| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Prof. C. CLEMEN, Van Heidendom tot Heden. De Godsdiensten der Aarde, bewerkt door Dr L.A. Rademaker. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1940, 499 blz., gen. Fr. 135, geb. Fr. 163.
Onder den nogal breedsprakigen titel Van Heidendom tot Heden, biedt Dr Rademaker ons de vertaling aan van de geschiedenis der godsdiensten, het werk dat de betreurde Hoogleeraar aan de Universiteit te Bonn, C. Clemen, in 1927 had laten verschijnen. Ziehier enkele van zijn kenmerken.
Gelijk voor verscheidene handboeken van godsdienstgeschiedenis, werkten verschillende auteurs er aan mede. Niet uitsluitend voor vakgeleerden bedoeld, richt het zich tot een ruimer publiek. De godsdiensten, eerder systematisch dan chronologisch en geographisch ingedeeld, worden bij volgende titels ondergebracht: I. De praehistorische godsdienst; II. De primitieve godsdienst (deze twee gedeelten, waarvan de materie tot de specialiteit van C. Clemen behoorde, werden door hemzelf geschreven); III. De volksgodsdiensten (hieronder vinden we ook het Hindoeïsme, dat anderen bij de wereldgodsdiensten rangschikken); IV. De wereldgodsdiensten (den Joodschen godsdienst had ik niet hier geplaatst).
De verscheidenheid van de medewerkers heeft het voordeel dat elke godsdienst door een specialist wordt behandeld; maar zij brengt de eenheid van het geheele werk in gevaar. Niet heelemaal werd de klip ontweken: terwijl elk van de andere opstellen eerder als een geschiedenis voorkomt, heeft de studie van Rabbi L. Baeck over het Judaïsme iets van een wijsgeerige en religieuze dissertatie. Het ontbreken van een bijzondere verhandeling over de godsdiensten der volkeren van Amerika-vóór-Colombus, moeten we een leemte noemen.
Veruit de langste bijdrage behandelt het christendom. Van de hand van Dr Erich Seeberg en duidelijk Luthersch geïnspireerd, geeft zij blijk van een grondige kennis van het Protestantisme, zijn geschiedenis en literatuur; maar de katholieke literatuur is er bijna geheel verwaarloosd. De voorgestelde verklaring der religieuze gegevens van het Katholicisme vergt dan ook een heel ernstig voorbehoud.
De vertaling van Dr Rademaker kan ons bevredigen. De talrijke en met zorg uitgekozen illustraties der Duitsche uitgave werden in de Nederlandsche overgenomen; het afdrukken echter, waarvan de kosten wellicht niet te hoog mochten oploopen, is niet geslaagd.
Ed. Dhanis
Josef SELLMAIR, De priester in de wereld. - Desclée, De Brouwer, Brugge, 279 blz.
Er is aan het vertalen van boeken die over konkrete aangelegeheden gaan, het gevaar verbonden dat men het over toestanden heeft die zich in de twee taalgebieden anders voordoen. Toch bleek de nederlandsche vertaling van S.'s boek welkom. In minder dan één jaar kende het vier uitgaven in het duitsch. Het werd druk besproken, ook soms verkeerd begrepen omdat men er wilde in lezen wat schrijver niet bedoelde. Deze, bekend met de priester-candidaten, heeft enkele conferentiën, over de persoonlijkheid van den wereldpriester in de konkrete moderne maatschappij, laten uitgroeien tot een boek, waarin hij niet zoozeer den nadruk legt op de theologie van het priesterschap, dan wel op de humanistische waarden die ieder modern priester in de wereld, nu meer dan ooit, moet vertegenwoordigen. Het is volstrekt onmogelijk in een korte recensie in te gaan op het bont-veelvuldige dat wordt voorgelegd. Al doet de vorm soms vrijpostig aan, al zijn er meeningen, - over priesterschap en religieus leven, over het celibaat, enz. - die niet door iedereen zullen onderteekend worden, er zijn ook telkens andere teksten genoeg die het al te scherpe van een gezegde weten af te ronden en tot gezonde proporties terugleiden. Dit bepaalt dan ook voor wie het boek nuttig geschreven kan zijn: voor priesters die evenwichtig genoeg zijn om het hier zoowat onstuimig voorgedragene te overdenken, uit te diepen en in helderder synthese te stellen. Een rijk boek dat veel gedachten verwekt en het beste schenkt
| |
| |
van groote humanisten als Franciscus van Sales, Fenelon, Newman, Sailer en Lippert. Als vertaling beantwoordt het zeer goed aan het duitsch. Waar het niet vlot leest is dit te wijten aan de duitsche stijl die iets heeft van het kortademige, nerveuse van een onrustig-moderne, en anderzijds toch humanistische geest. Letter en druk, titulatuur en pagineering zijn bijna heelemaal naar het oorspronkelijke.
A. Snoeck
Schriftelijke Cursus in de katholieke Geloofsleer. - Katholiek comité van actie 'Voor God', Heemstede. Prijs voor 3 jaar: fl. 4,50 per jaar, bij inteekening voor 1 jaar: fl. 5; ook in termijnen te betalen.
Dikwijls wordt het betreurd dat bij intellectueelen en geschoolde katholieken de godsdienstige vorming en ontwikkeling geen gelijken tred houdt met hun profane studies. Zij hebben dan ook behoefte aan 'verheldering van het katholiek bewustzijn, verdieping van inzicht in de katholieke geloofs- en zedenleer en het genadeleven' om te bereiken een diepgaande beleving, om aan te kweeken een heilig enthousiasme voor de verhevenheid en de harmonische structuur van de gansche heilseconomie. Daarom al vergt het harde inspanning en taaie doorzetting loont het uitermate de moeite een enkel avond in de week of een enkel uur per avond 'onder goede leiding in regelmatige en geleidelijk groeiende studie zich op de groote levensvragen te bezinnen'. Wat kunnen wij beter wenschen dan dat velen door 'echte zelfstudie, regelmatige ernstige studie thuis, hun geloofskennis zouden opfrisschen, verrijken, verlevendigen en verdiepen?' Dat is 't doel van dezen cursus.
Hij is ingedeeld in 3 deelen, elk voor één jaar: 1. de geloofsleer, 2. genade en genademiddelen, 3. zedenleer en leer over de uitersten. Hij verschijnt om de 14 dagen en omvat driemaal 25 lessen van 16 blz. gemiddeld. Hij beoogt een soliede getrouwe samenvatting te geven van het standaardwerk van Mgr. Potters: Verklaring van den katechismus der Nederlandsche Bisdommen. Wij zijn dus bij voorbaat verzekerd nopens de degelijkheid van den inhoud.
