Streven. Jaargang 8
(1940-1941)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 560]
| |
Economische kroniek
| |
[pagina 561]
| |
een gedetailleerde en chronologisch getrouwe beschrijving van de zeer veelvuldige en ingewikkelde maatregelen die de Duitsche Regeering sinds 1931 genomen heeft om den koers van de mark stabiel te houden en maakt daarna de balans op van de bekomen resultaten; Dr LUCKAS interesseert zich meer onmiddellijk aan de theoretische zijde van deze problemen. Hij is er vooral om bezorgd, het begrip zelf van deviezencontrole en van een economisch systeem dat op deviezenreglementeering gebaseerd is scherp te omschrijven, om dan duidelijk onderscheid te maken tusschen hetgeen noodzakelijk verband houdt met de deviezenreglementeering en hetgeen daar los van staat. Dit onderscheid laat hem toe een kritisch standpunt in te nemen tegenover belangrijke onderdeelen der economische politiek van de laatste jaren ofschoon hij het grondbeginsel zelf van de deviezencontrole volkomen verrechtvaardigt. Het is ons natuurlijk niet mogelijk in dit kort bestek al de verschillende onderdeelen van deze twee zeer belangwekkende studies te bespreken. We zouden eerder willen trachten, een duidelijk - ofschoon zeer schematisch - beeld te geven van eenige der voornaamste feiten zelf die door onze twee auteurs aangehaald worden, en aan te toonen hoe de techniek der deviezencontrole zich uitgebreid heeft en steeds meer en meer gebieden van de economie is gaan beïnvloeden. Onze lezers zal het wellicht hierdoor gemakkelijker zijn dit zoo typische verschijnsel van onzen tijd te begrijpen en meteen ook beter wegwijs te geraken in de ingewikkeldheid van een economische politiek die nu ook in ons land toegepast wordt. In het boven aangehaald artikel hebben we aangetoond hoe het Engelsche 'Exchange Equalisation Fund' in 1932 opgericht is als een - zoo meende men toen - voorloopig afweermiddel tegen de gevolgen van een ongewenscht toestroomen van kapitalen naar het Vereenigd Koninkrijk. De reden waarom de deviezencontrole reeds zoo dikwijls en door zoovele landen ingesteld werd is integendeel steeds en overal geweest de noodzakelijkheid zich te beveiligen tegen een overdreven kapitaaluitvoer. Na korten tijd kwamen daar gewoonlijk vele andere redenen bij, maar de eerste aanleiding is, voor zoover we weten, altijd geweest: een ongunstige ontwikkeling in de kapitaalbewegingen die gekeerd moest worden. Zoo kunnen we reeds dadelijk vaststellen dat de deviezencontrole het karakter draagt van een protectionistischen maatregel. Door een tolrecht of een invoercontingenteering wordt de hoeveelheid der waren die men van het buitenland koopt ingekrompen en als gevolg daarvan worden ook de sommen die men aan het buitenland te betalen heeft verlaagd. Door de deviezencontrole wordt onmiddellijk het zenden van geld naar het buitenland gerationeerd; de invloed op den invoer van goederen is hier slechts onrechtstreeksch maar niet minder doeltreffend, want de buitenlandsche uitvoerder die niet geregeld betaald wordt zal zeer gauw naar andere, betere klienten uitzien. Door beide soorten van maatregelen wordt tenslotte het land dat ze aanwendt van de rest van de wereld in meerdere of | |
[pagina 562]
| |
mindere mate economisch afgezonderd, en daarin bestaat juist het wezen van het protectionisme. Wij zullen dan ook niet verwonderd zijn te ontdekken dat in de praktijk de deviezenpolitiek op allerhande wijze ineengestrengeld is met de andere afweer- en aanvalsmiddelen die de moderne strategie in zake buitenlandschen handel uitgevonden heeft.
