Streven. Jaargang 9
(1941)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
'Wetenschap' en onbegrip
| |
[pagina 27]
| |
lijke geschiedenis van dien twist, heeft Newman geschetst; hij zegt ons bij die gelegenheid, in welken geest alle onderzoek en studie op religieus gebied moet worden gevoerd: '...niet in een sfeer van twist en argumenteering..., hij (Newman zelf) vertrouwt in gemoede dat hij het zal kunnen doen zonder te worden betrapt op een gemeen of onpassend woord; hij zal de Waarheid met omzichtigheid nederlaten, en, ze hullend, als het ware, in eerbiedvolle bewoordingen, ze ter bewaring neerleggen op de eenige plaats die daarvoor geschikt is: het christelijk hart; zich niet bezondigend aan die onzeglijke profanaties, waardoor het vorschend ongeloof de Waarheid kwetst en verscheurt.'Ga naar voetnoot(1) Godsdienst is voorwerp van studie, van de hoogste: de 'gewijde' studie. Elke studie staat in den dienst van de waarheid; en naar de waarheid, ook de geringste, vindt niemand den weg, als hij ze niet met onbevangen oog zoekt en benadert met eerbied. Tegenover God en Godsdienst past een bijzondere, een 'gewijde' zielshouding: dit voorwerp immers grijpt den mensch aan, ook den wetenschapsmensch, in zijn diepste wezen, verdringt hem, als het ware, uit zijn louter nieuwsgierige wetenschappelijke houding, en brengt hem tot wat de H. Augustinus noemde het 'vrome zoeken': pie quaerere.Ga naar voetnoot(2) Deze houding past dan ook bij de sinds enkele jaren opgekomen 'Godsdienstwetenschap', die de verschillende opvattingen en uitingen van het religieuse leven in de menschheid opspoort en vergelijkt. De leerlingen van Professor Colinet te Leuven zullen zich herinneren hoe deze, voor 30 jaar, tegen deze nieuwe wetenschap met verontwaardiging opkwam: onzen godsdienst op één lijn stellen met boudhisme en animisme, het was een heiligschennis. Inderdaad: voor een botanist zijn alle planten gelijk, hij staat er boven, zonder band of verplichting tegenover welke dan ook; anders is het gesteld met den christen geleerde, die de godsdiensten bestudeert: hij kan ze vergelijken, ze gelijkstellen mag hij niet; één staat voor hem gansch apart, en zijn houding tegenover hem is ook een uitzonderlijke. Als geloovige ziet hij in het christendom een geopenbaarde leer, | |
[pagina 28]
| |
die de absolute waarheid verkondigt, en waaraan hij zijn gansche wezen en zijn geest heeft verpand. Van dit standpunt uit kan hij veilig en zeker onderscheiden en afzonderen het ware, het goede, dat in de verschillende godsdiensten min of meer misvormd en ontaard is bewaard gebleven. In een heerlijk werk, onlangs uit het Duitsch in het Nederlandsch vertaald, stelt Otto Karrer de volgende vraag: 'Wie is hier (nam. in de godsdienstwetenschap) de geschikte vorscher? Is het hier: de vrije, die om wille van de religie “in geest en waarheid”, met een koenen en koelen zwaai terecht komt boven de religies? Het Christendom, niet alleen de Katholieke Kerk, verwerpt een dergelijke opvatting, in zooverre zij een gelijkstelling der religies wil verdedigen... In de vrijheid en het licht, dat de christene Openbaring ons verleent, is een juist begrip en een liefdevol oordeel over het goede en het heilige overal, waar het zich bevindt, mogelijk.'Ga naar voetnoot(1) * * *
Deze inleidende bemerkingen leken ons niet overbodig, nu we een boek gaan bespreken, dat zich aanmeldt als een bijdrage op het gebied der godsdienstwetenschap, geschreven door een andersdenkende over de Geestelijke Oefeningen van den Heiligen Ignatius.Ga naar voetnoot(2) Dr Hegardt is een Zweedsch vrijzinnig protestant. De geschikte man is hij wel niet om ons van Ignatius, diens complexe en moeilijk te vatten persoonlijkheid, noch van zijn veel besproken Oefeningen een volkomen juiste voorstelling te schenken: zelfs waar hij het dichtst de waarheid benadert, wekt hij bij iemand, die met de G.O. vertrouwd is, een onbehagelijken indruk: den indruk, dien een musicus krijgt, als hij b.v. de Aria van Bach hoort spelen op een niet juist afgestemde cello: op zijn best, is 't er altijd juist naast. Doch al is hij geen geloofsgenoot, toch kan en moet een | |
[pagina 29]
| |
