Streven. Jaargang 8
(1940-1941)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 553]
| |
Letterkundige kroniek
| |
IVan onmiddellijk na den voorgaanden oorlog tot ongeveer 1930, was geen auteur bij ons meer populair dan Felix Timmermans. Populair eerder dan bewonderd: waarschijnlijk hadden velen de verdiensten van een Streuvels of een Van de Woestijne wel hooger gesteld; - populair dan en sympathiek. De Fee was met Pallieter vergroeid: de grootere broer van iedereen, en niemand kon aan hem denken zonder een lachenden zonnestraal op zijn gezicht. Het stadje Lier werd 'Lierke plezierke': het symbool bijna van joelende kermissen en stil eenvoudig geloofGa naar voetnoot(2). De malsche kleuren van onze glooiende velden; de vrome paternosters van onze verweerde bedevaartgangers; onze rijstpap, kersen en honig; de zinnelijkheid en de mystiek, in een archaïseerende wereld vervlochten zonder ruimte noch engheid; gekleede Lieve-Vrouwkes en landloopers die smelten van vroomheid: van dat alles maakte Timmermans ons weer bewust, en, met dat bewustzijn, overgelukkig. Na den oorlog vonden we het vooroorlogsche Brabant niet precies weer; we vonden het Brabant van een eeuw vroeger, - en Pallieter, Het Kindeke Jezus in Vlaanderen, Symforosa, Boudewijn, Anna-Marie, En waar de ster bleef stille staan, De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt, door gestrenge critici niet altijd met onverdeeld genot ontvangen, waren zoo verspreid, dat men er zich om schaamde den laatsten Timmermans niet te hebben gelezenGa naar voetnoot(3). Toen schreef Vermeylen Van Gezelle tot TimmermansGa naar voetnoot(4); toen | |
[pagina 554]
| |
promoveerde Th. Rutten met een thesis over den nog betrekkelijk jongen auteur. Het satirisch weekblad Pallieter had al jaren bestaan, en de schilders Opsomer, Van Os, Wallaert hadden niet alleen Timmermans geportretteerd; ook het Pallieter-land stelden ze voor, dat overvloeide van melk en honig. Toen kwam een Pallieter-kalender uit, en oogstte de architect-kunstenaar Flor Van Reeth succes met zijn beelden uit het begijnhofGa naar voetnoot(5). En de alom verspreide foto van den sympathieksten onder de auteurs leek eenieders droombeeld van hem nog te overtreffen: de hooge haarbos op het krachtig geheven hoofd glanzend in het licht; de leuke en lustig genietende oogen, als gaf de man, met een breed lachenden mond, juist een geestigheid ten beste; het onbevangen gebaar met de gebogen pijp! Jaren verliepen; met de kentering van smaak en opinie verviel eenigszins de waardeering. Misschien gaf Timmermans ook te veel en te slordig uit; taal en stijl verzorgde hij stellig te weinig. Met zijn naar de caricatuur georiënteerden aanleg en zijn eenvoudig mysticisme (neem het woord niet in zijn hoogste beteekenis, doch sluit deze evenmin uitGa naar voetnoot(6)), namen de naar verscheurdheid zoekende lezers van 1930 geen vrede meer. Eén oogenblik leek het als was, na de beurt van Streuvels en die van Timmermans, die van Walschap gekomen. Noch Brueghel, noch Franciscus genoten de waardeering die zij verdiendenGa naar voetnoot(7); tegen Pijp en Toebak en Bij den Krabbekoker kwam zelfs protest los. Timmermans, al stond hij nog hoog aangeschreven, leek zijn hoogtepunt voorbij. Met Boerenpsalm herstelde hij zijn faamGa naar voetnoot(8). Zonder iets van zijn oude hoedanigheden prijs te geven, schreef hij meer gedrongen en correcter. Verdiende dit werk den uitbundigen lof die het te beurt | |