In 1931 had Duitschland een buitenlandsche schuld op korten termijn ten bedrage van RM 16 milliard. De economische en finantieele toestand was toen in de heele wereld, maar toch bizonder in Duitschland zelf, uitermate ongunstig, zoodat het vertrouwen van de geldschieters meer dan wankelbaar was geworden. Van alle kanten begon men dan ook zijn geld terug te eischen en de verantwoordelijke instanties die den koers van de Reichsmark moesten handhaven zagen zich voor een hopelooze taak geplaatst. Op de deviezenmarkt overschreden het aanbod van binnenlandsch geld en de vraag naar buitenlandsch geld steeds aanzienlijk de vraag naar Reichsmark en het aanbod van deviezen, en niets liet voorzien dat die toestand binnen afzienbaren tijd zou veranderen. Het had geen zin nog langer goud en deviezen op te offeren om het evenwicht op de markt te herstellen; den 13en Juli werden, door de uitvaardiging van een algemeen moratorium, alle verplichtingen tegenover binnen- en buitenland voorloopig geschorst en toen eenige weken daarna het moratorium weer opgeheven kon worden was intusschen de deviezencontrole ingevoerd en georganiseerd. Wij behoeven wel tegenwoordig aan Belgische lezers niet uit te leggen wat deviezencontrole is. De twee karakteristieke elementen van de techniek ervan zijn: het verbod van allen handel in deviezen (d.i. vreemde betaalmiddelen) onder particulieren en het monopolie van den deviezenhandel toevertrouwd aan den Staat of aan een half-officieele instelling (in Duitschland aan de Reichsbank). Meestal ook wordt er een vaste koers bepaald tegen denwelken de aan- en verkoop van deviezen moet geschieden. Dit is eigenlijk niet onontbeerlijk maar, zooals gekend, heeft men in Duitschland, vooral in de moeilijke jaren van het begin, het grootste belang gehecht aan het handhaven van een vasten koers, op de vroegere pariteit. Daar de moeilijkheden voor het grootste gedeelte voortsproten uit de overvloedige kortloopende kredieten die door de buitenlandsche geldschieters opgezegd werden, moest er natuurlijk op dit gebied ook worden tusschengekomen. Deels na overeenkomst met de schuldeischers, deels door eenzijdige verklaring vanwege de Duitsche regeering werd de terugbetaling van de meeste buitenlandsche schulden voorloopig verboden. Hierdoor verdween het grootste gedeelte van de vraag naar deviezen en werd het evenwicht op de deviezenmarkt bijna automatisch hersteld. In het binnenland was de vastheid van den koers nu verzekerd. Maar op de buitenlandsche plaatsen bleef de Reichsmark aanzienlijk gedeprecieerd. Om ze weer te doen stijgen zag men zich gedwongen | |
[pagina 563]
| |
langzamerhand alle soorten van overdracht van marken aan buitenlanders te verbieden: men mocht b.v. geen Duitsche betaalmiddelen naar het buitenland opsturen, niets meer storten op de rekening van een buitenlander bij een Duitsche bank, niets meer betalen aan een vreemdeling in Duitschland, zelfs niets meer betalen aan Duitschers voor rekening van buitenlanders, enz., enz. Door al deze omwegen immers konden vreemdelingen de beschikking krijgen over marken (of vorderingen op marken) en ze dan te koop aanbieden in het buitenland; en dit bijkomend aanbod zou steeds op de ongecontroleerde internationale beurzen den koers van de mark hebben doen dalen. Na een zekeren tijd was dit aanbod tot zeer kleine bedragen gedaald en dan waren zeer matige tusschenkomsten van de Reichsbank voldoende om die bedragen op te slorpen en zoodoende den koers van de mark in het buitenland te doen overeenkomen met dien van het binnenland. Die eenheid van koers gold echter alleen voor de z.g. 