Streven. Jaargang 9
(1941)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
De geschiedenis en de verhalende literatuurGa naar voetnoot(1)
| |
IAls een verteller het woord neemt: 'ik wil u iets vertellen', zegt hij dan; of ook: 'ik zal u een geschiedenis vertellen'. Een geschiedenis vertellen: dat woordgebruik kan niet toevallig zijn, en daarvan uitgaande mogen we de geheele verhalende literatuur in de feiten reeds laten wortelen. Wij vertellen omdat er wat gebeurt. Gebeurde er nooit iets: wie dacht ooit aan vertellen? Sprakeloos zouden we bij elkander zitten: als menschen namelijk, die, altijd samen, hun vereenigde verveling zooveel zwaarder voelen drukken. Omgekeerd moet, hetgeen we vertellen, ook gebeurd zijn; zelfs bij een sprookje of fabel fingeeren we zulke werkelijkheid. 'Het is alles werkelijk zoo gebeurd', schrijft Frederik van Eeden bij den aanvang van zijn Kleine Johannes: ware het overigens anders, het verhaal verloor zijn vat op ons. Wie toch luistert, tenzij boosaardig of belanghebbend, naar een patent liegenden leugenaar? De geheele vertelkunst wortelt in het werkelijk gebeuren; van elke vertelling is een verloop van feiten het eerste model. Maar hoe komt het dat de menschen het verleden altijd weer | |
[pagina 15]
| |
moeten ophalen? Halen ze niet nutteloos oude koeien uit de gracht? Hoe het komt? Omdat een gebeurtenis nooit geheel voorbij is. Ze bestaat in haar gevolgen vooreerst, en van de gevolgen zijn we altijd geneigd op te klimmen tot de oorzaak. Ze bestaat ook symbolisch, als ik zoo spreken mag: ze draagt een blijvende waarde in zich, die ze, op elk soortgelijk gebeuren, op de geheele werkelijkheid tenslotte, altijd voort gelden laat. Al het voorbijgaande openbaart iets van het eeuwige; in elk feit, hoe toevallig ook, geeft het onvergankelijke zich bloot. Waarom moet de mensch het gebeurde altijd weer vertellen? De openbaring er van is niet voltooid; hij zet haar voort. Telkens peilt hij de feiten, spiedend naar den glans der eeuwigheid; telkens gooit hij, visscher naar wat blijven zal, zijn angel in het vlietende water: ditmaal trekt hij den visch misschien boven. Voor den oppervlakkig levenden mensch vervloeit het bestaan op aarde. De dieper levende bouwt aan zijn innerlijk paleis: geheel zijn ervaring en die van veel anderen hoort bij het materiaal en de meubileering; veel rijker, duurzamer en meer onvervreemdbare schatten verwerft hij van wijsheid, vrede, verbondenheid met God en evenmensch. Met den dood pas is het paleis voltooid; voorgoed zal hij het dan bewonen. Waarom moet de mensch steeds weer vertellen? Gelijk de bedevaarder, heel ver voor zich, den toren ziet van het heiligdom waar hij bidden zal: zoo ziet de pelgrim op aarde, in het vergezicht der vertelling, iets van het wenkende tehuis.