geleerde 'met wetenschappelijken zin en open oog' streven naar een onbevangen inzicht en een opartijdig oordeel. Tot die 'voraussetzunglosigkeit' heeft, m.i. Dr Hegardt het niet gebracht. Bij het lezen van het boek valt al dadelijk op een zeker sereen en naief bewustzijn bij den schrijver, die als Zweed, als Protestant, en vrijzinnig Protestant een driedubbele superioriteit meent te bezitten over den Katholieken Zuiderling. Als hyperbeschaafd Noordeling kijkt hij met minachting neer op het Zuiden, het land der 'vuile asceten', en der analphabeten; de Protestant beschouwt allen uiterlijken, kerkelijken vorm van godsdienstig leven, als een vermindering, om niet te zeggen een ontaarding van het diep religieuse; zijn vrijzinnigheid maakt hem in zijn oogen tot 'modern mensch', die zijn onbegrensde vrijheid van denken en doen aan geen kerk of dogma heeft verpand. Zijn dat geen 'complexen' die het oordeel beinvloeden? Bij zijn onderzoek omtrent de beteekenis der G.O. verwerpt Dr Hegardt 'en bloc' al de Roomsch-Katholieke en Jezuïetische schrijvers; 'hun voorstelling is sterk apologetisch gekleurd, terwijl de complexen die hen binden wel zeer belemmerend moeten gewerkt hebben.'Ga naar voetnoot(1) Is dat wetenschappelijk? Wat zou men zeggen van een historicus, die bij het opstellen ven een biographie, als waardeloos wraakt al de getuigenissen door familieleden verstrekt? Dr Hegardt spreekt ergens van 'de louterende, bevrijdende macht van den twijfel,... een geestesgesteldheid, die niet alleen kerkhistorisch, maar zelfs wereldhistorisch van de grootste beteekenis is geworden'Ga naar voetnoot(2); van die 'bevrijdende macht' is bij Dr Hegardt, althans in dit werk, geen spoor meer te ontdekken. Men zou gaan denken dat die bevrijdende macht maar deugt tot heel de bovennatuurlijke wereld is weggetwijfeld, en dan plaats moet maken voor een onstoorbare zelfzekerheid.
Veel moeite nochtans heeft Dr Hegardt zich getroost om, zoo goed hij kon, met reëele kennis van zaken over de G.O. te kunnen spreken; hij weet, en bewijst met voorbeelden, welke 'tastbare flaters' begaan worden door niet-Roomsch-Katho- | |
[pagina 30]
| |
lieke schrijvers, die slechts een oppervlakkige kennis van de G.O. hebben opgedaan.Ga naar voetnoot(1) De literatuuropgave getuigt van een uitgebreide belezenheid. We laten ons echter niet meer door dergelijke complicaties verbluffen, en wenschen veeleer ons te vergewissen, welke waarde de schrijver aan die werken toekent, en welk gebruik hij ervan maakt. Nu blijkt uit de citaten, wat vroeger reeds werd gezegd, dat H. tegenover de 'altijd apologetisch gekleurde werken der Jezuïeten' erg wantrouwig staat, doch anderzijds een onbegrensd vertrouwen schenkt aan de getuigenissen van afvallige Jezuïeten, b.v. aan den beruchten von Hoensbroech, alsof bij dezen apostaat, schrijvend over de orde die hij verlaten heeft, geen 'apologetisch gekleurd' zelfverweer te verwachten is.
Vier maanden bracht H. door te Edingen, in het studiehuis der Fransche Jezuïeten, waar Pater Watrigant, de stichter der 'Bibliothèque des Exercices', hem al zijn schatten ter beschikking stelde. Met dienzelfden Pater heeft hij verschillende retraitehuizen bezocht. Eindelijk, als bekroning op zijn informatie, besloot hij een retraite mee te maken, zelf. Hij nam deel aan een achtdaagsche retraite, geleid door P. van Ginneken; al de deelnemers waren academisch gevormden, de meesten Katholiek, sommigen Protestant, die aan bekeering dachten. Gunstiger omstandigheden waren niet denkbaar. Toch blijkt uit elk woord van de beschrijving die H. ervan geeft, dat hij van het wezen der retraite niets heeft gevat. De vereischte gesteltenissen, door Ignatius zelf aangeduid, ontbraken geheel; hij bleef aan den buitenkant, kon niet verder, omdat hij ook niet verder wilde. 'Op den abstract denkenden man der wetenschap, die gewoon is aan scherp omlijnde definities, heeft Ignatius eigenlijk geen vat,'Ga naar voetnoot(2) zoo bekent hijzelf, en in een nota voegt hij er naief aan toe: 'Voor zelfstandige menschen, zooals de Scandinaviërs zijn, is het niet mogelijk om de retraite te doorloopen.'Ga naar voetnoot(3) Het bleef bij indrukken, zooals een Europeesch toerist er opdoet, | |
[pagina 31]
| |
die in Indië een boedhistisch klooster bezoekt. 'In de duistere kapel, bij het roode lampje met haar zwak licht, bereikte de stemming haar hoogtepunt.'Ga naar voetnoot(1) Wat de Katholieke Kerk is werd hem daar ook geopenbaard: 'Daar werd het Roomsch Katholicisme en zijn opvatting van de Kerk, iets levends voor mij, op een wijze, als ik nooit te voren had kunnen droomen: ik was als het ware in den geest der Middeleeuwen verplaatst, het was alsof het heden en alle voortgang van den tijd in niets opgelost was, en alleen de Middeleeuwen waren gebleven.'Ga naar voetnoot(2) Voor Dr Hegardt's vrij-denkenden geest blijven de Middeleeuwen nog altijd spoken, als de donkere tijd van ongeloof en barbarisme, en daarheen vervoerde hem wat hij als het hoogtepunt van de retraite beschouwt: het roode lampje in de kapel; de beteekenis van de Godslamp begreep hij evenmin als de waarde der Oefeningen.
