| |
| |
| |
Stijl en traditie
door E. van der Donck pr.
I. Oud en nieuw
1. - Elke nieuwe generatie wil nieuwe banen op.
En toch, of zij er van bewust is of niet, neemt zij als reisgoed mee heel het geestelijk bezit, dat ze van huis uit gekregen heeft.
Zoo gaat het in de families, zoo gaat het in de geschiedenis van een volk, van gansch een beschaafde wereld. - Steeds wordt als erfgoed doorgegeven aan den jongeren tijd, wat de vroegere verworven heeft. Trans-dare: de etymologie van het woord tradere is overduidelijk.
De ouderdom heeft er behoefte aan, iets na te laten, zich zelf voort te zetten in den opvolger, liefst zoo ongeschonden mogelijk. En pijnlijk is het telkens weer, wanneer de heengaande ziet, dat de nieuwe het op zijn manier doet, anders dan hij. - En toch is dat ook noodzakelijk: nieuw bloed moet steeds bijkomen, anders verstart en verschrompelt het oude. Maar omgekeerd bouwt de opvolger, al ziet hij dat niet altijd zelf in, voort op den grondslag van zijn voorgangers.
Van persoon tot persoon, dat is traditie in 't klein. Van één geslacht, van één tijdperk naar het andere, dat is traditie in 't groot.
Traditie is een wet van de natuur zelf. Elke tijd wordt geboren uit een anderen, en draagt in zich de kenmerken van vroeger geslachten.
In de Kerk is traditie daarenboven gewild. Meer dan andere kultuurwaarden moet de godsdienst, zijn leer en zijn liturgie onvervalscht overgemaakt worden aan volgende generaties.
De traditie is een onschatbare weldaad. Dank aan haar kan de kultuur vooruitgaan. Wetenschap, kunst, wat zouden zij zijn zonder traditie? Als elk denker, elk uitvinder, elk
| |
| |
genie steeds moest beginnen ab ovo? - De kultuur kan niet eens bestaan zonder de traditie, die ieder denker of kunstenaar als een passief bezit overerft.
2. - Maar aan den anderen kant zal geen kultuur ontstaan of zich ontwikkelen, zonder dat elke nieuwe generatie scheppend, vernieuwend is opgetreden, haar deel heeft bijgevoegd bij het reeds bestaande. - En daarom is het goed en noodzakelijk, dat de jeugd steeds nieuwe banen zoekt. De oude verworvenheden overboord werpen kan zij toch niet: ze zijn met haar vergroeid. Dat zij naar nieuwe streeft, kan heusch geen kwaad. Integendeel is dat een teeken, dat de kultuur wel degelijk leeft. En dat dit levensproces normaal verloopt. Immers, eerst wanneer een generatie tot geestelijke onvruchtbaarheid, tot stagnatie vervalt, moet men zich ongerust maken. Want dan zal achteraf de natuur haar schade inhalen, een nieuwe scheppende golf zal opstijgen, en met des te meer geweld, naarmate zij langer onderdrukt werd. En revolutionnair zal de nieuwe tijd heeten, omdat hij de verbondenheid mist met wat voorafging. Een tusschenschakel ontbreekt immers, en dat is het actief, vernieuwende element, dat in de vorige generatie niet aanwezig was.
De Renaissance was een geweldige kunstrevolutie, die brutaal brak met de Middeleeuwen. Waar lag de oorzaak? De late Gothiek teerde te lang en te lui op de verworvenheden van de 12e en 13e eeuw. - Smeedt een geleidelijke evolutie niet telkens nieuwe schakels aan de ketting van het verleden, dan komt er een revolutie, die alle traditie overboord werpt.
Alle traditie overboord? Schijnbaar tenminste. Want traditie is iets taais. Het zit een beschaafd volk zóó in het bloed, dat het pas sterft met de beschaving zelf. Daarom zocht de Renaissance toch nog een aanknoopingspunt, zij greep terug naar de Antieken, en sloot dus ten slotte aan bij een oudere traditie. En daarom greep de Romantiek terug naar de Middeleeuwen, als om weer aan te knoopen daar, waar de Renaissance de continuiteit verbroken had.