Een opwerping: Gods woord vraagt op de eerste plaats gehoor, het vraagt den gloed der uitgesproken overtuiging door den een op den ander overgedragen. Dit wordt gaarne door de studieleiding erkend en daarom heeft zij getracht elke mogelijkheid voor een persoonlijk contact open te laten. 'Na iedere les volgen een aantal vragen en opdrachten ter vrije uitwerking... De antwoorden kunnen worden ingezonden... Inschrijvers hebben bovendien steeds het recht tot het stellen van vragen inzake moeilijkheden de lessen betreffende.' Dit alles wordt dan door den cursusleider persoonlijk en strikt vertrouwelijk beantwoord. Wie dit ter harte neemt zal waarlijk actief deelnemen aan de cursus en zoo, na 3 jaar, in het bezit zijn van het meest eigen, het meest persoonlijk bewerkt handboek over de katholieke geloofsleer. Uit die grondige doorgezette studie zal hij niet weinig voordeel hebben geput. De cursus begint voor ieder deelnemer op den dag van zijn inschrijving. Nuttig kan deze cursus zijn voor 'den katholieken ouder, opvoeder, jeugdleider en oonderwijzer, den katholieken propagandist, de leden van lekenapostolaat en kernen van Katholieke Actie, maatschappelijke werkers en werksters, bezoekers van katholieke volksuniversiteiten, verdedigers van de klare waarheid, kortom voor ieder katholiek, die met alle ernst belang stelt in de katholieke geloofsleer is deze schriftelijke cursus.'
E. Peeters, C.D.C. Leuven
J.W. KERSSEMAKERS S.J., Nader tot God. 4 deeltjes. - Geloofsverdediging, Antwerpen, 96, 96, 104, 12 blz., samen Fr. 20.
Deze vier boekjes, eerst uitgegeven te Heemstede (De Toorts), in 1937, in opdracht van het Actie-Comité 'Voor God', bevatten beschouwingen 'tot volmaakter geloofsbeleving volgens den Ignatiaanschen geest', nagenoeg in de volgorde der 'Geestelijke Oefeningen' van S. Ignatius. Het zijn noch studie- noch ontspanningsboekjes, noch ascetische lectuur vluchtig te doorloopen, maar wel al nadenkend, vooral gedurende een retraite, om des te beter te leeren willen en doen. Ook voor de dagelijksche meditatie kunnen die teksten nuttig zijn. De schrijftrant is helder en aangenaam, soms zelfs dichterlijk. Bijzonder belangwekkend schijnen de uiteenzettingen over hoofdgebrek, lauwheid, zelfcontrole, christelijke beschaving, 'onderscheiding der geesten' en, in het IVe deeltje, de systematischer uitleg over de verschillende wijzen van bidden. Warm aanbevolen aan wie nog geen dergelijk werkje in zijn geestelijke bibliotheek heeft.
J. Salsmans
Pastoor F.C. van BEUKERING. In de Kerk. - 'Onze Tijd', Brussel, 1940, 135 blz., Fr. 33,30.
Dit tweede deeltje uit de Beukeringserie moet voor zijn voorgaande, 'De Mis', zeker niet onderdoen, en dat is veel gezegd. - Het gaat nu over Kerk- | |
| |
gebouw en altaar, liturgische vaatwerken en gewaden, maar alles degelijkhistorisch en toch heel vatbaar voorgesteld. Zelfs worden er enkele wenken bij het vervaardigen van gewaden niet vergeten. Het zakenregister maakt dit echt fijne werkje nog meer bruikbaar.
G. Van Cutsem, C.D.C.
Tony PAAPS, Godsdienstig Leven op Vlaamschen Bodem (VIII-IX eeuw). - 'De Seizoenen-Reeks', Nederlandsche Boekhandel, 1940, 70 blz.
Zakelijk, oprecht en bescheiden beeld van het religieus leven op vlaamschen bodem in de VIIIe-IXe eeuw. Eenvoudig-volksch en degelijk. De taal kon wat beter verzorgd.
L.A.
Paul BRUNTON, Een Heremiet in de Himalaya. Romantisch verhaal uit de bergen, Nederlandsche bewerking: H.P. van den Aardweg en Margaretha van den Aardweg-Blinxma. - Strengholt's Uitg.-Mij, Amsterdam, 304 blz.
In een fraaie vertaling wordt hier het origineel reisverhaal meegedeeld van een Westerling, die in de Himalaya een proef van de Yoga maakte. Op den modernen mensch, aan het razend tempo van het huidig leven prijsgegeven, willen deze ervaringen uit de eenzaamheid een weldoenden invloed uitoefenen. Slaagde de Schrijver daarin? Met een ongetwijfeld oprechte bedoeling, maakte hij stellig een ernstige proef door.
Toch kunnen wij ons voor zijn poging niet zonder meer laten winnen. Was het, zooals het wilde zijn, een waar heremieten leven?
Afgezonderd van de wereld, gaven de oude kluizenaars zich volledig aan Gods genadewerking over. Om in zich zelf de ruimste plaats aan die genade te bieden, ontdeden zij zich onophoudelijk, door een streng ascetisch leven, van al het formeel wereldsche dat de natuur streelt. Hard voor het lichaam, waren zij even veeleischend voor den geest, voor den heelen mensch. In het begin enkel op de beoefening van het gebed en het stilzwijgen aangewezen, zochten zij weldra grooter versterving in onderlinge verdraagzaamheid en dienstbaarheid, en speciaal in nederige onderwerping en gehoorzaamheid.
Het aanwenden van al deze essentieele middelen acht Schrijver verouderd, inzonder de versterving van het lichaam (cfr. blz. 184). Hij huldigt voor den kluizenaar van de twintigste eeuw een zachter behandeling van Broer Ezel, vergetend dat deze steeds zijn eischen opdrijft ten koste van den geest. Eeuwig leven, a fortiori mystiek, blijft nauwelijks vereenigbaar met vertroeteling van het vleesch. Zoo leerde het ons Christus.
Wat ons in dit boek nog wantrouwig maakt, is, behalve de aandacht aan futiliteiten gewijd, het feit dat Schrijver geen vasten rationeelen grondslag aan zijn geestelijke ervaringen biedt. Het verwerpen van alle dogma's onttrekt aan zijn z.g. mystieke belevingen een betrouwbare waarborg voor echtheid en waarheid. Zijn geloof, onduidelijk en wazig, lijkt ons niet voldoende verantwoord.
Zoo bevat dit boek, naast een zeer oprechte en prijzenswaardige poging om in stilte en eenzaamheid de godheid te benaderen, de ervaring van iemand die nog in het duistere en onzekere tast, omdat hij den eenig waren Weg, Christus, nog niet vond.
A. Block
Dr F.M. HAVERMANS, Beknopte Psychiatrie voor Sociaal Werkenden. - J.J. Romen & Zonen, Roermond-Maaseik, 1940, gen. Fr. 32, geb. Fr. 44.
