Streven. Jaargang 9
(1941)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |
Letterkundige kroniek
| |
[pagina 145]
| |
en tast naar de menschelijkheid (het 'humanisme' zoo men wil) van den kunstenaar. Ze postuleert dat het kunstwerk op het leven der gemeenschap - ten goede natuurlijk - zou inwerken; ze tast naar de bereidwilligheid van zijn schepper. Ze onderstelt de dienstbaarheid van de kunst en zoekt naar het zelfvergeten bij den artist. Geheel buiten de aesthetica zou men ze rangschikken, bepaalde ze niet vooreerst de plaats van de aesthetica zelf. Ze is supra-aesthetisch; maar dan ook de kiem van alle aesthetica. In een eerste deel gaan we op die algemeene gedachten wat nader in; in een tweede onderzoeken we stylistisch enkele werken van Streuvels. Op zijn geheel oeuvre moeten we ons baseeren; nadruk leggen we op wat in de onlangs verschenen dundruk-uitgave werd ondergebrachtGa naar voetnoot(1). Het zijn de grootere werken en kortere novellen: Minnehandel, Langs de wegen, Het leven en de dood in de ast, De vlaschaard, Prutske, Kinderzieltje, KerstwakeGa naar voetnoot(2). | |
I'Inhoud en vorm zijn èèn': vanaf de Tachtigers schermen alle literaire critici met dit aphorisme. Verstaan ze het altijd juist? Het beteekent niet dat de inhoud zich bij den vorm volmaakt dient aan te passen (een aanpassing wordt nooit een eenheid!); het beteekent dat de vorm de zich mededeelende inhoud is, dat de inhoud zich in den vorm adaequaat mededeelt. De vorm voltooit den inhoud; de inhoud bepaalt zich in den vorm. Het kunstwerk is zijn voltooide en zoo terecht komende inhoud; het is zijn vorm: een reveleerende gestalte. Hoe komt het tot stand? Eerst vindt de kunstenaar de binnenste kern er van. Als bij verrassing gaat hem, uit veel ervaringen, waarnemingen, bedenkingen, verlangens, een alles verklarend licht op; in een hoogere, een transformeerende eenheid ziet hij een eindelooze reeks van verschijnselen en overtuigingen versmelten: gelukkig en bezield vangt hij zijn arbeid aan. Met een volkomen zelfvergeten werkt hij zijn vondst uit; een bijna angstvallige trouw en een niets ontziende offergeest leggen ze vast. Het zoo ontstane kunstwerk is een met zorg gekweekte, nu geheel ontloken bloem. Zonder den nauwgezetten tuinier was ze nooit zoo heerlijk geworden; toch heeft deze ze geenszins gemaakt... Hoe komt een kunstwerk tot stand? Uit den grond der levenservaring schiet het op; maar een onvermoeibare beveiliging en zorg moeten zijn tengerheid lang omgeven. 'Inhoud en vorm zijn èèn'; aequivalent mag men van een kunst- | |
[pagina 146]
| |
werk zeggen: inspiratie en stijl zijn èèn. De stijl is de geheel bevredigende uitkomst, de blijvende gedaante van de steeds wellende inspiratie. Hij is de innerlijke geleding van het product, het organisme waardoor het in de sfeer der schoonheid ademt en leeft. Niet in de geringe bijzonderheden zoeke men hem vooreerst, niet in de vakkundige vaardigheid van den kunstenaar; hij is bovenal het èène voorkomen en inwerken van de artistieke creatie, haar samenhouden en overbrengen van een veelvuldig levensmateriaal in een andere, een zonniger wereld.
Met dit grondbeginsel voor oogen, geven we gemakkelijk antwoord op de vraag: wat is de stijl voor den kunstenaar? Hij is zijn levensbeeld; meer bepaald: hij is zijn diepste geweten, tegelijk zijn hoogste bereiken. Uit het onderbewustzijn duiken bij hem de inzichten op: de brandende kernen, in den diamant der kunstwerken te vangen. Het allerintiemste raken ze in hem. Hij beheerscht ze niet, hij kiest ze noch roept ze op; maar zijn geheimste leven heeft ze gevoed, zijn innigste wezen geeft zich daarin bloot. Hij maait wat hij gezaaid heeft, onkruid of goede vruchten. De thema's van de kunstwerken openbaren dus het geweten van wie ze schiep, - en Mauriac had wel gelijk, toen hij, enkele jaren geleden, voor de Katholiek als eenige voorwaarde stelde om katholieke romans te schrijven: 'purifier la source'. Zij openbaren ook zijn bezit: verrukkelijke vondsten in het levensmysterie, een habitueele omgang met helden, een mystiek inzicht in Gods paradoxale Voorzienigheid, een grondig peilen van menschelijke zielen en bestemmingen, een schouwen in eeuwige waarden. De habitueele keuze van de onderwerpen, met hun bijzonderen smaak en symboliek: dat is wel, van iemands stijl, het eerste bestanddeel. Van verscheidene auteurs lezen we dat ze altijd over zichzelf schrijven; allen schrijven uit zichzelf, - en wie hun praestaties te beschouwen weet, ziet ze altijd diep geworteld in hun onvervreemdbare persoonlijkheid, die zelf gevormd is door de totaliteit van hun wezen...... Maar een gevonden inzicht dient nog uitgewerkt; ook deze trage en bewuste vormgeving legt het geweten en het bereiken van den kunstenaar bloot. In trouw en dienstbaarheid moet ze geschieden; niets is zoo hinderlijk als slordigheid of pose. Men noemt den artist schepper van zijn kunstwerk; in werkelijkheid haalt hij het, van hemzelf geheel bevrijd, op uit het graf waarin hij verzonk. Het leeft in zoover hij er voor stierf; onvoorwaardelijk heeft hij zijn krachten ten dienste gesteld van het inwendig vizioen. In zijn arbeid is hij verdwenen; of hij zou hem ontsieren. Hij heeft hem ook gegund aan zijn evenmensch. Een kunstwerk, door èèn persoon nochtans gecreëerd en voltooid, wordt, door zijn stijl, algemeen menschelijk. Voor allen bereikbaar en allen toesprekend, brengt het een openbaring, open en mild. In de mate | |
