| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst, Moraal
H.E. HENGSTENBERG, Des Band zwischen Gott und Schöpfung. - Verlag Bonifacius Druckerei, Paderborn, 1940, 213 blz.
Vermits het Geloof ons leert dat de Schepper van het heelal in wezen drieeenig is, ligt het voor de hand dat het beeld van die Drie-eenheid in heel de schepping moet weerspiegeld zijn. Al kan nu ook de rede, aan zich zelf overgelaten, uit het geschapene alleen maar tot het ééne scheppingsbeginsel opstijgen, toch moeten we aannemen dat, eens door de bovennatuurlijke Openbaring omtrent Gods innerlijk wezen verlicht, de rede nu ook, zoowel in de schepselen in het bijzonder, als in den Kosmos als geheel, het beeld en als het ware de sporen van de Drie-eenheid van hun Schepper zal kunnen ontdekken, om alsdan van daaruit een rijkere analogische kennis van God op te doen dan de louter philosophische (van de Openbaring abstraheerende) Godsleer toelaat. Schr. toont vooreerst in ieder afzonderlijk wezen een trinitarische opbouw ('Gestalt') aan: 'Wesen-Dasein-Existenz'. 'Wesen' noemt hij het zinbestemmende, 'Dasein': het dienend materiaal dat zinbestemd wordt, 'Existenz': het princiep dat het 'Wesen' voor het 'Dasein' doet zijn, de band die beide tot een op zich zelf staand geheel aaneensnoert. Maar ook de Kosmos is een geheel, waarin God zich uitspreekt, niet natuurnoodzakelijk wel te verstaan, maar vrij. Dat stelt voorop een aanhoudend aanspreken, waarop telkens een antwoorden volgt, in een onverbreekbare band, die sprekende en antwoordende aaneensnoert. Men ontwaart de grond van een dubbele trinitarische analogie, een individueele en een kosmologische, waarop we hier niet verder kunnen ingaan. Moge deze al te bondige samenvatting volstaan om de boeiende inhoud van dat boek, dat verrassende vondsten bevat, te laten vermoeden. Jammer dat het lezen ervan bezwaard wordt door een willekeurig door Schr, geschapen terminologie en door het bestrijden der Aristotelico-thomistische Actus-Potentia-leer, waarvoor hij zeker en vast geen onverdeelde toestemming
zal vinden.
Prof. Dr E. Druwé
Romano GUARDINI, Welt und Person. Versuche zur christlichen Lehre vom Menschen. - Werkbund-Verlag, Würzburg. Abt. Die Burg, 159 blz.
De werken van den zoo vruchtbaren schrijver, hebben als hoofdkenmerk, buitengewoon bevruchtend te zijn voor het persoonlijk nadenken van den lezer. Deze enkele essai's zijn een eerste delineatie van een 'leer over den mensch'. Te oordeelen naar hetgeen we hier reeds te lezen krijgen wordt dat een diep theologische anthropologie. Diep-theologisch en modern tevens. Zijn onderzoekingen benaderen zich van uit twee richtingen: de phenomenologie van het konkrete 'Dasein', uitmondend in het gebied van het religieuse, en de openbaring. Zijn grondbevinding is telkens dat de openbaring het laatste woord zegt, ook over den natuurlijken mensch.
Dat doet de openbaring over het onderwerp van het eerste essai: de wereld, als pool van de persoon-wereld verhouding waarin het 'Dasein' bestaat. De wereld als natuur is niet het laatste en diepste en geheimzinnigste wat er is. Ze is vrij door God geschapen als een geschiedenis, door Hem in de wereld uitgesproken. De wereld heeft echter de neiging zich op zichzelf met alles wat zij bereikt, - tot het Jenseits en het religieuse toe, - te besluiten. Dat is de groote afval van God. Toch wijst de phenomenologie naar het niets als grens, en zegt de openbaring van haar kant dat het niets ligt tusschen de gansch-andere en de wereld.
Dat doet ze ook over de andere pool: de persoon, thema van het tweede essai. De persoon wordt eerst phenomenologisch omschreven. Ze krijgt echter haar specifiek karakter doordat ze als 'Du' wordt aangesproken door God.
En hier zegt de openbaring nog veel meer. In Christus, waarin we leven, doordat Gods Geest Hem voor ons openbaart als entelechie van ons nieuw leven, worden we opgenomen in de 'Ich-Du'-gemeenschap van de Drieeenheid. Door dit leven, door de genade en de liefde in ons werkend, wordt heel het menschelijk leven anders.
Van uit dit zelfde standpunt wordt dan, als voorbeeld van uitwerking, de Voorzienigheid beschreven. Ze is veel meer dan een psychologisch gevolg van
| |
| |
het goddelijk leven in ons. Een ontologische werkelijkheid die hierin bestaat, dat God, als Schepper, de schepping schikt naar het echte welzijn van de uitverkorenen, zij die, vóór alles, het rijk Gods zoeken en zijne gerechtigheid.
Uit dit al te korte kompendium kan men toch eenigszins besluiten dat we hier te doen hebben met een studie die men er zoo maar niet vlug doorjast. Voor den aandachtigen lezer zullen problemen, welke van het grootste belang zijn om een gezond en religieus christelijk humanisme te fundeeren, in een andere dan de gewone scholastische spheer komen te staan. Het noodzakelijk abstrakt voorkomen van dit schema, mag niet uit het oog laten verliezen dat het werk in de bekoorlijke schrijftrant van de phenomenologisten is geschreven. Het is ook niet rechtstreeks bedoeld voor theologen en heeft niets van een specialisatiewerk. Toch ware het onverantwoordelijk dit boek aan te bevelen aan hen die geen diepe algemeene ontwikkeling hebben.
A. Snoeck
Erich PRZYWARA, Crucis Mysterium. - Ferd. Schöningh, Paderborn, 1939, 408 blz., gen. RM. 5, geb. RM. 6,50.
Onder dezen titel werden in een boekdeel gebundeld een aanzienlijk aantal theologische en ascetische monografieën, waarvan vele reeds vroeger afzonderlijk verschenen. Door den ondertitel: 'Das christliche Heute', geeft schrijver de gedachte aan, die de nogal uiteenloopende onderwerpen tot één geheel vereenigt: alle dragen ertoe bij, de geestelijke physionomie van de tegenwoordige Kerk te belichten.