'vrije' mark, d.w.z. de mark waarover men in Duitschland vrij beschikken kon. Daarnaast waren er toen reeds verscheidene andere soorten van marken ontstaan, die allen dit gemeenschappelijks hadden dat ze niet konden aangewend worden voor gelijk welke betaling, dat zelfs de eigenaar er niet vrij over kon beschikken, dat hun betaalkracht van overheidswege tot sommige, zeer bepaalde voorwerpen beperkt werd. Hun ontstaan was te wijten aan het feit dat toen de Regeering verboden had de opgezegde buitenlandsche kredieten aan de geldschieters terug te betalen, de particulieren geenszins gemachtigd waren geweest om die kredieten te behouden. Op den vervaldag moesten zij het bedrag van hun schuld in Reichsmark storten op een soort rekening-courant die ten gunste van hun schuldeischer geopend werd bij een speciale bank-instelling. Door die storting had de schuldenaar aan al zijn verplichtingen voldaan; maar de geldschieter had daarmee nog geen cent van zijn geld terug gekregen. Hij was eenvoudig crediteur geworden van een rekening die 'geblokkeerd' was, d.w.z. waaruit hij slechts kon putten om in Duitschland zelf bepaalde, scherp gecontroleerde soorten van aankoopen te doen. Dit zijn de beroemde geblokkeerde rekeningen, 'Sperrkonten', waarop gestort waren de z.g. geblokkeerde marken, 'Sperrmarken'. Naargelang de herkomst van die marken waren de aanwendingsmogelijkheden zeer verschillend, zoodat men na vrij korten tijd in Duitschland niet meer één maar verscheidene tientallen soorten van munt bezat. En al die verschillende soorten van marken noteerden ook - in 't buitenland - een verschillenden koers. Immers, wanneer de eigenaars van 'Sperrmarken' hun tegoed aan een landgenoot wilden overmaken, vonden ze des te moeilijker een tegenpartij dat de aanwendingsmogelijkheden van die bepaalde soort marken beperkter waren; daar het aantal koopers van marken die men bijna voor niets kon gebruiken klein was moesten de verkoopers zich groote offers getroosten: de koers kwam zeer laag te staan. Integendeel, | |
[pagina 564]
| |
naargelang de aanwendingsmogelijkheden ruimer waren verminderde het onderscheid tusschen 'vrije' mark en 'geblokkeerde' mark en werd ook het verschil in koers geringer. Ten opzichte van de vrije mark en van het vreemd geld hadden de geblokkeerde marken aldus een echte waardevermindering, een devaluatie ondergaan. Maar met deze bizonderheid dat ze alleen in het buitenland merkbaar was. Daarbij komt dat Duitschland de ontwikkeling ervan steeds beheerschte doordat die waardevermindering in verband stond met de gebruiksmogelijkheden van de Sperrmarken en dat deze naar willekeur konden veranderd worden. De Duitsche Regeering had dan ook geen bezwaar tegen die devaluatie; we zullen dadelijk zien op welke manier zij er nut uit wist te trekken. Tot nu toe hebben wij alleen gesproken van de beperkende maatregelen en de controle in zake kapitaalverkeer. In feite moest de controle zich veel verder uitbreiden, buiten het gebied van het eigenlijke kapitaalverkeer. We willen hier slechts aanhalen de noodzakelijkheid van op geheel het goederenverkeer met het buitenland scherp toezicht te houden. Om kapitaal uit te voeren moet men inderdaad niet noodzakelijk geld sturen. Men kan evengoed gewone waren verzenden. Van af het allereerste begin was het dan ook onontbeerlijk, de uitvoerders te verplichten om de deviezen die zij voor de verzonden goederen moesten ontvangen aan de Reichsbank aan te bieden. Dit was nog niet genoeg. De exporteur kon nog aan kapitaaluitvoer doen, althans voor een beperkt bedrag, door een te lagen prijs te factureeren: hij stuurde dan naar het buitenland goederen die een grootere waarde hadden dan de deviezen die hij als betaling eischte; en die meerwaarde kon gemakkelijk op een of andere wijze ergens in den vreemde tot zijne beschikking gelaten worden; dezelfde methode kon ook aangewend worden in verband met den invoer van goederen waarvoor men meer betaalt dan zij waard zijn. Vandaar de noodzakelijkheid om geheel den buitenlandschen handel tot in alle bizonderheden van elk afzonderlijk contract nauwkeurig na te gaan. Na zeer korten tijd begon zich trouwens deze noodzakelijkheid nog om andere redenen op te dringen. Nauwelijks twee maanden nadat Duitschland de deviezencontrole had ingevoerd had men in Londen het gewichtig besluit genomen het pond sterling los te maken van het goud, met het onmiddellijk gevolg dat de Engelsche munt in prijs gedaald was tegenover de andere munteenheden. Het Engelsche voorbeeld werd door talrijke landen nagevolgd en het merkwaardige dat zich toen voordeed was dat in die landen, tegen de verwachtingen van de meesten in, het algemeen prijzenniveau uitgedrukt in nationale munt niet of nagenoeg niet steeg. Omgerekend in goud of in munten die niet gedevalueerd waren hadden die prijzen aldus een vrij aanzienlijke daling ondergaan, waardoor de concurrentiemogelijkheden van Engeland en de z.g. sterling-blok-landen verbeterd waren. De buitenlandsche handel van de andere landen kwam hierdoor | |