Onder 'Sociaal Werkenden' voor wie dit boek bestemd is, begrijpt men verpleegsters en huisbezoeksters, ijveraars voor reclasseering, of tegen alcoholisme, geslachtsziekten, prostitutie, enz. Ook voor priesters-zielzorgers is deze beknopte uiteenzetting zeer nuttig. Na typering der verschillende geestesziekten, geeft de Schrijver kostbare aanwijzingen omtrent verpleging, gestichten, formaliteiten volgens Nederlandsch of Belgisch recht te vervullen. Het werk is in uitgesproken katholieken zin geschreven, maar blijft toch op wetenschappelijk-geneeskundig standpunt, zoodat sociale problemen als morphinisme, praenuptiaal medisch onderzoek, sterilisatie, enz. niet uitvoerig volgens godsdienstige en zedelijke principes besproken worden. De vorm: een bezoek 'langs de bedden' van een gesticht, lijkt ons minder gunstig tot een klare systematische uiteenzetting, maar een zaakregister achteraan laat spoedig vinden waarover men voorlichting wenscht.
J. Salsmans
| |
| |
Z. Maria Alena C.R. SS., Het Onze Vader der Missie. - De Vlijt, Antwerpen, 1940, 102 blz.
Zoek in dit fraai uitgegeven boek heel precies wat zijn titel u belooft: een meditatief gebed namelijk, met het oog op de missie, bij elke vraag aan het Onze Vader.
Zoek geen diepgaande theologische inspiratie; zoek de frissche, tot alles bereide vroomheid van wie, jong met de jeugd en begenadigd met de begenadigden, de missiebeweging der laatste jaren geheel heeft ingeleefd.
Zoek niet zoozeer de artistieke vormverfijning, al werd elke overweging ook in een gave, gevoelige taal geschreven. Het kunstenaarschap van de schrijfster ligt vooreerst in heur hart besloten: in éénklank met veel harten, weet zij den toon te treffen die velen trillen doet.
Lees dan het werkje; overweeg dag na dag een van zijn gebeden.
Veel zult ge vinden wat ge zelf reeds bedacht; maar nu een ander het zoo gelukkig te zeggen weet, beseft ge hoe uw innigste verlangens u met de besten der menschen geheel vereenigt.
Herhaaldelijk zullen de gedachten en gevoelens der schrijfster verder gaan dan de uwe; maar zoo geheel in dezelfde lijn dat ge, dankbaar en blij, uzelf er bij ontdekt.
Dan zult ge dit boek met haar voorgaande vergelijken: met het zoo populaire In memoriam, Hare Majesteit Koningin Astrid ('De Vlijt', Antwerpen); met het zoo keurige Na 10 jaar, dat zoo onderhoudend het missiewerk voorstelt van de Kanunnikessen van het Heilig Graf te Turnhout (Missieprocuur H. Graf, Turnhout). Haar bijzonder talent zult ge waardeeren, daar ze, met wat ze schrijft en zooals ze het laat uitgeven, de verwachting der menschen geheel te voldoen, ja te overtreffen weet.
Dan wordt dit laatste boekje u het meest dierbare. Inniger en soberder spreekt het u toe, en altijd weer paart God zijn barmhartig woord met de edel-trillende stem van de schrijfster.
Em. Janssen
J.J.M. VAN BREUKELEN, De Fakkel in jonge Handen, met een voorwoord van A. van Duinkerken. - J.J. Romen & Zonen, Roermond-Maaseik, 1940, XXXI-169 blz.
Dit boek mist vele van de kwaliteiten waarmede vroegere jongeren, in Nederland zoowel als elders, hun anti-maatschappelijk of anti-kerkelijk verzet aantrekkelijk pleegden te maken. Het is noch koen gedacht, noch vinnig geschreven, het loopt niet over van bitterheid of sarcasme, doch het mist evenzeer het tot daden prikkelend enthoesiasme. Het is het getuigenis, en wel het dood-ernstig getuigenis, van een jonge Christen, die het verval van zijn tijd waarneemt, doch die genoeg vertrouwen heeft bewaard in de bezielende krachten van zijn Kerk, om een herstel der gebroken orde te durven verwachten. Schrijver richt zich vooral tot de jongeren, indachtig het woord van Huizinga's 'In de Schaduwen van Morgen': 'Aan dit jonge geslacht deze wereld opnieuw te beheerschen... haar weer te doordringen met geest.' De nieuwe Jeugd moet de grondslagen der nieuwe orde leggen door de moedige toepassing der zuivere K.S.A.-beginselen. Schrijver - en dit is wel de grootste hoedanigheid van zijn boek - geeft hierin blijk van een gezonde orthodoxie, die wortelt in de harmonie van natuur en bovennatuur, die zich kant tegen iedere vorm van rationalisme, doch die zich evenzeer wacht voor ieder eng super-naturalisme. Bij dit al is dit boek echter te droog om bezieling te wekken, te vaag om voor concrete realisatie vatbaar te zijn, te weinig getoetst aan traditie en ervaring om vertrouwen te wekken. Het is een boek dat goed werd bedoeld doch te vroeg werd geschreven.
Bern. Spaepen
M.J. SCHEEBEN, Gesammelte Schriften, Band II: Die Mysterien des Christentums, herausgegeben von J. Höfer. - Verlag Herder, Freiburg im Breisgau, 1941, 778 blz., RM. 14,60, geb. RM. 16,80.
Meer en meer komt men tot de overtuiging dat Scheeben de grootste theoloog is geweest, niet alleen van de XIXe eeuw, maar van de moderne tijden. De meeste hedendaagsche theologen van katholiek Duitschland gaan er groot op zich door Scheeben te laten inspireeren. Het is dan ook als een gebeurtenis van beteekenis te begroeten dat de uitgeverij Herder de taak op zich heeft genomen een volledige uitgave van Scheeben's werk op touw te zetten, en daarvoor de medewerking wist te verwerven van een ploeg vakmannen, wier naam alleen voor de degelijkheid van de onderneming borg staat, als daar zijn Brinktrine, Grabmann, Landgraf, Mitterer, Schmaus.
Dr Jos. Höfer, die de heele heruitgave leidt, biedt ons als eerste specimen van dat grootsche werk de 'Mysteriën van het Christendom', die het tweede deel uitmaken van de volledige uitgave, op acht deelen berekend. De 'Mysteriën', door den genialen Scheeben op 30-jarigen ouderdom vervaardigd,
| |
| |
bekleeden een eersterang plaats in het geheel van zijn werk. Synthese van heel de theologie, zijn ze als het ware het geniale ontwerp van den prachtigen kathedralenbouw in de (onvolledig gebleven) 'Dogmatik' uitgewerkt.