Dat is niet alleen waar voor kunst en wetenschap. De geschiedenis wijst periodisch op politieke revoluties, die telkens een verbreken van de ketting der traditie zijn. Verstard absolutisme leidde in Franrijk tot de vreeselijke gebeurte- | |
| |
nissen van 1789, in Rusland tot de bolchevistische revolutie van 1917. - In de politiek komt dat echter dramatischer tot uiting, omdat het daar gaat niet alleen om ideeën zooals in de wetenschap of de kunst, maar om menschenlevens. En des te brutaler zal een revolutie te werk gaan, naarmate de verstarde voorafgaande periode alle evolutiekrachten heeft onderdrukt.
De gezaghebbers kunnen wel de scheppende krachten van een volk leiden, den vernieuwingsdrang kanaliseeren. Maar die stuwing tegenhouden beteekent vroeg of laat een springen van alle dammen en dijken d.i. revolutie. Want het kultuurleven gelijkt op een stroom, die voortdurend in beweging is en een uitweg moet vinden.
Zoo zie ik het probleem, den eeuwig herhaalden strijd tusschen jong en oud, verleden en heden. - Een antithesis is het niet, al heeft het er den schijn van. Het woord traditie brengt de oplossing, als men het wel begrijpt. De vernieuwing bouwt op verworven waarden. - Kultuurleven kan geen van deze twee elementen missen.
Deze lange, en misschien wel wat dorre beschouwing moet ons leeren met begrijpendere blik te staan tegenover het steeds herhaalde konflikt tusschen oud en nieuw, zoowel in de geschiedenis van ons volk, als in ons persoonlijk leven.
Jongeren, die vooruit willen, kijken wel eens minachtend neer op wat vroeger gebeurde, veroordeelen en verwerpen klakkeloos al wat vorige generaties hebben opgebouwd. Zij moeten de waarde van de traditie leeren beseffen.
Ouderen, die zelf reeds wat tot stand brachten, staan wantrouwig tegenover het nieuwe, dat hen zoo brutaal voorbijjaagt. Zij moeten niet steeds remmend of afkeurend werken. Meedoen, hun eigen opvattingen herzien, zich aanpassen, zal de geleidelijke evolutie ten goede komen, en hunzelf de oogen openen voor veel goede kanten in dat nieuwe, dat de jongeren zoo geestdriftig maakt.
3. - Een voorbeeld.
Niets geeft zulk een sprekende illustratie bij wat ik hierboven schreef als de geschiedenis van de bouwkunst, en wel bepaaldelijk van de kerkelijke bouwkunst. We hebben
| |
| |
immers kerken uit alle tijden nog voor onze oogen staan. Aanschouwelijk kunnen wij in al die verschillende kerkgebouwen uit alle tijdperken vaststellen, hoe iedere bouwtrant een nieuwe streving beteekent en tegelijk schatplichtig is tegenover een anderen; hoe dus het spel van nieuw en oud telkens gehoorzaamt aan de wet der traditie.
a) De Romeinsche basiliek was een architecturale vondst. Want zij schiep een sacrale ruimte, een grooten rechthoek met een apsis, zooals die tot dan toe ongekend was. Toch vond de basiliek gedeeltelijk haar grondplann in het patriciershuis van dien tijd. Dus traditie.
b) In de Noordelijke streken gaf dat grondplan in de vroege M.E. op zijn beurt weer aanleiding tot de Romaansche kerk. Alleen werd de apsis uitgerekt tot een priesterkoor, en het voorhof verkleind en opgenomen in het gebouw. Dat de constructie zwaarder, massiever werd, hield verband met het klimaat en de onveiligheid van het ruwe Noorden. Maar een nieuw element kwam bij: in plaats van de vroegere platte zoldering, bracht men een steenen gewelf aan, eerst het eenvoudige tongewelf, later het kruisgewelf. Das ook weer: iets nieuws bij het oude.