We kunnen hier verder op ingaan en deze twee vragen beantwoorden: wat is de geschiedenis voor ons? In verhouding daarmede: wat is het literaire verhaal? De geschiedenis vooreerst. Zij is het verloop van het menschelijk bestaan op de wereld. Niet alles daarvan, gelijk het, uur na uur, en duizenden jaren lang, in milliarden van eenlingen en honderden volkeren wisselde en keerde; de geschiedenis is een samenvatting en keuze van feiten en omstandigheden, waar alles virtueel in vervat ligt, alles gesuggereerd. Naast een uitgebreide kennis van voorvallen en toestanden, onderstelt zij dan ook een alles vereenigende levensbeschouwing. Vanaf het zuivere materialisme van een Marx, Comte, Taine | |
[pagina 16]
| |
(van een Pirenne zelfs, die alles tot het spel herleidde van economische belangen), kan die levensbeschouwing, door alle stadiën heen (door de cultuurphilosophie, door de sociale, politieke, religieuze, ethische opvattingen van een Spengler, een Chesterton, een Freysig, een Huizinga, een Belloc, een Maritain, een Leclerc, een Berdjajew, een Dawson) opstijgen tot grootsche visie van een Bossuet, die alom de Voorzienigheid handelen ziet, - tot de tragische aandoening van een Pascal, die Christus in doodsstrijd aanschouwt tot aan het einde der eeuwen, - tot de mystieke vlam van een Augustinus, die de wording uitbeeldt van de 'civitas Dei', den staat van God... Altijd ligt, bij een compleet geschiedschrijver, een totaliseerend systeem ten gronde - een mythe (zoo noemt men het thans) die alles verklaart en zelf geen verklaring behoeft -: daaraan ontleent zijn praestatie haar bekoring en beknelling, - en, méér dan een buitmakende tocht door de velden van het verleden, wordt de geschiedenis de eerste en de beste van alle bezinningen, een uitzien naar de bestemming van mensch en samenleving, een uitmeten van grootheid en kleinheid, onvergankelijkheid en bederf; voor den geloovige wordt zij een ontmoeten van Hem die gezegd heeft: 'Ik ben de weg'. Het mysterie van de geschiedenis! In de studie van het verleden hebben menschen kunnen verzinken. Zij vergaten het heden; met helden en grooten gingen ze om, in een atmosfeer van adeldom en fierheid. Van het verdoovende gewoel der bovenwereld bevrijd, wandelden ze, gelijk de held Aeneas eens, in de Eliseesche velden, en haalden uit het verleden de toekomst op. - Dank zij het verleden. vonden veel hervormers inspiratie en richting: de lijnen der ontwikkeling door de ervaring vastgelegd, trokken zij tot in de toekomst door, die zij beheerschten omdat zij het verleden eerst hadden beheerscht. - In de overlevering van hun volk hebben menschen van goeden wil den moed gevonden om er voor te sterven; zij heeft velen geleerd dat er geen grooter en schooner leven bestaat, dan het geofferde voor een zaak, die allen aanbelangt. De geschiedenis verbindt en bezielt, veredelt en verheft de menschen: ieder afzonderlijk en allen samen, - en diep achter het mysterie van bestaan en vrijheid, wisselvalligheid en ongelijkheid van lot, vermoedt men een doorwerkende voorzienigheid: een onzichtbare zon, van alles en allen de kleur, de vorm en de groei. | |
[pagina 17]
| |
'Men groeit enkel aan de traditie groot', schreef eens de auteur FonteyneGa naar voetnoot(3). Aandachtig beschouwd en consequent ingeleefd, legt de geschiedenis de onvergankelijkheid vast in het wereldverloop. Zij is het geweten der menschen, die zij de werkelijkheid peilen leert, er uit kiezen, het beste volgen. Tegelijk is zij de scepter dien zij zwaaien over tijd en ruimte, dood en vergetelheid: erfgenamen van den eeuwigen schat dien hun voorgangers verwierven, zullen zij hem, met hun daden verrijkt, overlaten aan wie na hen komt. Het mysterie der geschiedenis! Zij kan onze rust zijn en liefhebberij, onze toevlucht en bevrediging, onze leerschool en wijsheid, onze bezinning en vrome bezieling; het hoofd doet zij ons hoog houden en de knie buigen. Wie haar geheel aanvaardt, neemt, bewust en getrouw koninklijk en deemoedig, deel aan den algemeenen pelgrimstocht naar het huis van den Heer.
