| |
| |
| |
Korte levensschets van den gouden standaard
door J. Mertens
Het historische standpunt
Onder de talrijke reorganisatie-problemen die na den oorlog zullen worden gesteld, zullen de monetaire vraagstukken een eerste rangsplaats innemen. Indien de totale oorlog de financieele stelsels der oorlogvoerenden al onder zwaren druk brengt, zoo hebben toch de ondervinding van 1914 en vooral de nieuwe, sedert de crisis van 1930 uitgewerkte en toegepaste technieken, het mogelijk gemaakt de moeilijkheden die de financiering eener oorlogseconomie meebrengt, op een minder gevaarlijke en minder incoherente wijze op te lossen dan in 1914. De vraag ligt voor de hand wat het muntstelsel der toekomst zal zijn.
Na een overgangsperiode van aanpassing zal men tot een normaal regime moeten terugkeeren. De vraag is nu wat daarvan de formule zijn zal. Verschillende oplossingen doen zich voor, van den zuiveren gouden standaard tot het stelsel der gecontroleerde emissie zonder dekking, gepaard met economische autarkie, protectionisme, wisselcontrole, enz. Achter deze verschillende soorten van monetaire politiek verbergen zich evenveel economische wereldbeschouwingen, en indien het onjuist is den gouden standaard met de liberale economie te vereenzelvigen en de nieuwe monetaire techniek met de geleide economie, zoo is de eerste in ieder geval toch het representatieve type van het economisch 'classicisme' geworden, uit een tijdperk waarin de internationale handel, de vrijheid van beweging der koopwaren en der kapitalen en een zeker economisch internationalisme hadden gebloeid, terwijl de nieuwe stelsels onmiddellijk voortspruiten uit het economisch nationalisme, uit de autarkie en de geleide economie. Zulk een opvatting is intusschen gedeeltelijk onjuist; zij begaat de vergissing van den gouden standaard als iets onbeweeglijks en vast voor te stellen en van zijn lang, historisch verleden onwetend te blijven. Veel van de critiek die men op den gouden standaard uitbrengt is slechts op den een of anderen vorm van gouden standaard toepasselijk en laat zijn principe onaangetast. In den loop der jaren heeft de ervaring zijn voornaamste gebreken en het onvoldoende van zijn mechanisme in het licht gesteld; zijn evolutie is een voortdurende poging tot herziening en aanpassing bij de nieuwe eischen door den economischen vooruitgang gesteld.
| |
| |
Een historisch overzicht, zonder polemische bedoeling, en het nagaan van die langzame en geleidelijke ontwikkeling zullen wellicht tot verheldering der begrippen kunnen bijdragen.
Na een tijdperk van universeele glorie en prestige tusschen 1880 en 1914 heeft de gouden standaard drie gevaarlijke aanvallen gekend: de oorlog van 1914, de crisis van 1930 en tenslotte de periode van spanning van 1938 en de huidige oorlog. Men moet toegeven dat gedurende de laatste twintig jaar de hindernissen zich op zijn weg hebben opgestapeld en dat de autoriteiten inzake monetaire quaesties zich voor een geheel nieuwe en bijzonder moeilijke taak zagen geplaatst. Zoo is het met den gouden standaard, dien wij hebben gekend. Voor het juiste begrip van zijn mechanisme en zijn mogelijkheden, voor een helder inzicht in zijn gebreken en zwakheden, is het noodig dat wij wat verder in de geschiedenis opklimmen en ons afvragen wanneer de gouden standaard geboren werd, hoe de verschillende landen er achtereenvolgens toe zijn overgegaan en in welken vorm hij zich bij de verschillende omstandigheden heeft aangepast.
| |
Geleide munt en gouden standaard
Het alternatief dat zich op dit oogenblik stelt als oplossing van het monetaire vraagstuk is dat van den gouden standaard of de geleide munt. Wij maken slechts van die laatste benaming gebruik bij gebrek aan een betere; de nieuwe muntstelsels zijn nog in volle evolutie en wat men 'managed currency' noemt is evengoed gebruikt in landen die feitelijk trouw bleven aan den gouden standaard, zooals Engeland, als in geleide economieën als die van Duitschland, dat sedert 1933 den gouden standaard voorgoed heeft opgegeven.
Geleide munt nu beteekent een geheel van vrij ingewikkelde en gevarieerde monetaire technieken en practijken, maar die hierin tegenover den gouden standaard staan, dat zij de circulatie van haar metaal-basis losmaken en de muntuitgifte en hoeveelheden-in-omloop regelen volgens de economische behoeften van het land en volgens een welbepaalde monetaire politiek. De deskundige autoriteiten grijpen voortdurend en daadwerkelijk in op de geld- en wisselmarkt. Het is de menschelijke wil die de wet voorschrijft en niets gebeurt er buiten hem om.