[pagina 565]
| |
in het gedrang en bizondere middelen moesten aangewend worden om den invoer tegen te gaan en den uitvoer te vergemakkelijken. We zullen nu even zien hoe Duitschland tot dat doel gebruik wist te maken van de deviezencontrole en al wat daarmede samenhing. Een belangrijk onderdeel van de deviezencontrole bestaat, zooals we aangetoond hebben, in het nagaan of alle uitvoer tegen een normalen prijs geschiedt en of de exporteurs al de deviezen die zij van hun koopers ter betaling krijgen aan de deviezenbanken aanbieden. In Duitschland nu werd er officieel toegestaan in sommige gevallen op dien algemeenen regel inbreuk te maken. Wanneer een handelaar kon aantoonen dat zijn buitenlandsche clienten dezelfde waren als de zijnen tegen een lageren prijs elders konden verkrijgen en daarom weigerden hun inkoopen nog in Duitschland te doen, dan werd die handelaar gemachtigd zijn uitvoerwaren te laten betalen voor een deel in deviezen en voor een deel in geblokkeerde marken. - We weten dat de Sperrmarken in het buitenland met een disagio verhandeld werden. - Indien de buitenlandsche kooper b.v. 60% van de factuur in geblokkeerde marken mocht betalen en de disagio van die marken 40% bedroeg, dan kwam dat hierop neer dat het bedrag van de factuur voor hem met 24% verlaagd werd. In plaats van voor 1.000 'vrije' marken 12.000 fr. te moeten betalen, betaalde hij: 4.800 fr. voor 400 vrije marken (à. 12 fr.) en 4.320 fr. voor 600 Sperrmarken (à 7,20 fr.). Hij kreeg dus zijn waren voor 9.120 fr. Van zijnen kant was de Duitsche uitvoerder ook tevreden: hij ontving de som die hij verlangde, RM. 1.000, nl.: RM. 400 van de Reichsbank of de deviezenbank, en RM. 600 die uit een Sperrkonto gedeblokkeerd en daardoor 'vrije' marken waren geworden. Voor het Reich waren de voordeelen van die methode de volgende: zonder devaluatie werd de uitvoer vergemakkelijkt en tegelijkertijd verminderde de schuldenlast tegenover vreemdelingen; de uitvoerpremie werd feitelijk betaald niet door Duitschers maar door de buitenlandsche schuldeischers, die het verkieselijker achtten dadelijk 60% van hun geld terug te krijgen, met verzaking aan de overige 40%, dan te wachten op de volledige terugbetaling in een verre en onveilige toekomst. Hun verlies werd zoo voor anderen een winst. Er was echter ook een groot nadeel aan die methode verbonden: het land kreeg door zijn uitvoer veel minder nieuwe deviezen tot zijn beschikking dan anders het geval zou geweest zijn. En die deviezen waren zoo broodnoodig om den invoer te betalen! Reeds in 1934 moest dan ook aan dat systeem verzaakt worden. En daar de uitvoer niet zonder steun kon blijven besloot men een speciaal 'Uitvoerfonds' te stichten waaruit zou geput worden om aan de uitvoerders premies toe te kennen. Voortaan zou de prijs zelf van de uitgevoerde waren verlaagd worden. De buitenlandsche kooper moest het volledig bedrag van zijn schuld in vrije deviezen betalen of op de clearing storten. En aan den Duitschen exporteur die nu een kleiner aantal marken ontving en daarmee niet kon rondkomen | |
[pagina 566]
| |
werd er dan in Duitschland een premie geschonken, precies aangepast aan de offers die hij zich had moeten getroosten en dus verschillend naargelang den aard van de transactie, het land naar hetwelk hij uitgevoerd had, enz. In plaats van, door een devaluatie b.v., alle Duitsche prijzen in gelijke mate te doen dalen verkoos men door dit middel elken prijs afzonderlijk nauwkeurig af te wegen en aan de verschillende toestanden aan te passen. Maar men begrijpt allicht dat het toekennen van dgl. premies niet kon geschieden zonder een verscherpte controle op alle uitvoerkontrakten. Ook in een andere richting trouwens werd nu een uitbreiding van de inmenging van de overheid in de private zaken noodzakelijk. De gelden van het 'Uitvoerfonds' moesten nl. opgebracht worden door de ondernemingen die het meest door den bizonderen economischer toestand van het land begunstigd werden. Een zeer kiesch criterium, en dat een grondige studie van de heele Duitsche economie en al hare onderdeelen veronderstelde!