[pagina 147]
| |
waarin de kunstenaar het als gesloten houdt, onbegrijpelijk en bevreemdend, onvatbaar en onvruchtbaar; in de mate waarin hij er een mode-artikel van maakt, met een voorbijgaand succes: in zoover schendt hij zijn innigsten drang en zijn hoogste vermogen. Van ruimte en eeuwigheid berooft hij zijn productie, van voedsel zijn medemenschen, van een opstaan in de onvergankelijkheid zichzelf; hij bezwaart zijn geweten en mist zijn doel. Anderzijds, wie met getrouwe liefde en kalm geduld zijn taak waarneemt: hoe honderdvoudig beloont hem, uur na uur, de eeuwigschoone flikkering van elk detail! Hoe groeit hij verwonderd op in een groeiende pracht! Hoe gelukkig slijpt hij, op het geluk van zijn evenmensch bedacht, zijn kostbaren schat! Hoe ontkomt hij, gestadig meer, aan veel beperking en vervlieten: van een bestendige aanwezigheid staat ook het kleinste nu geteekend! Wat is de stijl voor den kunstenaar? De spiegel van zijn wezen; de bevestiging en de veralgemeening van zijn meest persoonlijk, zijn meest intieme pogen.
Bij hun debuut vinden sommige kunstenaars hun stijl. Ze kunnen er in verstarren: hun productie verruimt en verdiept zich niet meer; zij herhalen zich. Geleidelijk of met schokken kunnen zij er in vorderen: hun oeuvre ontwikkelt zich dan als de breed uitgroeiende boom, zwaar van vruchten. Er zijn kunstenaars, die hun stijl nooit vinden. Zij beproeven en tasten. Van veel talent en temperament kan hun werk getuigen; meer begaafd soms dan de eersten, brengen ze geen gave kunststukken voort, schoon in hun evenwicht. Niet de veilig georiënteerde schrijvers zijn daarom dus de meest verdienstelijke; om een betrekkelijke schamelheid zelfs kan hun richting zoo rustig zijn, en de menschelijke waarde van hun arbeid staat dan ver beneden de artistieke. Dit blijft: wie zijn stijl gevonden heeft, is diep bevredigd; wie hem missen moet, mist het laatste houvast. Daarom komt een stijl-onderzoek in het leven terecht, en evenals er dolende menschen naast goed gehuisveste bestaan - beiden eerlijk en oprecht -: evenzoo treffen we stijlloos- naast stijlvol schrijvende auteurs aan, bij wie telkens als laatste norm gelden zal: oprechte offervaardigheid. Maar het wordt tijd dat we, hoe fragmentarisch ook, Streuvels stylistisch benaderen. Ons eerste en belangrijkste onderzoek geldt de drie grootere werken van vóór 1910: Langs de wegen, Minnehandel, De vlaschaard; een tweede, kort en aanvullend alleen, beweegt zich hoofdzakelijk omheen Kinderzieltje, Prutske, Het leven en de dood in den ast, Kerstwake. | |
II1o) Langs de wegen, in 1902 verschenen, is het eerste groot opgezette werk van den schrijver. De bundels Lenteleven, Zomerland, | |
[pagina 148]
| |
Zonnetij, Doodendans waren voorafgegaan; het fresco De oogstGa naar voetnoot(3) vormde bijna een boek op zichzelf, en de eerste drie opstellen van Zomerland had de auteur reeds constructief willen verbinden. Hij was er niet in geslaagd; Langs de wegen is het eerste werk van proportieGa naar voetnoot(4). Sedert zeven jaar of meer schreef Streuvels; sedert zes jaar ging hij met de Van-Nu-en-Straksers omGa naar voetnoot(5). Een oerkracht leek in hem losgekomen; bij een onverzadelijken leeshonger had zich een onuitputtelijke aandrift tot schrijven gevoegd. Een nogal wilde, nogal onverzettelijk-eigenzinnige oerkracht, weerbarstig tegenover schoolsche voorstellingen en voorschriften, met als steun- en uitgangspunt het individualistisch impressionisme van tijd- en geslachtsgenooten! Zoo had Streuvels vooreerst schetsen voortgebracht: schetsen die hij van de werkelijkheid afkeek en met zijn romantische verbeelding tot de drakerige toe stoffeerde. Literatuur noemde men toen den terugkeer tot de alledaagsche werkelijkheid, tot de werkelijkheid-omzichzelf; de oude idealiseerende romantiek, tenger en tranerig, verviel voor een macabere somberheid met brutale bravade; men zocht naar de zware atmosfeer van drukkende dingen. Bij zulken tijdgeest debuteerde Streuvels; zijn leven door blijft hij er mee geteekend: de tegenstelling bijvoorbeeld tusschen 'vertellen' en 'literair schrijven' geeft hij nooit opGa naar voetnoot(6). Het impressionistisch naturalisme is betrekkelijk stijlloos. Toen Streuvels debuteerde, wierp men dus den ouden stijl overboord en voelde men de behoefde niet om er een nieuwen te scheppen. Het was de tijd van de losse beschrijving, niet van het gecomponeerde verhaal; van het mooie fragment, niet van het zelfstandige boek. Het leven-aan-de-oppervlakte beschouwde men als het ware; voor het diepere bestaan en de eeuwige belangen had men den eerbied verleerd... Men kan zich de vraag stellen of onze schrijver, op een ander moment gekomen, niet geheel anders zou zijn uitgegroeid. Maar hij begon nu eenmaal in de stijlloosheid: àlles diende gevonden.
