden. De Fransche revolutie heeft het absolutistisch regime een definitieven knak gegeven en de vrijheidsideeën sterk verbreid, maar toch was het meer een afrekenen met een uitgeleefd systeem, en een doen zegevieren van ideeën die sinds lang in breeden kring verspreid waren. De wereldoorlog 1914-1918 is nog van veel minder beteekenis geweest voor de kultuurontwikkeling. De huidige wereldoorlog echter is niet, zooals de vorige wereldoorlog, eerst en vooral een strijd om economische voordeelen of om expansie, maar wel om een gansche Weltanschauung. Aangezien wij nu juist aan het einde van een kultuurphase gekomen zijn, wat niet het geval was met de Fransche revolutie, meenen wij dat de afloop van den oorlog een beslissenden invloed zal uitoefenen op de Westeuropeesche kultuur. Het is werkelijk al te naief om te gelooven dat, zoodra er weer vrede zal zijn, de zaken weer op hun normaal beloop zullen komen, alsof er niets gebeurd ware. Het gaat om het lot van Europa en om de Westeuropeesche kultuur. Anderzijds zal deze oorlog in dit werelddeel met zijn eeuwenlange tradities, niet zoo 'n totalen ommekeer kunnen teweegbrengen dat opeens met alle vroegere kultuurstroomingen radikaal wordt afgebroken. | |
[pagina 210]
| |
De toekomst van de Westeuropeesche beschaving is in dikken mist gehuld. En toch wilden wij graag de nevelen die het uitzicht beletten uiteendrijven, en, al ware 't maar tusschen twee mistflarden heen, eventjes een blik in de komende tijden werpen. In 1917 verscheen het ophefmakende boek van Oswald Spengler, Der Untergang des Abendlandes. Al is de geweldige belangstelling die het werk aanvankelijk maakte, in de voorspoedige naoorlogsche jaren, nogal vlug verzwonden, toch blijkt het achteraf dat de auteur dieper de nooden van onze kultuur heeft aangevoeld dan velen meenden. Volgens Oswald Spengler zijn er in de geschiedenis der menschheid verscheidene kultuurkringen waar te nemen, elk met eigen kenmerken; aldus bijv. de Babylonisch-Assyrische, de Egyptische, de Grieksch-Romeinsche, de Arabische, de avondlandsche. Elke kultuur kent een opkomen, een groei, een bloei en een verval, of, zooals hij met een gewoon beeld zegt: 'Jede Kultur hat ihre Kindheit, ihre Jugend, ihre Männlichkeit und ihr Greisentum'Ga naar voetnoot(6). Het opvallende nu is dat aan één periode in een kultuurkring een periode in een anderen kultuurkring met bijna mathematische juistheid beantwoordt. O. Spengler onderzoekt dus de hedendaagsche kultuurverschijnselen, vergelijkt ze met die van andere kulturen, vooral van de Grieksch-Romeinsche kultuur, en komt tot het besluit dat de Westeuropeesche beschaving haar eindphase bereikt heeft; dit eindstadium noemt hij Zivilisation. Het platteland wordt verlaten, de boerenstand misprezen en de menschenmassa's gaan samenhokken in de grootsteden, 'Auf Syrakus, Athen, Alexandria folgt Rom. Auf Madrid, Paris, London folgt Berlin'Ga naar voetnoot(7). Het cosmopolitisme komt in de plaats van de heimat, net als ten tijde van het Romeinsche keizerrijk. Het geld wordt de alles beheerschende factor, zooals het eens was in Rome, niet in Athene. De moderne loonstrijd en de sportplaats beantwoorden aan het Romeinsche 'panem et circenses'. De Romeinen hebben den slavenhandel reusachtige afmetingen doen aannemen, nu heeft de groot-industrie de arbeiders practisch tot mechanismen verlaagd. Tot een kultuur behoort het turnen, tot een Zivilisation de sport. In een kultuur scheppen de kunstenaars de groote meesterwerken spontaan, als het ware uit hun overvollen levensrijkdom, in een Zivilisation tracht men kunst te maken volgens regels en normen. In een kultuur strijden de volkeren voor een idee, in een Zivilisation voor de economie. Metaphysische philosophie is een kenmerk van kultuur, Zivilisation worstelt met de skepsis. Imperialisme is een Zivilisationskenmerk van het zuiverste water. Destijds is op deze thesis heel wat kritiek gemaakt, en werkelijk is zij op meer dan een punt aanvechtbaar. Toch beklemt ons onwillekeurig zijn zoo sterk gemotiveerd besluit: Onze beschaving loopt | |
[pagina 211]
| |
ten einde; alle pogingen om een jonge nieuwe kultuur te doen verrijzen zijn van te voren veroordeeld; ons rest enkel de taak onze oude beschaving een waardig einde te bezorgen.