We hebben zooeven van de clearing gewaagdGa naar voetnoot(3). In 1934 en 1935 was deze wijze van betaling voor Duitschland aanzienlijk in beteekenis gestegen. Ingevoerd om een gevaarlijke ontwikkeling van den buitenlandschen handel te bestrijden, bood ze nu ook zeer belangrijke mogelijkheden tot positieve beïnvloeding van in- en uitvoer. Daar willen wij nog een woord over zeggen. Het sluiten van een clearingakkoord tusschen twee landen heeft als gevolg dat alle goederen of diensten die die twee landen elkander toesturen of bewijzen aan elkander onderling moeten betaald worden, dat de tusschenkomst van derde landen voor de vereffening der schulden uitgesloten wordt. Daar de betalingen alleen bilateraal kunnen geschieden, moet er voor gezorgd worden dat er nooit van uit het eene land (A) meer betaald behoeft te worden aan het andere (B) dan vanuit B aan A. Indien dit evenwicht van de betalingsbalans onderling niet verwezenlijkt is blijven er op de rekeningen overschotten die niet 'verrekend' kunnen worden, hetgeen natuurlijk protesten van het crediteurland uitlokt. Zoo'n overschot kan slechts op twee manieren verdwijnen: ofwel vermindert het debiteurland zijn aankoopen, ofwel verhoogt het crediteurland de zijne. Duitschland nu had in de laatste drie of vier jaren vóór het uitbreken van den oorlog een nijpenden nood aan grondstoffen voor zijn nijverheid; het moest ook nog aanzienlijke hoeveelheden voedingsmiddelen van het buitenland betrekken. Alles werd dan ook in 't werk gesteld om te vermijden den invoer te moeten verminderen. Van den anderen kant, daar de prijzen in Duitschland, zooals we gezien hebben, zeer hoog stonden, waren de Duitschers in staat zeer | |
[pagina 567]
| |
aantrekkelijke voorwaarden aan te bieden voor hun aankoopen in het buitenland. Vooral in de Balkanlanden trokken ze daar profijt uit. Ongeacht de clearingoverschotten die daardoor ontstonden kochten zij er al wat zij noodig dachten. Het resultaat was zeer eenvoudig: het debiteurland verminderde zijn aankoopen niet, het vermeerderde ze integendeel systematisch; er bleef dus niets anders over dan dat het crediteurland zijn invoer uit dat land zou verhoogen. Zeer eenvoudig, ja, op papier; maar in feite beteekende dat een echte omwenteling in de internationale handelsbetrekkingen, met ontzaglijk verregaande gevolgen zoowel in de ruimte als in den tijd. De Balkanlanden waren immers gewoon veel in Engeland, Frankrijk, de Vereenigde Staten en andere overzeesche gebieden te koopen. Daar hadden zij echter niet, zooals nu in Duitschland, schuldvorderingen te innen. Die oude betrekkingen werden voor een groot deel verbroken en de heele economie van de betrokken Balkanlanden begon zich langzamerhand te richten naar die van het land waar zij zulk een levendigen handel mee dreven. In de Zuid-Amerikaansche Staten volgde Duitschland een andere politiek. De kostbare grondstoffen die deze Staten voortbrengen waren op de internationale markten meer gegeerd dan de stapelproducten van den Balkan. Daar zij de markt beter beheerschten zouden die landen niet geduld hebben dat er zich al te groote overschotten ophoopten op de clearingrekeningen. Hier werd dan door Duitschland niet op de eerste plaats op den invoer gelet maar op den uitvoer, natuurlijk niet omwille van den