[pagina 555]
| |
viel? Naar ons oordeel moet het voor De Harp van Sint Franciscus onderdoen, en heeft de populaire auteur aan de moderne afgoden van zelfontleding en sexueele verwikkelingen te veel geofferd. Doch hierin had de critiek gelijk: nog eens toonde de kunstenaar zich, zwierig en zeker, als den begenaadigde, den koning, door geen ander bij ons voorloopig te evenaren. Alles samen wordt híj in ons land onderschat. Men vindt hem luimig en bekoorlijk; men ontzegt hem den diepen ernst en het grondig aanvoelen van het leven. Noch de verscheidenheid van zijn arbeid waardeert men (hoe ver staan Pallieter, Pirroen, De Pastoor, Brueghel, Franciscus, Boerenpsalm van elkander!); noch de mystieke qualiteit van zijn inspiratie; noch zelfs zijn gestadige nauwgezetheid, zijn degelijk verantwoorden arbeid. Den menschelijken ondergrond merkt men niet op, waar zijn heerlijke eenvoud uit opwelt; zijn geloof niet, hoezeer met mysterie ook omtogen, in de goedheid en de schoonheid der dingen. De zwam van de hedendaagsche problematiek verdringt den zin voor den serenen eenvoud. Hij wordt onderschat. Dat hij, voor de gekwelden, met zijn onverwoestbaar optimisme den weg weet en de verlossing; dat zijn traditioneel archaïsme de volksziel veel inniger aanvoelt dan velen, die haar in schrijnende gevallen willen blootleggen: men heeft het vergeten. In de oogen van velen is hij een leuk auteur geworden, tegelijk een sentimenteel romanticus. Glimlachend en lovend zal men zijn werken bespreken, en er dan bijvoegen: 'noch diep, noch tragisch'. Het komt ons voor dat Timmermans zichzelf soms onderschat. Zelf lijkt hij de schatten van gezondmaking en verheffing niet heelemaal te beseffen, die hij, voor geheel het volk, in zich draagt. Zijn eigen richting en aanleg komen hem niet altijd bekend en doorproefd voor. Wel weet zijn begaafdheid ons altijd weer te verbazen; maar zullen de dieper zoekenden, in het weifelend zich aanpassen van Boerenpsalm en van De Familie Hernat, niet een vermindering zien van den allerbesten, den alleroorspronkelijksten Timmermans: wij stellen de vraag alleen. | |
IIWie Timmermans' groote werken aandachtig las, weet hoe hij zijn arbeid verzorgt. De slordige spelling en taal, tot aan Boerenpsalm exclusive, zouden ons het tegenovergestelde laten vermoeden; maar zoowel de inspiratie als de compositie en stijl zijn telkens doordacht, verzorgd en nogal bezonken; terwijl de voorstudie dikwijls heel wat tijd en inspanning moet hebben gevergd. De eerste indruk, bij het lezen van De Familie Hernat, is dan ook: verzorgd werk. De ouder wordende Timmermans spaart zich niet om zijn verantwoordelijkheid waardig te dragen. De spontane, ongeëvenaarde poëzie en charme van zijn Pallietertijd vervangt hij door een rustiger voorkomen, dat bijna meer vertrouwen inboezemt; dieper van toon, bekoort zijn stem ons altijd weer. | |
[pagina 556]
| |