De gouden standaard daarentegen, of althans de gouden standaard-in-beginsel vertrouwt de bevestiging dier elementen toe aan een automatisch mechanisme, onafhankelijk van den menschelijken wil: de goudbewegingen tusschen de landen. De Centrale Bank moet biljetten uitgeven telkens wanneer haar goud wordt aangebracht, en vice versa. De monetaire autoriteiten hebben dus geen bevoegdheid om het bedrag der circulatie vast te stellen en hun rol bepaalt zich tot 'het verdedigen van het goud-incasso' volgens de gangbare formule, b.v. door den rentevoet te verhoogen, d.w.z. door de nationale economie aan te passen bij den nieuwen toestand, waarvan de goudbewegingen de aanwijzing zijn.
| |
| |
Bij een 'zuiveren' gouden standaard-regime zou het mechanisme over ieder menschelijk ingrijpen zegevieren. Dergelijk systeem zou op volgende wijze zijn te karakteriseeren: de muntcirculatie zou uitsluitend bestaan uit volwaardige geldstukken, d.w.z. dat zij een metaalgehalte zouden hebben gelijk aan hun nominale waarde, en met volledig kwijtingsvermogen, d.w.z. dat alle schulden ermede zouden kunnen worden betaald, wat er ook het bedrag of de aard van weze. Bovendien zou de aanmunt vrij moeten zijn, zonder eenig beletsel voor den in- of uitvoer van edel metaal: eenieder zou het recht moeten hebben vrijelijk gouden baren of stukken in- of uit te voeren en ze tot wettige munt te laten slaan. Men zou aldus een volkomen gemechaniseerde circulatie hebben: niets zou de goudbewegingen komen hinderen, waarvan het op- en af-gaan geheel zou afhangen van de prijsverhoudingen tusschen het betreffende land en het buitenland, en van den staat van zijn rekeningen-balans.
Een dergelijk systeem van 'zuiveren' gouden standaard heeft nimmer bestaan. Eenerzijds is het onmogelijk om stukken van geringe nominale waarde in goud te slaan; daar de waarde van dit metaal te hoog is, zou men veel te kleine stukken moeten slaan. Daaraan wordt verholpen door stukken uit te geven van minder kostbaar metaal (zilver, koper, nikkel); deze pasmunt, die niet volwaaardig is, d.w.z. dat zij nominaal meer waard is dan haar gehalte aan metaal, wordt noch vrijen aanmunt noch volledig kwijtingsvermogen toegestaan en men beperkt haar emissie tot het strikt noodige. Om ze tenslotte op pari te houden met het goud, wordt ze gewoonlijk in goud inwisselbaar verklaard. Zoodra deze munt te veel voorkomt, kan het publiek er zich van ontdoen door ze in goud om te wisselen. Anderzijds zijn er de bankbiljetten. Was het bankbiljet oorspronkelijk slechts een kwijtschrift voor een goud-deposito, spoedig werd het een middel tot krediet, d.w.z. dat men het niet alleen uitgaf tegen goud, maar in ruil voor een wissel, voor een deposito van effecten, van een schuldbekentenis, enz. Om de biljetten met den gouden standaard te verbinden werd het zelfde mechanisme gebruikt als voor de pasmunt: de inwisselbaarheid in goud. Degene die zich van zijn bankbiljetten wil ontdoen kan naar de Centrale Bank gaan waar ze hem onmiddellijk tegen goud worden ingewisseld. Het bankbiljet zal dus altijd op pari zijn met het goud.
Dit systeem is wat wij zouden kunnen noemen de normale gouden standaard, zooals hij in de 19de eeuw heeft gefunctioneerd: hij wordt gekarakteriseerd door de circulatie van goud en van wettige munt in goud inwisselbaar (bankbiljetten en pasmunt). Op deze wettige basis berust voorts het bankstelsel van het land met zijn rekeningencourant en zijn chèques, nieuwe geldsoort van een hoogeren graad. Aldus wordt alles, door een soort van monetaire 'cascade' tot goud teruggebracht. Bankgeld, rekeningen, bank-chèques zijn in wettige munt betaalbaar, welke zelf in goud inwisselbaar is, goud waarvan de Centrale Bank het opperste réservoir vormt.
Men zal intusschen bemerken dat er in dit systeem reeds meer
| |
| |
plaats is voor menschelijk ingrijpen dan bij den zuiveren gouden standaard het geval is: de Centrale Bank gaat zijn goud-incasso verdedigen en met dit doel zal zij den rentevoet in geval van goudvlucht verhoogen teneinde het krediet te beperken. Niettemin blijft zij steeds gebonden door een wettig mechanisme, onafhankelijk van haar wil: de inwisselbaarheid der bankbiljetten. Hier bevinden wij ons voor een compromis tusschen het loutere mechanisme en het menschelijk ingrijpen. De geschiedenis van den gouden standaard ligt geheel in deze lijn: naarmate men zich het mechanisme van den gouden standaard meer bewust wordt, heeft men meer en meer in zijn functioneering ingegrepen. Aldus heeft men zijn ergste gebreken kunnen vermijden en de voornaamste voordeelen ervan kunnen behouden.
| |
Enkele en dubbele standaard
Wij hebben gezien hoe op dit oogenblik het alternatief zich stelt: gouden standaard of geleide standaard.
In den aanvang van de XIXe eeuw stelde zich de quaestie geheel anders. De gouden standaard had een concurrent dien hij eerst tegen het einde der eeuw definitief heeft overwonnen: de dubbele standaard (bimetallisme). Het debat was dus binnen de perken van de oplossing van den metalen standaard geplaatst: er moest tusschen twee metalen gekozen worden.