Wie het schoone en karakteristieke van den jongen Streuvels wil kennen, leze het teere Lente (uit Lenteleven), het geweldige De oogst, het frissche Een speeldag (uit Doodendans): als duizelend gaat hun schepper, later zelden nog zoo spontaan, in het leven daar op. En de sombere romantiek blijft hier bijna geheel weg: al komt de dood | |
[pagina 149]
| |
nog spoken, de meest bekoorlijke sfeer staat er buiten. In zijn beste momenten maakt de nog aarzelende auteur zich van den romantischen prikkeling reeds los. In Langs de wegen geschiedt het veel beslister. Naar eigen getuigenis wilde Streuvels 'een kerel verbeelden met heel zijn omgeving en de lucht die erover hangt'. En hij vatte zijn verhaal zoo samen: 'Dat leven wilde ik verhalen van den vent die niets ontmoet tenzij gewone dingen, waarrond niets gebeurt; die door het toeval van een brief zijn standplaats verlaat waar hij gerust leefde en wrocht en er nu op uit gaat, waar het toeval hem roept, te wankelen begint omdat hij zich onvast voelt en zonder steun of hulp, missend de omgeving die hem tot nu toe had rechtgehouden. Die voortsukkelt terwijl hij voor de wereld is en blijft: de gewone man in zijn gewone omgeving... tot hij afgebeuld, en tenden geleefd, er eindelijk aan denkt, blindelings de oude standplaats weer op te zoeken, die hij nooit had mogen verlaten'Ga naar voetnoot(7). Hier blijven we even stil. 'Zulk verloop overtuigt ons niet', zouden we graag opmerken. Waarom kan Jan Vindeveughel met Vina Vandewiele niet gelukkig zijn? Waarom moet alles hun verkeerd loopen? Ook al begint iemand als paardenknecht, vindt hij daarom, zelfs in zijn eigen oogen, nooit iets beters? 'Ik zie het zoo', zou Streuvels antwoorden. Maar het complex van zijn visie moeten we dan ontwarren. Hij ziet vooreerst hoe het leven de levens beheerscht en meesleurt; de groote, de universeele kringloop ontreddert de menschenGa naar voetnoot(8). Bij boerenknechten en arbeiders blijft hij dan ook stil: bij dompelaars, evenmin tegen het ongeluk bestand als tegen de hebzucht van rijke boeren. Deze moet hij overigens wel trots en schraperig teekenen: hoe hielden ze anders, op een onbedreigd erf en bezit, het hoofd recht? De mannen bij Streuvels, nogal onbezorgd, onvast en onwetend, vergeten de narigheid in een herberg; de vrouwen, van den nakenden ondergang veel meer bewust, vermogen hem niet te weren; de kinderen, talrijk en wild, kennen geen waar gezinsleven, en, worden ze ouder, zooveel vrijer mishandelen ze hun sukkelenden vader... 'Ik zie het zoo...'. In verscheidene andere werken van Streuvels komt de wereld zoo voor: een meedoogenlooze onverbiddelijke gang; een onweerstaanbaar geweld, zonder hoogen hemel noch veiligen toevlucht; een vreugdeloos en in zijn dofheid bijna pijnloos bestaan; gelaten menschen, die, soms brassend, meestal zwijgend en automatisch, voortschrijden naar hun ondergang. De wereld, zooals Streuvels ze ziet, is die van een kosmisch fatalisme; alle karakters en beslissingen worden er door beheerscht. Geen God licht er doorheen; in zijn diepste ziel vindt niemand zichzelf: als rampzalige slaven komen en gaan de menschen. Tegelijk machtig | |
[pagina 150]
| |
en primair komt zulke visie ons voor, tegelijk ruim en beperkt: machtig omdat ze alles beheerscht, doch primair omdat ze alleen het uitzicht waarneemt der dingen; ruim omdat ze de stoffelijke wereld omvat, doch beperkt omdat ze de diepten ignoreert van God en ziel. Hoe kwam Streuvels tot zulk inzicht? Door de economische en maatschappelijke toestanden in Vlaanderen stelligGa naar voetnoot(9); stellig ook door het absolute en geweldige karakter van zijn streekgenooten, dat zoo geheel zijn eigen karakter isGa naar voetnoot(10)! Andere oorzaken zal men hier wellicht bijvoegen; is de voornaamste het impressionistisch naturalisme van zijn aanvang niet, en de daarmee verbonden invloeden?... Maar voor het eerst heeft de vorderende auteur een wereldvisie opgebouwd: niet geheel totaliseerend nog en definitief, evenmin geheel vergankelijk. Al is deze verworvenheid geen rustpunt; daaraan ontkomt hij niet meer.