Toen de dood hem voorbarig wegrukte, was Scheeben volop bezig met een tweede, herziene uitgave van dit werk voor te bereiden. Höfer bezorgt ons die heruitgave, zooals zij uit het door Scheeben's hand bewerkte exemplaar te achterhalen is. Hij heeft er, duidelijk onderscheiden van Scheeben's text, talrijke nota's aan toegevoegd, die de gedachten van den Meester met de uitkomsten van de hedendaagsche theologie confronteeren, en een schat van bibliographische gegevens bevatten. Op een register van al de aangehaalde Schriftuurplaatsen en persoonsnamen, volgt een uitvoerig 'Sachregister' (blz. 680-778), dat als een volledig theologisch repertorium mag gelden.
Kortom, de uitgever heeft geen moeite gespaard om van Scheeben's meesterwerk een aantrekkelijk, bruikbaar, aan al onze moderne eischen aangepast theologisch lees- en consultatieboek te maken. Een ding betreuren wij nochtans, dat nl. bij de citaten uit de Heilige Vaders niet de verwijzing naar de patrologia van Migne, of een andere moderne uitgave, werd toegevoegd, waarmee ook samenhangt, dat de aangehaalde texten blijkbaar niet op het oorspronkelijke werden geverificeerd (zoo leest men b.v. in twee Augustinus citaten, blz. 362 en vlg., 'accepit a Deo' in plaats van 'accepit abs te', en 'consumit' voor 'consumat').
Laten we hopen dat het onvergelijkelijk werk van Scheeben, in deze nieuwe uitgave, zijn weg zal vinden niet alleen naar alle priesters- en kloostersbibliotheken, waar het eenvoudigweg onmisbaar is, maar ook bij meer ontwikkelde leeken, die hun geloofskennis grondig willen door denken, welkom moge zijn. Onnoodig te zeggen, dat de uitgeverij Herder voor een keurig verzorgde druk en band heeft gezorgd.
Prof. Dr E. Druwé
| |
Wijsbegeerte
SIGMUND FREUD, Der Mann Moses und die monotheistische Religion, Drei Abhandelungen. - Allert de Lange, Amsterdam, 1939, 241 blz.
Dit is het laatste werk, dat S. Freud gepubliceerd heeft. De eerste verhandeling (vroeger al gepubliceerd, zooals ook de tweede) is historisch bedoeld: Mozes is een Egyptenaar. De tweede bouwt hierop een historisch-exegetische constructie, terwijl de derde, de meest uitgebreide (bl. 95-214) een psychanalytische uitwerking is van de wankele historische hypothesen en tevens een verklaring wil geven van de psychologie van het Jodendom en van den monotheïstischen godsdienst.
Dit boek is een duidelijk bewijs dat Freud aan zijn eigen theorie is ten gronde gegaan. Het is slecht gecomponeerd, vol herhalingen, onzekerheden en onwaarschijnlijkheden. Het historisch-exegetische deel zal door geen enkel vakman serieus genomen worden. En het psychologische toont niet zoozeer het juiste, wat er in de psychanalyse ligt, als wel de onbegrensde mogelijkheden voor deformatie van alle werkelijkheid. Dit werk is eigenlijk alleen van belang voor degene, die de psychologie van Freud en van de psychanalytische beweging bestudeert. Overtuigend blijkt de gespletenheid die op het eind van zijn leven den mensch en den geleerde in Freud scheidden. Zelf geeft hij toe dat hij 'het bewustzijn van eenheid en samenhang tusschen schrijver en werk' niet verkregen heeft. Hij wil evenwel zijn levenswerk niet loslaten en is niet in staat er de noodige onderscheidingen in aan te brengen en zoo ten slotte nog zijn retractationes te schrijven. Des te fanatieker hecht hij zich aan wat hij in 1912 al over den godsdienst schreef.
Op de eene pagina geeft hij toe dat hij zich in deze stof voelt 'als een danseres die op de spits van haar teen balanceert'. Terwijl hij iets verder schrijft dat dit boek wel een onherstelbare slag aan den godsdienst zal toebrengen. Zekere bestrijders van den godsdienst zullen ook dit wel weer weten te gebruiken. Het zal echter hun positie niet sterker maken, als zo hun licht gaan opsteken bij dezen weifelenden grijsaard. Een ernstig mensch zal over Mozes en de oorsprong van den godsdienst hier niets vinden, tenzij verdraaiingen. Het spreekt vanzelf dat dit boek valt onder het verbod der boekenwet.
Dr P. Ellerbeek
Dr K. VAN ACKER, De beteekenis van den droom. - Standaard Boekhandel, Antwerpen, 70 blz., Fr. 10.
Schr. definieert den droom: 'een naar aanleiding van een somatische prikkel opgebouwde optimale voor een niet af-gereageerd recent gevoel.' (blz. 58) Hij steunt deze definitie inductief op een reeks tamelijk eenvoudige droomen. Het valt echter te betwijfelen of hiermee een verklaring wordt gegeven van alle onirische verschijnselen. Alle definities van den droom
| |
| |
zijn tot hiertoe onvoldoende gebleken, omdat hij zich in zoo menigvuldige vormen voordoet, en omdat het zoo moeilijk is een voldoende aantal volledige en vertrouwbare droomverhalen bijeen te brengen. We moeten ons tevreden stellen met bepaalde typen van droomen: zoo ook moeten we de studie van Dr Van Acker begrijpen; zijn definitie omvat alleen een bepaalde soort van droomverschijnselen.
Schr. besluit zijn werkje met een 'Kritiek der Psychoanalyse', waarmee we over 't algemeen kunnen instemmen. Hier echter moeten we ook de mogelijkheid openlaten dat sommige droomen volgens de freudiaansche princiepen kunnen verklaard worden. Is het immers zoo zeker dat ze alle voortkomen uit een 'recent gevoel' zooals de definitie van den Schr. het beweert? Al mag het dan niet streng wetenschappelijk bewezen zijn, toch is het niet uitgesloten dat sterke teruggedrongen aandoeningen uit een lang verleden in een symbolischen droom opnieuw verschijnen. Ernstige geleerden, die geenszins de libido-manie van Freud aankleven, beweren het. A priori is dat zeker niet onmogelijk. Hiermee had, dunkt me, de Schr. van dit overigens verdienstelijk boekje, rekening moeten houden.