Evenals de geschiedenis, op grond van feiten alleen, de diepten doorschouwt van vrijheid, saamhoorigheid en bestemming: evenzoo, met een andere methode, de verhalende literatuur. Met een omgekeerde methode veeleer: de verteller fingeert de feiten, door den historicus uit de documenten gehaald. Van het gebeurde gaat de historicus uit: hij biologeert den sfinks, tot deze zijn geheim bekend maakt; de verteller daarentegen heeft in zich een onvergankelijke werkelijkheid ontdekt, die hij in een verloopend gebeuren zuiver weet voor te stellen. De symboliek van het gebeuren: beiden trachten haar te bereiken; doorheen het voorbijgaande en toevallige, laten beiden iets eeuwigs en noodzakelijks schemeren en lichten. De onvergankelijkheid in het vergankelijke: voor beiden stelt zich hetzelfde probleem; doch terwijl de eene haar moeizaam verover, speelt de andere er mee, als met een vogel dien hij vliegen laat en weer vangt. De eene zoekt en vindt een objectieve vergankelijkheid; van een subjectief waargenomene gaat de andere uit, en deze blijkt dan objectief ook. Zwaar beladen en niet zonder gevaar beklimt de eene den bergtop, dien de andere, van uit een vliegtuig, onder zich ziet. De eene zwoegt, de andere zweeft. Vandaar het encyclopedisch karakter, het | |
[pagina 18]
| |
logge en massale, van een geschiedkundigen arbeid; vandaar zijn onweerstaanbare overtuigende kracht, want de feiten spreken; vandaar anderzijds het fantastisch-willekeurige van veel verhalen, waaraan men eenvoudig gelooven moet. Dan pas wordt men in hun verrassende werkelijkheid geheel opgenomen. Wat is het waardevolle verhaal voor ons? We hebben niets beters! Het is een betoovering en een ontvluchting: in een andere wereld treden we binnen, met het genot van een veel dieper geluk. Daar zien we, door de oppervlakte heen, het wezen der dingen: zoo zijn ze altijd, of ze zijn zichzelf niet meer. Het verhaal is een spel en een ernst: spelende leeren we hetgeen we, geheel ernstig, nooit hadden begrepen. Het is een gave en een verlokking: de zaligende droomwereld doet ons hunkeren naar meer zaligheid. Het is een bedrog en een openbaring: de dieren hebben toch nooit gesproken; maar wat in dien tijd zou geschied zijn, legt ons den huidigen tijd verbazend goed bloot. Lijnrecht staat het tegenover een dorre didactiek, en het is het eerste der didactische vormen. Wat men eens heeft hooren vertellen, vergeet men nooit meer, - en hoeveel zondaars hebben, door de parabel van den verloren zoon bij voorbeeld, den weg gevonden naar het barmhartig vaderhuis! Wat is het waardevolle verhaal voor ons? De tooverstaf die alles bekoorlijk, ja wezenlijk leven doet! De rust, de balsem, de bezieling, de zuivering! Door een verhaal bracht de profeet Nathan den koning David tot berouw; dit of dat verhaal vormt altijd voort helden of heiligen.
Bij de verhouding tusschen de geschiedenis en de verhaalkunst blijf ik nog even stil. Geschiedenis en verhaalkunst: ik stel ze me voor als een vader en een zoon. De geschiedenis is de landbouwer, die, in het zweet zijns aanschijns, veel zelfontgonnen hectaren gronds bewerkt; de verhaalkunst is, op die heerlijke hoeve, het spelende kind, de erfgenaam. De geschiedenis bouwt, de verhaalkunst fantaseert. In sprookje en fabel, hoe luchtig ook: nooit mag de verhaalkunst het gebeuren geheel loslaten; ver afgedwaald, loopt het kind verloren en sterft. Omgekeerd mag de geschiedenis de verhaalkunst niet misprijzen: als hij met zijn kind heeft gespeeld, hoeveel intenser en blijder werkt de landbouwer dan door! In de schijnbaar onbekookte invallen van geboren | |
[pagina 19]
| |