Terwijl J. Huizinga en O. Spengler, elk op zijn manier, uiterst pessimistisch zijn, zien andere kultuurhistorici de toekomst met vertrouwen en optimisme aan. N. Berdjajew schreef in 1923: 'Il nous est donné de vivre historiquement, dans un temps de transition... Et voici que prend naissance un monde nouveau, un monde inconnu'Ga naar voetnoot(8). En Chr. Dawson in 1929: 'in every department of life we are witnessing fundamental changes wich seem to portend... the dawn of a new age'Ga naar voetnoot(9). Zouden deze Russische denker, dien men wel eens een profeet heeft genoemd, en de scherpziende Engelsche geschiedkundige zich totaal vergissen? Met de zware reflectoren van het kultureel verleden gericht in den donkeren nacht van de komende tijden, willen wij trachten enkele kenmerken van de rijzende kultuur te onderscheiden.
Het eigen kenmerk van den Westeuropeeschen kultuurkring bestaat niet in de niet-Euklidiaansche meetkunde, zooals Spengler voortdurend betoogt, maar in een harmonische synthese van godsdienst en wetenschap, van religieuze idealen met een wereldtoegewend streven. Het wil ons voorkomen dat, nu de laïcistische Renaissance voor goed voorbij is, een godsdienstig revival een eenige kans krijgt. De strijd zal immers niet meer zoozeer loopen tusschen religie en atheïsme, maar veeleer tusschen den echten godsdienst en de surrogaat-religies. De tijd schijnt definitief voorbij te zijn dat in West-Europa gansche volkeren in al hun leden eenzelfden godsdienst met hart en ziel beleefden; de Katholieke Kerk wordt en is reeds op vele plaatsen feitelijk een diaspora-Kerk. De vraag is echter of die Kerk, uitgezuiverd en gelouterd, in staat zal zijn om in West-Europa zegevierend het hoofd te bieden aan andere godsdienstige stroomingen. Het bestaan der Kerk tot het einde der tijden is zeer zeker gewaarborgd, maar, indien de bloeiende Kerken van Noord-Afrika en Klein-Azië bijna totaal werden vernield, dan is dit evengoed in West-Europa mogelijk. Dat het hier binnen kort zoo zal toegaan is vooralsnog niet zeer waarschijnlijk. Het is een opvallend verschijnsel dat de Kerk de laatste decenniën op de oprecht godzoekende zielen, zoowel afgescheurde christenen als niet-gedoopten, een sterke aantrekkingskracht uitoefent; anderzijds heeft de Kerk in meer bedreigde gewesten zich op de hoogte van haar taak getoond. Dit is zeker een hoopvolle factor voor de toekomst. Is de tijd gekomen voor de Vereenigde Staten van Europa? Men stelt het wel eens zoo voor: De Middeleeuwen zagen den bloei van | |
[pagina 212]
| |
de gemeenten; in den Modernen Tijd omvatte de staat een gansch volk; nu is Europa rijp om één grooten staat te vormen. Dat de moderne toestanden steeds meer aansturen op een samensmelting of misschien beter samenkoppeling van staten, is wel iedereen duidelijk. Maar aangezien alle Europeesche volkeren, door eeuwenlange ontwikkeling, een zoo scherp afgeteekend type, met eigen taal en kultuur, eigen aard en verleden, vormen, en ook wegens de primauteit van de kultuur op de politiek, lijkt het ons onmogelijk een staatkundige eenheid in Europa te bewerken zonder sterk federatieven inslag. Hoe kunnen die Vereenigde Staten van Europa tot stand komen? Van een 'Volkenbond', zooals hij voor den oorlog fungeerde, is voorloopig wel geen spraak meer. De statenbond van Zwitserland en de U.S.A. zijn historisch gegroeid, ten koste trouwens van verscheidene burgeroorlogen in Zwitserland, en van den barbaarschen Secessieoorlog (1861-1865) in de U.S.A., zoodat wij niet goed inzien hoe de zoo verschillende volkeren van Europa door gemeenschappelijk overleg tot een dergelijken statenbond zouden komen. De kultureel minderwaardige Macedoniërs