c) Dat was een technische vooruitgang van belang. Fransche bouwmeesters dreven die gewelventechniek konsekwent door, totdat zij bij den spitsboog belandden. Daardoor steunde het heele gebouw voortaan op een geraamte van ribben en pijlers. De Gothiek was geboren. Hoog en luchtig rezen nu de kathedralen op. Met de nieuwe techniek ging een vernieuwing van den geest gepaard. Was het Romaansche kerkgebouw met zijn horizontale lijn ernstig en mannelijk, de kristen van de weelderige 12e en 13e eeuwen, de kristen der opkomende gemeenten en der kruistochten vond nu zijn lust in de hoogopstrevene, klare ruimten. Maar ook het grondplan veranderde. Dank zij de nieuwe mogelijkheden van overspannende bouwgewelven en mede onder den invloed van den tijdgeest, het individualisme, ontstond stilaan het ingewikkelde grondplann met vijf beuken en transept, wandelgangen rondom het koor en zijkapellen. De eenheid van ruimte, die in de basiliek zoo streng gerespecteerd was, is gebroken.
d) Totdat na de Hervorming en onder invloed van het Humanisme de menschelijke geest naar iets nienws vroeg,
| |
| |
en radikaal teruggreep naar de idealen der oudheid. De Godsverbondenheid der vroege M.E. was verwaterd tot een pronkzuchtig individualisme. Dan maar openlijk de nieuwe vlag gezwaaid: Renaissance. Herleving van het antieke ideaal: menschelijke kracht en natuurlijk evenwicht. Een anthropocentrische levensbeschouwing moest dan ook maar een stijl hebben, die haar paste. Dien vond zij bij de ouden. Dus knoopte zij daar aan met haar bouwkunst. Een oude traditie heropnemen was dat. Ja, maar in werkelijkheid kon de 17e-eeuwer zich niet vrijmaken van zijn onmiddellijke omgeving, en zoo ontstond in onze streken een compromis tusschen de pompeuze late Gothiek en de strenge, stoere Renaissance: een nieuwe stijl, de Barok. Het sobere grondplan nam hij over van de ouden en bracht ons zoodoende de ééne, gave ruimte terug; van den anderen kant kwam warm gevoel en levensvreugde van den katholieken mensch dat kerkgebouw weer opsmukken, zoodat het met zijn praal en pracht een verheerlijking wordt van de godsdienstige idee, en wonderwel paste bij de volksdevotie van die dagen: H. Sacramentsvereering, processies. Zoo beschouwd is de Barok ten slotte nog een aansluiting bij de late Middeleeuwen.
Uit dit overzicht moge blijken, hoe door alle tijdperken en kunststroomingen heen de traditie haar rol vervult: oud en nieuw te verbinden. Door heel de kultuurgeschiedenis loopt een draad, die alles aaneenhoudt: de traditie.
| |
II. Wat wil onze tijd? Terug naar de bronnen!
Zooals het in een familie gebeurt, dat na verschillende tusschengeneraties plotseling weer een karaktertrek van een verren voorvader opduikt, zoo kan een bepaalde kultuurperiode bewust of onbewust teruggrijpen naar een ver verleden. Niet om het slaafs na te volgen, maar om zich de princiepen daarvan weer eigen te maken, en ze toe te passen met haar eigen nieuwe middelen in haar eigen milieu.
Zoo heeft het Humanisme en de Renaissance gedaan met de Antieken, zoo deed de Romantiek met de M.E. - Zoo schijnt de moderne tijd terug te willen naar de primitieven, naar het wordingstijdperk van onze beschaving, om daar de
| |
| |
naakte princiepen terug te vinden, die ontstaan gegeven hebben aan de gecompliceerde kultuur van onze dagen.
Wij, kristenen, kijken alzoo met verlangen en bewondering naar den eersten bloei der kristen gemeenschap, en, wat bepaaldelijk den eeredienst betreft, naar de vier eerste eeuwen, toen onze huidige liturgie, geboren in de catacomben en de patriciershuizen, in vrijheid uitgroeide en opbloeide in de Romeinsche basiliek.
Van die periode houden we, van haar willen wij leeren. De latere groei der liturgie is immers zoo dikwijls beinvloed geworden hetzij door reacties tegen ketterijen en misbruiken, hetzij door geleidelijke afwijkingen in de praktijk, hetzij door valschen smaak of tijdgeest, dat we uit haar tegenwoordige vormen soms niet meer wijs worden, en terug moeten naar die primitieve tijden, om weer te onderkennen, wat echt is en essentieel, wat bijkomstig en zelfs minderwaardig. Dat op te zoeken, is de taak der geleerden; daarop practisch verder te bouwen is die der liturgen zelf, dus van de priesters in het algemeen samen met het volk, onder de leiding van de overheid.