Om den inhoud van het boek bekend te maken, kunnen we niet beter doen dan de 'Vorbemerkung' hier over te schrijven: 'Der Titel “Crucis Mysterium” (entnommen aus dem Vexilla regis) bezeichnet die Einheit dieser Untersuchungen zum inneren Gesicht der Kirche von heute: dass “des Kreuzes Geheimnis” in seinen innersten Sinn offenbar sei. Jedes der einzelnen Stucke enthät irgendwie das Ganze dieses Gesichts... Der erste Teil (Christ und Antichrist) sichtet vom Aug in Aug zwischen der Radikalität Nietzsches und christlicher Radikalität her. Der zweite Teil sucht die christliche Radikalität von ihren inneren Komponenten her zu fassen, wie sie in diesem Aug in Aug steht. Es ist das eigentümliche Zueinander von Geist St. Benedikts, Geist des Karmel, Geist der Exerzitien, aber so, dass der Geist des hl. Franz von Assisi in besonderer weise einwirkt (in der “kleinen” hl. Therese und in der dritten Weise der Demut der Exerzitien). Es ist eigentümliches Sich-Bedingen zwischen Thomismus und Molinismus, aber so, dass sichtbar wird, wie alle Ordensrichtungen dem einen Christentum der Kirche im Weltleben dienstbar sind. So formt sich in dritten Teil (Gott in der Welt) die Einheit, die der Titel des Buches ausspricht. Es ist der Geist der Passion (wie der Prolog ihn formt), aber als Geist des Pfingsten (im Epilog). Das Geheimnis des Opfers ist das Geheimnis des Feuers der Liebe.' (bl. 5-6).
Op de diepte en de oorspronkelijkheid van Przywara's gedachte hoeven we niet meer te wijzen. Duisterheid en een al te ingewikkeld gebruik van antithetische begrippen werden hem wel eens verweten, maar dit is hier het geval niet. Zijn 'Crucis Mysterium' is voorzeker een der meest lezenswaardige en verrijkende zijner werken. Hier is niet alleen een theoloog aan het woord, maar, zooals we het elders lazen, een dichter en een profeet.
G. Neefs
Henriette BREY, Stil wacht ik op uw hulp! - Paul Brand, Hilversum, 1939, 31 blz.
Dit vrome boekje is, zooals de titel het aanduidt, een reeks van overwegingen, van 'Gesprekken met de Moeder die altijd helpt' en nooit teleurstelt. Het zal de lezers goed doen in vrede en betrouwen tot Onze Lieve Vrouw van Altijddurenden Bijstand te leeren bidden. Bij het zien van haar Moederliefde en Moedersmart zullen ze moed putten om het kleurloos weefsel van het alledaagsche opgeruimd te leeren dragen. De delicate gevoelens, de fijne zielestemming in eenvoudigen en toch keurigen vorm, maken dat het boekje een warme aanbeveling verdient: vanzelf zal het velen tot de affectieve overweging leiden.
F.W.
| |
Wijsbegeerte
J. TIELROOY, Maeterlinck (De levende gedachten van -). - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 192 blz., Fr. 30.
Na een kort overzicht van de geestesontwikkeling van Maeterlinck, die uitmondde in een aristocratisch scepticisme en een soort hindoesche wijsheid, zegt J. Tielrooy: 'Deze wijsheid is werkelijk wijs! Deze moraal is de eenig ware! Tegen deze wijsgeerige inzichten is bij mijn weten niet veel in te
| |
| |
brengen!' (blz. 38). Zulke naïeve bewondering - niet voor den prachtigen stijl - maar voor de philosophie van Maeterlinck, is verrassend. We willen den schrijver niet verwijzen naar het werk van Maurice Lecat, Le Maeterlinckisme, waar een en ander over de theoretische en practische moraal staat te lezen van den schrijver van La Sagesse et la Destinée... Hij herleze slechts wat hij zelf heeft vertaald en in dit werkje opgenomen: 'Hij kent de hoogste plichten, die ons alle onbekend zijn. Hij heeft een moraal die boven alles staat wat hij in zichzelf ontdekt, en die hij zonder bezwaar en zonder vrees kan toepassen. Hij bezit de waarheid in haar volheid. Hij heeft een positief en zeker ideaal' (blz. 133). Wie is dat gelukkig wezen, deze Uebermensch waarvan Maeterlinck spreekt? Het is de hond, het is 'Pelléas'! Dat het schitterende bladzijden zijn die Maeterlinck schreef over het trouwste onder de dieren, zal niemand loochenen, maar dat wij bij zijn hond onze wijsheid en onze zedelijkheid moeten aanleeren, zal wel niemand voor zijn rekening willen nemen.
De uittreksels (keus en vertaling door Helena C. Pos, met medewerking van den inleider) zijn werkelijk karakteristiek voor den geest en het werk van Maeterlinck, en iets van de geheimzinnige betoovering van zijn proza is in het Nederlandsch van deze schitterende vertaling overgegaan.
F. De Raedemaeker
Rob LIMBURG, Coornhert (De levende gedachten van -). - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1941, 186 blz., Fr. 30.
'In het optreden van Coornhert op godsdienstig terrein is dan ook zijn eigenlijke en blijvende beteekenis gelegen' (blz. 9). Uitgaande van dit inzicht verwaarloost Rob. Limburg heel de litteraire beteekenis van Coornhert, die o.i. nochtans van groote beteekenis moet worden geacht in de ontwikkeling van de Renaissance in Nederland. In de inleiding van dit werkje lezen we dus vooral over de godsdienstige toestanden tusschen 1540-1580. Deze worden op een zeer aanvaardbare, objectieve wijze uiteengezet, samen met de eigenaardige houding van den katholiek Coornhert in die op godsdienstig gebied zoo beroerde tijden. De uittreksels werden gekozen uit de Wellevenskunst, het Kruidhofken en de Brieven. Wanneer men er rekening mee houdt dat Coornhert hier uitsluitend als philosoof en moralist wordt voorgesteld, kan men dit deeltje onder de beste rangschikken die in de reeks 'Levende gedachten' verschenen.
F. De Raedemaeker
Berthold von KERN, Die Grund- und Endprobleme der Erkenntnis. - Julius Springer, Berlin, 1938, 78 blz.
Dit werk werd een twintigtal jaren geleden door den schrijver toevertrouwd als een 'vervroegde erfenis' aan Mvr. Dr. Joachimi-Dege. Zij heeft het gepubliceerd bij gelegenheid van de negentigste verjaring van Dr. B. von Kern. Deze heeft zich vooral verdienstelijk gemaakt op het gebied van de geneeskunde, als hoofd van den geneeskundigen militairen dienst. Talrijke publicaties van wijsgeerigen aard, en zijn titel van doctor philosophiae h.c., wijzen op een bijzondere belangstelling voor philosophische problemen en meer in het bijzonder voor het kritisch probleem. In de Grund- und Endprobleme der Erkenntnis zet Schr. zijn standpunt desaangaande uiteen. Hij huldigt een neo-positivistische kentheorie. Onze kennis is beperkt tot de ervaringsfeiten die het verstand in begrippen vastlegt en systematisch, wetenschappelijk ordent. We hebben geen categorieën a priori, zooals Kent meende; deze categorieën zijn uit de ervaring zelf afgeleid, volgens de gewone vorming der begrippen. De echtheid onzer kennis wordt gewaarborgd door haar samenhang met de ervaring.