Het geheele werk bestaat uit één doorloopenden tekst, zonder hoofdstukken of eenige andere verdeeling. Het gaat zonder rust noch duur: vanaf het ontwaken van den jongen knecht in den paardenstal, tot aan het onderbrengen in de schuur van den ouden landlooper. Als uit èèn stuk gebeeldhouwd staat daar het monument. Geeft de massale vaart van dat machtige proza het onafwendbare noodlot niet weer, en loopt zijn breede vloed niet onstelpbaar door, zoolang de feitelijke kringloop niet is voltrokken? Met zulke en andere redenen kan men den vorm wel rechtvaardigen. Imponeerend in alle geval, duidt hij toch een wars-zijn aan van elke schoolsche indeeling, tegelijk een onhandig missen van critisch zelfbezit. Het werk is nog vormloos; het ontbeert muzikaliteit, relief en structuur. Nergens luistert het oor naar nieuwe, naar aanzwellende of afnemende tonen; liederen en bewegingen ruischen tegen elkander niet op. Nergens vindt het oog een rustpunt: de gedeelten beantwoorden niet aan elkander. Het belangrijke staat ook niet nabij, het minder belangrijke verder weg: alles verschijnt ons op èèn vlak. Kijken we nauwer toe: we vinden ook geen proportie. Nogal traag schiet het verhaal aan gang; bijna halverwege in het boek zijn Jan en Vina eindelijk getrouwd; ineens draaft de verteller dan door, en we struikelen over de jaren. Streuvels mist nog den selectieven blik, het verdeelende en ordenende inzicht, de muzikale structuur, de architectonische vaardigheid. Hij is en blijft de benijdenswaardiggeïnspireerde, die, machtig en onvermoeibaar, met èèn gebaar den kringloop voltooit van een menschenleven. We kunnen besluiten. Met Langs de wegen vond Streuvels het | |
[pagina 151]
| |
compositaire procédé, dat paste bij zijn aanleg en ontwikkeling: een breeden kringloop. Dien van een jaar, dien van een menschenleven, dien van een groote kentering: telkens geplaatst in een alles omvattende visie van wereld en menschen! Met vaste hand hanteerde hij nu het proza: zwierig en breed, altijd vol en zelden overladen, nooit stuntelig of gebrekkig bij de veelvuldig geobserveerde waarheid. Maar hij was nog niet de bedreven rhythmeerder met beweging en tegenbeweging; de vaardige architect met vlakken en lijnen, vaart en rust. Langs de wegen is een eerste groot bereiken, een nieuw uitgangspunt.
2o) Twee jaar later, in 1904, verscheen Minnehandel; maar wat was er intusschen gebeurd? Welk wezen, wandelend door het veld, had Streuvels van geluk gesproken? Nog liggen de meeste schetsen van Dagen (1903)Ga naar voetnoot(11) weggedoken in somberheid; doch vele van Dorpsgeheimen (1904) glanzen van licht. Evenzoo de meeste van Openlucht (1905), - en Stille avonden (1906) 'is een boek van geluk'Ga naar voetnoot(12). Werkte een blijde verwachting hier door? De jonge schrijver, met den vijfjaarlijkschen prijs voor letterkunde bekroond, had zijn weg nu gevonden! De grond te Ingooigem was ook reeds gekocht; weldra zou hij in het nieuwgebouwde 'Lijsternest' een jonge vrouw binnenleiden. Zijn besloten tijd voelde hij voorbij. Een zonnige toekomst ging open; haar teer-wekkende straling koestert de bijna dartele tafereelen uit MinnehandelGa naar voetnoot(13).