Dat noemen wij met recht en reden: de oude traditie weer opnemen. De lange vervalperiode sedert de late M.E. heeft ertoe geleid, dat deze hernieuwing zoo radikaal is, zoo ver teruggrijpt. De Renaissance met haar heidensch, anthropocentrisch karakter kon de liturgie in haar diepste wezen niet begrijpen. De Romantiek deed misschien het eerste heimwee opkomen naar vroegere schoonheid, naar het mysterie; maar de definitieve, de methodische vernieuwing, de liturgische beweging, zooals wij ze noemen, begint pas met de 20e eeuw. Een liturgische Renaissance! 'Terug naar de bronnen', zoo luidde het langs alle kanten. Dat was het wachtwoord, dat velen geestdriftig aan het werk zette, maar dat ook het wezen van deze herleving klaar uitdrukt.
Bijna gelijktijdig hebben de verschillende kunsten een soortgelijke herleving zien opkomen.
De schilderkunst gaf den toon aan op het laatst der 19e eeuw. Van de natuuraanbidding, door de Renaissance ingeleid, had zij opeens meer dan genoeg. De kunstenaar voelde zich aangetrokken tot het diepere wezen der dingen. Niet meer: 'Hoe ziet het eruit?' interesseerde hem, maar wel: 'Wat is dat eigenlijk? Wat moet ik daarover mededeelen aan den toe- | |
| |
schouwer?' - In de nihilistische of infantiele verwoording, die wij hebben beleefd: Dadaisme, Futurisme, Kubisme, enz. en eindelijk in het expressionisme streeft de artist ernaar, zich vrij te maken van de oppervlakte, van den schijn, van het uiterlijke. Voor een kunst, die uiteraard op uiterlijken vorm en kleur is aangewezen, leek dat wel een zelfmoord. Thans, na eenige bezinning en bezinking, schijnt de schilderkunst op het standpunt te staan van een sterke versobering der lijnen en een naar voren brengen van het primaire in elk ding.
De beeldhouwkunst volgde in dezelfde richting.
Het duidelijkst echter treedt de nieuwe geest naar voren in de bouwkunst. Vanwege haar practische bestemming, (een gebouw moet eerst en vooral dienen!) en mede vanwege het moderne materiaal, dat haar ten dienste stond, voelde de bouwkunst zich gemakkelijker vrij tegenover alle traditie. Zoo kwam het, dat zij aanvankelijk haar ideaal meende gevonden te hebben in een van allen stijl bevrijde 'nuchtere zakelijkheid'. - Doch uit zulke koude berekening kon wel een doelmatig bouwwerk, maar nog geen kunstwerk geboren worden. Voor een kerk bv., waar het geestelijk element, de symboliek zoo een groot belang heeft, kon die nuchtere zakelijkheid zeker niet volstaan.
Dus ging men weer aanleunen bij de traditie. Maar waar aangeknoopt?
Bij de Barok met haar overladenheid en pronkzucht? Alvast niet. De Gothiek had in onze kultuur verreweg de diepste sporen gelaten, te meer daar onze streken nog vol zitten van de heerlijkste gebouwen uit dien tijd. Wel had het Romaansch met zijn stoeren mannelijken ernst en zijn geheimzinnig donker ook zijn bekoring, maar daartegenover stond weer de technische volmaaktheid van den spitsbogenstijl, die beter overeenkwam met de moderne architectonische ontwikkeling. Maar vooral: de spitsboog had nu eenmaal het hart van de massa veroverd.
Zoo kwam het, dat de moderne bouwmeester het herworven princiep van sobere doelmatigheid en oprechtheid ging uitwerken met lijnen en vormen, die, deels bewust, deels onbewust, uit vroegere stijlen overgenomen waren.
Om maar bij ons voorbeeld: het kerkgebouw, te blijven. Hier wordt het een spitsbogenkerk, doch zonder kolommen, met breede overspanning. - Ginds voelt een architekt zich
| |
| |
meer aangetrokken tot de klare ruime halle van de Renaissance, maar ontdaan van alle versiersels en liefst met een platte bedekking. Zelfs vindt men den rotonde-vorm met koepeldak terug, die herinnert aan den Byzantijnschen stijl. Terwijl menige moderne kerk, vooral in Duitschland, het grondplan der Basiliek terughaalt, doch ook weer met eenige wijzigingen, door materiaal en behoefte bepaald.