Een geoefend lezer zal op vele plaatsen de denkfouten ontdekken die een dergelijk positivistische kenkritiek mogelijk maken. Zoo op blz. 28: 'Wiederum gehen wir davon aus, dass uns unmittelbar zugänglich und bewusst nur unsere eigene Vorgänge sind, also die Veränderungen unseres Bewusstseinszustandes un die in ihnen angelegten Erlebnisse'. Zegt men daarentegen dat hetgeen ons onmiddellijk door de kennis gegeven wordt het object is, en dat we slechts door reflexie den eigen kenakt en de subjectieve veranderingen kennen, dan wordt heel deze kentheorie aan de basis aangetast. De analyse van de kennis valt maar positivistisch uit, wanneer men haar onderneemt van uit een bewust of onbewust positivistisch standpunt.
F. De Raedemaeker
| |
Wetenschappen
Ellen FECHNER, Du und Ich bleiben jung. - Universitas, Deutsche Verlags-Aktiensgesellschaft, Berlin, 110 blz., R.M. 3,80.
Een boekje voor de dames die dagelijks enkele... uren aan opschik en toilet kunnen besteden.
| |
| |
Dat het lichaam zijn bijzondere zorgen vereischt, dat ons voorkomen aangenaam en dus goed verzorgd moet zijn, dat desnoods hiervoor kleine uitwendige middelen aangewend mogen worden, daarmee kan eenieder het eens zijn. De mensch is immers een sociaal wezen en zijn optreden in de samenleving moet, tevens wat zijn uiterlijk betreft, zoo aangenaam mogelijk zijn, en deze rol is zoowel weggelegd voor den man als voor de vrouw aan wie dit boekje werd opgedragen.
We vreezen echter dat het stipt navolgen der voorschriften van Ellen Fechner slechts als gevolg kan hebben het aantal der meest onnatuurlijke vrouwelijke verschijningen, die er reeds rondloopen, te vergrooten.
Van wereldsch standpunt bekeken, moeten we bekennen dat het werkje met smaak en met een juiste dosis humor geschreven is. Het bevat een ruime reeks aanwijzingen nopens de verzorging van het aangezicht, de handen, de voeten, den mond, het haar, enz., alsook enkele begrippen over voeding, sport, hygiëne en wellevendheid.
Dr F. van Baarle
Kleine Auslandskunde. Bd. III. Mexiko, von W. PEERDEKAMP; IV. China, von M.G. PERNITZSCH; V. Die britischen Dominions, von K.H. PFEFFER; VI. Die La-Plata-Staaten (Argentinien, Paraguay, Uruguay), von F. KUHN; VIII. Türkei, von G. JASCHKE. - Berlijn, Junker und Dünnhaupt, 1940-1941, 5 dln. van 64 blz., ieder RM. 2.
De uitgeversfirma J & D. is verleden jaar begonnen een nieuwe serie in het licht te zenden die aan de kennis van het buitenland is gewijd. Duitschland zelf zal overigens ook behandeld worden, en de volledige reeks is voorzien op ca. 40 deeltjes. Ieder daarvan behandelt, op historischen, geografischen en volkskundigen grondslag, alles wat het nuttig is te weten aangaande de behandelde staten, en dit volgens een eenvormig plan. Het eerst wordt de ruimte besproken (grootte, grenzen, climaat, bodem). Dan gaat de aandacht naar het volk, zijn geschiedenis, zijn rassische en taalkundige samenstelling, zijn dichtheid en demografische ontwikkeling, zijn beroepsen sociale groepen, eventueel zijn minderheden. In de derde plaats loopt het onderzoek over den staat, zijn inrichting en administratie, de partijen en politieke stroomingen, zijn buitenlandsche politiek, en zijn rechtskundige tendensen. Aangaande de cultuur worden paragrafen gewijd aan den godsdienst (en de problemen van Kerk en Staat), de volksgebruiken, het schoolwezen, kunsten en wetenschappen, pers en radio. Vervolgens komt de economie aan de beurt: haar algemeene structuur en autarkiemogelijkheden, de landbouw, de nijverheid, de mijnen, de buitenlandsche handel, het finantiewezen, het verkeer en de sociale voorzorg. Tenslotte wordt een overzicht over de weermacht gegeven, de samenstelling van de strijdkrachten, het weerstelsel, de weereconomie en de weergeopolitiek.
De inhoudstafel van de verschillende deeltjes leert onmiddellijk dat de kennis van de landen ter sprake zeer alzijdig is opgevat, en de inhoud beantwoordt aan deze verwachting. Wij hebben hier, telkenmale van de hand van specialisten, een kleine encyclopedie, die meer uitgebreid is dan wat de Lexika ons onder de overeenkomstige steekwoorden bieden kunnen. Het cijfermateriaal in het bizonder is zeer verzorgd en recent. Kortom, ieder niet-specialist zal hier vinden wat hij wenscht te weten, en dat is de merkwaardige verdienste van deze collectie, waarvan wij ongelukkig in ons eigen taalgebied geen tegenhanger bezitten.
Ieder deeltje brengt een kaartje van den behandelden staat. Spijtig dat ook dit materiaal niet op eenvormigen leest is geschoeid. Waarom geven alle kaarten, zooals in het geval van China geen elementaire aanwijzingen over de natuurlijke rijkdommen? Het ware een kleine moeite de vermelding daarvan in het kader van de in den grond niet zoo belangrijke politieke verdeelingen, die geheel den inhoud van andere kaarten uitmaken, bij te teekenen. Het deeltje over de Britsche Dominions schijnt ons overigens meer op den grondslag der politieke dan op dezen van de geografische eenheid omschreven te zijn. Het meerendeel nu van de bij de inhoudsopgave besproken problemen ondergaan toch een veel ingrijpender invloed vanwege het geografisch milieu dan vanwege de politieke instellingen.
Om te besluiten een wensch: het plan van de collectie laat voorzien dat de koloniën samen met de moederlanden zullen behandeld worden. Ook dit getuigt van de opvatting die wij zooeven critiseerden. Indien de uitgevers daaraan vasthouden, ware het o.i. zeer gewenscht dat, voor de koloniale werelddeelen, bepaalde wel afgesloten ruimten toch nog eens als eenheid zouden behandeld worden, dat wij b.v. een deeltje zouden krijgen over Zuid-Afrika, een over Midden-Afrika, een over West-Afrika en een over de landen aan de Roode Zee. Op deze wijze alleen zullen zekere aspecten van de kennis van de betrokken gebieden samenhangend kunnen behandeld worden, die bij de besprekig van de Fransche, of Belgische of Britsche koloniën uit hun verband zouden worden getrokken.
| |
| |
Uitstekende literatuuropgaven, niet alleen in het Duitsch, verhoogen de bruikbaarheid van dit uitstekend cultuurmateriaal.