Minnehandel had eerst als neventitel: 'het abele verloop der vrije jongenschap met al de landelijke leute van 't lustige jonge leven'; later formuleerde Streuvels zelf den inhoud van zijn boek: 'Het leven der dorpsjeugd met al de kronkelpaden der wederzijdsche genegenheden en 't zotte spel der liefde, die op 't einde door de ouders tot een stand in 't werkelijk leven wordt omgezet'Ga naar voetnoot(14). Niet een, maar tientallen van paren staan hier in het licht. Beter: tientallen van jongens en tientallen van meisjes; wier bijzondere voorkeur en genegenheid, met de samenkomsten in Winter en Zomer, wisselt of blijft. Liefde is een spel; haar jonge leute hoort bij het volksfeest; zoodra de eerste zware toon doorklinkt, nemen de ouders de leiding over. Een 'zaak' wordt het dan; een handel, waarbij de minne als asschepoester mag treuren; een sjacheren, waarbij de trots aan de eerlijkheid een duwtje geeft, aan de voorzichtigheid zelfs en het voorbereiden van een ernstige toekomst. | |
[pagina 152]
| |
Minnehandel is een boek met breede bewegingen, luchtig en jeugdig. De meisjes zijn geen Horienekes meer, nog geen trouwlustige deernen evenwel, - en het schuchter-innige Anneke Demeyere, en het schalksche Elsje Pauwels, brengen in de harmonie frissche tonen van kinderlijke onbevangenheid. Nergens is Minnehandel zwoel, nergens tragisch: ieder jongere kan in het onvermijdelijke berusten. Minnehandel zou arkadisch zijn, spookte het oude noodlot niet meer! Maar de sympathiekste onder de jongens, Max Vanneste, moet trouwen met een andere dan zijn beminde; zijn toekomst staat als een bijna hopeloos zwoegen voorspeld. Minnehandel brengt ons lichtende tafereelen op donkeren achtergrond, zonnestralen door wolkenspleten. De nog jonge Streuvels, op minnehandel zelf belust, vond de dartelheid wel, de algeheele opstanding nog niet uit de zwarte gedachten.
Minnehandel is gecomponeerd. Het bestaat uit zes hoofdstukken, van 35 tot 65 bladzijden elk; deze vatten het gebeuren in het kader van een Winterfeest, een Zomerfeest, een bruiloft: het beweegt zich in den jaarkring. En dank zij de breed uitgewerkte tafereelen, wordt het geheele verhaal een grootsche symphonie: van hoofdstuk tot hoofdstuk klinkt de melodie anders op; telkens draagt ons de onweerstaanbare deining der akkoorden. Minnehandel staat halverwege tusschen Langs de wegen en De vlaschaard; het doet echter méér dan het eene voortzetten en het andere voorbereiden. De cyclische compositie van Langs de wegen vinden we er in weer: volmaakter, daar de jaarkring handig is aangewend, en de groote fresco's tegenover elkander staan geplaatst. De menschen zijn ons dichterbij gekomen: boeren en boerengezinnen nu, voor wie het leven zonniger is en de beweging vrijer; eenigermate gaan ze reeds hun eigen gang. De volksgebruiken en liederen, vroeger eenvoudig decoratief, beïnvloeden de compositie zelf. Tegenover Langs de wegen gezien, vertoont dit werk ordening, lucht en licht, blijdschap en vrijheid; de auteur, milder en mededeelzamer, beweegt zich te midden van zijn gestalten. Reeds is het motief van De vlaschaard aanwezig: een boerenzoon, die den wil van zijn vader niet gedwee involgt. Maar naast de sobere eenheid en strenge structuur van De Vlaschaard komt Minnehandel verscheidener voor, en vallen zijn tafereelen nog uiteen. Vooral: het bereikt den dieperen mensch nog niet. Het spel van de liefde is wel een inkerving in het oude fatalisme; het ware bewustzijn van vrijheid, van zonde en tragiek, is nog niet geboren.
3o) Alles was gereed voor De vlaschaard, het hooge bereiken. Het leven zelf; want Streuvels had een huis en een vrouw. De vlaschaard, in 1907 te verschijnen, zou de eerste lijster zijn, die, geheel daar gekweekt en groot gebracht, uit het gelukkige nest zou vliegen. - De kunstenaar; want de cyclische compositie was gevonden, en de symphonische verdeeling daarin! In Het uitzicht der dingen (1906) bracht hij overigens drie meesterlijk afgewerkte tafereelen | |
[pagina 153]
| |
samen: drie detailstudiën en een drievoudige aanloop bij het groote werk dat groeideGa naar voetnoot(15). - De schrijver was gereed: de breede beweging van zijn dynamisch proza kon hij even ver laten reiken als zijn ruimste conceptie. - Ook de mensch: in boeren en boerenzonen stelde hij nu belang, bezitters van den grond dien zij bewerken, levenslustig, fier en nogal zelfstandig...; in een wereld, waar men zich onverbiddelijk maakte om het onverbiddelijke noodlot te vergeten. Alles was gereed: Streuvels schreef zijn meesterwerk.
