| |
| |
| |
Prosper De Troyer
door M. Duchateau
Naar aanleiding van zijn zestigsten verjaardag - hij werd geboren op 25 December 1880 - verschijnt een huldeboek Prosper De Troyer, met de medewerking van Drs. A. De Poortere, Prof. W. Vanbeselaere, W. Moens, E. Van der Hallen, Dr. F. De Pillecijn, Bert Peleman en Albe. Ondertusschen worden, in de bizonderste steden van het land tentoonstellingen aan het werk van den Mechelschen kunstenaar gewijd.
Ondanks de vele artiekelen en enkele Essays, waarmee Prosper De Troyer en zijn kunst, zoowel door dagelijksche kronijkers in de pers als door gekende literatoren werd bedacht, is dit werk aan een esthetische analyse, zelfs van matigen diepgang, nog steeds ontsnapt. Ook de studie, die Michel de Ghelderode over dit onderwerp schreef, mag niet van oppervlakkigheid worden vrijgesproken. Deze kunst immers biedt te veel verlokkelijke themata voor de literatuur; bij ieder oponthoud stelt ze versche paarden in om in losse ren naar de rhetoriek te hollen.
Nu De Troyer's oeuvre, door welke omstandigheden, door welk gewetensontwaken ook, op het voorplan wordt gerukt, bleef en blijft er een 'probleem' De Troyer, voor wie, met zuiver picturale instelling, de productie van den Mechelschen meester tracht te benaderen. Een probleem, zoowel van deze kunst-in-haar-zelf als van hare verschijning, van hare loutere mogelijkheid in de hedendaagsche kunstontwikkeling van ons land. Deze kunst is het die vroeger, door de inquisitie der esthetische ontaarding ten brandstapel veroordeeld, nu als volksche banier over het land wordt ontplooid; wat men vroeger onder negerkunst rangschikte, mag nu als oer-vlaamsche productie 'guaranted pure' opgang maken.
Inderdaad is er omheen de persoonlijkheid van De Troyer heel wat nuttelooze herrie geschapen. Heel wat verwarring.
| |
| |
Van meet af aan heeft men man en werk als een identiteit aanvaard. Wilde men aan een gekend literator doen opmerken dat de grootere composities, ondanks hun beschrijvende monumentaliteit wat abstrakt van silhoeët zijn, dan werd men met deze dithyrambe bediend: 'Prosper De Troyer, sieraad van het herwordende Vlaanderen, gij zijt als een groot vuur van opstanding, aangestoken, vóór de dageraad, op de vaderlandsche vlakte'. Merkte men dan op dat, in de plastische kunst, sociale of nationale bekommernissen vruchtbare neveninspiratiebronnen kunnen zijn, maar geen criteria; dat tevens de overdraagbare beteekenis der woorden hare grenzen kent, dan antwoordde een dichter: 'de laatste werken zijn zulke waarvoor men zich buigt: dat is waarheid'.
* * *
Er zijn weinig kunstenaars die als hoefsmid aanvangen. Nog minder in getal deze die hun artistieke roeping als rekruut ontdekken. Zoo ging het Prosper De Troyer toen, omstreeks de jaren 1900, een luitenant generaal, na de militaire en amoureuse schetsen van den jongen soldaat te hebben opgemerkt, hem den raad en de gelegenheid gaf academie te loopen. De Troyer kwam er terecht bij W. Rotiers, samen met Rik Wouters en Ernest Wijnants. Buiten de ambachtelijke kennissen die hij er verwierf, bleef de leerling, toen reeds met een eerbiedwaardige dosis onafhankelijkheidszin en overmoed begaafd, een voortdurende uitdaging voor zijn gewetensvollen meester. De roeping zelf, het pakt van Faustus te onderteekenen, het geheele leven in de schalen der kunst te werpen, openbaarde hem een bezoek aan de zaal der Médicis in het Louvre Museum. Het drijvende rythme van Rubens' werk, met uitgezochte rhetoriek beklemtoond, scheen hem een van oudsher bekend lied.