F. De Raedemaeker.
A. METTE, Der Weg zum Traum. - Dion-Verlag, Berlin-Steglitz, 1939, 54 blz.
Met dit werkje staan we te midden van de moderne droomverklaring. Een twintigtal ingewikkelde droomen worden verhaald, die geen verband schijnen te houden met recente ervaringen. Hoe moet men deze onirische verschijnselen verklaren? Uit vóór-bewuste toestanden meent de schrijver. Deze zijn van tweeërlei aard: in deze droomen erkent hij een herinnering aan den oerouden strijd van den mensch toen hij zich, in de pateontologische periode, losmaakte uit de dierenwereld (jacht-droomen), en een symbolisme van de spanning tusschen beide geslachten. In den droom worden deze onbewuste aandriften vertolkt en afgereageerd, in den vorm van schijnbaar zinlooze en phantastische beelden en gebeurtenissen. 'Die Ausdrucksform des Traumes leistet sich, wie jeder Bewanderte weiszt, ausserdem ganz allgemein Erstaunliches an Verkehrungen, Umstellungen, Andeutungen und Ueberdeokungen.' (14) Dat een zoo geheimnisvol symbolisme aanleiding moet geven tot zeer subjectieve interpretaties, ligt voor de hand. Ook zal de schrijver zelf wel niet verlangen dat we zijn droomverklaringen voor de eenige mogelijke aanzien. Dat vóórhistorische gebeurtenissen het symbolisme van onze droomen zou verklaren, schijnt ons ook verre van bewezen te zijn. Studiën als deze hebben nochtans hun reden van bestaan; zij brengen ons wetenschappelijke psychologische hypothesen die voorloopig met voorzichtigheid kunnen worden aangewend, in afwachting dat we een dieper inzicht verwerven in het nog zoo raadselachtig phenomeen van den droom.
F. De Raedemaeker.
Dr A. KRIEKEMANS, Sociale Psychologie. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1941, 106 blz., Fr. 12.
In dit boekje - het 10e in de reeks 'Seizoenen' - populariseert Dr Kriekemans de grondbegrippen van de sociale psychologie, een wetenschap die tot nog toe vooral in het buitenland wordt beoefend. Het is echter geen goedkoop populariseeren waaraan Dr Kriekemans doet. Een zeer uitgebreide kennis van de vakliteratuur werd hier in verwerkt. Wat echter nog meer aanbeveling verdient: Schr. is een veilige gids door den wirwar heen van opvattingen en ideologieën: hij bezit een gouden leidraad in zijn soliede metaphysiek van den mensch. We wenschen den schrijver van de 'Inleiding tot de Karakterkunde' (1936) en van 'Het leven der verbeelding' (1940) van harte geluk met dit nieuwe geslaagde philosophisch essai.
F. De Raedemaeker.
| |
Geschiedenis
Rob LIMBURG, Cultuurdragers in bewogen Tijden. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, z.j., 405 blz., ing. Fr. 88, geb. Fr. 106.
Men kon meenen, dat de auteur, met het oog op onze 'bewogen tijden', zijn titel heeft gekozen; dat hij zijn boek als een opwekking dus bedoelde: opdat ook wij, naar het voorbeeld der grooten van wie hij verhaalt en in de maat van onze zwakke krachten, 'cultuurdragers' mochten zijn. Het is mogelijk; maar stellig verhaalt hij van menschen die niet alleen in bewogen tijden leefden, die veel meer nog een bewogen leven leidden. En het woord 'cultuurdragers' bedoelt hij als een verzamelwoord: het duidt op religieuze hervormers, staatkundige en coloniale stichters, wetenschappelijke vorschers en kunstenaars.
Elf Hollandsche grooten, bekende en minder bekende, vinden we hier
| |
| |
nogal breedvoerig voorgesteld. Het zijn: Geert Grote, Wessel Gansfort, Paus Adriaan van Utrecht, Menno Simons, Joan van Oldenbarnevelt, Dirck Rafaëlsz. Camphuysen, Hugo de Groot, Willem Usselinckx, Joan Maurits van Nassau, Anthonie van Leeuwenhoek, Rembrandt van Rijn. Waarom die en geen andere? Niet alleen om hun onderling zoo verscheiden levenwerk; méér misschien om hun zoo gelijkloopend levenslot. Veronachtzaming, tegenspraak, miskenning, vervolging: van al de behandelden is het, vroeg of laat, het aandeel geweest. Verscheidenen leidden een dolend leven, één werd terechtgesteld, anderen zoo goed als vergeten: op allen past, hoe verschillend dan ook, de uitspraak 'dat het heidens is van succes te leven, doch dat het 'christendom ons leert ons werk te kunnen zien mislukken' (blz. 110).
De christelijke inspiratie van het boek blijkt uit deze aanhaling. Het christendom van Rob Limburg is geen Katholicisme, geen Lutheranisme of Calvinisme; bij geen kerkgenootschap hoort het thuis, met leden van alle kerkgenootschappen kan het verbroederen. Wars van alle organisatorische beperking, waarin het slechts verstarring en verdeeling kan zien, neemt het zelfs met bepaalde zedelijke verplichtingen een loopje (cfr. blz. 394, 402,); het is een geheel inwendige religiositeit: alleen 'van het doorbreken van de Heilige Geest (verwacht het) een stijging van het peil van het geestelijk leven der Kerk' (blz. 275).
Toch is het boek niet vooreerst christelijk, wèl cultureel bedoeld. Als een internationaal bezit ziet de auteur de cultuur van verleden eeuwen: vanaf de Middeleeuwen tot na de XVIIe eeuw, was een groot gedeelte van Europa aan één cultuur deelachtig. Het zwaartepunt er van had zich herhaaldelijk verplaatst; 'door en na de tachtigjarige oorlog' was het 'een tijdlang zeer positief naar het Westelijk gedeelte der Noorderlijke Nederlanden verlegd..., die in deze periode zonder veel overdrijving het middelpunt van Europa kunnen worden genoemd' (blz. 13).
Met deze gegevens kunnen we het boek beoordeelen. Werken van dien aard noemen we, voor een volk, kostbare geschenken, - en al zal de cultuurphilosoof evenmin als de historicus alle beweringen en voorstellingen van Rob Limburg aanvaarden, toch heeft deze, op de hoogte van zijn taak, een heel waardeerbaar en verdienstelijk resultaat bereikt. 'Wie deze bundel ter hand neemt, zal daarin het Oude Lied kunnen beluisteren' (blz. 7): dat woord van Dr. C.P. Gunning maken we graag tot het onze. Ten zeerste betreuren we dan ook dat het, om zijn voor Katholieken onaanvaardbare christelijke strekking, om zijn nogal beperkt Noordnederlandsch standpunt voor Zuidnederlanders minder geschikt, niet warm kan aanbevolen worden.
Em. Janssen
M.A. ERENS, O. Praem., De Monnik (Cultuurhistorische Spiegel van de Nederlanden, o.l. van R. Van Roosbroeck). - Standaard Boekhandel, Antwerpen, 1941, 169 blz., afb., ing. Fr. 38, geb. Fr. 56.