hebben, onder leiding van Alexander, gansch het onmetelijke Voor-Azië, oud kultuurgebied, veroverd; Rome, met zijn sterke legers en strakke organisatie, veroverde alle Middellandsche Zeelanden, waaronder het kultureel veel hoogerstaande Griekenland. Zal ook Europa tot eenheid komen door verovering? Men spreekt ook wel eens van het gele gevaar. De woeste Aziatische steppenruiters zijn herhaalde malen tot diep in Europa doorgedrongen. Aan Attila met zijn barbaarsche Hunnen, werd pas op de Catalaunische Velden, in het hart van Frankrijk, in 451, halt geboden. Rond 900 is er een nieuwe Mongoolsche invasie, ditmaal van de Hongaren of Magyaren, en het duurde tot in 955 eer zij op het Lechfeld, bij Augsburg, door Otto I de Groote definitief werden verslagen. De Seldjoeken veroverden in de 11e eeuw bijna gansch Voor-Azië, en Djengis Khan voerde in de beginnende 13e eeuw, zijn Tataren tot in Polen en Midden-Europa. Een laatste maal werd de Europeesche wereld opgeschrikt toen Timoer Lenk in de tweede helft der 14e eeuw Perzië overwon, Bagdad verwoestte, Rusland onderwierp, Damascus bezette, en toen optrok tegen de Chineezen! Rusland zou tot in de 16e eeuw zuchten onder de Mongoolsche heerschappij van de Gouden Horde. Al staat nu wel geen inval van de Mongolen voor de deur, het kan zijn nut hebben er even aan te herinneren dat Europa ten slotte maar een schiereiland van Azië is, en reeds herhaalde malen door Aziatische horden werd overspoeld.
Op economisch en sociaal gebied ontwikkelt zich een intens streven naar geleding, naar corporatisme; dit wordt door velen als een verheugend verschijnsel aangezien en is het ook werkelijk. Het ware echter verkeerd te meenen dat men de organische gilden en hansen van de Middeleeuwen, zoo maar van buitenaf kan copieeren. Toen beantwoordde dit 'corporatisme' aan een innerlijke behoefte en | |
[pagina 213]
| |
was spontaan uit de nijverheids- en handelsnooden ontstaan. Nu echter kiest ben tusschen verscheidene mogelijke oplossingen het corporatief stelsel als het beste, men organiseert het, dringt het desnoods met geweld op en verwacht er gouden bergen van. Iets dergelijks constateeren wij met de Middeleeuwsche Gothiek en de moderne bouwkunst. Toen zongen de Gothische kerken het intens beleefde geloof en het heimwee naar den hemel van de Middeleeuwsche menschen; zij waren als een belichaming in vleesch en bloed van den hartstochtelijken diep-godsdienstigen mensch. In de moderne bouwwerken ziet men er zoo gemakkelijk de structuur, het procédé dwars door; de Eifeltoren te Parijs is in dit opzicht typisch. De nieuwe kerken geven zoo zelden den indruk van warm leven, van een vertrouwde religieuze atmosfeer. Het ware interessant om na te gaan of men in de literatuur en de muziek een dergelijk phenomeen waarneemt. Indien wij voor vele problemen nog op gissingen zijn aangewezen, voor het staatsbestel lijkt de toekomst duidelijker. Waarschijnlijk heeft de constitutioneele monarchie haar dieptepunt bereikt en voorbijgestreefd. Nadat vele koningen waren vervallen verklaard en de andere van het bestuur waren uitgesloten door de democratie, rijst de vraag of, nu het tij van democratie en demagogie aan het keeren is, de vorsten niet weer de macht zullen in handen nemen. De nood aan een sterk bestuur in onze troebele tijden zal zeker niet overal een leider of eersten minister alle macht in handen spelen; de behoefte aan een vaste traditie en aan een blijvende belichaming van de nationale idee door alle wisselingen heen, geeft aan een koningshuis een sterke voorkeur. Het parallel met Rome, waar op de eerste koningen een republiek volgde, tot machtige keizers alle macht aan zich trokken, stemt tot nadenken.