Men kan Minnehandel een voorbereiding op De vlaschaard noemen; maar in Minnehandel (we schreven het reeds) ontkiemt een grooter verscheidenheid. Daarbij is zijn verdeeling nog onvast, en vooral: er gebeurt niets. Het zwakkere punt bij Streuvels: iets doen gebeuren! van de schets een vertelling maken! Vroeger greep de romanticus naar het ongeluk, naar den dood vooral; nu doet hij het weer. Ziehier dan het groote verschil tusschen Minnehandel en De vlaschaard: in De vlaschaard gebeurt iets, een doodslag. Niet meer op de oude wijze: ongemotiveerd, en in een waas van pessimisme! Nu hoort hij, een vrije daad nochtans, bij den gang van zaken. Het conflict tusschen Vermeulen en zijn zoon moèst uitbreken, en toch is de oude boer de schuldige. Nu blijft de dood niet meer zonder gevolgen: hij brengt den grooten ommekeer teweeg; gelijk de seizoenen elkander opvolgen boven het vlasveld, zoo moeten de geslachten plaats maken voor elkander. De groote vondst in De vlaschaard is het beslissend inwerken van het schuldbewustzijn: nu bereikt Streuvels de werkelijke tragiek; nu teekent hij menschen. Is het fatalisme geheel overwonnen? Was het oude motto van een der eerste schetsen hier herhaald, zou de toepassing dan vrij zijn van elke overdrijving: 'Il y a des malheurs qui arrivent d'un pas si lent et si sûr, qu'ils paraissent faire partie de la vie journalière'Ga naar voetnoot(16)? Zijn zoowel Vermeulen als Louis, Barbele als Schellebelle, niet vooreerst de meegesleurde slachtoffers van den alles ontredderenden gang, in te geringe mate nog zelfbewust en vrij? Herhaaldelijk schreef men (en hier ligt wel het antwoord): in De vlaschaard is de hoofdpersoon de akker. Van hem zijn de gestalten gelijk de tafereelen afhankelijk; aan het geheele werk verleent hij de zoo natuurlijke, de zoo complete, de zoo sobere eenheid. Hij is de groote aanwezige, dien men met eerbied noemt en behandelt; die zijn liturgie meebrengt van zaaien, wieden en slijten (bijna de verdeeling van het boek!); die zelfs den doodslag laat begrijpen, en Vermeulen is eerder een dwalende dan een schuldige. Deze aanwezigheid omgeeft den geheelen inzet, het proza van elke bladzijde | |
[pagina 154]
| |
bijna, met een plechtigheid en een wijding, bijna nergens zoo te vinden. En toch... het is maar een vlasveld. Toch komt Streuvels' kunst, hoe machtig hier ook, nog niet hooger dan: de boer en zijn grondGa naar voetnoot(17). Hij overwint het naturalisme, zonder het geheel te ontstijgen. Hij bedwingt de ruime natuur en ontwringt haar iets van heur geweldige symboliek; toch blijft hij gevangen in haar greep. De vlaschaard beeldt het meest grootsche moment uit van den reuzenstrijd: Streuvels overwint het realistisch geziene leven, zonder zich er van te ontmaken. Ook als overwinnaar blijft hij tot het gevecht verplicht.
* * *
Vatten we de resultaten samen van ons eerste onderzoek. Het is een grootsche opgang geweest: van vóór 1895 tot 1907; van leeslustige bakker te Avelgem tot grondbezitter en schrijver te Ingooigem; van menschenschuwe tot menschenminaar; van de impressionistisch-naturalistische schets tot den zwierig gecomponeerden, breed en zeker zich bewegenden Vlaschaard; van het daglooner-milieu tot de hoeven der boeren; van het vreugelooze fatalisme tot het verwonderd mijmeren over geluk; van de natuur tot den mensch, van haar beschrijving tot haar symboliek. Deze ongeëvenaarde verovering is het resultaat van een tweevoudige beweging: van een aandachtig waargenomen werkelijkheid en een getrouw plastisch styleeren; daarnaast van een methodische versobering. In het teeken der versobering staan vooral Langs de wegen (tegenover de oudere schetsen) en De vlaschaard (tegenover Minnehandel); in het teeken der natuur-getrouwe uitbeelding staat eenvoudig alles. Na De vlaschaard viel de opgang stil. Het volgende groote werk, toen reeds opgevat, werd een falen; andere plannen kwamen niet tot rijpheid of weken in een verre toekomst terugGa naar voetnoot(18). Toch was het onovertrefbare hoogtepunt nog niet bereikt; toch zag Streuvels, op het Lijsternest, nog eerder de wijde ruimte dan hij diepte vond in zichzelfGa naar voetnoot(19). Waarom bewandelde hij niet, met vasten tred, de onvergelijkelijke hoogvlakte, die hij leek te hebben gevonden? In een tweede onderzoek willen we die vraag even belichten. | |
IIIDit tweede onderzoek, naar zijn wezen het belangrijkste, maken we heel kort: uitgebreid zou het een boek vergen. In hoever heeft de persoonlijke stijl, door jaren inspanning verworven, Streuvels | |
[pagina 155]
| |