Zoo uit zich dan toch nog traditie in de moderne kerk.
Maar menigvuldig zijn de invloeden, die onze tijd ondergaat. Wij ondergaan ze alle tegelijk. Is het dan te verwonderen, dat de zoogenaamde moderne stijl geen welbepaald eenvormig uitzicht heeft? Wellicht brengt de tijd dat vanzelf.
Eén ding vindt men echter steeds terug: doelmatigheid in de constructie, soberheid in de versiering, oprechtheid in de gansche verschijning. En dat is het, wat een eigenaardig cachet geeft aan de bouwkunst van onzen tijd; dat is het, wat u doet uitroepen van zoohaast ge de oogen opslaat: 'Een modern gebouw!' De klare constructieve lijn heeft u dadelijk te pakken. Misschien is alles wel een beetje stijf, wat naakt; maar het geheel werkt rustig en ernstig, zooals alles wat oprecht is.
Is de moderne stijl reeds geboren?
Ik denk, dat hij in wording is. Iets bestaat er zeker reeds. Volgroeid is het echter nog niet.
Laat den tijd zijn gang maar gaan. Wat erin zit, komt eruit; en niets anders.
| |
III. Hoe wordt een stijl gebroken?
Iedere tijd heeft zijn geest, zijn levenshouding.
Waaruit die levenshouding bestaat? Ach ja, wie zal het allemaal opnoemen! - Materieele omstandigheden van techniek, rijkdom, bedrijvigheid. Geestelijke hoedanigheden: vrijheid, wetenschappelijke ontwikkeling, sociale betrachtingen, artistieke opvoeding, religieus inzicht, moreele behoeften; en wat weet ik al meer. Al die elementen te zamen bepalen bij een gemeenschap een manier van denken, van voelen, van handelen, die zich uit in omgangsvormen, gebruiken, kunst, litteratuur, enz. met een welbepaalden stempel. Dat heet men stijl. Levensstijl geeft vanzelf aanleiding tot kunststijl.
Ook bij den enkeling kan men spreken van levensstijl, d.i.
| |
| |
een bestendige manier van gaan, van handelen, van spreken, enz.
Stijl veronderstelt evenwicht.
Wat een volk of een enkeling als erfgoed van zijn voorvaderen reeds bezit, en dat, wat het voor de toekomst nastreeft, dus: traditie en ideaal, dat moet in zijn ziel tot evenwicht gekomen zijn, daarover moet dat volk of die man het met zichzelf eens geworden zijn. Dan krijgt zijn leven stijl, en dan schept dat volk, die kunstenaar zijn eigen stijl.
Traditie en ideaal, dat is oud en nieuw, verleden en wordende toekomst. Het eerste blijft steeds basis, moedergrond waarop het tweede groeit. Elke stijl groeit dus uit de traditie maar draagt daarbij het merkteeken van het nieuwe ideaal, van zijn eigen streven.
Ja ik zou zeggen: Pas wanneer dat streven zich met de traditie heeft verzoend, zijn plaats heeft gekregen in het heele kompleks van invloeden, en dus zelf traditie aan 't worden is, ontstaat de nieuwe stijl.
Daaruit kunnen we zeer belangrijke gevolgtrekkingen maken.
1. - Zonder traditie geen stijl. Dat is gewoon een tegenspraak in zichzelf, daar de stijl in de traditie wortelt.
Wel draagt de nieuwe stijl den naam van het vooruitstrevend element, van het nieuwe ideaal. Een kind krijgt immers ook een voornaam, een eigen-naam, die wijst op zijn nieuwe persoonlijkheid. Toch zit de traditie van geslachten den jongen in het bloed. Juist zoo zit in elken nieuwen stijl een ondergrond van oudere kultuurwaarden.
Hoe onzinnig zou het dus zijn vanwege een modern kunstenaar te schelden op al wat voorbij is, en overmoedig te roepen: 'Alle traditie overboord!'