Van ons tegenwoordig dagelijksch leven vormt de werking van de kloosterorden nog een belangrijk bestanddeel, en het is iedereen bekend, ware het maar uit vage herinneringen aan zijn geschiedenisboeken uit zijn schooltijd, dat zulks in vroegere eeuwen nog in veel sterkere mate het geval was, ja dat er tijden waren waarin de Monnik geheel de Nederlandsche beschaving beheerschte. Indien de kennis van velen niet veel verder gaat, dan is dat te wijten aan het gebrek aan mogelijkheden om de figuur van den Monnik beter te leeren kennen. Het voorliggende boek vult hier dan een ware leemte aan, en het is te hopen dat de serie die het inzet ons nog vele tegenhangers ervan zal schenken, en ons in staat stellen om andere aspecten van onze cultuurgeschiedenis beter te leeren kennen en, want dat is het woord, te beleven.
Schr. heeft ons hier inderdaad een model van vulgariseerende geschiedschrijving gegeven. Nergens wijkt zijn exposé van de historische bronnen af: men zal het hem, die zelf in het grootsche kader van eene onzer Norbertijnenabdijen leeft en schrijft, niet kwalijk nemen dat hij soms aan de poëzie toegeeft welke erin bevat ligt. Terwijl echter deze bronnen in zichzelf slechts voor een beperkt aantal vakgeleerden toegankelijk zijn, weet hij ze zoo bevattelijk en levendig voor te stellen, dat wij in zijn boek werkelijk een 'beeld' krijgen dat daar, in zijn plastische concreetheid het leven van weleer optoovert, of, zoo men wil, een film zien afrollen, waarin wij den Held in zijn dagelijksch doen en handelen van duizend jaren, op den voet volgen. Want alle zijden van het leven van den monnik worden hier beschreven. Wij leeren zijn milieu kennen, het klooster, wij zien hem bidden en boeten, wij volgen hem bij zijn intellectueele werkzaamheden en bij zijn handenarbeid, wij zijn toeschouwers van zijn eetmalen en van zijn reizen, wij staan aan zijn bedsponde bij ziekte en overlijden.
Een rijke illustratie verhoogt de aantrekkelijkheid van het boek dat wij aan allen aanbevelen. Voor een gebeurlijke heruitgave lette Schr. op een
| |
| |
paar onnauwkeurigheden: Jansenius was geen bisschop van Gent maar van Ieper (blz. 62) en de Guldensporenslag dateert van 1302, niet van 1303 (blz. 117). Hiervoor is natuurlijk de in de kloosterregels niet voorziene... zetduivel verantwoordelijk, die ook Schr. op het omslag tot Dominicaan (O.P.) heeft... 'hergeprofest'.
Prof. Dr. J.A. Van Houtte
Kan. Dr Floris PRIMS, Historische toelichtingen bij den taalschat der Kempische cijnsboeken. - Drukkerij Erasmus, Gent, 1940, 97 blz.
Deze studie verscheen in de Verslagen en Mededeelingen van de Koninklijke Vlaamsche Academie, Nov. 1940. Zij bevat, als inleiding, eenige historische toelichtingen over de Kempische cijnsboeken, nota's bij enkele Kempische Middeleeuwsche toponiemen en onuitgegeven teksten over de plaatsnamen van verscheidene Kempische dorpen. Dit werk van Kan. Dr. Prims, is geen succeswerk voor de groote massa, maar een nederige, onmisbare bijdrage tot de ware, juiste synthese van de geschiedenis onzer gewesten.
M. Dierickx
Kan. Dr Floris PRIMS, Humanisme en Socialiteit in het historisch Onderwijs. - Drukkerij Erasmus, Gent, 1940, 16 blz., Fr. 6.
Een korte maar bezonken en interessante brochure. De auteur schetst met sobere trekken de opvatting van het geschiedenisonderwijs de eeuwen door en laat de licht- en schaduwzijden duidelijk uitkomen. De huidige geschiedenisboeken geven een overvloed van feiten en data, de examens vereischen van de recipiendarissen wonderen van mnemotechniek; men vraagt zich echter af: waarom? Een gezonde historische scholing moet vooreerst den mensch zijn eigen tijd doen begrijpen en hem richting geven voor de toekomst, en vervolgens 'ieder persoonlijkheid herinneren aan haar samenhang en verbondenheid met volk en menschheid van gisteren en morgen' (bl. 16); m.e.w. zij moet zich als doel stellen den mensch meer humaan en meer sociaal te maken. Aan allen die begaan zijn met de vernieuwing van het historisch onderwijs bevelen wij deze leerrijke brochure warm aan.
M. Dierickx
| |
Letterkunde
Gabriel SMIT, Angelus. Kleine getijden. - Het Spectrum, Utrecht, 1940, 102 blz., fl. 1,90.
'Kleine getijden' beteekent: kleine gebeden en overwegingen. Daaruit bestaat deze bundel, die naast Kleine getijden (27 gedichten), ook Gebeden en oefeningen (7 ged.) bevat, De Heilige Mis (14 ged.) en Van Jezus' leven (17 ged.). De dichter schonk ons een rijmbrevier, een verzameling van stichtelijke verzen tot bemoediging, verheffing, geloof en liefde.
Waar men het boek ook opslaat: het geeft voldoening en laat onbevredigd. Het geeft voldoening: met hoeveel versvaardigheid werd het samengesteld, en hoe biedt elk stukje materie tot overweging en gebed! Het laat onbevredigd: een getijdenboekje dient de quintessens te bevatten van heel veel traditie en poëtische verworvenheid, en dit werkje is nog niet rijk genoeg. Tè gemakkelijk schrijft de auteur voortreffelijke verzen.
'Voortreffelijke verzen'; maar ook niets meer. Prozaïsch komt de arbeid nergens voor; bezwerend spreekt hij ons zelden toe. Deze heel genietbare en waardeerbare poëzie wordt mat van glans, om het iets te weinig doorproefde van veel stukken.
Dit blijft dan: als een verzameling van oorspronkelijke katholieke poëzie, voor velen toegankelijk en allen weldoend, verdient deze bundel een heel warme aanbeveling in aller belangstelling. Weinigen zullen Smit zoo iets nadoen. En wie, voor een poëtisch aangelegd Katholiek, een waardevol geschenk zoekt: hij koope het zoo keurig uitgegeven Angelus.
Wij schrijven 'Van het vertrouwen' over:
Wij liggen in de holte van uw hand:
Uw ademtocht doet somtijds ons bewegen,
er komen kleine rimpels in het zand, -
doch van uw oogen houdt de toegenegen,
verzonken blik ons in één vast bestand (blz. 24).
Of ziehier 'Bij den dood van een kind':
Ik ben de schaduw niet ingegaan,
niets heb ik gezien dan licht;
vóór ik het sterven kon verstaan,
deed God mijn leven dicht (blz. 32).
Het stuk 'Nacht op Golgotha' (blz. 93-94) zagen we, in zulk boekje, liever niet geplaatst: volgens het evangelie werd Jesus voor zonsondergang begraven.