Prof. Dr. J.A. Van Houtte
J. SCHUMACHER, Ueberwindung oder Widergeburt der Antike in der modernen Medizin? - W. De Gruyter, Berlin, 1940, 40 blz. RM. 1,20.
Een openbare voordracht door Schumacher in de medische faculteit van Düsseldorf gehouden bij gelegenheid der opening van een leergang over de geschiedenis der geneeskunde.
F.v.B.
| |
Opvoedkunde
Friedrich SCHNEIDER, Unterrichten und Erziehen als Beruf. - Eine christliche Berufsethiek für den Pädagogen. - Benziger, Einsideln/Köln, 1940, 237 blz., R.M. 4.
De groote verdienste van het boek is te voldoen aan de behoefte, reeds lang door de besten, en gelukkig door steeds meer onderwijskrachten aangevoeld, naar een eigen aangepaste beroepsethiek. Immers, in geen ander beroep bestaat er zulke nood aan een beroepsideaal en in geen ander ook wordt het door meer gevaren bedreigd als in het leeraarsambt, wij zouden liever zeggen: leeraarsroeping.
Schneider heeft reeds in zijn andere werken, - we noemen hier slechts 'Die Selbsterziehung' en 'Katholische Familien Erziehung', - getoond dat hij nooit half zijn onderwerp behandelt. Ook hier is het plan alzijdig en breed opgevat. Geleid door een solied en recht oordeel, aarzelt hij niet gebruik te maken van zijn bijzondere kennis der historische paedagogiek, zonder evenmin de aanwinsten der experimenteele zielkunde en opvoedkunde te verwaarloozen. Achtereenvolgens worden enkele verbasterde typen van opvoeders ten tooneele gebracht, hun armoe aangetoond, en in vergelijking gebracht met enkele historische typen: een Hor. Mann, een Thring, een Pestalozzi, en een Bosco. Het boek behandelt, naast een menigte problemen uit de praktijk, zoowel de betrekkingen der opvoeders onder elkaar, als die tot hun kweekelingen.
Het wil zich richten tot het geheele opvoederksorps, zoowel dit van het hooger onderwijs als dit van het lager onderwijs. Men kan echter opwerpen dat deze omvangrijkheid schaadt aan de grondigheid. Immers, al deze vormen van hetzelfde opvoedingsvraagstuk stellen nochtans zooveel belangrijke détailproblemen, dat ze moeilijk in een algemeene ethiek van het opvoedersberoep een voor de praktijk inspireerende oplossing kunnen krijgen.
W. Smet
Prof. H.A. OVERSTREET, Wij en onze Medemenschen. - Nederlandsche bewerking door A. Vuerhard-Berkhout. - De Nederl. Boekhandel, Antwerpen, 1940, 241 blz.
Het is onmogelijk in een enkele bladzijde samen te vatten alwat in dit boek te vinden is. We zien er dan ook van af. In de eeuwen die achter ons liggen, zegt de schrijver, heeft men zich bezig gehouden met te zoeken naar het doel van het leven. Men heeft weinig aandacht geschonken aan de middelen. Het is aan onze eeuw, die reeds ervaren is in het vinden van mechanische hulpmiddelen voor een gezonder leven, gegeven de psychologische en sociale middelen aan te duiden voor een beter menschelijk bestaan. Tenslotte zal dan het probleem van het beïnvloeden van den mensch om dit doel te bereiken het voornaamste doelmerk zijn van de opvoeding. Die kunst van het beïnvloeden leert ons de schrijver in zijn boek. Wie zal zeggen dat die 100en middeltjes nieuw zijn? Maar ze doen in alle geval splinternieuw aan door de wijze waarop ze ons klaar worden gemaakt en in een zinvol geheel geordend. Is de geest van het boek pragmatistisch of utilitaristisch? Alhoewel de voorbeelden meestal uit de commercieele en politieke wereld worden genomen - en dit laat zich toch begrijpen door het feit dat deze menschen de eerste zijn geweest om de kunst van het beïnvloeden te bestudeeren, - meenen we dat het juister is er alleen een geheel van formeele regelen in te zien van de kunst van het beïnvloeden, die zoowel door zieleleiders en opvoeders, als door commerçanten en politiekers kunnen gebruikt worden, m.a.w. door al degenen die de zending hebben of die er belang bij hebben hun medemenschen te beïnvloeden. Impliciet laten we dan ook verstaan dat het gebruik van deze regelen tot een eerlijk of oneerlijk doeleinde in het boek niet onderscheiden, en over de hoedanigheden, rechten en plichten van hen die beïnvloeden niet gesproken wordt. Boeken over praktische psychologie en levenskunst komen in steeds grootere hoeveelheid op de boekenmarkt. Dat ze dikwijls door hunne oppervlakkigheid de verwachtingen teleurstellen, of zelfs door een
schaamteloos en laag utilitarisme met recht ergeren, hebben we ondervonden, maar hier is nu een boek dat wel degelijk is, en ook voor
| |
| |
de beste bedoelingen aangewend kan worden. Enkele reserves moeten we maken voor het 11e en 13e hoofdstuk, waar we het met de evolutionnistische philosophie van den schrijver niet altijd eens kunnen zijn.
W. Smet
Dr. F. ROELS, Handboek der Psychologie. Deel IV, De eerste Kindsheid. - Dekker en Van de Vegt, Utrecht; Standaard, Brussel; 1940, 305 blz., ing. Fr. 94,50; geb. Fr. 112,50.
Ondanks de oorlog zet Roels de publicatie van zijn groot 'Handboek der Psychologie' voort. En wij zijn erom verheugd. Nu krijgen we deel IV over de genetische psychologie van de eerste kindsheid (tot 6 j.). Men herinnere zich dat deel III de psychologie van den adolescent behandelde. Het hoort dus logisch na dit deel en het volgende (deel V) dat de psychologie van de tweede kindsheid bevatten zal.
Het plan is hier anders opgevat dan in deel III. Terwijl daar de adolescent werd bestudeerd in verband met de verschillende waardegebieden, wordt nu het kind naar zijn verschillende gedragingen beschreven. Zoo krijgen we een hoofdstuk over het spel, over het sociale gedrag, de structuur der waarneming, de denkwereld, het spreken, enz., enz. In de volgende deelen wenschten we de bibliographie nog meer uitgebreid te zien. Op vele plaatsen laat Roels een gezond doordacht oordeel blijken; men sla maar even de paragraaf over het kinderlijk animisme na, of die over het Oedipoescomplex, en die over de kinderlijke sexualiteit. De meest uitgediepte studies zijn die over het spel, het teekenen en het sprookje. Over de religieuse ontwikkeling zal men interessante gegevens vinden in deel III. Het zedelijk oordeel, waarover we tot onze groote verwondering niets vonden, moeten we waarschijnlijk in het volgende deel verwachten.