Nu we den schrijver kennen, en weten hoe hij zich tot zijn taak heeft voorbereid, zal het ons niet verwonderen dat hij van Ignatius en diens Oefeningen slechts een misvormd beeld, ja, een caricatuur heeft kunnen geven. Het eerste gedeelte bevat een overzicht op de voorgeschiedenis van de G.O.; daarna wordt uiteengezet onder welken vorm die Oefeningen worden gehouden: onder den vorm van volksmissies, of de verkorte retraite en de groote of volledige Oefeningen, die ongeveer een maand duren. Dit eerste gedeelte sluit men beschouwingen omtrent de meest karakteristieke praktijken: het gewetensonderzoek, het bijzonder punt, enz. Wie met de G.O. minder vertrouwd is, zal die hoofdstukken met belangstelling doorloopen, over de talrijke onjuistheden heenlezend, verbaasd opkijken en eens kordaat lachen om een reusachtigen bok, zooals Protestanten er wel eens kunnen schieten, als ze zich wagen op katholiek terrein: we vernemen daar van Dr Hegardt dat, in retraites voor damen, deze liever te biechten gaan bij de 'voorganster' (de 'ceremoniemeesteres' verduidelijkt de schrijver), als die populair is, dan bij den priester.'Ga naar voetnoot(3) Zij, die de praktijk van het 'bijzonder punt' kennen, zullen zich afvragen hoe die godsdienstpsycholoog de | |
[pagina 32]
| |
zaken relaliseert: 'Zooals reeds vermeld, moet dit examen driemaal daags gedaan worden; telkenmale besteedt men er liefst een heel uur aan, waarvan ten hoogste vijf minuten voor het “administratief” terugzoeken van de feiten.'Ga naar voetnoot(1) Pijnlijk verrast schudden we het hoofd, als ons bij de contemplatie van het 'Rijk Christi' het beeld van den zielenveroveraar Christus schromelijk misvat wordt en onteerd: 'Voor een Protestant heeft deze militante en militaire Christus, die zijn soldaten oproept tot een bloedigen veldtocht tegen de arme heidenen, weinig van doen met Jezus, den zachtmoedigen van het Nieuw Testament, met Hem die gezegd heeft, dat wie het zwaard opneemt, door het zwaard zal vergaan.'Ga naar voetnoot(2) Het woord 'bloedig' bevlekt hier de heele gedachte, maar Dr Hegardt alleen is er verantwoordelijk voor. Nog op andere plaatsen acht hij het niet strijdig met zijn geweten van eerlijk en wetenschappelijk mensch, in een gegeven tekst woorden in te lasschen, die de beteekenis van den zin totaal wijzigen. Waar hij het heeft over de samenspraken, die in vorm van gebed de meditatie sluiten, zegt hij: 'hij (de retraitant) zal dan persoonlijk een gesprek voeren met de Madonna, met God of met den duivel zelf.'Ga naar voetnoot(3) Dit laatste is louter verzinsel van Dr Hegardt, geheel in strijd met den geest van de G.O., maar wel teekenend voor de gesteltenissen van den schrijver dien we hier betrappen op wat Newman noemde: 'gemeene en onpassende woorden, waardoor de waarheid wordt gekwetst.' Dit zijn echter maar détails. Veel verder reikt het onbegrip, waar schrijver het waagt de zoo diepe en complexe persoonlijkheid van Ignatius te ontleden. In de ziel van Ignatius zijn de G.O. ontsprongen, en wie ze begrijpen wil, moet dien grond peilen. Dat heeft Hegardt juist gezien, maar was hij daartoe de geschikte man? Misleid door twee verkeerde en alles beheerschende opvattingen, heeft hij ons van Ignatius geen beeld, maar een caricatuur gegeven. Het bovennatuurlijke, de genade en haar werking, worden totaal uitgeschakeld. Zelfs op louter wetenschappelijk gebied is het niet te verantwoorden, dat een factor, een kracht, die | |
[pagina 33]
| |