Niet bij toeval stelde zich het probleem aldus: in den loop van de XVIIIe eeuw waren er verscheidene experimenten met niet-inwisselbaar muntpapier gedaan die alle schipbreuk hadden geleden: men herinnere zich het klinkend faljiet van John Law, het avontuur met de assignaten, de depreciatie van het pond sterling tusschen 1798 en 1820, enz. Het meerendeel dezer experimenten was het gevolg van zuivere inflatie en niet van geleide munt; het was in dien tijd trouwens vrij moeilijk om een niet-inwisselbare en toch stabiele munt te creëeren. Slechts de inwisselbaarheid in metaal scheen de stabiliteit van het geld te kunnen waarborgen en van alle andere oplossingen werd afgezien. Nochtans is het hier de plaats om op te merken dat economisten van het gehalte van een Ricardo zich zeer wel rekenschap gaven van de mogelijkheden van een geleide munt en het basisprincipe van zijn mechanisme in het licht hadden gesteld: t.w. dat de beperking der hoeveelheid geld zijn waarde bepaalt en dat het dus zeer goed mogelijk is een stabiele circulatie te handhaven zonder haar in metaal inwisselbaar te maken.
De metalen standaard was dus de algemeen toegepaste oplossing in den vorm van dubbelen, gouden-zilveren standaard. Daar er zich in den loop der XVIIIe eeuw schaarschte aan edele metalen deed gevoelen, was het zeer natuurlijk dat men beide metalen gebruikte om munt te slaan. Die dubbele standaard was ten andere geheel empirisch.
De economische wetenschap van de XIXe eeuw heeft ons een geïdealiseerd beeld van den dubbelen standaard nagelaten: het is
| |
| |
het systeem waarbij twee metalen (goud en zilver) van den vrijen aanmunt genieten en van het volledige kwijtingsvermogen, terwijl de wet hun wettige waardeverhouding regelt, die voor het slaan der munten zal worden gebruikt (b.v. 15.5 d.w.z. 1 gr. goud = 15.5 gr. zilver). Volgens de classieke theorie van den dubbelen standaard, zooals bv. Walras die in zijn aequaties uiteenzet, moest het vastleggen van een wettige waardeverhouding door het feit zelf de commercieele waarde der edele metalen stabiliseeren, aldus een groot voordeel op den enkelen standaard in het leven roepend, die immers aan de schommelingen van een enkel metaal is overgeleverd. Deze theorie schijnt met een wonderlijke nauwkeurigheid te hebben gewerkt tusschen 1800 en 1873, tijdsspanne waarin, ondanks groote ontdekkingen van goud in de jaren 1848-1850, de verhouding goud-zilver schommelde tusschen de uiterste, zeer nauwe grenzen van 15.20 en 15.80, d.w.z. rondom een gemiddelde van 15.5. Het cijfer 15.5 is dan ook het type-cijfer van den classieken dubbelen standaard geworden. Het werd door Frankrijk aangenomen in 1803, om vervolgens door het meerendeel der landen met dubbelen standaard te worden aanvaard, met uitzondering van de Vereenigde Staten. Het fransche systeem van den dubbelen standaard werd in den loop van de XIXe eeuw het symbool van het bimetallisme, zooals het engelsche systeem na 1816 het symbool van den enkelen gouden standaard zou worden.
Intusschen had het bimetallisme vóór de XIXe eeuw niet op zulk een bevredigende wijze gefunctioneerd. De waarde-schommelingen der edele metalen verplichtten de regeeringen de wettige goud-zilververhouding bij herhaling te wijzigen, hetzij door de nominale waarde der in omloop zijnde stukken te veranderen, hetzij door ze uit den omloop terug te nemen en nieuwe te slaan. Men begrijpt welke storingen zulke maatregelen in het economisch lever teweeg brachten. Er dient aan toegevoegd dat zoodra de wettige verhouding niet meer met de commercieele overeenkwam, de wet van Gresham in werking trad en het slechte geld, d.w.z. hetwelk door de wet werd overschat, het goede geld verjoeg, dat wettelijk werd onderschat. Volgende paragraaf geeft er een treffend voorbeeld van.
Aldus had het algemeen toegepast systeem, van den dubbelen standaard voor 1800 een volkomen empirisch karakter; zijn geschiedenis bestaat uit gedeeltelijke hervormingen, wijzigingen van de wettige verhouding, reglementeeringen en prohibitieve maatregelen van allen aard. Er is in dat alles niets van dien wetenschappelijken en methodischen geest, die het bimetallisme der XIXe eeuw zal kenmerken. In dit kader werd de eerste moderne vorm van den gouden standaard geboren. Hij werd door de engelsche wet van 1816 ingehuldigd.
| |
De geboorte van den gouden standaard
In het algemeen denkt men dat die overgang van Engeland naar den gouden standaard het gevolg was van wetenschappelijke over- | |
| |
wegingen, omdat men tot de conclusie gekomen was dat dit systeem technisch boven alle andere stond en dat de gouden standaard de oplossing van het muntvraagstuk beteekende.
Wij zullen zien dat de feiten zich in werkelijkheid geheel anders hebben voorgedaan en dat het toeval een der pleegouders is van den gouden standaard.