vertellers, vinden de historici meermaals de diepe symboliek, door hun ontzagwekkend feitenmateriaal zoo weerbarstig onthuld. De verhaalkunst wortelt dus in de geschiedenis; de geschiedenis bloeit tot verhaalkunst herhaaldelijk uit. Als logge, vadsige dieren geven de opeengestapelde voorvallen zich traag slechts bloot; sierlijk en als zonder moeite plooit de dichterlijke verteller ze naar hun diepere beteekenis. Een historicus mist soms verbeelding: nooit wordt hij dan ook in zijn vak niet, een scheppend of vernieuwend genie; - ondoordacht flanst een verteller soms een gebeuren aaneen: zijn oppervlakkige willekeur ontneemt aan het verhaal werkelijkheidsgrond en waarde. De geschiedenis en de verhaalkunst, beide in hun volmaaksten vorm, stellen op de wereld een menschheid voor, die onvolmaakt reeds bezit wat haar voorgoed eens gelukkig maakt. Hoe verborgen ook, altijd werpt, in elk van beide, het alles eens voltooiende hiernamaals zijn licht reeds vooraf. | |
IIDe geschiedenis en de verhaalkunst zijn dus van één geslacht. Laat de kleine verhalen nogal luchthartig wegfladderen uit het ouderlijk nest; de grootere vertelling - het epos of de roman - komt de geschiedenis herhaaldelijk nabij. Over de oude epiek en over de hedendaagsche romankunst wil ik, in een tweede deel, nog even spreken. Het epos en de geschiedenis: in bepaalde gevallen zou men beide wel één maken. Want het epos doet zich dikwijls als geschiedenis voor: een geschiedenis dan, die meer waarheid bevat dan de louter uitwendige. Representatieve feiten en gestalten werden er voor gekozen: de kenteringen der tijden en hun groote kenteraars; de knooppunten in het wereldverloop en wie de knoopen te leggen vermocht. De feiten staan aangegeven en geïnterpreteerd; als een reeks van nieuwe voorvallen is, in het verloop zelf, de interpretatie geweven. Wat in den tijd verhakkeld lag en uiteen: de epische dichter voegt het samen tot een dramatische kern; de historische figuren schept hij om tot tragische gestalten en karakters. Boven hun | |
[pagina 20]
| |
bestemming hangt hij een hemel: een alles besturende Voorzienigheid of een alles beheerschend noodlot. Zoo komt het epos als geschiedenis dan voor: een uiteraard belangrijke materie, vernuftig geordend en verduidelijkt, door een religieuze overtuiging bezield en gedragen, - en de krachtig doorwerkende ordening, méér nog de religieuze inslag, teekenen en kleuren de feiten en figuren: het worden symbolen, telkens één uit millioenen. Bijna altijd ging een lange incubatie het definitieve epos vooraf. Jeugdig en krachtig had een jonge gemeenschap groote dingen gedaan: die geschiedenis vormde de oorspronkelijke epische materie. Steeds voortverteld en bijgewerkt, groeide ze tot in het eindelooze soms uit, en viel dan uiteen door haar overvloed. De kennis, het geloof, de fierheid van velen gaven aan verhaal na verhaal vorm en gestalte; van mond tot mond werden de legenden mooier, diepzinniger, leerrijker, wonderbaarder: engelen en goden, menschen en booze geesten steunden en hielpen, belaagden en bestreden er elkander. Eindelijk haalde iemand uit die weelderige verscheidenheid, een doorloopende ontwikkeling van feiten op; hij besnoeide, vervormde, voegde samen: het werd een bloeiend organisme, waarvan de deelen leefden door elkander. Zoo ontstond het eigenlijke epos: het werk van één dichter, die, erfgenaam van het dichterlijke volk, woekerde met zijn erfdeel. Een overrijken oogst had hij binnengehaald; dan leverde hij kiemkrachtig zaaigraan, tot nog rijker oogsten. De groote epen zijn van een doorproefd materiaal. Ze zijn de ordende greep in een ordeloozen schat, - het verrassende, ééne resultaat van veler gemeenschappelijk denken, verlangen, gelooven, soms eeuwen lang. Alles van het volksbewustzijn nemen ze in zich op: kennis, adel van gemoed, fierheid, deemoed voor Gods bestemming; het volk blijven ze bij als zijn grootste rijkdom. Uit zijn eerste geschiedenis groeiden ze op, de belangrijkste factoren misschien van zijn verdere groeikracht en geschiedenis. Als een kathedraal die uitsteekt boven een stad, zoo beheerscht elk van hen een menschelijke groepeering en haar bestemming. | |