Maar de tijd van het jeugdig, van het onverantwoorde en enthoesiasme werd tevens de periode der probleemwording, der aandachtige bewustwording. Het oogenblik was daar om het palet neer te leggen bij het onbegonnen doek. Wat is kunst? Prosper De Troyer ondervroeg zoowel Claus als Ensor. Hij stelde de vraag aan Marinetti en werd futurist - een der zeldzame vertegenwoordigers in ons land. De bewogenheid scheen hem de weg tot monumentaliteit. Hij zocht de oplossing in Breugel en Bosch, zoowel als in Rembrandt en Rubens. Hij
| |
[pagina t.o. 542]
[p. t.o. 542] | |
Prosper De Troyer
SALOME
| |
[pagina t.o. 543]
[p. t.o. 543] | |
Prosper De Troyer
BLOEMEN
| |
| |
keerde zich tot de modernen, tot de abstractie van Zadkine en tot de epische Picasso. Hij las. En dacht ze te vinden in Nietesche of Carlysche. Of wellicht in Shakespeare of Tolstoï.
'En deze vraag werd niet gesteld van uit het materialistisch wetenschappelijk standpunt maar naar de religieus-mystische, moreele en sociale zending der kunst in de gemeenschap. Is de kunstenaar een voortbrengsel der maatschappij, of een noodwendig vertegenwoordiger van het ras of een weeldeprodukt zooals de orchidee, ontstaan op een vermolmde boom of plant? Geen antwoord!
Zeker is dat instinkt en intuitie sterker werken dan alle kennis- en denkvermogens. Maar anderzijds moet gezegd worden dat het verstand een leidende en ordenende rol speelt in de kunst en is de kunstenaar niet die ontzettende onnoozelaar en goedzak die de moderne estheten zoo graag vooruitzetten.
Het werk alleen geeft antwoord!'
Inderdaad. Maar in volle impressionistische euphorie, nam de dood zijner vrouw hem ten tweede male de penseelen uit de hand. Hier wordt het 'probleem' De Troyer geboren. Hier ontstaat de volkome identiteit, niet tusschen werk en kunstenaar in de eerste plaats, maar tusschen productie en mensch. Sociale, wijsgeerige, sentimenteele vóór-oordeelen nemen de plaats in van esthetisch onderzoek.
Waren de eerste impressionistische doeken van De Troyer de zuivere vertooning der vreugde aan het leven - ik denk hier vooral aan het naaktportret omgeven met bloemen, dat in uitbundige lichtschakeering het werk van Oleffe overtreft - later komen de behandelde themata in directe tegenspraak met de impressionnistische sfeer. Welke impressionist dacht er ooit aan het bezoek aan een kerkhof bij regenweer met zijn palet te interpreteeren?
De tragiek der 'condition humaine', vooralsnog individueel - soms aan de stralende zijde, zooals de moederschappen, na zijn tweede huwelijk geborsteld, veeleer dramatisch, als in het gekende verweer (waar de man, vrouw en kind tegen den dood beschermt) - later haast uitsluitend sociaal, heeft de esthetische evolutie van Prosper De Troyer's kunst bepaald. En niet alleen bepaald, maar tevens vertraagd en tenslotte gedoofd.
| |
| |
In dit laatste kapittel heeft de opstand tegen sociale en politieke wantoestanden den boventoon bereikt. De Troyer wordt een nationaal profeet. Niet echter - als bij Breugel b.v. - worden deze themata geïnterpreteerd doorheen esthetisch bindende formuleering; de opstand, het verweer breekt met dergelijke kracht naar buiten dat de tijd, om in eigen vorm te vergroeien, ontbreekt.
Wil men - ter parenthese - een analoog geval, in de letterkunde, dan kan, op dit gebied, een treffende parallel getrokken worden tusschen de persoonlijkheid van Prosper De Troyer en Gerard Walschap. Zonder te wijzen op den zin - aan beiden eigen - voor het epische, voor het heroïsche, voor het opstandige, voor het aan de wortelen van het leven verbondene, voor de cosmische geslotenheid dat, in de bij voorkeur behandelde onderwerpen aan 't licht treedt - waaronder vooral geboorte, liefde, dood - staan beiden even ver van volgehouden esthetische bekommernissen.