Tusschen 1695 en 1699 was men in Engeland tot een uitgebreide hermunting overgegaan teneinde een overvloedige circulatie van goud en zilver te bewerkstelligen. Ongelukkigerwijze stelde men de waarde van den gouden guinje (guinea) vast op 21 sh. 6 d. in zilver, hetgeen overeenkwam met een goud-zilver-verhouding van 15.5, terwijl de commercieele verhouding 15 bedroeg. Het nieuwe systeem overschatte dus op wettige wijze het goud, dat in den omloop toevloeide, terwijl het onderschatte zilver bijna geheel verdween en nog slechts stand hield in den vorm van stukken die te versleten waren om te hunnen worden uitgevoerd. Terwijl de wet het bimetallisme had ingevoerd, was Engeland practisch aan den gouden standaard toe, tegen zijn uitdrukkelijke bedoeling.
Tegen 1774 bracht een daling van het zilver een groot deel van de sedert 1669 uitgevoerde zilverstukken in het land terug. Evenwel, daar het grootste deel dezer stukken erg versleten was of besnoeid en aldus ver beneden het wettige gewicht gedaald, meende de regeering hun gebruik te moeten beperken. Zij besloot, dat voortaan de zilverstukken voor hun nominale waarde slechts bij betaling van sommen beneden de 25 £ moesten aangenomen worden en dat bij betalingen van hoogere sommen de stukken moesten worden gewogen en een betaalkracht zouden hebben van 5 sh. 2 d. per ons metaal.
Dat was een zeer belangrijke maatregel, waarvan men op het tijdstip zelf, de volle draagkracht niet besefte. Zonder den dubbelen standaard te verlaten, beperkt men het kwijtingsvermogen van zilver tot 25 £ zonder het evenwel het voorrecht van vrijen aanmaak te ontnemen.
Die eerste stap naar den gouden standaard is dus te danken aan geheel toevallige omstandigheden: de overschatting van het goud in 1669 en het terugvloeien der versleten zilverstukken uit het buitenland na 1774.
In 1793 breekt er een oorlog uit tusschen Frankrijk en Engeland. In 1797 moet de Bank of England de inwisselbaarheid van haar biljetten schorsen en wij komen in het tijdperk der 'Bank Restriction', in den loop waarvan het pond sterling een ernstige despreciatie ondergaat (van 1808 af), die een einde neemt in 1820 met den definitieven terugkeer tot de vroegere goudpariteit.
Tezelfdertijd doet zich in de jaren 1797-1798 een nieuwe daling van het zilver voor, hetgeen een sterke toename in den aanmunt van dit metaal ten gevolge heeft. Gezien den geforceerden koers van de biljetten der Bank of England, de ingewikkeldheid van den monetairen toestand en verder de onzekerheid van de internationale verhoudingen, oordeelde de regeering, die zich niet voor de
| |
| |
toekomst wilde binden (een toevloed van zilver kon het land inderdaad tot den zilveren standaard brengen) het voorzichtig den aanmunt van zilver voorloopig te schorsen, bij de wet van 21 Juni 1798. Deze maatregel was in den geest van den wetgever niets anders dan voorloopig en men benoemde een commissie om den geheelen samenhang van het vraagstuk der metalen-circulatie te bestudeeren. Daar inmiddels de toestand van niet-inwisselbaarheid voortduurde, verloor de quaestie haar onmiddellijk belang en de 'voorloopige' schorsing van den aanmunt van zilver bleef van kracht... tot in 1816. Ziedaar een nieuwe stap in de richting van den gouden standaard, maar die nog minder dan de vorige den gouden standaard ten doel heeft. Engeland blijft in principe bij den dubbelen standaard, maar heeft door twee gedeeltelijke en door historische omstandigheden noodzakelijk geworden maatregelen de beide voornaamste kenmerken van den dubbelen standaard verwijderd: het volledig kwijtingsvermogen (1774) en den vrijen aanmunt van het zilver (1798).
De wet van 1816 vormt de derde en laatste etape van deze ontwikkeling. Na het teekenen van den vrede in 1814 werd een commissie benoemd die het systeem uitwerkte dat in 1816 werd aanvaard.
Volgens de nieuwe wet genieten goud en zilver het voorrecht van vrijen aanmunt, maar het volledig kwijtingsvermogen blijft tot goud beperkt, terwijl zilver slechts gebruikt kan worden voor betalingen van minder dan 40 sh.
De vrije aanmunt van zilver had moeten geschieden op den voet van 62 sh. per ons, nadat een koninklijke afkondiging den dag zou hebben vastgesteld te beginnen waarvan particulieren hun zilver naar de munt konden brengen. Zooals het systeem bij de wet was omschreven, hield het dus het midden tusschen den dubbelen en den gouden standaard, aangezien zilver vrij mocht worden aangemunt, zonder evenwel volledig kwijtingsvermogen te genieten.