W. Smet
| |
Geschiedenis
Theodor MOMMSEN, Gaius Julius Caesar. - Verlag Die Rabenpresse, Berlijn, 1940, 213 blz., geb. RM. 5,20.
Het is een lofwaardig initiatief vanwege 'Die Rabenpresse' te Berlijn, uit de klassiek geworden 'Römische Geschichte' van Th. Mommsen het leven van G.J. Caesar te lichten en het afzonderlijk aan het lezende publiek voor te stellen. Het werk van den beroemden Duitschen historicus is sinds decenniën te bekend om er hier nog breedvoerig over uit te weiden. Volgens schrijver is G.J. Caesar niet alleen de grootste staatsman van alle tijden, maar 'der erste, der einzige, der vollendete'. In deze schitterende monographie kunnen wij nagaan hoe Caesar op de vijf en een half jaar van zijn regeering, waarvan hij amper vijftien maanden in de hoofdstad doorbracht, Rome, Italië en het gansche Imperium in al hun geledingen hervormde en voor eeuwen organiseerde.
Deze biographie van Caesar is een handige en prettige uitgave; toch moeten wij den uitgever een groot verwijt maken: waarom heeft hij deze meer dan 200 blz. lange monographie niet in hoofdstukken ingedeeld en van een bladwijzer voorzien? Het boek had er zeker veel bij gewonnen.
M. Dierickx
D.J.F. OTTEN, Machiavelli, Sleutel van onze Tijd. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1940, 225 blz., ing. Fr. 54,80, geb. Fr. 73,80.
Dr. Otten, die in den morgen van den 10en Mei 1940 een tragisch einde vond, geeft in zijn inleidende beschouwing (blz. 11-77) een degelijk en helder overzicht van het verdeelde Italië en van Florence bij het einde van het Quattrocento, en van Machiavelli's leven en streven. De vertaling van 'Il Principe' (blz. 79-214) leest vlot, al bemoeilijken de vele deelwoorden en af en toe een zware zinsbouw wel eens de lectuur. Machiavelli de sleutel van onzen tijd noemen, is geenszins overdreven, want bij de lezing valt het op hoe verbazend actueel 'Il Principe' voor onzen tijd is. Een paar aanwijzingen slechts. 'Objectieve rechtsnormen kent de machiavellistische staatkunde niet. Recht is wat in het belang is van den staat; een hoogere norm bestaat er niet... Ook in het internationaal verkeer is het zonder meer geoorloofd, wanneer de raison d'état dit eischt, beloften en afspraken te breken' (blz. 72). Voor Machiavelli is godsdienst een zeer belangrijke factor in een organisch staatsverband, maar hij is louter middel. Machiavelli zelf immers was een volslagen heiden.
M. Dierickx
| |
| |
| |
Letterkunde
Dr. Marie H. VAN DER ZEYDE, Nederlandse poëzie van deze tijd. - Religieus-socialistische vragen VII, 4, Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1941, 82 blz.
Reeds gaf Dr. van der Zeyde Nederlands proza van deze tijd uit; dit nieuwe werkje in dezelfde reeks, geschreven in verband met de lessen van het Centrum voor geestelijke en sociale scholing te Bentveld, noemt zij 'slechts een inleiding tot het zèlf lezen. Het is een serie handwijzers langs een weg die de lezer zelf moet gaan' (blz. 7).
Niettegenstaande den titel, valt de nadruk op de dichters van het begin dezer eeuw. Een hoofdstuk over 'Tachtig' leidt ze in; twee hoofdstukken over 'De oorlogsgeneratie' en 'Het heden' lijken hun optreden en praestatie te besluiten. Naar het min of meer klassiek geworden onderscheid, zien we hun groep verdeeld in: De socialisten (hfdst. II), de 'afgewenden' (hfdst. IV), de meer wijsgeerig gerichte dichters van 'De Beweging' (hfdst. V). In hun midden is, een steen uit den hemel, Gezelle gevallen (hfdst. III): de schrijfster zat met hem verlegen; zij vermoedde maar juist dat er zoo iets als een Zuidnederlandsche traditie kan bestaan (zie blz. 30).
Waarschijnlijk heeft zij, om reden van de kleine monographie van Henriëtte Roland Holst, Gezelle in haar lessen en in haar geschreven overzicht betrokken. Haar specifiek Noordnederlandsch en religieus-socialistisch standpunt legt ze er door bloot. Daartegen bestaan geen bezwaren; behalve dat het werkje den titel niet mag dragen dien het draagt (buiten Gezelle wordt, als eenige Zuidnederlander, Marnix Gijsen ééns genoemd), en dat de nogal willekeurige voorstelling van bepaalde dichters er niet door gewettigd wordt. Al getuigen de aangehaalde verzen van kennis en smaak, al leest de tekst vlot en levendig: de bijzondere schoonheid der poëzie suggereert hij te weinig. Toch blijft de geheele studie lezenswaard en leerrijk.
Em. Janssen
K. GOOSSENS, Al in dit soete nieuwe jaar. - De Seizoenen Nr. 6. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1941, 126 blz., 8 platen.
Het is wel een oorspronkelijke gedachte, onze nieuwjaarslyriek op te sporen en in een bundeltje onder te brengen. Een interessanten oogst biedt de auteur ons ook aan: een dertigtal teksten namelijk van de XIII tot de XIX eeuw, zes oude liederen, acht oude prenten. Voeg er een nogal breedvoerige inleiding bij,. een bibliographie, een verzorgde verklaring van woorden en teksten: op het eerste zicht lijkt zulk werkje bruikbaar en nuttig.
Met een dubbel doel werd dit alles verzameld. In de godsdienstige nieuwjaarspoëzie zoeke men 'den ontwikkelingsgang van het innigste geloofsleven bij ons volk weerspiegeld' (cfr. blz. 9); de algeheele 'nieuwjaarslyriek geeft de trouwste uitbeelding van het volkskarakter weer, omdat zij, zooals een jaarlijksche generale biecht, een gemoedsontboezeming is van sentimenteele, religieuze en politieke ervaringen' (blz. 9-10).
Naar de teksten beschouwd, zou men deze verzameling zuiver literair noemen; de prenten zijn zuiver folkloristisch. Aan beide zijden gaat het werkje mank: literair onvolledig, roert het de folklore nauwelijks aan. Zijn verwarde inleiding, over alles en nog wat, licht ons tenslotte weinig in, en het is wel teekenend dat, in de bibliographie, noch Schrijnen nach Van Mierlo vermeld staan.
