| |
| |
| |
In memoriam
P. Alóis Janssens C.I.C.M.
door E. Druwe, S.J.
Als een loopend vuur ging, den 6 Juli 1.1., door Leuven, overal met droeve ontsteltenis aanhoord, de mare: Pater Aloïs Janssens is overleden. Een korte ziekte, tengevolge van vergiftiging, had hem plotseling weggerukt, in de volle kracht van zijn leven, in den vollen bloei van zijn talent. Nog geen drie jaar geleden vierde Vlaanderen met zijn medebroeders het jubelfeest van zijn 25 jaar professoraat mede; zijn sterke gezondheid, bij stoere werkkracht, stelde een nog lange, vruchtbare loopbaan in het verschiet. Zijn voorbarige dood is een onherstelbaar verlies, niet alleen voor de Congregatie van Scheut, die in hem de beste leerkracht van haar theologisch studiehuis verliest, maar ook voor de theologische wetenschap in Vlaanderen, voor heel de nederlandsche gemeenschap.
Geboren den 26 Januari te Zele (Oost-Vlaanderen), trad hij, na zijn humaniora op het Klein Seminarie te Sint-Niklaas te hebben voltooid, in het noviciaat te Scheut (7 September 1904). Daar begon hij ook zijn voorbereidende studiën tot het priesterschap met de wijsbegeerte. Voor de godgeleerdheid kwam hij naar Leuven, en daar de Congregatie nog niet over een eigen theologisch leerkorps beschikte, volgde hij er met zijne confraters de lessen bij de PP. Jezuieten. Steeds bleef hij een dankbare herinnering aan zijn professoren toedragen, inzonderheid aan P. de Villers, die naar hij zegde, hem den kritischen zin tegenover het theologisch argument had ingescherpt, aan PP. de Ghellinck en Huyghe, die hem respectievelijk in de Patristiek en de Schriftuurkennis inwijdden.
Den 17 Juli 1910 werd hij priester gewijd, en daarna zou hem in de verre landen zijn missieveld zijn toegewezen, waar zijn apostolisch hart van droomde, indien niet een ongeneeslijke hardhoorigheid hem voor dit werk ongeschikt had gemaakt. Intusschen echter had de bloeiende congregatie besloten voor haar sterk toenemend aantal jonge levieten een eigen theologisch professorenkorps in te richten. Pater Aloïs Janssens werd dadelijk als professor aangesteld en begon in den nazomer van het jaar 1913, in het
| |
| |
studiehuis der Vlamingenstraat te Leuven te doceeren. Vooreerst tot 1921 kreeg hij het Kerkelijk Recht, de Patrologie en de Liturgie als vakken toegewezen, daarna de Dogmatiek, waarbij om de vier jaar ook de Apologetica aan de beurt kwam, totdat voor deze laatste, vanaf 1929, een afzonderlijk professor voor de eerstejaars werd aangesteld. Hij had zijn levenstaak gevonden.
Wie van P. Aloïs Janssens een van die welsprekende conferenties hoorde, die hij zoo graag en zoo vaak gaf, wie uit zijn talrijke geschriften het vurig apostolisch accent, dat er overal in doortrilt, wist op te vangen, zal zonder moeite begrijpen het getuigenis op zijn doodsprentje afgedrukt: dat hij steeds gedurende de 28 jaren van zijn onderwijs, in zijne jonge medebroeders de begeerte naar de hemelsche zaken heeft opgewekt, aangegrepen door het woord van den Heiligen Bernardus: 'Enkel lichten is niets, enkel branden is te weinig; maar branden en lichten, dat is volmaakt'. Maar het was voor zijn apostolische ziel niet genoeg, het heilig vuur in de gemiddeld honderd jonge missionarissen, die zich jaar op jaar rond zijn leerstoel schaarden, aan te steken; hij wilde het ook naar buiten laten uitstralen. Dat hij daarbij vooreerst op zijn vlaamsche volk bedacht was, dat hij, die met zijn krachtig oorspronkelijk talent, in het latijn of in een wereldtaal schrijvend, de aandacht van de theologische wereld op zich had kunnen vestigen en een naam onder de beroemden verwerven, het verkoos in zijn eigen moedertaal hoofdzakelijk vulgarisatiewerk te leveren, strekt zijn edel hart tot eere.