De roman behandelt een familiegeschiedenis; drie geslachten komen aan de beurt. Eerst de officier Stefan Hernat: een Hongaar, die in den Patriottentijd zijn baronstitel en zijn echtgenoote verwerft; die tijdens de Fransche Revolutie fortuin maakt; die sterft in het leger van Napoleon. Dan zijn zonen Simon en Arnold: Arnold verdwijnt spoorloos, en Simon, de blinde Simon, na een hunkerend en verscheurd leven, sterft bijna als een heilige. Tenslotte de zoon van Simon, Karel-Jan: een sympathieke kerel, die het liefst zijn sigaar aansteekt met een bankbiljet. Hij wordt er straatarm bij. Drie-geslachtelijke romans zijn niet meer van de lucht. In de eigen literatuur kennen we, onder meer, De opstandelingen van J. van Ammers-Küller, De klop op de deur van I. Boudier-Bakker, De familie Roothooft van G. Walschap. Meer verspreid nog is de uitheemsche Kristin Lavransdochter van S. Undset; niet minder Het geslacht Bjórndal van T. Gulbranssen. We doen slechts een greep: het procédé hoort bij de dingen van den dag; gemakkelijk wordt het ook gemotiveerd. Want elke familie heeft haar bijzonder karakter en bestemming; in één karavaan trekken veel menschen ons dan voorbij: een bijzondere tocht doorheen een bepaalden tijd. Met geen der aangehaalde werken kan men dat van Timmermans vergelijken. Geheel anders, doet het ons vooreerst aan De drie gebroeders van A. Coolen denken, waarin eveneens drie geslachten worden opgeroepen. Evenals Coolen's roman heeft die van Timmermans iets van een mozaïek: een bonte stoet van gestalten en anekdoten teekent zich af op den achtergrond van het nu dreigende, dan lokkende, om de beurt zinnelijke en vrome leven.
Met twee aanhalingen wijzen we de bron aan van Timmermans' inspiratie. De eerste staat vooraan in het boek. Stefan Hernat, een onbeduidend Hongaarsch officier nog, praat met een markies. 'Ik zal u eens iets vertellen. Ons geslacht is rijk, niet aan titels, geld of ander bezit, dat men morgen kan afnemen. Rijk in zijn bloed. Een van mijn verre voorvaderen had eens een dienst bewezen aan een wijze vrouw, die ingewijd was in de geheimen der natuur. Om hem te beloonen nam ze een druppel vuur van de opkomende zon op de punt eener naald, en prikte dit licht in zijn bloed. Die druppel zon zit in ons bloed. Dien hooren wij gonzen in ons hart, doorheen onze aderen kloppen. Ja, hij kan soms wel eens slapen, diep in ons bloed, maar als hij weer kwik en wakker wordt, vreezen wij noch duivel noch dood!' 'Een mensch moet zich beheerschen en zich niet door sprookjes laten leiden,' zei de markies met misprijzende lippen. 'Wij worden beheerscht, monseigneur. Ik weet niet waarheen God mij leidt, iets weet ik dat Hij mij leidt, en die druppel zon zal Hem daarbij helpen' (blz. 7). De tweede aanhaling komt geheel achteraan. Karel-Jan, overgelukkig, spreekt tot een vriend: | |
[pagina 557]
| |
'Hoe kan het leven toch draaien, hé, kerel... Als men het allemaal zoo nagaat! Het is zoo grootsch als de bouw der sterren... Ik vergelijk ze dikwijls met elkander, de menschen en de sterren... Ieder heeft zijn plaats... geeft zijn licht, gaat aan, dooft uit... Men kan niet zeggen dat het schoon is, ook niet leelijk, het is alleen grootsch, geweldig grootsch met iets onvolmaakts, een tekort er in... Een symphonie, maar een onvoltooide symphonie... en al leven en wachten we nog duizend jaar, het einde hooren we hier niet...' (blz. 384). Voeg er dit nog bij: het geslacht Hernat voert in zijn blazoen een zon en een druiventros; zijn wapenspreuk luidt: 'God leidt ons'. Zoo wilde het Stefan Hernat; al zijn afstammelingen zijn doorvonkt van zon en van wijnGa naar voetnoot(9). Opstandig en geweldig, zinnelijk en religieus hunkerend, buitensporig en diep menschelijk zwerven ze van avontuur tot avontuur, door God steeds behoed.