tenslotte bevredigd? Anders gezegd: in hoever paste deze stijl bij zijn diepste wezen? De werkelijkheid zelf stelt deze vraag. Want na De vlaschaard valt Streuvels' werk tot een bijna onthutsende verscheidenheid uiteen. Hoe ver toch liggen van elkander: Dorpslucht, Prutske, Werkmenschen, Het kerstekind, Genoveva van Brabant, De teleurgang van den waterhoek, Alma, Levensbloesem, Sagen uit het hooge Noorden...! De oude thema's en milieu's vinden we weer; nieuwe daartusschen: ze vereenigen zich niet tot een harmonischen opgang. Van een ongebroken werkkracht en een ongeschonden artistiek kunnen getuigt elke arbeid; neemt men ze samen: men vermoedde bijna een ontreddering. De oorlog van 1914-1918 heeft daar schuld aan, zal men zeggenGa naar voetnoot(20). Hij vernietigde het geslacht, dat onmiddellijk op dat van Streuvels volgde; dat van Streuvels scheidde hij af van de naoorlogsche jongeren. Die kloof werd nooit gedempt. Te midden van hun volk stonden die ouderen-van-dagen als hoog gewaardeerde onbekenden: mooie monumenten; ze hooren bij het stadsbeeld, men vernoemt ze zonder ze op te merken. Wederkeerig voelde de kunstenaar zich niet meer gedragen door de begrijpende volksgunst: het werkte diep doorGa naar voetnoot(21). Een andere beschouwing past hierbij: die van het vorderende leven. Bij ieder kunstenaar is het jeugdwerk van den lateren arbeid scherp onderscheiden. Nu was Streuvels, toen De vlaschaard verscheen, wel zes en dertig jaar oud; die schepping bekroonde echter de nu pas slinkende stuwing van zijn overkrachtige jeugd, en normaal stond de thans geheel volgroeide voor een geheel nieuwe taak. Een andere bedenking nog: is het onderlinge verschil tusschen Streuvels' latere werken wel zoo groot? Heeft hij wel ooit anders geschreven dan hij het eens leerde? Ook al vertelde hij later sprookjes: den lichten sprookjestoon vatte hij zelden. Het flitsende en grillige, de sprongen in de ruimte stonden hem niet; aan waarneming en plastiek gewoon, bewoog hij zich loom: een zwevende vogel, traag roeiend door de lucht. En de wonderbare vertelsels die hij uit te vinden zocht: zelden brachten ze ons in een andere wereld over, want déze wereld hield hem gevangen. Hij leerde vertellen; het beschrijven leerde hij nooit af... Wat daarnaast de compositie betreft: geen ander procédé paste hij ooit toe dan den kringloop: een grootsche beweging namelijk of een grootsch geheel; een totaal menschenleven of een veelomvattend gebeuren, een machtiger wending dan het dagelijksche kleine wriemelen. Zoowel De teleurgang van den waterhoek als Alma en LevensbloesemGa naar voetnoot(22) zijn zoo opgevat; | |
[pagina 156]
| |
Prutske zelfs: men bekijke slechts vluchtig de titels der hoofdstukkenGa naar voetnoot(23)... Anders dan hij aan zijn stiel gewoon werd, beoefende Streuvels hem nooit! Het voorwerp van ons tweede onderzoek is dus wel delikaat. Streuvels heeft zich een eigen stijl verworven en beoefende nooit een anderen: akkoord! Maar als iemand een universitaire vorming doorgemaakt heeft en zich gevestigd: dié scholing en verworvenheid legt hij wel nooit meer af, al is zijn levensstaat bij het meest eigene van zijn persoon daarom niet aangepast. Niet de vorming openbaart den mensch, tenzij toevallig en gedeeltelijk; alleen de algeheele levenservaring. En wie het algeheele oeuvre van Streuvels overschouwt: hem rijst wel de vraag.
Een drievoudige studie, dunkt ons, bracht ons den echten, den geheelen Streuvels veel meer nabij: Streuvels en de dood; Streuvels en het kind; Streuvels en Kerstmis. Over elk van deze onderwerpen ware een verhandeling te schrijven; convergeerend zouden de drie ons den romanticus leeren zien. Naar zijn innigste wezen is Streuvels romantisch: hij hunkert naar een andere, een verder liggende werkelijkheid dan de zinnelijk-waarneembare, die hem, ook als kunstenaar, bijna pijnlijk gevangen houdt. 1o) Door den DOOD wordt deze man als gebiologeerd. Hoeveel van zijn verhalen en schetsen eindigen op een sterven, - en vormt de onontkoombare dood, de dood als een dief in den nacht, de kern misschien van al het sombere en fatalistische? Het Horatiaansche 'omnes eodem cogimur' paste wel als leuze: na een troosteloos bestaan gaan veel menschen ongetroost den dood in, tenzij de dood op Kerstnacht zou aankloppen..., maar daarover aanstonds. Voor den beschrijvenden impressionist bleef de dood de geheimzinnige sfinks, wiens raadsel hem verschrikte en toch aantrok. Zoozeer verschrikte het hem dat hij, in De vlaschaard, den dood niet verder treden liet dan op den drempel van Vermeulen's hoeveGa naar voetnoot(24). Toch krijgt het geheimzinnige dààr zijn beteekenis; voor het eerst keert het daar de gemoederen... Voor het laatst komt, in Het leven en de dood in den ast, de heksensabbat vrij. Als een fantastische verschrikking laat de auteur den dood over slapende menschen daar los: een doodsreutel in den ast, waar drie zwoegers even willen rusten, doet bij allen de grauwe vogels opvlerken van hun eigen donker leven, - en vooraan staat de verklaring van alles: 'Ego autem sum vermis et non homo: opprobrium hominum, et abjectio plebis' (Ps. XXI, 7). Voor het laatst...; want Kerstwake, precies hetzelfde motief, stelt den dood oals de verrassende bevrijding voor van twee oude menschen, die, op Kerstnacht, hun kinderen verwach- | |