dan toch door millioenen menschen sinds eeuwen als werkelijk bestaande wordt beschouwd, eenvoudig wordt genegeerd, en niet eens als hypothese in aanmerking mag komen als mogelijke verklaring van een nergens onder te brengen 'rest'. Doch laten we dit onbesproken; waartoe de uitsluiting van de werking der genade H. heeft gebracht zullen we vaststellen. De tweede opvatting die hem heeft misleid, is de volgende: voor Dr Hegardt zijn diep religieus leven en bedrijvige actie naar buiten onvereenigbaar; godsdienst is voor hem essentieel wereldvlucht. Ignatius, de religieus bedrijvige bij uitstek, zou voor H. een raadsel blijven, of liever neen! het bleef voor hem geen raadsel: per fas et nefas heeft hij uit Ignatius het religieuse uitgeschakeld. BremondGa naar voetnoot(1) schrijft ergens: 'de data van het leven der heiligen, het critisch onderzoek van de documenten, liggen in het bereik van ieder; hun ziel blijft steeds van een of andere zijde een gesloten wereld, voor al wie nooit heeft begeerd op hen te gelijken.'Ga naar voetnoot(2) Ziehier hoe Dr H. de bekeering en de nieuwe doelstelling van Ignatius heeft gevat. Wat men gewoonlijk de bekeering van Ignatius noemt, verdient nauwelijks dien naam: een grondige, inwendige ommekeer van binnen is het niet geweest, louter een koersverandering van buiten. 'Nadat hij langzamerhand vertrouwd was geraakt met de gedachte, dat zijn verminkte beenen nooit weer zoo zouden herstellen, dat hij wederom in militairen dienst zou kunnen treden, was het heel natuurlijk dat zijn verlangen naar “heldendom” zich nu religieus zou instellen.'Ga naar voetnoot(3) Wat dat religieuse zou zijn, vernemen we later. Het stond bij hem vast: hij wou 'carrière' maken; hij zou de wereld verbluffen door zijn 'heiligheid', waarin hij hoofdzakelijk een sportieve aangelegenheid zag. 'Dat religie een zaak was van het innerlijke leven, daarvan had hij, naar hetgeen hijzelf zegt, geen flauw vermoeden.' Inderdaad, zoo iets heeft eens Ignatius gezegd: op het eind van zijn leven, toen de hoogbegenadigde heilige terug- | |
[pagina 34]
| |
keek op de eerste prestaties van zijn onervaren edelmoedigheid. Welke professor, die dertig jaar heeft gedoceerd, laat zich niet even kleineerend uit over zijn eerste lessen: hoe hij het heeft aangedurfd voor zijn leerlingen te verschijnen! Ignatius' inzicht in het religieus leven heeft zich verdiept, ja; doch de boetedoeningen van den bekeerling waren meer dan sportprestaties naar het model van de dolende ridders. Bekeerd dus, in de diepe beteekenis van dit woord, is Ignatius niet geweest: Hegardt gaat nog verder: Ignatius heeft zich niet willen bekeeren. Daar is wel te Manresa een oogenblik gekomen waarop Ignatius op bekeeren stond: 'Door de lezing van de Imitatio ChristiGa naar voetnoot(1), kwam Ignatius tot het besef dat religie een zaak is van innerlijkheid. Het werd toen een heftige en geweldige maar korte strijd, waaruit hij - en dat teekent hem - zich niet redt door innerlijke ontwikkeling of door goddelijke ingeving, maar doodeenvoudig door een resoluut besluit. Dit besluit brak de beginnende ontwikkeling voor altijd af. 'Zonder dat kloek besluit zou zich de wereld der mystiek ook voor hem geopend hebben, en de Jezuïetenorde en de Exercitia zouden nooit tot stand zijn gekomen. Nu bleef hij bij wijze van spreken in den voorhof staan. Het heilige, dat voor een mysticus alles is, en meer dan alles, had voor hem geen waarde om zichzelfs wil.'Ga naar voetnoot(2) Kortom: te Loyola was geen sprake van bekeering; te Manresa wel, maar Ignatius wou niet, resoluut. Na die alleszins verrassende vondst gaat H. over tot het onderzoek van het nieuwe levensdoel van Ignatius; nieuw, wel te verstaan, enkel aan de oppervlakte. Ignatius 'die nooit verder gekomen is dan de voorstelling dat religie vooral practisch handelen beteekende, wils- en daadskracht, in wereldlijke beteekenis'Ga naar voetnoot(3), had maar één doel: in de strijdende Kerk een domineerende macht uit te oefenen, waartoe een alles beheerschende tucht en gehoorzaamheid zullen leiden. Aan dit groote doel is alles ondergeschikt: waarheid, deugd, heiligheid, ja, God zelf.Ga naar voetnoot(4) Van de mystiek had hij aanvankelijk enkele trekken, vooral uiterlijke, overgenomen: | |
[pagina 35]
| |