Maar daar stond hij dan ook voor een onmeetbaar braakliggend veld; daar viel pionierswerk te verrichten. Het voorbeeld van Guido Gezelle, die met de bewerking van Mgr. Waffelaerts 'Goddelijke Beschouwingen' een eerste poging had gedaan om de taal der godgeleerdheid te verdietschen, had geen navolgers gevonden. De eerste heeft Pater Janssens het aangedurfd, toen katholiek Nederland zelf - alhoewel op ander gebied ons zoolang vooruit - nog op niets dergelijks kon wijzen, een uitgebreide reeks theologische verhandelingen in het Nederlandsch uit te geven: de LEERBOEKEN DER DOGMATICA. Toen kort na den wereldoorlog 1914-1918 de eerste deelen, bescheiden nog in omvang, van de pers kwamen, ontbrak het niet an kleinmoedigen, om de leefbaarheid van deze onderneming in twijfel te trekken. Maar het ontwakend intellectueel Vlaanderen gaf Pater Janssens gelijk. Met onverhoopt succes gingen die ernstige werken van doordegelijke wetenschap een tweede en derde uitgave te gemoet.
Reeds dadelijk werd het opzet verbreed. De Apologetica werd naast de Dogmatica in den titel der reeks opgenomen. Niets wat ook maar kon bijdragen tot een diepgaande studie van de verschillende dogma's en het voeling houden met de moderne stroomingen in de theologie, werd van kant gelaten. Zoo groeide b.v. het tractaat van de Heilige Drievuldigheid, waarmede de reeks ingezet werd, van 125 blz. in de eerste uitgave tot 280 in de derde.
| |
| |
Het Mysterie der Verlossing werd in twee lijvige boekdeelen, de Marialeer (onder den titel: De H. Maagd en Moeder Gods Maria) in vier ontwikkeld. Eerste rang krachten uit Noord en Zuid wist Pater Janssens voor zijn werk te winnen: Bittremieux, Cremers, De Brandt, Hulpiau,, Mulders, Sanders, Van Hove. Maar hij zelf behield het leeuwenaandeel. Op een klein dertigtal deelen, die de reeks thans omvat, zijn er niet minder dan zeventien van hem zelf, en de dood trof hem bij het verbeteren der eerste proeven van een achttiende, het tractaat van het Geloof. Hier volgen de titels van de nog niet vermelde leerboeken: God als Schepper: Cosmologie en Anthropologie (3e uitg. 1936), Het menschgeworden Woord (2e uitg. 1929), De Hoofdlijnen der Eucharistische Theologie (1929), De Heilige Wijdingen: I. Bisschoppen en Priesters (1999), - II. Diaconaat, Subdiaconaat en mindere orden (1935), Het Heilig Oliesel (1939), De Kerk van Christus: Een - Heilig - Algemeen (1935), Inleiding tot de Theologie (1934), Het hedendaagsche: Anglicanisme (1930), Newman: Inleiding tot zijn geest en zijw werk (1937).
De laatste titels wijzen op een nog grootere verruiming van het oorspronkelijk plan, alleen maar de gangbare tractaten in het Nederlandsch te bezorgen; er werd naast de eigenlijke leerboeken, ook plaats gemaakt voor studies over belangrijke figuren en momenten in de ontwikkeling der theologie. Daarmee werd klaar te kennen gegeven, dat met het vooreerst uitsluitend op vulgarisatie gerichte opzet werd afgebroken. Het succes der steeds nauwkeuriger bijgewerkte en wetenschappelijk breeder opgezette tractaten had bewezen, dat intellectueel Vlaanderen ook voor diepergaande theologische studies belangstelling voelde. Overigens ook in Nederland vonden de leerboeken ingang en werden er met waardeerende belangstelling onthaald. Pater Janssens aarzelde dan ook niet zijn Marialeer te laten voorafgaan door een uitvoerige, oorspronkelijke studie over de apocriephen, om het van niet-katholieke zijde gemaakte verwijt, als zou het Mariadogma geheel af ten deele uit die troebele bronnen gevloeid zijn, op den keper te beschouwen (De H. Maagd en Moeder Gods Maria, I. Het Dogma en de Apocriefen, 2e uitg. 193O), en er een vierde deel aan toe te voegen, waarin hij een oorspronkelijke, breedopgezette studie brengt over het nog niet gedefinieerde punt van Maria's Hemelvaart (1931). Aan de klassieke uiteenzetting van de Verlossing in Het Mysterie der Verlossing, (1931) voegt hij een tweede deel toe, dat den beteekenisvollen ondertitel draagt: De Heilswerking van den verheerlijkten Christus (1932), om uitvoerig een aspect te behandelen, dat in de handboeken maar terloops of heelemaal niet ter sprake komt. Maar vooral in zijn werken over de Sacramenten der Heilige Wijdingen en van het Heilig Oliesel wist hij, op grond van een uitgebreide kennis van patristisch en liturgisch materiaal, persoonlijke zienswijzen voorop te zetten en degelijk te staven. Zijn leerboeken zjjn dan
ook nooit een louter in het Nederlandsch bewerken van wat in
| |
| |
het latijn of andere talen voorhanden is; het is telkens een tot de bronnen zelf teruggaande studie en een hernieuwde visie van het onderwerp.