Meermalen kwam spontaan de gedachte bij ons op of niet aan de Nederlanden een groote rol zal worden toegewezen in den opbouw van de rijzende kultuur. Het is voldoende bekend dat de streek tusschen den Rijn en de Loire, van de Vroege Middeleeuwen tot in het midden der 13e eeuw, de leiding had van de opbloeiende Westeuropeesche beschaving, en dat Vlaanderen in de Late Middeleeuwen 'une terre commune à toutes les nations' was, zooals H. Pirenne het zoo juist zegt. Zouden de Nederlanden in dezen tijd niet geroepen zijn om die traditie weer op te nemen? Het gaat hier niet eerst en vooral om de centrale stelling die wij tusschen Duitschland, Engeland en Frankrijk geographisch innemen, en de bemiddelingsrol die wij van nature te vervullen hebben, - iets wat wij pas de laatste jaren weer ontdekten - maar om de reëele kultuurwaarden die de Nederlanders in den ondergang van de Renaissance hebben kunnen redden. De Zuid-Nederlanders waren tot voor tamelijk korten tijd diepgeloovig en nu nog zijn schatten van godsdienstige beleving bewaard gebleven, terwijl de afvalligen of de lakse katholieken, onbewust nog een groot deel van het katholiek patrimonium bezitten. De Noord- | |
[pagina 214]
| |
Nederlanders zijn grootendeels overtuigd katholiek of geloovend Calvinist. Zoo krijgen wij den indruk dat de laïcistische golfslag, die in andere landen bijna alles meesleurde, zonder ons veel te schaden over ons is heengeslagen. Daarenboven schijnen bepaalde prestaties op kultureel gebied, zooals in de muziek, de architectuur, de schilderkunst, zelfs in de speculatieve wetenschappen, erop te wijzen dat de Nederlanders voor groote toekomstmogelijkheden staan. De demografie in Noord-Nederland ten slotte, en het feit dat de Vlamingen zich nog als een jong volk voordoen, wettigen hoopvolle vooruitzichten. De met reuzenschreden vorderende toenadering tusschen Noord en Zuid, die sinds eeuwen van elkaar vervreemd waren, zal die opborrelende krachten den meest vruchtbaren voedingsbodem schenken. Over de twee pijlers van Europa's kultuur: godsdienst en wetenschap, schreef Chr. Dawson: 'It is only trough the cooperation of both these forces that Europe can realize its latent potentialities and enter on a new phase of civilisation'Ga naar voetnoot(10). Wij, Nederlanders, die de synthese van deze twee hoofdcomponenten van de echte Westeuropeesche kultuur misschien het gaafst hebben aanvaard, hebben dan ook een taak, een roeping, ten opzichte van het oude Europa. Dat is wellicht het grootste lichtpunt dat ons uit de duistere toekomst toewenkt. |
|