de 'gave der tranen' b.v., het vermogen, zoo verklaart H., 'om naar believen stroomen tranen te kunnen vergieten... Maar, wanneer hij bemerkt, dat al dat gehuil hem schade doet en hindert, schakelt hij doodeenvoudig het genadegeschenk uit.'Ga naar voetnoot(1) Wie de hoogste waarden dienstbaar maakt aan zijn ambitie, deinst voor niets terug: hij ontheiligt het hoogste doel, en heiligt de middelen. Dit laatste, zegt H., 'niet in crimineelen maar in principieelen zin'Ga naar voetnoot(2), ons verder niet verklarend welke verzachting door dit onduidelijk onderscheid wordt bedoeld. Het nieuwe levensdoel van Ignatius? Meer dan honderd maal heeft hij het uitgedrukt, bijna op elke bladzijde van zijn Constituties: het wordt zijn levensleuze: Ad maiorem Dei gloriam: Tot meerdere eer van God. Jammer dat Dr Hegardt dit hoofdwerk van Ignatius niet heeft gelezen; ik vind ze althans bij de bibliographie niet vermeld, daar toch geen werk beter ons inlichten kan omtrent de beteekenis en de draagwijdte van de G.O. Misschien had de innig diepe toon, waarmee daar over de 'divina Maiestas' gesproken wordt, den godsdienstpsycholoog getroffen, en ware dan de groote mystieke ziel van Igantius voor hem opengegaan. Dan had hij zich ook niet schuldig gemaakt aan wat we toch niet anders dan groven laster kunnen noemen: Ignatius, met op zijn lippen de heerlijke leuze: Alles tot meerdere eer van God, en in zijn hart een grenzen- en gewetenlooze heerschzucht, te maken tot het zuiverste type van den 'schijn-heilige', zooals Plato den idealen schurk heeft uitgebeeld. Zoo ver weg van de waarheid werd H. gebracht niet door de wetenschap, maar door de 'Voraussetzung', dat uiterlijke bedrijvigheid en schranderheid niet kunnen gepaard gaan met heiligheid.
Wie Ignatius zoo verkeerd heeft begrepen, zal zich ook totaal vergissen als hij het beproeft de G.O. te beoordeelen. In het tweede deel van zijn studie gaat H. na: de vormende waarde der G.O., de psychologische methode, den invloed ervan in de Katholieke Kerk. Daar ook stuiten we op treurige misvattingen, en onverklaarbare inconsequenties. Het doel van de G.O. wordt door Ignatius zelf zeer duidelijk | |
[pagina 36]
| |
aangegeven: de ziel moet er zich voorbereiden en stemmen tot het afleggen van alle ongeregelde neigingen, om daarna den goddelijken wil te zoeken en te vinden. Duizenden menschen hebben onder die leiding den weg naar God en naar de hoogste volmaaktheid gezocht en gevonden. Voor Dr Hegardt, die het diep religieuse bij Ignatius uitsluit, 'is alles wat men in de Exercitia aantreft, op één ding gericht: het scheppen van een bepaalde levensbeschouwing en karaktertype, een type zooals eenmaal op aarde bestaan heeft in den vorm van Ignatius van Loyola.'Ga naar voetnoot(1) Ignatius heeft inderdaad mannen gevormd, die kennelijk zijn stempel dragen: strijdvaardige, zelfbeheerschte, streng gedisciplineerde troepen heeft hij gevormd, in den dienst van de Kerk, strevend, evenals hij, met de zuiverste intentie naar Gods meerdere eer en het heil der zielen; indachtig 'dat de geestelijke zaken van meer gewicht zijn dan geleerdheid en menschelijke gaven: zij immers zijn inwendig, en van deze moet de kracht uitgaan voor die uitwendige gaven tot het bereiken van het ons voorgestelde doel.' Dat alles heeft voor Dr Hegardt geen waarde: 'In de Oefeningen, zoo beweert hij, bezit noch het begrip van goed, noch het begrip van kwaad, een eigen waarde, maar slechts als middel tot het bereiken van het groote einddoel.'Ga naar voetnoot(2) Leg nu daarnaast verklaringen als deze: 'De G.O. zijn in theorie en praktijk de meest consequente en levende orthodoxie in de wereld. Daarin ligt haar waarde voor de Roomsch-Katholieke Kerk. Zij eischen dat de geloovige zeer oprecht, zonder eenig compromis naar zijn religieuse overtuiging in leven en moraal zal leven.'Ga naar voetnoot(3) En deze: 'Van Pausen, bisschoppen, heiligen en kerkelijke autoriteiten krijgen de G.O. goede attesten en uitbundigen lof mee, die boekdeelen zou kunnen vullen. En dit zeer terecht, want geen middel heeft meer louterend en tegelijk religieus-opbouwend werk verricht.'Ga naar voetnoot(4) Hoe legt Dr Hegardt, die alle religieuse waarde aan Ignatius ontzegt, die heerlijke resultaten uit? Hoe menschen voor wie, zooals H. zegt, 'de stem van hun geweten iets onzinnigs is', met als leer: de G.O., 'die grösste Ersündigung | |