Em. Janssen
| |
| |
J. SCHREURS, De Bruid die hij niet verwachtte. - Het Spectrum, Utrecht, 1941, 250 blz., fl. 3,90 (uitsluitend gebonden verkrijgbaar).
Dit is het levensverhaal van Jean-Luc Pouvreau, door hemzelf geschreven voor de goede lieden die hem opnamen, toen, bij zijn pelgrimstocht langs Frankrijk's kathedralen, zijn bezeerde voeten hem niet langer dragen wilden. 'Het zal u niet ontgaan hoe Jean-Luc in dit geschrift zorgvuldig vermeden heeft te verhalen van dingen en belevennissen niet onmiddellijk de ziel rakende' (blz. 194). De geestelijke odyssee is het van een overgevoelige, vereenzaamde jongen, die meent tot het priesterschap geroepen te zijn, maar door God langs wegen van pijn en duisternis geleid wordt naar dat andere, niet-sacramenteele priesterschap van de machteloosheid, het naakte, loutere kruis. En die in die machteloosheid niet alleen God vindt, maar ook zichzelf en de ware bestemming van zijn leven, 'de bruid die hij altijd verwacht had' (blz. 206).
Een dichter die een roman gaat schrijven stelt zich steeds voor een gewaagde onderneming. Bij Schreurs is de uitslag meer dan bevredigend. Niet alleen getuigt dit boek van een diep religieus inzicht en een grondige bekendheid met de diepere structuur van het geestelijk leven, maar ook als roman is het een zeer aanvaardbaar boek geworden. Ofschoon de wisseling van eerste en derde persoon bij de compositie zelf aarzeling verraadt tusschen verhaalen dagboekvorm, vertoont het verhaal toch een vast, organische structuur, omlijst door een wel wat wazig geteekend maar toch zeer aannemelijk kader van het zeventiend-eeuwsche Frankrijk. De onvermijdelijke anachronismen blijven daarbij beperkt tot kleine détails (Sint Frans van Sales - blz. 85 - werd eerst 1665 heiligverklaard; de occarina - passim - werd eerst 1880 uitgevonden; voor het verschijnen van de 'Pensées' kan Jean-Luc - blz. 200 vlg. - reeds letterlijk sommige teksten daaruit aanhalen). En heel het verhaal is als gemoduleerd op die eigenaardige verwoording van Schreurs, die keurige, voorname, heldere, licht zwevende stijl, die uitmunt in het gracievol verwijlen op de randen van het zegbare.
Slechts één bezwaar hebben we tegen dit boek: het is te literair. Het is te mooi gemaakt, en daar boet het veel aan diepere glans bij in. Jean-Luc acht het noodzakelijk zich herhaaldelijk te verontschuldigen als zijn verhaal den schijn mocht wekken dat hij aan literatuur wil doen of een roman schrijven: wij zijn geneigd juist zijn verontschuldiging als een bekentenis te aanvaarden. Niet alleen doet de zelfanalyse te modern-literair aan, ook de geestelijke inzichten van Pascal en van de Jansenisten zijn er te nadrukkelijk omlijnd, te veel van op een afstand weergegeven, te zeer reeds onttrokken aan het stormende, duistere leven waarop ze gedragen werden. En het literair procédé, om de onderscheiding der geesten langs uiterlijk waarneembare feiten weer te geven leidt al te gemakkelijk tot excentriciteit en vervlakking van de religieuze ervaring.
Iets meer rustige bezonkenheid en eenvoud hadden van dit boek een mijlpaal gemaakt in onze religieuze literatuur. Ook nu reikt het nog ver boven de middelmaat en zal het bezinning en godsvertrouwen wekken in een tijd die daar wel bizonder behoefte aan voelt.
L. Monden
DE JONG, A.M., 'Poeske'. - Strengholt's Uitgeverij, Amsterdam, z/j. 287 blz., gen. fl. 3,50; geb. fl. 4,50.
Poeske sluit aan bij De vreemde broeders, den anderen recenten Brabantschen roman van dezen zoo vruchtbaren en begaafden verteller (zie Streven VIII, blz. 313). Het nieuwe werk verhaalt van Koos Kar: de jonge meid van boer Verhagen; de laatste liefde van den geruineerden en als wegstervenden man, die wederkeerig haar eerste liefde is.
De vreemde broeders noemden we 'sterk, vreemd, overweldigend'; Poeske is het niet minder. Zooveel meer treft ons het creatief vermogen van den auteur: aan een machtig, volkomen geslaagd, verhaal hecht hij er een tweede vast, bijna even machtig en stellig even geslaagd. Dezelfde finale besluit, precies gepast, beide boeken. En misschien zal de tweede geschiedenis een grooter getal lezers sterker aangrijpen: de vondelinge Jacoba van de Karre, uitheemsch van bloed en met haar onbegrepen temperament, gaat ons, als in het werkelijke leven, onvergetelijk voorbij.
Maar evenmin als het andere boek, kunnen we Poeske aanbevelen. Minder brutaal en zinnelijk, blijft het toch sterk prikkelend, eenzijdig materialistisch, ongodsdienstig. Beter: antigodsdienstig, - en de houding van den auteur ten overstaan van het christelijk geloof kunnen we met een aanhaling symboliseeren: 'Boven de open schouw, waarin een blokkenvuur brandde, hing een jachtgeweer en het was net of dat gericht was op het crucifix aan de zijmuur' (blz. 149).
Em. Janssen
| |
| |
SIMONS, Jozef, Eer Vlaanderen vergaat. - Gudrun, Brussel, Van Mierlo-Proost, Turnhout, 1941, 224 blz., Fr. 18.
Wij bespraken dit boek in 1936: toen was het zesde duizendtal er van verschenen, terwijl nu een exemplaar van het tiende duizendtal voor ons ligt. Toen wezen we op zijn actualiteit; hoeveel meer dient er nu op gewezen! 'Eer onze geest het oogenblik, dat het onze is, erkende, is het ontsnapt': dat motto uit Verschaeve's werk mogen we eens te meer overwegen. Lezen of herlezen we daarna het verhaal, en... staan we bereid!
Em. Janssen
Aloïs BLOMMAERT-MEYSSEN, Kuningas. - Davidsfonds, Leuven, Keurreeks 1941, 196 blz., Fr. 20.