Em. Janssen
E. FLEERACKERS S.J., De Verhandeling. Ten gebruike der drie hoogere Klassen Humaniora. - Standaard Boekhandel, Antwerpen, 117 blz. Fr. 12.
In zijn 'Voorwoord' neemt de auteur waar dat de opstel-oefening die verhandeling heet in onze Humaniora bijna geheel wordt verwaarloosd. Het gebrek aan een leidend handboekje zou daar een oorzaak van zijn; diè oorzaak tenminste wil hij wegnemen. Zoo schenkt hij ons een werkje dat, voor het theoretisch gedeelte, bij het Manuel van Pater Verest aanleunt en toch oorspronkelijk voorkomt; dat daarbij een praktisch gedeelte bevat: 'plannen en opgaven' voor elke van de drie hoogste Humaniora-klassen.
Het spreekt vanzelf dat zulk werkje veel diensten zal bewijzen.
'De verhandeling is, lezen we, de beredeneerde ontwikkeling van een thema' (blz. 13). In de plaats van 'beredeneerd' hadden we liever 'methodisch' of 'ordelijk' gezien: men is er thans ver van af elk methodisch vorderen van den geest een 'redeneeren' te noemen, en de praktijk die de auteur voorstelt (blz. 19 en vlg., 45 en vlg.) is het ook niet precies.
Dit laat ons de zwakke zijde van het werk vermoeden: het berust op een te weinig bijgewerkten literair-psychologischen grondslag; het beperkt zichzelf en het onderwerp bij een te dor school-formalisme. Op die bezwaren
| |
| |
werd echter bij voorbaat geantwoord: 'Het wil een methode zijn, één methode onder de vele mogelijke. Maar de leeraar sta boven de methode. Hij keure en kieze, hij vulle zelf aan en beperke. En vooral, hij legge in het doode woord zijn levenden geest' (blz. 6).
Wat taal en stijl betreft: de verteller Fleerackers staat den leeraar Fleerackers wel eens in den weg. Zoo bij dien 'leidraad, die... een handje helpen kan' (blz. 5). Afgezien daarvan kan het werkje véél helpen.
Em. Janssen
Bert DECORTE, Orfeus gaat voorbij en andere gedichten. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, z.j., 116 bl., Fr. 25.
Men vroeg zich bij het verschijnen van Decorte's eersten dichtbundel reeds af, hoe deze poëzie, waarvoor de Vlaamsche kritiek, uit haar dagelijksch oordeelen en veroordeelen even opgeschrokken, de pen neerlegde om met verdiende bewondering in de handen te klappen, zich nu verder ontwikkelen zou. Germinal bevatte immers verzen van een zoo overrijpe verfijning, dat men ze haast decadent zou gaan noemen, en anderzijds openbaarde zich in deze gedichten een vrij turbulente visie der dingen, die zeker niet zonder meer in de lijn der pure poëzie lag. De meest onschuldige wezens der schepping troffen er elkaar in zoo onverwachte ontmoetingen, dat de symboliek van hun onderlinge verstandhouding er wel eens door zoek geraakte en soms meer op een poëtische toevalligheid dan op werkelijk instinct scheen te berusten. Men vroeg zich nieuwsgierig af, of deze poëzie, die zich door dergelijke uitersten karakteriseerde, misschien niet naar een innerlijke verzoening met zichzelf zou zoeken, of zelfs tot een soort moderne klassieke vorm zou uitgroeien. De buitengewone begaafdheid van den dichter was te evident om ze te loochenen, maar zijn poëtische esbattementen waren toch soms te dapper om ze voor definitief gewin te aanvaarden.
'Orfeus gaat vorbij' is in dit opzicht eerder een teleurstelling. De fijne vorm van 'Het wit en wankel kind' wordt niet meer bereikt. Wel blijft het krachtige dynamisme van Germinal zich gestand, maar stuit al te vaak op smakeloosheden die het gedicht uit den toon doen vallen. De visie heeft weinig aan coherentie gewonnen en de symboliek heeft doorgaans haar kaleidoscopisch karakter behouden. Ook worden de procédé's door herhaling opvallender en de luidruchtigheid van sommige gedichten openbaart ontegenzeglijk een gemis aan bezinking. Verder is in de banale erotiek en de imaginatieve extravagantie van een stuk als 'De Slagersmeid' niet veel schoonheid te ontdekken.
Er werden aan den bundel ook enkele vertalingen toegevoegd van Villon, Rimbaud en Guillaume Apollinaire. Vertalen is natuurlijk geen gemakkelijk werk. Toch is:
'O broedermens die leeft na onze dood,
stijf niet uw hart voor ons tot koude steen,
want zo gij meêlij hebt met onze nood,
zal God u gaarne lonen ook medeen.'
maar een flauwe weergave van het eenvoudig-aangrijpende:
'Frères humains, qui après nous vivez,
N'ayez les coeurs contre nous endurcis,
Car, si pitié de nous pauvres avez,
Dieu en aura plus tôt de vous mercis.'
En verzen als:
'Toen ik omneder dook door d'ondoorkoombre stromen
voelde ik mij niet meer door de slepers voortgesleurd'
konden even goed gevonden zijn in de nalatenschap van een Tollens of een Onne Zwier Van Haren.
We hopen nog steeds dat we van Decorte iets anders mogen verwachten en dat hij na deze experimenten, in rustiger bezinning, een gezonder gading voor zijn ongewoon talent zal vinden.
L. Vander Kerken
J. KAMPENEIRS, Van den éénen God. Philosophische Sonnetten. - Van Mierlo-Proost, Turnhout, 1941, 91 bl., Fr. 15.
Deze bundel, in album-vorm uitgegeven, brengt ons 72 sonnetten, alle precies naar hetzelfde schema gesteld: 51 er van behandelen 'den eenen God'; den 21 andere beelden hoofdzakelijk een 'levenskruisweg' uit.
Van een ongewoon talent, van een groote vaardigheid en een degelijke vorming, geeft dit werk aanhoudend blijk. Toch is het, naar ons oordeel, een vergissing. Vooreerst zal een grondige philosophie zich in dit philosophisch schematisme niet heelemaal herkennen; ten tweede blijft de stille muse-dercontemplatie wel vervaard en schichtig voor deze rhetorische goocheltoeren. Daarbij is een zuivere verstechniek toch iets anders dan deze vaardigheidmet-den-alexandrijn, die van Bilderdijk, Schaepman of Lodewijk De Koninck lijkt overgenomen.
| |
| |
Het beste sonnet staat op bladzijde 20; ziehier zijn aanvang:
o 't Heerlijk wonder van de ruimte en van de sterren!