[pagina 37]
| |
der Jesuiten am Menschen', zooals hij von Hoensbroech nazegt, hoe zulke menschen, vier honderd jaar lang, 'louterend en religieus-opbouwend' hebben kunnen werken, die vraagt dringt zich op aan elken mensch die aandachtig het boek van H. leest. 'Al is de leugen nog zoo snel, de waarheid achterhaalt ze wel' zegt het spreekwoord, laat staan dat ze vier eeuwen lang zou stand houden, en zooveel goeds stichten. Hier stuiten we op een raadsel. Hegardt schijnt een aanhanger te zijn van de autonome moraal, die den mensch afsluit op zichzelf, den grondslag van de verplichting uitsluitend in den mensch zelf legt, zonder eenig verband met een gezag buiten en boven hem, zelf eigenmachtig bepalend wat goed en slecht is. Daar hij nergens zijn opvatting duidelijk uiteenzet, is het moeilijk, in dit zoo kiesch probleem, uit te maken hoe ver hij die autonomie drijft. Zeker is het, dat hij de Katholieke moraal verkeerd voorstelt, en den hechten grondslag van de christelijke gehoorzaamheid niet heeft gevat. Ook de christelijke zedenleer verwijst den mensch naar zijn geweten, als laatste instantie: de stem van zijn geweten moet hij volgen; tegen die stem in mag hij nooit handelen; in dien zin is hij in zijn zedelijk leven autonoom. Doch diezelfde stem uit het diepste van zijn persoonlijkheid, vertolkt tevens voor hem, den wil van een Ander, den wil van Hem, die boven allen, en onafhankelijk van allen, het absolute goed is. Tegenover dat Wezen voelt hij zich verplicht, en verantwoordelijk. Aangewezen op zichzelf, en toch verder verwezen naar een Ander, is de mensch in zijn zedelijk leven, autonoom en heteronoom tevens. Bij Ignatius, in de G.O., en bij de Jezuïeten in het algemeen, wier kenmerkende deugd moet zijn: de gehoorzaamheid, kan er, volgens H. geen sprake zijn van zedelijk leven of zedelijke persoonlijkheid. Een Jezuïet heeft zijn eigen wil 'afgeslacht'; hij houdt op persoonlijk te denken of te willen; het centrum van zijn persoonlijkheid is geheel naar buiten verlegd. 'Voor een Jezuïet is het nietszeggend, leeg, zelfs duivelsch, zijn zedelijk leven te willen opbouwen op het geweten, en niet op discipline en dressuur.'Ga naar voetnoot(1) Die caricatuur is alles behalve nieuw; doch hier zijn de trekken zoo grof dat men zich afvraagt hoe een mensch aan de mogelijkheid van zulke monsters kan | |
[pagina 38]
| |
gelooven. Hemzelf schijnt het 'fantastisch' en hij waarschuwt dat we hier staan 'voor de moeilijkst te begrijpen opvatting der G.O.': hoe het centrum der persoonlijkheid verplaatst wordt naar buiten, naar een nieuw centrum, namelijk Christus, dat wil zeggen (zoo voegt H. er onmiddellijk aan toe, en daar komt de grondige misvatting duidelijk aan het licht): de kerkelijke autoriteit. De autonome persoonlijkheid houdt op te bestaan, en wordt nu: 'kracht in Christus'Ga naar voetnoot(1). Met zijn starre, koele opvatting van de autonomie, kan Hegardt van het groote mysterie van den christelijken godsdienst, de vereeniging der geloovigen in Christus niets begrijpen. Hoe zou hij de woorden van St Paulus verklaren: 'Ik leef ja, maar ik leef niet in mij; in mij leeft Christus?' Paulus is geheel gecentreerd op Christus, maar niets is hem inwendiger dan Degene in Wien hij geheel is opgegaan, en in Wien hij zijn autonome persoonlijkheid (in den zin van H.) geheel heeft verloren, om die andere persoonlijkheid, die 'van den volwassen man' terug te vinden. Ondertusschen heeft H. de gansche psychologie der G.O., en het wezen zelf der gehoorzaamheid in een verkeerd perspectief gezien; de doorloopende misvatting en de tallooze gevolgen ervan laten we onbesproken.Ga naar voetnoot(2) Hegardt heeft ook een hoofdstuk gewijd aan de G.O. en de mystiek; onder mystiek verstaat hij de totale bevrijding van de stof, zoodat de ziel, door eigen krachten, zonder de hulp van een verlosser of ander middel zich vereenigen kan met de Godheid: louter natuurlijke, autonome mystiekGa naar voetnoot(3) Die opvatting meent H. te hebben gevonden in den Areopagiet; ze beheerschte de mystiek der Middeleeuwen. Door de Jezuïeten, | |