Een laatste toevallige omstandigheid kwam dit wettig statuut wijzigen en bracht Engeland geheel tot den gouden standaard: de koninklijke afkondiging, waarvan sprake in de wet van 1816, zag nimmer het licht en de vrije aanmunt van zilver, ofschoon wettelijk opnieuw ingevoerd, werd nimmer in practijk gebracht. De Coinage Act van 1870 herhaalde woordelijk de schikkingen van 1816 zonder dat er ooit een koninklijke afkondiging volgde. Daardoor was zilver definitief geëlimineerd als waarde-standaard en teruggebracht tot den staat van pasmunt: Engeland bezat in feite, maar niet geheel in rechte, den gouden standaard.
Wij hebben nadruk gelegd op het geval van Engeland omdat het het eerste land is dat tot den gouden standaard is overgegaan en voorts, omdat het belangrijk is te noteeren dat de vorm dien de gouden standaard er aangenomen heeft, totaal wordt beheerscht door historische omstandigheden. Nooit heeft Engeland - tot 1816 - het besluit genomen den gouden standaard als zoodanig
| |
| |
te kiezen of een bepaalden vorm van den gouden standaard als de beste monetaire formule die mogelijk was; nooit heeft Engeland in den loop dier periode principieel stelling genomen, maar zich hoogstens tevreden gesteld - met een zeer engelsch empirisme - met het bekrachtigen van feitelijke toestanden. Men zou bijne kunnen zeggen dat het tegen zijn wil is, of minstens toch zijns ondanks, dat Engeland tot den gouden standaard is overgegaan.
In 1699 koos Engeland den dubbelen standaard, maar was practisch aan den gouden standaard toe; in 1774 en 1798 neemt dit land tijdelijke maatregelen, zonder in het minst van den dubbelen standaard afstand te willen doen; in 1816 tenslotte verzuimt men een koninklijke proclamatie af te kondigen, ondanks de uitdrukkelijke schikkingen van een wet die den zuiveren gouden standaard kennelijk niet beoogt. Ongetwijfeld had Engeland, in den loop van de XVIIIe eeuw door zijn muntstelsel zekere voordeelen ervaren van den enkelen gouden standaard en zekere nadeelen van den dubbelen standaard, maar de wet van 1816 kan niet worden beschouwd als de logische gevolgtrekking uit die ondervinding: zij spreekt zelfs niet expliciet van den gouden gouden standaard en blijft geheel in de lijn van de gedeeltelijke maatregelen van 1774 en 1798.
En zoo werd de gouden standaard geboren!
| |
Verspreiding van den gouden standaard
Gaan wij thans even na hoe dit stelsel doordrong in de andere landen, die allen hetzij den dubbelen, hetzij den enkelen zilveren standaard hadden. Men mag niet vergeten dat zilver, dat wij tegenwoordig niet meer als een edel metaal beschouwen, tot 1873 een prestige genoot dat met dat van goud gelijk stond. Op zekere oogenblikken zelfs had zilver de voorkeur boven goud, waarvan men vreesde dat het gedeprecieerd zou worden.
Tusschen 1848 en 1850 werden de rijke goud-reserves van Californië en Australië ontdekt en de wereld werd overstroomd door een vloed van het gele metaal. Terwijl de goudproductie van 1493 tot 1850 wordt geschat op ongeveer 152.7 millioen once, is er van 1850 tot 1875, dus in 25 jaar, een hoeveelheid van 153.5 millioen once geproduceerd. In een kwarteeuw was de goudvoorraad bijna verdubbeld. Plotseling werd zilver het meest gewaardeerde metaal, bij zooverre men in 1855 voor de winkelvensters van sommige Parijzer magazijnen dit bericht kon lezen: 'Hier koopt men goud zonder verlies'. Sommige landen zelfs meenden tot den zilveren standaard te moeten overgaan: Nederland in 1847, België in 1851, Duitschland en Oostenrijk in 1857. Portugal anderzijds was in 1854 tot den gouden standaard overgegaan. In 1861 keerde België tot den dubbelen standaard terug en in 1865 werd tusschen Frankrijk, Italië, België en Zwitserland de fameuze Latijnsche Unie gesloten,
| |
| |
die het typische voorbeeld gebleven is van den internationalen dubbelen standaard op den voet van 15.5.
Door den toevloed van goud was er tusschen 1860 en 1870 alleen nog in de zeldzame landen met enkelen zilveren standaard overvloedig zilver in omloop, terwijl de andere landen met enkelen gouden of met dubbelen standaard bijna uitsluitend een goud-circulatie hadden. Er is dan ook niets verwonderlijks in dat tijdens de groote interna|tionale muntconferentie van 1868 te Parijs alle landen (met uitzondering van Nederland) zich ten gunste van de algemeene aanvaarding van den gouden standaard uitspraken. Wanneer men de motieven van deze voorkeur onderzoekt, dan ziet men dat zij niet zoozeer steunt op overwegingen van monetaire politiek dan wel op feitelijke omstandigheden: de geldomloop van de meeste landen bestond voornamelijk uit goud, practisch waren zij aan den gouden standaard toe en wenschten slechts dezen toestand, die hun voordeelig leek, te bekrachtigen.
De verwezenlijking van den universeelen gouden standaard scheen nabij, toen de fransch-duitsche oorlog van 1870 een einde stelde aan deze beweging van monetair internationalisme.