2. - Maar omgekeerd zou het minstens even dom zijn, aan een verouderde traditie vast te houden, terwijl een nieuwe geest den tijd bezielt. Zich tot den ouden stijl bekennen, terwijl men inwendig van een nieuwe levensbeschouwing doordrongen is, is een leugen, die ten slotte niemand volhoudt. Waar een tijdgeest verandert, moet een nieuwe stijl geboren worden.
Natuurlijk valt de overgang voor velen hard. Gewoonte, gemakzucht, geestelijke luiheid, ouderdom spreken hier een woordje mee. Doch ook het vertrouwd zijn met den ouden stijl, een jarenlange bewondering, hebben bij ons een band gelegd, die niet graag lost. Maar juist die liefde, die vertrouwdheid
| |
| |
zijn weer elementen, die bij de geboorte van den nieuwen stijl hun invloed zullen uitoefenen, hun gewicht in de schaal leggen, het revolutionnaire karakter zullen temperen. Ook die remmende invloeden behooren bij dat kompleks 'traditie', waarover we hierboven schreven.
3. - Dat dit groeien, dit geboren worden moeizaam van de hand gaat, loopt in het oog.
Jarenlang, tientallen van jaren duurt de dracht. Als in barensnood zoo zien we het kultuurleven overhoop gegooid. Nieuwe gedachten zijn aan 't werken. Bewegingen zien we opkomen, heftig te keer gaan; conservatieve krachten sluiten angstig aaneen en verketteren. De gemeenschap wordt uit elkander gerukt, verscheurd in vóór en tegen. En des te langer en moeizamer is de strijd, naarmate de vernieuwing doortastender en grondiger is. Een nieuwe stijl wordt in smarten gebaard.
Is echter eenmaal zijn verborgen groei voltooid, dan houdt hem niemand of niets meer tegen. Hij komt. Hij is er. Hij bestaat voor aller oogen. En iedereen moet het erkennen als een feit. En er zich bij neerleggen, of erom juichen.
O zeker, zijn groei is niet voltooid. Hij is nog 'leelijk', de jonge stijl, zooals een kleine boreling leelijk zijn kan. Maar geen nood, dat komt wel. Schoon wordt hij vanzelf, als hij wat ouder wordt. Zijn volmaaktheid bereikt een stijl pas na enkele generaties.
4. - Ik denk, dat wij op onze dagen zoo'n geboorte meemaken. Sinds het einde der vorige eeuw hebben we bewegingen zien opkomen, op- en neergaande stuiptrekkingen, door onze kultuurvorschers als zooveel '-ismen' gediagnosticeerd. Is alles nu voorbij en hebben we den nieuwen stijl vast? - We weten het helaas niet. Ons nageslacht zal dat op afstand beter kunnen beoordeelen.
De algemeenheid van het fenomeen 'zakelijkheid' in zoowat alle kunsten, en de algemeene aanvaarding daarvan door de gemeenschap (een kleine fractie intellectueelen niet te na gesproken), zijn voor mij een teeken, dat de geboorte voorbij is, dat de nieuwe stijl bestaat. Onvolgroeid en met al de hebbelijkheden van pas geboren wicht, och ja. Maar toch bestaat.
Men (d.i. de massa der ontwikkelden) leest graag een boek in z.g. direkten stijl zonder 'literatuur' of lange beschrij- | |
| |
vingen. Men ziet graag een schilderij met krachtige sobere trekken, die het essentieele sterk doen uitkomen, zonder veel bijkomstigheden. Men voelt zich behaaglijk in een huis, in een kerk, waar niets te veel staat en alles doelmatig is ingericht. Men houdt van dat alles en men noemt het: modern. Dat woord zegt alles. Ofschoon er nauwelijks een beteekenis in zit.
Doch wat is een naam? Lang niet altijd geeft hij het wezen, of den eigenaard van een stijl weer. Wat beteekent Romaansch? Eenvoudig een oorsprong uit de Zuidersche landen. Gothiek is niets minder of meer dan een spotnaam, dien de kunstenaars uit het Zuiden gaven aan den nieuwen spitsbogenstijl in Frankrijk en Duitschland. Renaissance beteekent herleving, maar specifieert ook niets méér.
Dus zou het voor den nieuwen tijd een dwaasheid zijn, zich af te vragen: 'Hoe gaan we 't kind nu heeten?' - De naam zal wel vanzelf komen.