[pagina 39]
| |
die nochtans zooveel van de Middeleeuwen hebben bewaard, werd die opvatting bestreden, en daarmee alle mystiek leven gedood. Jezuïtisme en mystiek sluiten elkaar uit; 'de religieuse extase wordt vervangen door de extase der gehoorzaamheid'Ga naar voetnoot(1); de enkele mystiek aangelegde naturen, die er onder hen toch geweest zijn, als Lallemand, Surin, Eberschweiler, 'hebben geen greintje lyriek, slechts strengen onbarmhartigen ernst: een extatisch ascetisme: men zou deze Jezuïten “Ueberjezuieten” kunnen noemen.'Ga naar voetnoot(2) Hier brengt H. ons niets nieuws, en we gaan op die oude verwijten niet in. Wat we in het laatste hoofdstuk: De G.O. en de Katholieke Kerk te lezen krijgen, bevat de klassieke overdrijvingen van den invloed der Jezuïeten op haar leer, bestuur en wezen, mitsgaders de aantijgingen en verdraaiingen, die in alle pamfletten uit den treure worden herhaald. Een paar staaltjes toch mogen hier hun plaats vinden: ze zijn verrassend, en waarschijnlijk eigen vondst. Aan de G.O. heeft Ignatius toegevoegd: 'Regels om gelijkgezind te denken met de Kerk', waarin de onderworpenheid aan de Kerk tot het uiterste wordt gedreven. 'In de praktijk, zegt H., gaat het aldus: de retraiten richten zich niet naar de Kerk, maar juist omgekeerd: deze komt geheel onder den invloed van de G.O.'Ga naar voetnoot(3) Hoe ver die invloed reikt vernemen we uit de volgende verklaringen: 'De goddelijke (?) onfaalbaarheid heeft de Paus te danken aan de Jezuïeten, en ze werd hem geschonken, niet om religieuse motieven, maar alleen omdat de Sociëteit een opperretraiteleider wenschte, die (sic) ze als Gods vertegenwoordiger konden beschouwen.'Ga naar voetnoot(4) Lourdes en haar wonderen, het geloof aan den duivel, bijgeloof en magie, dat alles, klagelijk overblijfsel van de Middeleeuwen, dankt zijn behoudt en zijn bestaan aan de G.O. Men is verwonderd hoe een mensch in gemoede meenen kan te doen aan 'voraussetzunglose' wetenschap, en tevens blijk geven van zulk een totaal onbegrip. Op wetenschappelijk gebied hebben de Jezuïeten, volgens | |
[pagina 40]
| |
H., niets groots tot stand gebracht, en de oorzaak daarvan vindt hij in den geest der Geestelijke Oefeningen, die alle vrijheid van denken en den critischen zin in den weg staat. 'Evenmin bevorderen de Exercities den critischen zin... Daar bestaat een onoverbrugbare kloof tusschen den zoeker naar waarheid en den man, die van het dogma uitgaat. Dan heiligt het doel de middelen en neemt men zijn toevlucht tot allerlei halve waarheden, ja, verdraaiingen, die bedenkelijk veel op vervalschingen lijken, al tracht men door een mild woord als pia fraude (sic) er zich van af te maken.'Ga naar voetnoot(1) In een nota wordt de bron aangegeven, waar hij zijn dorst naar 'voraussetzunglose' waarheid is gaan laven: 'Ik behoef hier slechts te wijzen op een uitgelezen verzameling van zulke uitlatingen, die de ex-Jezuïet Hoensbroech heeft gepubliceerd in zijn nagelaten werk: Der Jesuitenorden.'Ga naar voetnoot(2) En willende op zijn beurt bewijzen, dat nu nog zooals voor 50 jaar 'verdraaiingen en vervalschingen' voor den Jezuïet 'geen verzuim of zonden tegen de waarheid zijn', haalt hij een citaat aan van den welbekenden Pater Lippert: 'De tegenwoordige wetenschap is niet langer een geschenk van buiten af, door de dingen in onze ziel geprent (objectiviteit), maar een product van onze eigen ziel (subjectiviteit).'Ga naar voetnoot(3) Uit het verband, waarin deze tekst voorkomt, blijkt duidelijk dat P. Lippert hier uitdrukt niet zijn persoonlijke opvatting van de wetenschap, maar die der moderne wetenschapsmenschen: voor hen is de wetenschap niet langer een van buiten af kant en klaar gegevene, die de louter passieve geest als een beeld in zich laat afdrukken, maar als een steeds in wording zijnde, waaraan de actieve geest vorm geeft. In die moderne opvatting van de wetenschap moet nog het goede van het | |