[pagina 21]
| |
Heel moeilijk kan men, met een epos, een bepaalden roman vergelijken: beide werken verschillen te veel van elkander. Eén vergelijking gaat slechts op: een globale romanproductie namelijk, naast het epische incubatieproces geplaatst, dat, in vroegere eeuwen, op een evenwichtig en grootsch epos soms uitliep. De romanproductie, gelijk wij ze kennen, ving aan in de achttiende eeuw. Toen overrompelde het ongeloof voor het eerst onze Westeuropeesche beschaving; toen ontkiemden liberalisme en individualisme, socialisme en democratie: voor het eerst wankelden de tronen. Met den nieuweren tijd valt ze bijna precies samen: met zijn gedachtenstroomingen en onwentelingen, zijn individueele bandeloosheid en zijn neerhalen van alle gezag; met zijn ontzagwekkenden materieelen vooruitgang, zijn moreele en religieuze inzinking. Met den tijd waarop, naar de laatste jaren en gebeurtenissen te oordeelen, onze cultuur zichzelf vernietigt. Welk verschil dan met de oudere epiek! Elke groote epiek onderstelt een gezamenlijke religieuze overtuiging; de hedendaagsche romankunst staat ontvoogd en vrij. Koningen en veldheeren worden door de epiek tot helden omschapen; onze democratische tijd behandelt, in intrigues buiten elke heldhaftigheid om, burgers en banale menschjes. Het epos, tot voordracht of zang bestemd, dankte daaraan zijn toon en stijl; de romankunst heeft allen stijl verloren, dikwijls verliest ze zelfs den verhaaltoon. Levenskrachtig teerde de epische kunst op dezelfde motieven en onderwerpen, nooit geheel uitgeput en altijd weer een openbaring; zijn leven lang, moet de hedendaagsche romanschrijver nooit gehoorde melodieën spelen op een splinternieuw instrument. Bij uitzondering slechts vloeit de romanvloed tot een groot werk samen; het oude epos ontstond als de stroom, door veel kleinere rivieren gevoed. Episch, naar de traditioneele beteekenis van dat woord, mogen we onzen tijd niet noemen; de epiek, die in de romankunst tot uiting komt, is van een andere soort.
De romanproductie staat in het teeken der laatste eeuwen. Op alle domeinen bijna zijn de menschen op een ontzagwekkende wijze vooruitgegaan; maar ze loopen gebukt onder het | |
[pagina 22]
| |
gewicht van hun verworvenheden. De techniek, de speculatieve wetenschap, de kunst, de vormen van samenleving en samenwerking: niemand kan alles nog beheerschen. In zooveel specialiteiten is het verbrokkeld; de hedendaagsche cultuurmensch is een te zwaar beladen reiziger. Elk deel van zijn bagage kan hij verantwoorden; ze voegen zich niet meer samen in den dienst van een zooveel grootere en gelukkiger menschheid: ze heerschen. De romanproductie is een van die wereldvorstinnen: in plaats van ons op te heffen, gelijk de epiek het eens deed, pijnigt zij ons in verscheurdheid, drukt in willoosheid ons neer. Geheel los van den godsdienst, de volksverbondenheid, de wetenschap, de wijsbegeerte, de ethiek, de levenskunst, vindt ze in zichzelf evenmin cohesie. Niets is meer verscheiden dan de romans onderling; in schijn alleen verrijkt ons hun bonte ordeloosheid. Een oppervlakkig verzamelaar zal zich, met de vondst van het meest buitensporige, het meest verrijkt wanen; zoo vormt de hedendaagsche romanliteratuur een bizarre verzameling, die dag aan dag groeit. Een verstikkende slingerplant gelijk, omknelt zij veel stammen. Ontzaglijk veel arbeid, talent, ernst zelfs worden er aan besteed, herhaaldelijk er aan vergooid. Want het verhaal, de stijl, de ordening, de strekking, zijn meestal geïmproviseerd: de improvisatie is de gewone werkwijze