Uit deze tweespalt in het werk zelf, uit deze erfzonde der tegennatuurlijke verhouding ontstaat een pijnlijke worsteling, iets smartelijks dat baan breekt doorheen de satyre. De kunstenaar-mensch blijft al te zeer, sentimenteel althans, geinteresseerd aan het thema, niet aan tableau of schriftuur, dan dat deze zichzelf, volledig en naar eigen immanente wet en noodzakelijkheid mogen determineren. Waar een nuance wordt verlangd, treedt een bedoeling in de plaats. Wat de waarde van het tafereel moest bepalen is niet de ongebonden heftigheid der aanleidende gevoelens en ervaringen op welk gebied ook - buiten het esthetische - maar de definitieve, aandachtig gegroeide vorm waarin het geheele conflict als in zijn oplossing berust. 'Il ne faut pas que la vie, avec ses passions, ses impulsions, ses désirs et volontés informes prédomine dans l'áme de l'artiste au point de l'empêcher précisément de contempler cette vie du dehors, de dépasser son sentiment par la 'catarsis' artistique. Un cri de douleur n'est pas une oeuvre d'art; pour que le cri se transforme en chant il est nécessaire à l'artiste de se détacher de sa douleur.' (Lionello Venturi: Histoire de la critique d'art.)
Geen identiteit van kunstenaar en werk door den mensch, naar identiteit van mensch en kunst door den artiest.
En hiernaast wil ik verwijzen naar een uitlating van De
| |
| |
Troyer zelf, zooals ik ze supra weergaf: 'maar anderzijds moet gezegd worden dat het verstand een leidende en ordenende rol speelt in de kunst...' Hier krijgen wij den sleutel van het 'probleem' De Troyer in handen. Niet het verstand leidt en ordent, maar de sensibiliteit: het verstand der materie, de geest der stof. Het verstand berust bij abstrakte silhoeëtten, bij rationeel samengestelde composities, bij literaire bedoelingen in plastische kunst; niet zoo de sensibiliteit. Het verstand misbruikt de materie, de sensibiliteit maakt haar esthetisch levend naar de wetten zoowel van geest als van stof. Daarom was bij De Troyer het futuristisch en cubistisch experiment uitkomstloos. (Daarom moet men in zijn werk geen vreemde invloeden trachten na te speuren. De overeenkomst tusschen het werk van den Mechelschen artiest en de doeken van Leger is alleen uiterlijk.)
Deze rationeele, en niet sensiebele, vormgeving beheerscht tevens die doeken waaraan alle buiten-esthetische bedoelingen vreemd blijven. Mijn oog mag ontroerd worden door de zuiver dekoratieve vlakkencompositie der Salomé; ik wil opmerken hoe harmonisch de figuur der negervrouw in het architectonische spel van den achtergrond wordt begrensd, ik wil zelfs toegeven dat de primitieve schematiseering van enkele gedeelten de monumentaliteit van het doek versterken, het totaalbeeld is te abstrakt, de zelfstandigheid der componenten te onwettelijk, dan dat het, picturaal, mocht bekoren.
Ondanks dit alles, blijft Prosper De Troyer een meester der stillevens. Ik vermoed dat dit de momenten der aandacht zijn in zijn leven, waarin de geboren kunstenaar, vrij van vooroordeelen aan het woord komt. Sober behandeld en uit hun verwarde individualiteit tot eenvoudig decoratieve elementen verlost, vervoerd in het rijk der harmonieën, wordt de eemalige glans der dingen tot duurzaamheid bestemd in de hiëratische gebaren zooals we ze kennen van, vreemde priesters.
* * *
Wij allen moeten hopen dat eens een volksche kunst zal bloeien, een kunst die door sociale sympathie zal verrijkt en bevrucht worden en die op hare beurt, aan het meerendeel der menschen de vreugde der schoonheid zal meedeelen. Dat Prosper De Troyer in deze toenadering een voorname rol zal
| |
| |
gespeeld hebben, kunnen wij nu vermoeden; de komende jaren zullen daarin meer klaarheid brengen. Wellicht zal men dan akkoord gaan met de bewering dat het feit van zijn kunst met haar esthetisch tekort maar haar nieuwe horizonten, belangrijker was dan deze kunst zelf. Tevens zal men het als een der hoogste begaafdheden erkennen voor de toekomst te hebben gearbeid met de onthechting aan alledaagsch succes.
Intusschen blijft het de bedoeling van dit artiekel, het 'probleem' De Troyer wat nader te hebben ontdekt. De huidige rehabilitatie van deze kunst worde er eveneens door belicht.
|
|