[pagina 41]
| |
kwade gescheiden worden, zegt Lippert, en het is de taak der Kerk, en derhalve, voor haar deel, van de Sociëteit, den modernen geest tegen zichzelf te behoeden, en aldus te redden. De tegemoetkoming van een welwillenden geest, die de moderne wetenschap en haar streven waardeert, heeft H. misduid en vervalscht tot een huldiging van een grenzenloos subjectivisme, en de apologie van de leugen, in den dienst van het dogma. Om te sluiten waagt H. een paar woorden aangaande de toekomst der Sociëteit. Naast den 'geweldigen stillen strijd binnen de Kerk door crypto-modernisten en liturgisten gevoerd', voorziet hij 'dat de meer democratische opvattingen en volksverlichting van zulk een beteekenis ook onder de groote massas in de Roomsch-Katholieke landen gaan worden, dat de Kerk en de Orde zich meer zullen openstellen voor het moderne denken.'Ga naar voetnoot(1) De Jezuïeten weten door hun geloof, en door de geschiedenis, dat de lotsverbondenheid van de Kerk en hun orde niet zoo innig is, als H. het hier en elders voorstelt; doch zijn uitspraak, rechtzinnig gevat, zal hen troosten en gerust stellen.
Ik weet niet of Dr Hegardt, de goede diensten indachtig die de Bibliothèque des Exercices hem vier maanden lang heeft bewezen, een present-exemplaar naar Edingen heeft opgestuurd. Zoo ja, dan zal de opvolger van Pater Watrigant het in dank hebben ontvangen. En heeft hij het dan, teleurgesteld voorzeker, maar niet verwonderd, en zonder eenigen wrok door gelezen, dan zal hij het, tot zijn groot spijt, hebben gerangschikt bij de lasterliteratuur tegen de Geestelijke Oefeningen, en tegen de Sociëteit. | |
Een woordje over den vertaler en den inleider.Over de waarde der vertaling kan ik niet oordeelen. Het Nederlandsch leest vlot, is niet, wat de spelling betreft, verzorgd, en wijkt wel eens, vermoed ik, van het Zweedsch af. Voor wiens rekening de volgende fouten komen weet ik niet-: creaturae passae sunt me vivere, wordt vertaald: de schepselen hebben geleden opdat ik in stand kon blijven. Het bekende woord van den Areopagiet: Theia paschôn, 'iets goddelijks ondergaand', wordt door H. vertaald: 'die lijdt als een god'. Wat in de Exercitia 'de praeludiummeditatie der compositio' mag wezen, is een raadsel. | |
[pagina 42]
| |
Wat elken lezer onmiddellijk treft is het hoogst belangrijk voorbehoud dat vertaler en inleider meenen te moeten maken en beklemtoonen aangaande opvattingen, die het heele werk ten grondslag liggen: de autonome moraal, en de zuiver rationalistische wetenschap. Waarom dan toch het lezend publiek van Nederland een boek aanbieden, opgebouwd op grondstellingen, die men niet aanvaardt, en waartegen men moet waarschuwen? Welk nut Prof. Aalders er toch in vindt, kunnen we opmaken uit de volgende verklaring: 'Hier blijkt de schrijver (Dr Hegardt) te staan op het standpunt, dat het z.g. bovennatuurlijke verklaart uit suggestie, en het Jezuietisme alleen bestrijdt vanuit de positie der wetenschap'. Als we dien tekst goed vatten, dan blijkt daaruit dat althans in de oogen van Prof. Aalders het boek van Dr Hegardt als strijdmiddel tegen het Jezuietisme dienst kan doen, en daarom heeft hij over de verdachte grondstellingen heen gezien. In zijn degelijke bespreking van H.'s boek stelt P. Notebaert in de 'Studiën' van Febr. 1940 de vraag: 'Hoe is Prof. Aalders er toe gekomen zijn zeer gezienen naam, als wetenschappelijk man, aan dit werk te verbinden?' Misschien ziet de Professor, evenals Dr Hegardt, in de Jezuieten de immer waakzame en strijdvaardige verdedigers van de orthodoxie, die geen anderen vrede kennen dan de 'Pax Romana', en zou hij het als een zegen beschouwen dat hun invloed in de Kerk ging afnemen. Doch de Pax Romana is de eenige die op God is gebouwd, de eenige die in leer en leven voor altijd is gewaarborgd, en die, even als de vrede van Bethlehem, te vinden is voor al de menschen van goeden wil. |
|