Indien de productiviteit van P. Al. Janssens tot de Handboeken beperkt was gebleven (waarvan er, de heruitgaven meegerekend, gemiddeld één per jaar verscheen), zou dat alleen reeds, aan zijn professorstaak toegevoegd, van een verbazende werkkracht getuigen. Deze zal ons haast ongelooflijk voorkomen, als we nog even een vluchtige blik werpen op hetgeen hij daarnaast nog allemaal in het licht gaf. Een einde 1938 afgesloten lijst, gepubliceerd in de 'Proeve eener Bibliographie van de Missionarissen van Scheut', verschenen als Bijvoegsel aan KERK EN MISSIE, 18e Jaargang, Januari 1939, blz. 50-55, behelst niet minder dan 278 nummers: 36 boeken en 242 kleinere bijdragen.
Bij het dorloopen dier bibliographie, gaat daar vooreerst een kring open, die den missionaris bijzonder nauw aan het hart heeft gelegen, zijn betrekkingen nl. met zoekende en bekeerende protestanten in Engeland. In het begin van den oorlog 1914 was hij, met enkele confraters, uit het brandende Leuven naar Engeland gevlucht; na den oorlog ging hij er geregeld onder het groot verlof terug, om een of anderen parochiegeestelijke tijdelijk te vervangen. Zoo knoopte hij innige vriendschapsbanden aan, niet alleen met Engelsche katholieken, maar ook met protestanten, vooral geestelijken, die hem op hun beurt niet zelden te Leuven kwamen opzoeken. Zoo werd hij b.v. ook met den gekenden ijveraar voor de hereeniging der Kerken, Lord Halifax, bevriend, waarvan een eigenhandig onderteekend portret op zijn werkkamer prijkte. Aldus deed hij die grondige kennis van de godsdienstige toestanden in Engeland op, die behalve in de reeds vermelde leerboeken over Newman en Het hedendaagsche Anglicanisme, alsmede in talrijke artikels in tijdschriften en encyclopediën, tot uiting komt in volgende hoogst interessante boeken: Anglicaansche Bekeerlingen (Newman, Faber, Manning, Benson, Knox, Kinsman, Chesterton), 1929; De beweging van Oxford, 1930; Anglicaansche en Protestantsche Bekeerlingen (Stanton, Johnson, Delany, Orchard, Legio), 1933; De Wedergeboorte van het Katholicisme in Engeland, 1934. Hoe betrouwbaar en gewaardeerd die kennis was, moge blijken uit het feit dat de Catholic Truth Society van Londen hem vroeg, voor de reeks Studies in comparative Religion het Nummer Anglicanism (1934) te vervaardigen.