geworden, en men verwart haar met de artistieke creatie. Alles werd, hoe behendig en geniaal soms ook, haastig toch uitgevonden en slordig samen-geflanst: hoe wil men dan de rustig volgroeide conceptie, het zacht bezonken inzicht, de gezonde en organische geleding bereiken, die het epos van andere tijden sterker maken dan de eeuwen? De hedendaagsche romankunst ontkomt niet aan de actualiteit. Noch journalistiek, noch feuilleton, teert ze toch op de heerschende, snel vervlietende stroomingen en bewegingen. Weinig tracht zij ze te verdiepen; ze speelt er mede gelijk een kat met een bol saai. Normaal is het dan ook dat de meeste werken, ook de hoogst geprezene en meest verspreide, tenslotte vlug voorbijgaan: het genre besluit in zich een haastige vergankelijkheid. Versta me hier niet verkeerd. Ik misprijs ze niet; nog minder ga ik ze te lijf. De overmatige productie er van is echter functie | |
[pagina 23]
| |
van den verloopen tijd: een tijd waarin veel teloorging, - en dat de roman-geest, globaal genomen, beroofd staat van een fier-besefte traditie, van een doorwerkend gevoel voor artistieke verantwoordelijkheid en verzorgden stijl, van concentratie en stilte: het mocht wel een wonder heeten, ware het niet geschied.
Op alle domeinen van de literatuur werd, in de laatste eeuw, aanhoudend geëxperimenteerd: het duidelijkst op dat der poëzie, het meest en het diepst misschien op dat van den roman. Deze leende zich ook daartoe: vanaf zijn oorsprong wilde hij steeds, uit de haven der zuivere verhaalkunst weg, vrijbuiter spelen in de wateren der wijsgeerige bespiegeling, der heerschende ideeën, der sociale beweging. De roman in briefvorm bij voorbeeld, op het einde der XVIIIe eeuw, vlocht noodzakelijk velerhande beschouwing en theorie om het als teruggeduwde gebeuren, en zijn best geslaagde specimens (van Goethe of van J.-J. Rousseau) zijn beroemde tijdsdocumenten geworden of dragers van een bepaalde levensopvatting. Ook veel van de sedertdien beroemd gebleven romans zijn eerder ideologisch opmerkelijk dan artistiek waardevol: bij Dostojewski gelijk bij Sigrid Undset, om maar twee der meest befaamde auteurs te noemen, valt de nadruk toch eerder op den verstandelijken, ethischen, religieuzen inhoud dan op het literaire bereiken. Het oude epos mist den intellectueelen of socialen diepgang daarom niet; doch deze is er veel minder formeel en bewust aanwezig. Het roman-genre had altijd iets tweeslachtigs. De roman-à-thèse, de psychologische, de sociale, de religieuze, de katholieke roman: elke van die benamingen bewijst hoezeer de bespiegeling, de propaganda, de analyse of wat dan ook, den verhaaltrant bewerkt hebben en beïnvloed, - de romantische, de realistische, de naturalistische, de symbolische, de impressionistisch-beschrijvende, de expressionistische roman, het detective-verhaal en de feuilleton: hoe is de algemeene benaming een vlag geworden, die allerlei lading dekt! Hoe heeft de roman zich, bij alle bewegingen en begeerten, al te cameleonachtig aangepast! Een zoo verregaande soepelheid maakt het verschijnsel zooveel interessanter. Te weinig bestudeerde men nog den in- | |
[pagina 24]
| |
vloed van de romanproductie op de gedachtenstroomingen der laatste eeuw, en omgekeerd dien van de stroomingen op den romanvorm. En heeft men er genoeg opgewezen hoe, voor hedendaagsche romanschrijvers, bepaalde zienswijzen of inkleedingen zich bijna opdringen? De Freudiaansche levensaspecten bij voorbeeld; of de roman in den eersten persoon gesteld: de ik-vorm, die een belijdenis aanduidt of de kroniek van een eigen beleven. Doch dit hoort niet meer bij mijn onderwerp. Dit andere hoort er wèl bij: in de laatste tijden en vooral bij ons, heeft de roman zich van de geschiedenis te veel losgemaakt; hij moet er terug heen!