uitvoer zelf, maar omwille van den invoer die dan vanzelf volgen kon. Voor sommige landen werd er eenvoudig geen vaste koers bepaald voor de verrekeningsmark; d.w.z. dat de prijs die de Zuid-Amerikaan moest betalen om een schuld jegens een Duitscher langs de clearing te vereffenen vrij schommelde volgens de wet van vraag en aanbod. Werd er in een land veel uit Duitschland ingevoerd, dan steeg de koers van de verrekeningsmark omdat er veel vraag was naar Duitsche betaalmiddelen; wanneer integendeel de Duitschers daar veel kochten daalde de mark. De regeling van den wederzijdschen handel en het herstel van het evenwicht kon daar grootendeels automatisch gebeuren. Door een daling van de mark werden de Duitsche aankoopen duurder (voor de Duitschers) en vanzelf verminderden ze. Tegelijk werden de Duitsche goederen voor den Zuid-Amerikaan goedkooper en de Duitsche industrie kon dan gemakkelijker bestellingen bekomen. Men het dus officieel een devaluatie van de mark plaats grijpen, maar die devaluatie was niet algemeen: ze gold alleen voor de mark van de clearing tusschen Duitschland en een bepaald land; de andere verrekeningsmarken en vanzelfsprekend ook de 'vrije' mark werden er geenszins door beïnvloed. Meestal was de devaluatie trouwens nog beperkter. De eigenlijke verrekeningsmark werd verhandeld tegen een vasten, officieelen koers. Maar sommige transakties waren van de verplichting langs | |
[pagina 568]
| |
de clearing vereffend te worden ontheven, zoodat er naast de clearingmark een of meerdere andere soorten van marken ontstonden die min of meer vrij konden verhandeld worden en waarvan de koers schommelde precies op dezelfde wijze als die der verrekeningsmark van de eerste kategorie landen. De monetaire betrekkingen tusschen Duitschland en de Zuid-Amerikaansche landen werden daardoor wel een beetje ingewikkeld, maar de mogelijkheden van beinvloeding van den wederzijdschen handel vermenigvuldigden zich des te meer.
Wij zouden nog vele andere voorbeelden kunnen aanhalen van de buitengewone verscheidenheid der wapenen die dank zij de deviezencontrole in de handen der regeeringen gelegd zijn voor de regeling van de internationale economische betrekkingen. Of al die wapenen later nog zullen blijven voortbestaan, of liever of ze buiten den oorlogstijd nog zullen behoeven aangewend te worden, blijft natuurlijk een open vraag. Velen ervan werden uitgedacht om te voorzien in een zeer bepaalden noodtoestand. Dikwijls werd er slechts met tegenzin naar gegrepen; de Heer Schacht b.v. noemde het z.g. Nieuwe Plan van 1934, dat door hem zelf uitgevonden en met groot succes toegepast was, een 'scheusslicher Plan', een afschuwelijk plan. Om over die nieuwe methodes en de waarschijnlijkheid van hun gebruik in de toekomst een oordeel te vellen, moet men dus op de allereerste plaats rekening houden met de oorzaken ervan, en wel voornamelijk met het vreeselijke gemis aan evenwicht in de wereldeconomie als geheel beschouwd. Daar kunnen wij in deze korte bladzijden onmogelijk op ingaan. Maar wij kunnen wel met zekerheid zeggen dat indien na den oorlog die hoofdkwaal van de onevenwichtigheid van de wereldeconomie kan geheeld worden, veel van het ingewikkelde, van het storende, van het 'scheussliche' van de laatste jaren vanzelf zal wegvallen. |
|