[pagina 157]
| |
ten en dieven moeten ontvangen. In de eeuwigheid worden ze nu geborenGa naar voetnoot(25). 2o) Niets lijkt Streuvels, zijn leven door, zoo gelukkig te hebben gemaakt als het KIND. De meest bevallige van zijn oude schetsen - Lente, 's Zondags, Een speeldag stellen kinderen voor, en tien jaar na Lente kan de schrijver met moeite slechts afscheid nemen van zijn HorienekeGa naar voetnoot(26). Horieneke en de bengels van Een speeldag: ook zij ondergaan den meedoogenloozen dwang naar beneden of de akelige dreiging van het ongeluk; toch kennen zij, in hun kind-zijn, een kort geluk, en dat kort geluk vult Streuvels' gemoed. Kinderen, zoolang ze niets anders zijn, kennen geen fatalisme; ze leven in een andere, een gelukkiger wereld, - en naargelang Streuvels zich, met de jaren, meer naar de blijdschap toekeert, schenkt zijn verbeelding aan meer kinderen het leven, die hij dan volgt in hun stoeiende uitbundigheid. Hoe sprekend komt ons Kinderzieltje dan voor! Het verhaalt van Alientje, een natuurlijk kind, dat vóór de jaren van een brutalen misdadiger haar waren toestand vernemen moet. Doch haar kinderlijk gemoed, even ontredderd, is niet ontwapend: van de moeder die haar aannam maakt ze, door haar hulpbehoevendheid zelf, een moeder die haar bemint. Haar kinderzieltje heeft zichzelf gered; jaren mag ze nog onbezorgd zijn... Alientje's heimwee naar moederliefde: hoe valt het samen met Streuvels' heimwee naar kindergeluk! Dank zij het jarenlange opgaan in de kinderwereldGa naar voetnoot(27), vermocht de auteur, kort na den wereldoorlog, het allerzonnigste van zijn boeken te schrijven: zijn Prutske. Meer dan één vader, bij ons, observeerende en beschreef zijn kind; noch Claes noch Coolen slaagden gelijk Streuvels, die, in de wereld van Prutske, de lang vermoede wereld van zijn geluk nu inleven mocht. Als vanzelf vloeide het boek uit zijn pen, zou men meenen; volkomen spontaan openbaart het kind er zichzelf. Niet vooreerst de kinderpsychologie, veeleer de ontvankelijkheid voor den kinderlijken hemel, maakt het allerheerlijkst. Een kind en een engel, een kind en het Kerstekind: bij den kinderlijk gebleven kunstenaar staan ze zoo ver van elkander niet. 3o) In de wereld van het kind leidt het KERSTFEEST vooral de groote menschen binnen. Streuvels' bundel Werkmenschen, met De werkman vooraan en achteraan Het leven en de dood in den ast, zou allerzwaarst misschien doorwegen; stond, in het midden, Kerstmis in niemandsland niet. Verhelst, een afgebeulde werkman gelijk veel andere, hoort, op Kerstnacht in de kerk, een kinderstem die een kerstlied zingt: het brengt hem in verrukking. Zoo verrast en verrukt het Kerstfeest alle menschen, de dompelaars het meest. Hier glanst de eeuwige zaligheid door, - en nu begrijpen we hoe de weedom van leven en sterven, in het gemoed van den kunstenaar, | |
[pagina 158]
| |
op Kerstnacht alleen kon overwonnen worden, bij een KerstwakeGa naar voetnoot(28). Kerstmis is de open deur, waarlangs het licht van Streuvels' geloof zijn kunst en levensinzicht overspoelt. Verder en verder is, in de laatste jaren, de deur opengegaan, de lichtkring uitgedijgd. Niettegenstaande dood en noodlot, is het leven, voor wie Kerstmis vieren kan, vol van hoop en verblijden, - en als één werk den geheelen Streuvels symboliseeren kon: misschien wezen we dan Het kerstekind aan. Daar geschiedt het wonder, Streuvels' innigste droom. * * *
Wat staan we ver van het oude naturalisme, van het drukkende noodlot, van de halve overwinning zelfs in De vlaschaard! De echte Streuvels zoekt de ruimte niet vooreerst af; hij peilt de afgronden van rampen en dood, de hemelen van onschuld en herleven. Niet heelemaal heeft hij zijn stijl gevonden. Niet precies grijpt zijn styleeren op zijn aanvoelen in: daarom komt hij soms als een zoekende voor; daarom hapert de magistrale vaart van zijn koninklijk proza in onzekere vluchten... Hoe kwam hij niet verder? De essentieele beperking van het impressionistisch naturalisme werkte, hoe overwonnen ook, toch na; te moeilijk roeide hij het a-religieuze, het a-moreele en individualistische uit van zijn eerste optreden. - Te moeilijk ook bereikte zijn kunst, na den oorlog vooral, haar noodzakelijke bestemming... Misschien heeft hij daar zelf schuld aan, in zoover hij, nogal eenzaat en weerbarstig, zijn eigen wegen ging; stellig wij ook, die hem eerder van ver bewonderden dan van dichtbij inleefden: tot een resoneerenden klankbodem maakten we ons niet van zijn vér dragende stem... Hier breken we onze beschouwingen af; doch een volledige en methodische studie over Stijn Streuvels en zijn stijl zou nog veel openbaren. |
|