Los van de geschiedenis, heeft de roman het contact met de werkelijkheid bijna geheel verloren. Om zijn zoo plooibare veelvormigheid juist, dreigt hij in de bespiegelende wetenschap verwarring te stichten, de letterkunde en den stijl te ontredderen, de werkelijkheid anders voor te stellen dan ze is, en veel hoofden en harten op hol te brengen. Meer dan eens verkondigt hij willekeur voor wijsheid, geeft hij mooien schijn uit voor weldoende schoonheid; of brengt hij papieren kunst onder de menschen en conventioneele wijsheid. In alle vormen gaan de romans voorbij, als wolken aan den hemel. Al te tengere kinderen van een overigens reeds bloedlooze cultuur, zijn ze van de harde werkelijkheid dikwijls te weinig doorkneed, te weinig er naar gevormd. In de geschiedenis vooreerst ligt genezing en kracht. Daartoe teruggebracht, vindt de roman den verhaaltrant weer, dien hij thans gedeeltelijk heeft verloren. Want een werkelijk feitenverloop dient weer tot model, en de werkelijke tragiek of verrassing van onvoorziene voorvallen inspireeren altijd den besten verhaalvorm. - Zijn ernst en diepte vindt de romancier terug, zijn oprechtheid en het besef van zijn bijzondere roeping: op de cultuurhistorische problemen aangewezen, hoe zou hij niet dieper peilen, met een ernstiger en milder gemoed! - Idealiseerend en weldoend wordt zijn arbeid: deze populariseert het beste van het verleden met zijn noodzakelijke begeestering. - Ruimer wordt zijn blik: met een nieuwen horizon ontkomt hij aan de beperkte actualiteit... Met de geschiedenis weer samengebracht, neemt de verdienstelijke | |
[pagina 25]
| |
roman de taak van het oude epos eenigermate op zich, en Albrecht Rodenbach had toch gelijk, toen hij Conscience's Leeuw van Vlaanderen den Vlaamschen Ilias noemde. De geschiedkundige roman is, onder de romans, de allereerste. Niet de eenige, niet de meest beoefende; maar ceteris paribus de meest soliede, duurzame, ernstige, ruime en diepgaande. Hij verbindt de geschiedenis met de fictie, en waar dat verband geheel teloor gaat, mist de fictie haar onontbeerlijk evenwicht.
* * *
Hier houd ik op; maar me dunkt: hier had ik moeten beginnen. Als het waar is dat de verhaalkunst in het feitelijk verloop altijd wortelen moet: dan is, voor het hedendaagsche verhaal dat hoofdzakelijk uit romans bestaat, de historische roman de stoere stam, die, diep in den grond, de al te breede kruin één houdt en hoog steekt. Verdween hij: ze viel uiteen in laag, wanordelijk struikgewas. - Als het waar is dat de verhaalkunst een breede basis behoeft van werkelijkheidszin en trouw aan de waarheid: dan staat ze thans op de historische-romankunst gedeeltelijk gebaseerd. Op den heimatroman ook wel en op den lokalen roman; maar is de historische roman geen heimatkunst in de ruimste beteekenis van dat woord? - Als het waar is dat de geschienis voor een volk de beste van de bezinningen beteekent en een uitzien naar zijn hoogste bestemming: dan hebben, in tijden van individualisme, de historische romans zijn kostbaarste deugden bewaard van manhaftige eensgezindheid, bewuste fierheid en dienstbaar geloof; dan leggen de historische romans, gelijk wij er vandaag een huldigenGa naar voetnoot(4), de kiemen voor een schoonere toekomst, terwijl zij misschien de eerste materie aangegeven voor het eens te dichten epos... U ziet het: over de artistieke, de cultureele, de ethische en religieuze rol van den historischen roman, over zijn verhouding met de verhaalkunst gelijk met het volksleven, ware de voordracht nog te beginnen! - en beschaamd moet ik dan afbreken deze al te lange, al te losse praeambula. |
|