Van de drie deelen waaruit het boek bestaat, mogen we het eerste (Stefan Hernat, blz. 1-67) den aanloop noemen. Heel fragmentarisch wordt de geschiedenis van den stichter der familie beschreven; al de uitgewerkte tafereelen hooren bij het wonderbaar-toevallig ontstaan van dit zoo eigenaardige geslacht. Daartegenover staat het derde deel (Karel-Jan, blz. 321-384): de finale, precies even omvangrijk. Ook van Karel-Jan vinden we slechts uitgekozen bijzonderheden met zorg opgeteekend. Met hem verdwijnt het geslacht wel niet; zijn zoontje Stefan moet echter van voor af weer beginnen. Beide gedeelten zijn de zijpaneelen van een triptiek, waarvan het tweede deel (De twee broeders, blz. 68-320) het middenstuk vormt. Het verhaalt de geschiedenis van Simon en Arnold: Arnold blijft op den achtergrond; Simon gaat door het verhaal als de groote tragische gestalte. De macht van Stefan Hernat lag in zijn oogen; zijn zoon Simon wordt blind. Zinnelijk en onbeheerscht als zijn vader, onverzettelijk en realistisch, koppig en een beetje zwaartillend, mist hij diens artistieke speelschheid en mystieke droomwereld, die hem troosten zouden en vernieuwen. Deze zijn het erfdeel van zijn broer Arnold, een Oosterling uit liefhebberij, een vroom en goed mensch, een zwerver. Arnold gaat voorgoed heen; Simon blijft vereenzaamd, even stoïsch groot in zijn familietrots als onbeholpen klein in zijn driften en blindheid. Alles en allen verliest hij, die hem konden opbeuren en helpen. Hij begrijpt den dood van zijn wanhopigen rentmeester Ruytenbroeckx, die zelfmoord pleegde; maar zijn knecht wijst hem op den catechismus, en een late liefde verleent hem een kind en een vredig geluk. Op een morgen breekt hem de angst, als hij zijn kind in gevaar waant; als een gebroken man kan hij eindelijk bidden. 'God leidt ons'! In het midden van zijn werk plaatste Timmer- | |
[pagina 558]
| |
mans een tekst van Kardinaal Van Roey. Wij weten natuurlijk niet in hoever deze den auteur van het begin af inspireerde; het duidelijkst komt daarin het motief tot uiting, dat, het geheele boek door, altijd doorzingt. Ziehier: 'Oneindig hoog boven ons oefent de goddelijke Voorzienigheid haar onzichtbare oppermacht uit en, terwijl Zij de stervelingen volgens de grillen van hun vrijheid laat woelen, leidt Zij hun inspanningen en ondernemingen langs wegen, die Zij alleen kent en kiest' (blz. 241). | |
IIIAl is De Familie Hernat Timmermans waardig; zichzelf heeft hij er niet in overtroffen. Op de vaardige compositie legden we reeds den nadruk; bij dit werk van grooteren omvang zijn het belang en de waarde daarvan niet gering. In geen ander roman van hem komen zoo veel en zoo verscheiden personen voor; van geen ander is de inhoud zoo veelvuldig; over zooveel jaren strekt geen ander zich uit. Vereenig Anna-Marie met De Pastoor...; denk beide versmolten in een goed gecomponeerd verhaal, langer en veelzijdiger dan de twee samen: zoo bekomt ge De Familie Hernat. Maar Timmermans mist hier de machtige inspiratie die het geheel zou doen ruischen als een wind-bewogen woud. Aan de mozaïek van anekdoten ontkomt hij niet; met één beweging voert hij ons niet omhoogGa naar voetnoot10. Misschien besteedde hij, aan het detail om het detail, te veel zorg; misschien gaf hij te veel toe aan de goedlachsche luim. Altijd moest hij iets oorspronkelijks vinden: het levensgeluk van de Hernat's bij voorbeeld vangt aan met de afzakkende kous van een beschaamde jonge dame; - na