Miljoenen draven zij door 't eindloos firmament,......
Em. Janssen
Marie KOENEN, De Korrel in de Voor. - Wiek Op, Brugge, 255 blz., gen. Fr. 48, geb. Fr. 68.
Het loonde wel de moeite, dezen roman met de voorgaande van Maria Koenen te vergelijken. Het thema van 'het nieuwe begin' heeft zij herhaaldelijk behandeld, - en dat de graankorrel sterven moet eer de nieuwe oogst groeien kan: ook die gedachte was haar inspiratie nooit vreemd. Toch bereikte zij, dunkt ons, nog nooit dezen top; al haar voorgaande werken waren als trappen, waarlangs zij zoo hoog is gestegen.
Limburgsche boerenromans schreef zij verscheidene; deze overtreft ze misschien alle. Hoe geheel levensecht doet hij aan, met zijn vele, onderling zoo verschillende, gestalten; met de overtuigende werkelijkheid van zijn voornaamste personages en voorvallen! Toch worden allen en alles geheel, opgenomen in een als vanzelfsprekende symboliek, waarbij vooral de misdeelde boerenknecht Nelis Broens een providentiëele rol vervult. Want zijn volkomen zelfvergeten en offer, altijd opnieuw in steeds andere omstandigheden, laten het best den titel begrijpen, en men moet deelachtig zijn aan zijn alles aandurvend geloof, om den zegen te waardeeren dien hij ontvangt, om zijn geluk te beseffen.
Onafscheidelijk zitten levensechtheid en katholicisme hier verstrengeld; tot op een ongewoon peil voeren beide elkander op. Wordt zoo het diepste en vruchtbaarste leven niet bereikt, en kan de roman van een katholiek auteur wel beter geloofd?
Em. Janssen
Anton van de VELDE. Pukkie Pech. - Pro Arte, Diest, 1941, 163 blz., Fr. 36.
Een fantastisch wezentje, Pukkie Pech, zoekt in een onzer moderne grootsteden naar goedheid en zielenadel; meent ze te vinden in een 'Dienende vereeniging voor asylbezorging'. Na veel ervaring en contact met allerlei slag van menschen, bevindt hij telkens weer hoe de miserie van de armen en misdeelden blijft voortwoekeren naast een hyperbeschaafde klasse, die uit louter grootdoenerij en geraffineerd egoïsme de caritas beoefent; - hoe, in die hersenlooze high-life, hartelijkheid de plaats inruimt voor meedoogenlooze hardheid; - hoe echte liefde en effectief hulpbetoon alleen gevonden worden bij hen die in zelfvergetelheid den mensch, hun broer, dienen. Dit echter kunnen enkel zij die in eenvoud en oprechtheid des harten God beminnen en zijn kruis dragen. - Een dergelijk boek is een zegen voor dezen tijd.
A. Block
| |
Politiek, Economie
Emile MALLIEN, De kapitaalmarkt in de Vereenigde Staten. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1940, 380 blz., Fr. 65.
'Een studie van de kapitaalmarkt kan aangevat worden van uit verschillende gezichtspunten.
'Zoo zou de historische ontwikkeling der kapitaalmarkt als leiddraad kunnen dienen.
'Van uit meer theoretisch standpunt kan de inwerking op de kapitaalmarkt worden onderzocht van onderscheidene economische factoren...
'Deze studie echter is bedoeld als een “monographie” van de huidige organisatie en van de technische werking der Amerikaansche kapitaalmarkt, zooals deze zich heeft ontwikkeld onder den invloed der recente omstandigheden, en van de drastische reglementeering die door den wetgever werd doorgevoerd.'
Deze aanhaling uit de Inleidende beschouwingen zegt ons duidelijk wat ons deze verhandeling wil geven en wat wij er tevergeefs in zullen zoeken. De schrijver heeft, gedurende een verblijf van 18 maanden in de Vereenigde Staten, gelegenheid gehad van dichtbij en in al hare onderdoelen de werking van die markt na te gaan en de lezing van zijn werk overtuigt ons ervan dat hij dien langen tijd nuttig wist te gebruiken. Wij betreuren het echter dat hij niet meer mededeelt omtrent hetgeen hij op de Amerikaansche Universiteiten vernam, m.a.w. dat hij niet nader op de theorie inging: op den theoretischen uitleg der economische evolutie door de Amerikaansche professoren gegeven of over hunne beoordeeling van de koersverandering, van economisch liberalisme tot strakke gebondenheid, in het Amerikaansch economisch leven.
Dr. K. du Bois
| |
| |
Der Wettbewerb in der Seeschiffahrt, bearbeitet im Institut für Konjunkturforschung, (Verkehrswissenschaftliche Abhandlungen). - G. Fischer, Jena, 1940, 240 blz., R.M. 7.
Internationale concurrentie heeft zich in haast geen enkel domein zoo sterk laten voelen als in de scheepvaart; de strijd, eerst beperkt tot de private maatschappijen, breidde zich weldra uit tot de landen zelf, toen de Regeeringen de ontoereikende private middelen door staatstoelagen toelieten voort te wedijveren. Het doel van deze studie en van het onderzoek dat haar voorafging is een nauwkeurig nagaan van den toestand der Duitsche scheepvaart in verband met deze wereldconcurrentie. Het eerste deel geeft een schets van de laatste vijftig jaren scheepvaart; deze brok geschiedenis toegelicht door een overvloedig en suggestief statistisch materiaal is bijzonder leerrijk; meerdere van deze gegevens zou men tevergeefs in andere publicaties zoeken. Twee belangrijke factoren, de organisatie en de staatstoelagen worden in de twee andere deelen van het werk behandeld.
Daar het onderzoek zich tot in Augustus 1939 uitstrekt, kan men een oordeel vellen over de gansche tusschen de twee wereldoorlogen gelegen periode. Vanaf 1918 vertoont de scheepvaart bijzondere kenmerken; er is een einde gekomen aan den immer stijgenden trend van het zeevervoer, dit is vooral merkbaar in het reizigersverkeer en in de wilde vaart; gespecialiseerde schepentypen wijzigen de concurrentievoorwaarden; verder hebben de toenemende staatstoelagen de neiging de scheepvaart te 'entkommerzialisieren'. Nopens dit laatste punt verdedigen de schrijvers de stelling dat deze toelagen niet eenvoudigweg naar haar bruto bedrag in verhouding met den omvang van de handelsvloot moeten beoordeeld worden, maar in verband met de bijzonder ongunstige omstandigheden waarin het land zich bevindt, b.v. ten opzichte van sociale lasten, van monetaire factoren, enz. Het gansche boek dat - zooals het vanwege de experten van het Institut für Konjunkturforschung te verwachten viel - is een heerlijk wetenschappelijk werk in een domein dat niet rijk is aan dergelijke studies.