Als wij een doopnaam mochten geven, dan zouden we wellicht kiezen: zakelijkheidsstijl, of essentialisme, of primitivisme, of nog: sociale stijl, gemeenschapsstijl. Maar dat is allemaal veel te mooi en te beredeneerd. Een spotwoord of een toevallige goedklinkende zet heeft veel méér kans. - Of blijft het woord 'modern' de definitieve naam?
Het is overigens te vroeg om aan een naam te denken. Een stijl wordt pas gedoopt, wanneer hij volwassen is.
| |
IV. Levensstijl en Kristendom
Wij zeiden: Pas wanneer het nieuwe streven reeds zelf traditie aan 't worden is, ontstaat stijl.
1. - Dat gaat op niet alleen voor een gansche gemeenschap, maar ook voor den enkeling. En niet slechts in de kunst, maar ook in andere kultuuruitingen.
Er bestaat immers een aparte, maar steeds volgehouden houding in het denken, in het spreken, in de kleedij, evengoed als in het schilderen, het schrijven, enz. - Zoo heeft bv. Timmermans zijn persoonlijken stijl, Dirk Baksteen den zijnen, enz.
Het één blijven met zichzelf, het volhouden van typische eigenschappen heet hier stijl. Een bestendigheid dus, een evenwicht in de manier van handelen. De ondergrond van overgeërfde hoedanigheden, die zulk een persoon wellicht met tien- | |
| |
tallen, honderdtallen anderen gemeen heeft, verrijkte zich met iets nieuws: een strikt persoonlijken trek. Die twee elementen, nieuw en oud, ideaal en traditie zijn versmolten in één persoon, zij zijn een tweede natuur geworden. Bewust of onbewust heeft de kunstenaar (of eenvoudig de mensch) jarenlang gestreden, om zich dat nieuwe, dat ideaal eigen te maken. Nu heeft hij het in zich opgenomen: hij schrijft, hij spreekt, hij werkt voortaan op zijn manier, zonder er nog moeite voor te doen. Hij let er zelfs niet meer op, het gaat vanzelf. Hij heeft zich een stijl eigen gemaakt.
2. - Datzelfde proces kunnen wij ons ook indenken bij een groep. Een bepaald milieu: een school, een vereeniging, een streek kan dezelfde invloeden ondergaan, door eenzelfde ideaal aangetrokken worden.
In dien zin is de katholieke Kerk met haar eeuwenoude traditie, met haar ingrijpende levensbeschouwing, bij uitstek een kultureel milieu. Tegenover de rest van de menschheid, heeft zich de kristen gemeenschap een aparte, bestendige levenshouding eigen gemaakt. Een klaar omlijnde leer, een onveranderlijke zedenwet en een eeredienst met uitgesproken karakter geven aan die millioenen leden van alle tijden en uit allerlei volkeren eenzelfde moreel uitzicht, slaan er een stempel op. De katholiek heeft zijn eigen levensstijl.
Waarin die nu bestaat? Als wij ons niet vergissen, is één van zijn kenmerken, misschien de meest in 't oog loopende, de zoo vaak geroemde 'Roomsche blijheid', een soort optimistische levensvisie, die in de diaspora wel heel gemakkelijk te constateeren valt. In tegenstelling met het strenge, koude Calvinisme of Lutheranisme. Een zekere speelschheid, een kinderlijke geest zijn wel andere uitzichten van denzelfden karaktertrek: 'spiritum adoptionis, in quo clamamus Abba, Pater.'
3. - In de groote kerkgemeenschap zal die kristelijke levensstijl natuurlijk nog zijn specialisaties hebben. En in de ruimte èn in den tijd.
Kiest ge een prachtexemplaar uit die gemeenschap, een heilige, dan zal die enkeling niet alleen een volwaardige drager van kristelijken stijl wezen, maar op zijn beurt iets persoonlijks daaraan toevoegen, Franciscus zijn liefde voor de armoede, Benedictus zijn zin voor harmonie, Thomas van Aquino zijn
| |
| |
dorst naar de waarheid, Ignatius van Loyola zijn behoefte aan tucht.