Nog op een ander gebied verwierf Pater Janssens een ook in het buitenland erkend gezag, nl. als Marioloog. We wezen reeds op de uitzonderlijke plaats, welke de vier deelen van zijn Marialeer in de reeks Leerboeken innemen. Daarin vertoonde hij zich vooral als grondige kenner van het onoverzienlijk traditiemateriaal. In tallooze artikelen, vornamelijk in 'De Standaard van Maria', volgde hij stap voor stap alwat, in de laatste jaren op Mariaal gebied verscheen of gediscutieerd werd. Toen in 1931 besloten werd
| |
| |
jaarlijks voor het bestudeeren der Mariologische vraagstukken, in de Abdij der PP. Premonstratenzen te Tongerloo, MARIALE DAGEN in te richten, nam hij plaats in het inrichtingskomiteit, en gaf bijna ieder jaar, onder voormelde dagen, een boeiende lezing ten beste. Het laatste van hem verschenen werk is nog een hulde aan de Moeder Gods: een merkwaardige bijdrage in het grootsch opgezet driedeelig Mariaboek, door een groep nederlandsche theologen op touw gezet, en waarvan de eerste prachtband dit jaar verscheen bij Teulings'Uitgevers-maatschappij te 's-Hertogenbosch, onder den titel 'Maria in de Leer der Kerk'. Daarin bezorgde Pater Janssens de inleiding: Bronnen der Marialeer, blz. 3-56, en de eerste afdeeling: Het Moederschap van Maria, blz. 57-109. Ook Nederland had den rasechten theoloog leeren waardeeren. Kort te voren had het Spectrum van Utrecht, in de reeks 'De Katholieke Kerk', twee welgeslaagde deeltjes van hem geplaatst: Doopsel en Vormsel (1939) en De Uitersten (1940), buitengewoon gunstig door de nederlandsche pers onthaald.
Om niet al te onvolledig te zijn, zouden we nog moeten vermelden zijn talrijke artikelen onder voorgaande oorlog in de Vluchtelingsbladen: 'De Stem uit België', 'De Klok uit België', 'Vrij België' verschenen, waarin hij de problemen door den oorlog gesteld behandelt en kordaat opkomt voor de rechten van het Vlaamsche volk; zijn artikelen over missieproblemen in 'Kerk en Missie' of 'Congo', met zijn belangrijk Xaveriana-boekje: Het Missiewerk: Dogmatische gronden (1929); zijn theologische bijdragen in 'Ons Geloof', 'Algemeen eucharistisch Tijdschrift', 'Ephemerides theologicae Lovanienses', 'Divus Thomas' (van Placenzia in Italië), enz.
De liefde voor zijn volk (die o.a. ook blijkt uit zijn naarstige medewerking aan 'Hooger Leven' - het oude van voor '14 en het nieuwe - 'Elcerlyc', 'Nieuw Vlaanderen' had er hem ook toe gebracht, zich met pieteit naar het schitterend, maar helaas onbekend, godsdienstig verleden van Vlaanderen te keeren. Mooie parels van godsvrucht en theologisch-zekere zeggingskracht wist hij uit vergeten handschriften op te diepen, en in zijn werken in te lasschen. Aan die studie danken we o.a. zijn Leven van de Heilige Lutgart naar het latijnsche verhaal van Thomas van Cantimpré (1920) en Een Mystieke uit het land van Aalst, Joanna Dedemaeker 1600-1631 (1931). Zijn laatste levensdagen, toen echter niets liet voorzien dat de dood voor de deur stond, waren aan het bundelen van dien schat oude gebeden gewijd, alsof O.L. Heer hem onbewust op zijn komst wilde voorbereiden. Hij had reeds, zooals we van zijn E.P. Rector mochten vernemen een eerste bundel 'Gebeden en Godsvruchtoefeningen' klaar, waarin hij, naast teksten van kerkvaders en middeleeuwsche vromen, er ook eenige uit zijn eigen hart liet vloeien. Hij bereidde een tweede bundel 'Overwegingen' voor, en men vond, door den dood onderbroken, op zijn werktafel de aanzet van een beschouwing over.... de Verrijzenis. Tot het laatste toe
| |
| |
was hij getrouw gebleven aan den regel, dien hij me eens als het geheim van zijn productiviteit toevertrouwde: Mij dwingen, ook in de meest drukke tijden, iederen dag al was het maar één bladzijde te schrijven.
De goddelijke Meester, dien Pater Janssens, met heel zijn geest en zijn hart, zijn gansche leven door heeft gediend, dien hij bijzonder in zijn heilige Moeder heeft verheerlijkt, zal zijn trouwen dienaar de belooning niet onthouden. Mocht ook Vlaanderen zijn grooten zoon dankbaar blijven door hem vele navolgers en voortzetters van zijn werk te geven!
|
|