Duitschland evenwel besloot, onder den invloed van deze beweging en ook uit vrees weldra alleen te staan met zijn zilveren standaard, tot den gouden standaard over te gaan. Van 1850 tot 1870 waren er alle pogingen in het werk gesteld om den wirwar van muntstelsels van alle nog zelfstandige duitsche staten te unifieeren en te vereenvoudigen. De overwinning van 1870 en de vestiging van het keizerrijk lieten eindelijk toe de zoozeer gewenschte hervorming door te drijven en bij gelegenheid van de wetten van 1871 en 1873 ging men over tot den gouden standaard.
In 1872 namen Zweden, Noorwegen en Denemarken eveneens den gouden standaard aan.
Maar op dat moment deed zich een gebeurtenis van het hoogste belang voor: de depreciatie van het zilver. Tot 1870 was zilver even stabiel en zelfs meer stabiel geweest dan goud. Wegens doorwerking van een reeks zeer ingewikkelde oorzaken (hoofdzakelijk de geweldige toename der productie) begon het zilver sinds 1872 te dalen en alle pogingen om deze depreciatie te weerhouden hebben niet kunnen verhinderen dat het spoedig zijn rol van waarde-standaard-metaal verloor. Door dit feit werden alle landen met dubbelen standaard (Frankrijk, België, Italië, enz.), die gevaar liepen hun goud te verliezen en het gedeprecieerde zilver in zijn plaats te zien komen, aldus een depreciatie van de geheele circulatie verwekkend, verplicht tusschen 1873 en 1877 den vrijen aanmunt van zilver te schorsen en zoo een eersten stap in de richting van den gouden standaard te doen, door het aannemen van wat men noemt den hinkenden standaard, d.w.z. een systeem waarbij alleen goud vrijen aanmunt geniet, terwijl zilver in omloop volledig kwijtingsvermogen behoudt, zonder dat er nieuwe zilverstukken vrijelijk mogen worden aangemunt.
Deze zilverdepreciatie vond ernstigen weerslag in de Vereenigde
| |
| |
Staten, groote zilverproducenten, waar men van 1870 tot 1900 een periode van politieke beroering beleefde rondom de muntquaestie.
Daar de amerikaansche zilverproductie bijna de helft van de werdeproductie vertegenwoordigde, kan het niemand verwonderen dat er in de Vereenigde Staten na 1873 zich een machtige partij vormde die tot eenig doel had door alle mogelijke middelen den koers van het aan depreciatie onderhevige zilver te ondersteunen: deze middelen waren de vrije aanmunt van zilver en eventueel de uitbreiding van den internationalen dubbelen standaard, die aan het zilver een onbegrensd afzetgebied zouden hebben verzekerd, Terwijl de monetaire hervorming van 1873 practisch den gouden standaard had gevestigd, slaagden de 'silver men' erin in 1878 den BLAND BILL en in 1890 den SHERMAN BILL te doen stemmen die den aankoop en maandelijkschen aanmunt regelden van enorme hoeveelheden zilver een een stelsel in zwang brachten dat den hinkenden stnadaard zeer veel geleek. Anderzijds stelden de partijgangers van den gouden standaard, sterk door den verzekerden steun van de regeering, alles in het werk om den gouden standaard te redden. In 1893 werd de toestand voor den gouden standaard uiterst critiek en slechts op het laatste nippertje slaagde men erin den Sherman Bill te schorsen en den zilver-aanmunt stop te zetten. Van dat oogenblik af deed de zaak van den gouden standaard ernstigen vooruitgang en door de wet van 1900 werd hij ingevoerd.
Inmiddels waren nog talrijke landen tot den gouden standaard overgegaan, als b.v. Nederland (1873-1875), Finland (1878), Roemenië (1890), Oostenrijk-Hongarije (1892), Japan (1897), Rusland (1899), Peru (1900), enz.
Anderzijds zag een nieuwe formule van gouden standaard in Indië het licht in 1899, de gold exchange standard of gouden wisselstandaard, die vervolgens in meerder coloniën, nl. door de Vereenigde Staten op de Philipijnen, werd ingevoerd.
Indië had den zilveren, terwijl Engeland den gouden standaard had, hetgeen wegens onophoudelijke schommelingen van den zilverkoers voortdurende wisselverschillen tusschen de roepie en het pond sterling meebracht. Zonder tot den gouden standaard te willen overgaan, wenschte Indië er niettemin het voornaamste voordeel van te genieten, n.l. de stabiliteit van den wisselkoers. Men dacht dan een volkomen artificieel stelsel uit, waarbij de monetaire autoriteiten, na een zekere reserve-vorming van goud en muntstukken, tegen een vasten koers roepies tegen ponden sterling in Indië en ponden sterling tegen roepies te Londen wisselden, teneinde in de behoeften van den handel te voorzien. De wisselkoers was op die wijze gestabiliseerd en tegenover het buitenland voerde Indië den gouden standaard, zonder dat de zilverstukken inwisselbaar waren voor binnenlandsche circulatie. Dit systeem functioneerde prachtig en vertoont nochtans slechts verre gelijkenis met den zuiveren gouden standaard. Het is een buitengewoon interessante formule die aan landen, welke te arm zijn om zich de weelde van een binnenlandsche
| |
| |
goudcirculatie te veroorlooven, de gelegenheid geeft niettemin van de voordeelen van den gouden standaard te genieten. Het is een 'collectieve' gouden standaard in tegenstelling met den classieken gouden standaard, die men 'individueel' zou kunnen noemen.