een heel preciese afspraak wacht een jong meisje op haar schaker, terwijl deze met een andere vrouw op de vlucht gaat. Tientallen van pikante bijzonderheden komen ons verrassen; alles gebeurt bij Timmermans paradoxaal; altijd is het verloop caricaturaal eenvoudig, goed bedacht, soms raak gevonden. Zooveel meer waren de vondsten hier noodig, daar 'God' de Heinat's 'leiden moest'; niet de Liersche auteur Felix Timmermans, met de hem eigen waardigheid en guitig vernuft. Zoo valt het verhaal in anekdoten nog uiteen, waarvan sommige overigens te lang zijn uitgesponnen. Niet zonder reden weliswaar; te lang toch, - en al zien we Adriaan Ruytenbroeckx bij voorbeeld, Simon's rentmeester, meteen als zijn tegenhanger geteekend; diens buitensporigheden en rampzalig einde nemen te veel bladzijden in beslag. Een ander tekort houdt hiermede verband: het groote desideratum in bijna geheel Timmermans' oeuvre. Tegenover enkele met zorg | |
[pagina 559]
| |
uitgebeelde gestalten en dieper gepeilde karakters plaatst hij niets dan boosaardige kleinzieligheid. We vernoemden Ruytenbroeckx: hij heeft er reeds iets van; doch hoeveel meer Burgemeester Lorie, zijn vrouw Frisijn de Hoen van Papendrecht, zijn dochter Barones de Vara de Majorca, de lakenhandelaar Verhoeven, ook wel de schilder Gerard Charobin en de geheimzinnige Anne-Lise! Simplistischbooze marionetten zijn het, en Timmermans tapt er veel moppen bij; het donker echter waarin hij hen plaatst beperkt de ruimte en verscheidenheid van zijn menschengemeenschap. Fouten noemen wij dit niet; een gemis aan overtuigende kracht alleen, aan een machtig opstrevende en alles meevoerende inspiratie. En naast de compositie dient ook de stijl zoo beoordeeld: ook in dat opzicht liep de auteur de geestigheid soms achterna. Zoo schreef hij een boek, nogal eng en klein, en, niettegenstaande het verbazende onderwerp en het imponeerende grondthema, toch burgerlijk. Miniatuurwerk bracht hij voort, zonder de grootheid of de duizeling die bij het opzet zouden passen. Hij dwingt ons bijna, door de boomen het bosch niet te zien. Van waar deze korte adem? Hooger suggereerden wij het reeds: misschien kijkt Timmermans het publiek naar de oogen; minder dan vroeger durft hij zich over te leveren aan de geheimzinnige realiteit die in hem leeft. Als jongere auteur was hij (dunkt ons) onafhankelijker, moediger, heldhaftiger; nu spaart hij de eenen en ontstemt de anderen niet. Een zekere tweeslachtigheid, een aarzelen tusschen den uitwendigen bijval en de inwendige stem, hindert den spontaan krachtigen groei van deze geheele schepping. Prachtig had zij kunnen worden; hoe geslaagd ook vermag ze niet, zooals Pallieter of Franciscus eens, ons geheel te begeesteren. Bezonnen en bezonken weliswaar, toch lijkt het werk ons een te vroeg gevallen vrucht. Geheel is ze niet gerijpt in de uiteindelijk verworven stilte, waaruit het gave te voorschijn treedt. Ze ontstond in de half-stilte; sporen draagt ze van niet gedoofde geruchten. Soms moet de auteur de duimen in de ooren hebben gezet, om de noodzakelijke stilte dan toch te fingeeren: hij deed zich geweld aan; een groei dwingt men niet.
* * *
Niettegenstaande alles schreef Timmermans een roman, dien waarschijnlijk niemand bij ons hem nu naschrijven zal. Eens te meer legt hij ons zijn koninklijke begaafdheid bloot. Moge hij eens, ouder geworden, ons zijn onbetwist meesterstuk nog schenken; dan pas zette hij de kroon op zijn overheerlijken arbeid. |
|