En de onderscheiden kloosterorden, die zij stichten of beinvloeden, zullen met denzelfden geest doordrenkt zijn. In die meer beperkte beteekenis heeft iedere orde, iedere congregatie haar eigen levensstijl.
Evenzoo zal een bepaalde periode uit de Kerkgeschiedenis één of ander aspekt van dien kristelijken tijd meer op den voorgrond stellen. In de eerste eeuw bv. bewonderen we den familiegeest, de machtsontplooiing van de Kerk.
Het gebeurt ook, dat één tijdperk veel sterker dan het andere den waren kristelijken geest bezit dan het andere. Er zijn ups en downs in de Kerk. Hetzelfde geloof zal nu eens dieper doordringen dan straks, dezelfde zedenwet trouwer onderhouden worden, dezelfde eeredienst beter begrepen en meegevierd door het heele volk. Verval en bloei van den katholieken levensstijl wisselen elkaar af in de geschiedenis.
4. - Wanneer we ons nu afvragen: 'Wat is dan eigenlijk het geestelijk aspekt van onzen tijd? Heeft het Kristendom van vandaag een eigen karakter, een bijzonderen levensstijl?', dan kunnen we zonder aarzelen antwoorden: 'Een nieuwe kristelijke levensstijl is in wording.'
Allerlei teekenen wijzen daarop. In het geloofsleven, in de moraal, in de godsvrucht, overal constateeren we een nieuwen geest, een herleving. En wel in tweevoudige richting, zooals we trouwens aantoonden op andere kultuurgebieden: versobering of verdieping, en daarnevens gemeenschapszin.
a) - Terug naar de grondgedachte, naar het essentieele in den godsdienst, terug naar het Evangelie, naar de oude Vaders, terug naar de bronnen der liturgie, dat zijn allemaal leuzen en slagwoorden, die in de lucht hangen. De theologie gaat nieuwe banen op, tast naar de kern van de geloofsleer, om die weer vrij te maken van schoolsche overwoekeringen. Dogmatische tractaten, ja gansche summa's in de volkstaal (zie maar de K.K. serie) verschijnen en hebben aftrek. Jaarprogramma's van K.A. afdeelingen bestudeeren kardinale punten als het Misoffer, de familie, de parochie. De predicatie vertrekt van een heel anderen gezichtshoek dan vroeger, knoopt aan bij de nooden en de verzuchtingen van onzen tijd, en werpt zich hals over kop in onderwerpen zooals het Mystiek Lichaam,
| |
| |
het Huwelijk, de Kerk, onderwerpen, die vijftig jaar geleden nog zoo-goed-als taboe waren voor den predikant. Nooit werden meer boeken verkocht voor geestelijke lezing als thans. Maar nooit ook verschenen zulke flinke werken, zulke ophefmakende boeken. Fiedler, Karl Adam, Schulte, Laros, Lippert, e.a. zijn namen die elken katholiek-met-een-jong-hart uiterst sympathiek al is het dan ook ietwat revolutionnair in de ooren klinken. Godsdienstwetenschap van allen aard beleeft omvangrijke uitgaven: lexicons, dictionnaires, studiemateriaal, dat op zijn beurt weer nieuwe horizonten opent voor de zielzorg en de practische liturgie.
b) - Alles is echter afgestemd op het practische doel. De gemeenschap, het volk, daar ligt het zwaartepunt van de moderne activiteit, ook in de Kerk. - Het idee zelf van Kerk, van Parochie kreeg een heel nieuwen klank, is weer vol beteekenis, roept ons een aaneengesloten organisme, een levende gemeenschap voor den geest. De H. Mis is een offer van de gemeenschap. Kristus is niet meer alleen het minnelijk Hart, maar onze Heer en ons Hoofd. En de liturgie heeft ons geleerd weer op te kijken naar God, als den Vader van het menschelijk geslacht. Terwijl wij onder Gods lieve heiligen Maria sterk naar voren laten treden, en niet zoozeer als 'eerbiedwaardige Maagd' dan wel als Moeder van God en van ons kristen volk.
Zoo komt in het geloofsleven, in de moraal, in den publieken eeredienst een nieuwe geest te voorschijn, een nieuwe vorm van den kristelijken levensstijl, in volmaakten eenklank met het streven van heel de moderne kultuur naar versobering en gemeenschapszin.
|
|