Sedert 1816 had de gouden standaard zich dus aanzienlijk uitgebreid. Behalve den normalen gouden standaard (bankbiljetten en pasmunt), den gold exchange standard en den hinkenden standaard, die ondanks zijn naam heel dicht bij den gouden standaard staat, mag nog de gold bullion standard worden vermeld, waarvan Ricardo in 1816 voor het eerst het principe had uiteengezet.
Dit laatste systeem bestaat hierin, dat geen goudstukken in omloop worden gebracht in het land, maar dat de bankbiljetten in goudstaven inwisselbaar worden gesteld. Dit systeem heeft het voordeel den aanmunt en de slijtage der stukken de vermijden, de opeenhooping van goud in het binnenland gedeeltelijk te ondervangen en dus het goud-incasso beter te beschermen. Aldus behield men het fundamenteel voordeel van den gouden standaard, t.w. de stabiliteit van den wisselkoers en van de prijzen, terwijl men door rationeele maatregelen zekere van zijn gebreken uitschakelde.
Tenslotte werd de gouden standaard eveneens soepeler. In den loop van de XIXe eeuw is het welbekende mechanisme van den rentevoet ontstaan, een soort van regelend mechanisme dat het evenwicht in de economie herstelde, wanneer zich goudbewegingen hadden voorgedaan. In geval van goudvlucht was de classieke reactie van de Centrale Bank de verhooging van den rentevoet. Het is belangrijk op te merken dat deze practijk zich slechts langzaam heeft ontwikkelt en dat in 1816 de Bank of England, gebonden als zij was aan oude wetten tegen den woeker, den rentevoet van 5% niet overschrijden mocht.
Aldus voerde het meerendeel der landen tusschen 1900 en 1914 ofwel den gouden standaard, ofwel den hinkenden standaard (Latijnsche Unie en enkele andere landen), die er, wat zijn gevolgen betreft, sterk op geleek en die door den oorlog 1914 overigens verdween.
Dit korte overzicht toont ons vooreerst dat de gouden standaard niet zou oud is als men wel gelooft en vervolgens dat hij slechts zeer geleidelijk is ingevoerd. Aanvankelijk beantwoordde hij niet aan een bepaalde muntpolitiek en slechts in den loop der XIXe eeuw is zijn mechanisme vlot geraakt en heeft men nauwkeurig de doeleinden begrepen waartoe hij kon worden aangewend. Reeds tegen het einde der XIXe eeuw doen zich pogingen van opzettelijk ingrijpen gelden (gold exchange standard, enz.), terwijl zijn formules worden vermeerderd en zijn functioneering soepeler wordt.
| |
Van 1914 tot 1940
De oorlog van 1914 en de inflatie die hij meebracht en die erop volgde, wierpen het schoone evenwicht omver, dat de XIXe eeuw stuk voor stuk had opgebouwd. Wisselkoersen en prijzen werden
| |
| |
brutaalweg ontwricht en slechts na pijnlijk tasten vond men een nieuwe evenwichtspositie. Het meerendeel der landen, door de wreede ervaringen van de muntschommelingen afkeerig geworden, zochten slechts één ding: den vasten grond van den gouden standaard te bereiken en daardoor een munt van stabiele waarde. Die terugkeer tot den gouden standaard geschiedde tusschen 1920 en 1927.
De Vereenigde Staten hadden den dollar op zijn goudpariteit van voor den oorlog weten te handhaven, terwijl Engeland het pond sterling door een gigantische en pijnlijke herstelpoging op zijn oorspronkelijke goudpariteit terugbrecht. Duitschland en de landen van Centraal Europa maakten een volslagen faljiet door en bouwden, dank zij buitenlandsche kredieten, nieuwe muntstelsels op. Frankrijk, België, Italië, enz. bepaalden er zich toe hun munt op een koers te stabiliseeren die haar depreciatie bekrachtigde. Ieder kwam dus op zijn wijze terug tot den gouden standaard en toen zich rond 1928-1929 een onbekende welstand ontwikkelde, meende men met den gouden standaard het land van melk en honing te hebben bereikt.
Maar de tijden waren veranderd. Vooreerst had de gouden standaard een nieuwe gedaantewisseling ondergaan, en wij zullen zien dat het zijn laatste niet was. In het algemeen was het goud uit de binnenlandsche circulatie verdwenen in de verschillende landen en het beginsel van den gouden standaard had zich teruggetrokken in het mechanisme van de inwisselbaarheid der bankbiljetten; vervolgens hadden verschillende landen den gold bullion standard aangenomen en bepaalde vormen van den gold exchange standard teneinde nuttelooze goudbewegingen te ondervangen; tenslotte verspreidde zich het denkbeeld meer en meer dat bepaalde gebreken van den gouden standaard moesten worden ingeperkt, zooals te hevige prijsschommelingen of plotselinge kapitaalvlucht, door overeenkomsten tusschen Centrale Banken, ingrijpen op de wisselmarkt, internationale maatregelen, enz.