L. Baudez
Dr. P.M. RASKIN, Theorie en politiek van den dumping. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1941, 238 blz., Fr. 48.
Wat is 'dumping'? Economisten en politici hebben meerdere definities naar voren gebracht. Dr Raskin merkt heel wijs op dat het hier hoofdzaak is malkaar te verstaan. Hij noemt dumping 'de verkoop in het buitenland onder den kostprijs van het uitgevoerde product, onder zulke omstandigheden dat de terugkeer van dit product in het land van oorsprong zeer bemoeilijkt wordt' en leert ons hoe die dumping gevoerd wordt alsook welke middelen tot verweer door de openbare macht getroffen werden.
Zijne studie is grondig en leerrijk. Wij hadden evenwel gewenscht: eerst wat meer over de nieuwere dumping-vormen en -praktijken met de nieuwere verweermiddelen er tegen aangewend. Wij vernemen nl. zeer weinig omtrent hetgeen wij kunnen noemen de dumping-uit-nood uit meerdere landen, vooral landbouwlanden, die met de laatste crisis hunne producten kost wat kost moesten afzetten en dan ook vrede namen met overlage prijzen, tot groot nadeel der landbouwers van de landen waar ze hunne producten afzetten: toen scheen contingenteering het eenig doelmatig verweermiddel. Verder hadden wij gaarne een beslister en grondiger verantwoord oordeel aangetroffen omtrent de dumping-praktijken. Zonder oneerlijk te zijn kan concurrentie immers laakbaar zijn wanneer zij de markt verstoort en nuttige en eerlijke voortbrengers verhindert zich uit hun bedrijvigheid het passend levensonderhoud te verzekeren.
Dr K. du Bois
Die Weltgeltung der deutschen Luftfahrt. - Ferdinand Enke, Stuttgart, 1938, 128 blz. + 32 blz. platen, RM. 6.
In dit degelijk vulgarisatiewerk worden ons, door 14 specialisten, de verschillende aspecten geschetst van het Duitsch luchtvaartwezen, dat zich door zijn degelijke inrichting en zijne merkwaardige verwezenlijkingen de gansche wereld door liet gelden. O.m. door zijn Zeppelin-luchtschepen, door zijnen regelmatigen dienst naar Zuid-Amerika en zijne vluchten over den N.-Atlantischen Oceaan en door zijne zweefvluchten. Een bijzonder actueel boek!
K.B.
| |
| |
[binnenkant achterplat]
[binnenkant achterplat]
| |
Boeken aan de redactie toegezonden van 1 Aug. tot 20 Sept. 1941
Berk, L.J.M. Van den, Het land van Salazar. - Het Spectrum. Utrecht, 182 blz. |
Blockmans, Dr. Fr., 1302 Voor en na. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 112 blz., Fr. 12. |
Burg, G.P.J. Van der, Missio Canonica. - Uitg. Foreholte, Voorhout, 1941, 560 blz. |
Coppens, J., Paulin Ladeuze. Verslagen en Mededeelingen, 1941, 117 blz., Fr. 30. |
Cuvelier, Mgr. J. en Boon, C. SS. R.J., Het Oud-Koninkrijk Kongo. - Desclée, De Brouwer, Brugge, 1941, 420 blz., Fr. 35. |
Denaux J., Uit de Godsdienstige Geschiedenis van het Oud-Verbond. - Verbeke-Loys, Brugge, 1940. 158 blz. |
Duinkerken, A., van, Legende van den tijd. - Paul Brand's Uitgeversbedrijf, Hilversum, 1941, 223 blz. |
Egenter, R., Von der Freiheit der Kinder Gottes. - Herder, Freiburg i/Breisgau, 1941, 356 blz., RM. 2,60. |
Erens, Em., Kluizenaressen. - Paul Brand's Uitgeversbedrijf, Hilversum, 1941, 128 blz. |
Genechten, R. Van, Van den Vos Reynaerde. - N.V. Ditmar's Boeken Import, 1941, 98 blz., ing. Fr. 22, geb. Fr. 27. |
Goossens, K., Het verzonnen geluk. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 246 blz. |
Gorissen, Fr., Gent, de fiere. - Wiek Op. Brugge, 1941, 64 blz., Fr. 40. |
Hardenberg, Mr. H., De Nederlanden en de Kruistochten. - P.N. van Kampen en Zoon, N.V., Amsterdam, 1941, 246 blz. |
Lagrou, R., Wij, Verdachten. - Uitgeverij Steenlandt, Brussel, 1941. 219 blz. |
Winterswyl, Ludwig A., von, Christus im Jahr der Kirche. - Butzon en Bercker, Kevelaer, 1941, 248 blz. |
Maynard, Theodore, Franciscus Xaverius. - Het Spectrum, Utrecht, 1940, 264 blz., geb. Fr. 74. |
Meer de Walcheren, Pieter van der, Menschen en God. - Het Spectrum. Utrecht, 1940, 346 blz. |
Mierlo, Prof. Dr. J., van, Theophilus. - Sttandaard Boekhandel, Antwerpen, 1941, 169 blz. |
Muls, Prof. Dr. J., De Laat Gothische Droom. - Pro Arte, Diest, 108 blz., Fr. 36, weelde-ex., Fr. 48. |
Nielen, J.M., Ich glaube an die Auferstehung des Fleisches. - Verlag Herder, Freiburg, 1941, 108 blz., RM. 2. |
Nijnanten, A. Van, Zwerven door Noord-Brabant. - Van Gorcum & Comp. N.V.. Assen, 1941, 72 blz.. 1 kaart, Fl. 0,90. |
Pater, Dr. J.C.H. De, Maurits en Oldenbarnevelt. - P.N. van Kampen & Zoon, Amsterdam. 1941, 147 blz. |
Ridder, F. De |
Haes, J. De |
Beus, J. De |
Lindemans, L., Aanhef. - Drukkerij E. de Boeck, Jette, 48 blz. |
Van Andel, J.C. en, Van Andel-Ripke, O., Gezonde kinderen, evenwichtige menschen. - Erven J. Bijleveld. Utrecht, 1941, 276 blz., ing. Fl. 3,40, geb. Fl. 4,45. |
Verschaeve C., Goethe en Shakespeare. - Zeemeeuw, Brugge, 1941, 55 blz., Fr. 12,50. |
Vijdt, P.B., Sint Franciscus. - Sint Franciscus Drukkerij, Mechelen, 217 blz., Fr. 25. |
Wilde. J. de, De Zegebanier. - M. Van Haver. St. Niklaas-W., 100 blz., Fr. 12. |
|
|