Doch hetgeen zich fundamenteel had gewijzigd was het 'klimaat' waarin de gouden standaard functioneerde. Voor 1914 had men een tijdperk gekend van volledige vrijheid in commercieele en vooral financieele transacties: de kapitalen circuleerden ongehinderd van het eene land naar het andere. Na 1914 daarentegen verhinderde heel een reeks van schier onoplosbare problemen de normale werking van den gouden standaard. Eerst kwam het probleem der 'Reparationen' en van de intergeällieerde schulden, vervolgens het toenemend protectionisme en vooral de crisis van 1930.
De crisis van 1930 bracht een wreed dementi van de dwaze welvaartsverwachtingen. De prijzen daalden, daalden catastrofaal, in hun val de insolvabiliteit der debiteuren na zich sleepend, de stremming der economische bedrijvigheid, de werkloosheid, de bankfaillissementen, enz. Van toen af had men slechts één zorg: het prijsniveau omhoog te brengen teneinde de wereldeconomie uit het doode straatje te bevrijden, waar zij met haar muntstelsel was vastgeloopen. Engeland ging het eerst dien weg op. Ongetwijfeld
| |
| |
was de val zelf van het pond sterling in 1931 meer een ongeluk dan een wel overwogen manoeuvre, maar de muntpolitiek door Engeland gevolg sedert de devaluatie van het pond heeft als eerste doel het stabiliseeren der prijzen en het verhinderen van een nieuwen val zooals die van 1929-1932. Tusschen 1931 en 1936 zijn talrijke landen tot devaluatie overgegaan, aldus het evenwicht herstellend tusschen hun binnenlandsche prijzen (Skandinavische munten 1931, Vereenigde Staten 1933, Tsjecho-Slowakije 1934, België 1935, Frankrijk, Zwitserland en Nederland 1936, enz.). Het ware overdreven te beweren dat al deze devaluaties in volle vrijheid geschiedden en uit zuivere wetenschappelijke redenen, maar zij verschillen toch met die van 1921-1926, toen het er uitsluitend om begonnen was een gedeeltelijk faillissement te liquideeren. Tegen 1937 bevond de wereldeconomie zich op den weg van het volledig herstel, als de voorteekenen van oorlog den internationalen horizon kwamen versomberen.
In den loop van die periode, 1930-1937, heeft de gouden standaard een nieuw uitzicht gekregen, want ondanks alles was de gouden standaard eigenlijk nog steeds in werking. Stap voor stap heeft men zich rekenschap gegeven dat het niet een onaantastbaar idool is, waaraan men alles moet opofferen; het is een middel en niet een doel en slechts in de mate waarin hij een noodzakelijk en nuttig middel blijft voor het economisch leven moet de gouden standaard geëerbiedigd worden. Men heeft dan ook niet gevreesd beroep te doen op een reeks van nieuwe mechanismen met een zeer gerafinneerde techniek, waaronder de open market politiek die gedeeltelijk het vroegere mechanisme van den rentevoet, dat ondoelmatig was geworden, verving, verder egalisatiefondsen voor den wisselkoers die zekere functies van het goud-incasso der Centrale Banken overnemen, de sterilisatie van het goud waardoor prijsinflatie wordt voorkomen, de verschillende varianten van den gold exchang standard, enz. Wat dit betreft is het engelsche systeem, zooals het sedert 1931 functioneert, kenmerkend: zonder nog iets van den classieken gouden standaard te hebben, behoudt het toch bepaalde trekken van zijn fundamenteele karakteristiek, n.l. de vorming van een goud-incasso en de practische inwisselbaarheid van het pond in goud tegen vasten koers.
Zoo kenmerkte zich meer en meer de tendentie om in de werking van den gouden standaard in te grijpen met inachtname van zekere zijner essentieele eigenschappen. Dit ingrijpen was ongetwijfeld gedeeltelijk te danken aan de slechte functioneering der internationale economische betrekkingen, maar in sommige opzichten beteekende het een wezenlijke vooruitgang of vermocht het tenminste den weg naar een te verwezenlijken vooruitgang aan te duiden, door in de werking van den gouden standaard dat uit te schakelen wat er te brutaal of te mechanisch aan was.
Het is nog te vroeg om een definitief oordeel uit te spreken, vooral omdat het ons nog niet mogelijk is te onderscheiden wat er
| |
| |
in de economische ontwikkeling van de laatste tien jaar abnormaal en accidenteel was.
Het is overigens klaarblijkelijk dat de gouden standaard in den loop van zijn loopbaan een grondige evolutie heeft doorgemaakt en dat wij hem vooral historisch moeten zien. Er is niet één, maar er zijn meerdere gouden standaarden. Van de formule van 1816, voor een deel geboren uit het toeval, via den classieken gouden standaard van voor 1914, elastischer gemaakt door het mechanisme van den rentevoet, tot de sedert 1930 gebruikelijke formules, is er afstand. Van geheel mechanisch en onafhankelijk van den menschelijken wil, zooals hij vroeger was, had de gouden standaard zich omgevormd tot een geperfectioneerd werktuig van muntpolitiek, maar in sommige opzichten nog aan soepelheid tekortschietend.
De toekomst zal ons leeren in welke mate nieuwe formules zouden in staat zijn om hem alsnog te perfectioneeren.
|
|