In dezen historischen roman brengt schrijver ons, in verbeelding, naar het woeste maar sublieme land der Germanen, zooals Tacitus het kende en beschreef. Kuningas, de koning der onvervalschte 'Germani', - in tegenstelling met de 'vervalschte', die met de Zuiderlingen en de Romeinen leefden. - is, als het ware, het zinnebeeld van de oerkracht dier volkeren aan de schuimende zee van het Noorden, en tevens een belichaming van het eerste contact dier stammen met de christelijke beschaving. Bewonderenswaardig, maar weinig waarschijnlijk, is de lichaamskracht van dien negenjarigen koningszoon, die den grooten aueros of wilden stier doodt en zoo zijn plaats krijgt in den kring der mannen. Als jong mensch trekt Kuningas zegevierend ten strijde tegen den drankenruiler; tegen Staïnas, een krijger dien hij, van 'pratende vrouw', tot verkleefden waker van den stam 'kraakte'; tegen de wolven; tegen den koning der snoevers van het Zuiden. Doch de springvloed brengt Kuningas, ver van den huttenkring der Broers, bij Sibun en Hweitsmareï, het blonde meisje uit 'Gallica', het land bij de Scaldis. Langs Wiezen-Loo komt Kuningas in betrekking met de Franken. Te Tongeren en te Maastricht hoort hij voor het eerst van Jezus-Christus, en van den bisschop Servatius, die zijn vriend zal worden. In een aanval van de Noorderbroers op de misprezen Zuiderlingen, herkent Kuningas zijn stamgenooten en 'de wolfjacht was door de goden gezegend en uitgegroeid tot een jacht naar nieuw geluk', want ook bij die krachtige Germani zal Jezus-Christus door Servatius, zijn zendeling, het nieuwe, echte leven brengen.
De roman is boeiend geschreven; af en toe schaden de veelvuldige adjectieven aan de soberheid van den stijl. Een mooie aanwinst voor de keurreeks van het Davidsfonds. Warm aanbevolen.
A. Darquennes
Minus VAN LOOI, Op Baalmolen. - Davidsfonds, 1940, 184 blz., Fr. 15.
Het volle Kempische leven wordt hier uitgebeeld met zijn onvermoeden innerlijken strijd: in de geschiedenis namelijk van een maalder die, wraaklustig omdat hij als maaldersgast eens werd afgewezen, het tegen zijn baas opneemt. In kleinzoon en achterkleinzoon werkt die wrok door, hoezeer ook herhaaldelijk verijdeld, en telkens zwaarder gestraft.
Grootsch opgevat en ruim uitgewerkt, volksch in de voorstelling en getrouw in de uitbeelding van den zwijgzaam-hartstochtelijken, den in den grond geloovigen Kempenaar, verdient deze roman een meer dan gewone aanbeveling.
A.B.
Dr. Ant. VERBOVEN, Sophokles, Koning Oidipoes. - Brepols, Turnhout, 1939, XXXII-136+24 blz., Fr. 20.
Bij het lezen van Sophokles wordt men telkens weer getroffen door den meesterlijken eenvoud en de soberheid van zijn kunst. Deze hoedanigheden, die hem bizonder geschikt maken voor de vorming van den smaak bij de jongeren, komen in den Koning Oidipoes tot haar volle recht. Daarom zal de uitgave van Dr Verboven, de eerste die in Vlaanderen verschijnt, door onze humaniora-leeraren met vreugde worden begroet. Ze mag werkelijk zeer geslaagd heeten. Vooraan staat een inleiding, met interessante illustraties; daarop volgt de tekst met den commentaar, en, in een afzonderlijk heft, de woordenlijst. De aanteekeningen zijn duidelijk en bondig; ze zijn hoofdzakelijk van taalkundigen aard, maar er komen ook nuttige literaire wenken bij. Overeenkomstig de recente ministeriëele aanwijzingen werden, na elk bedrijf of koor, een reeks vragen voor zgn. geleide oefeningen opgegeven. De druk is keurig, zooals van de firma Brepols verwacht kon worden. In den commentaar zijn me enkele kleinere vergissingen opgevallen, en verschillende fouten in de accentuatie van het Grieksch.
E. de Strycker
| |
| |
Jochen KLEPPER, Der christliche Roman. - Eckart-Verlag, Berlin-Steglitz, 1940, 29 blz., RM. 0,75.
Het probleem van den 'katholieken roman' hoorden we herhaaldelijk gesteld; daaraan beantwoordt, van protestantsche zijde, het probleem van den 'christelijken roman', in onderhavige brochure heel penetreerend behandeld.
'Als Künstler bin ich ganz unchristlich; als Christ bin ich ganz unkünstlerisch' (blz. 5): uitgaande van deze bekentenis van Schleiermacher, bestrijdt de auteur vooreerst de meening, als zou de wijze van behandeling of de keuze der stof den christelijken roman van den niet-christelijken onderscheiden. Alle geschapen werkelijkheid is aan den mensch onderworpen; alle werkelijkheid mag de kunstenaar, gelijk hij wil, creëren.
Maar de roman wordt christelijk, in zoover de geloovige kunstenaar afstand doet van zijn kunstenaarschap, in zoover hij het creëeren door getuigen vervangt. Onvolkomen vooreerst kunnen die afstand zijn en dat getuigenis: men onderwerpt het kunstenaarschap aan het geloof; men creëert een tragische en raadselachtige wereld, tragisch en raadselachtig omdat God ver is, en men laat het noodzakelijke aanvoelen van Gods aanwezigheid en inwerken... Maar van het kunstenaarschap kan geheel afstand worden gedaan. Levend van zijn geloof, ziet de kunstenaar Christus werkend onder de menschen: hij geeft weer wat hij waarneemt; geheel verzwindt hij in het licht en leven van den alles doorlaaienden, aan alles leven gevenden Verlosser. Dan gaat zijn arbeid, inhoud en daad, geheel op in de christelijke zaligmaking; dan mag hij hem besluiten zooals Joannes zijn evangelie besloot: 'Er is nog veel meer wat Jesus gedaan heeft; zoo het stuk voor stuk werd beschreven, dan zou zelfs de wereld, dunkt me, de boeken niet kunnen bevatten, die er over te schrijven zijn' (aangehaald op blz. 29).
Al zouden wij, Katholieken, de verhouding tusschen christen-zijn en kunstenaar-zijn anders schakeeren, uit deze protestantsch-christelijke uiteenzetting kunnen we heel veel leeren.
Em. Janssen
Gerard KNUVELDER, Pieter van der Meer de Walcheren. Leven en werken. - Het Spectrum, Utrecht, z.j., 240 blz., uitsluitend gebonden verkrijgbaar, fl. 3,50.
De titel van dit boek bedriegt, in zoover men een breedvoerige levensbeschrijving zou verwachten met, als aanvulling, een korte bloemlezing. Wij ontvangen echter een uitgebreide 'keur uit het werk...' (blz. 55-237), met vooraan een 'inleiding' (blz. 7-54). Deze inleiding moet tegelijk voor biographie doorgaan en de keuze van stukken rechtvaardigen.
Maar zoo wordt het doel het best bereikt. Want werkelijk: de wereldburger Van der Meer die toch volbloed Hollander blijft, de open geest die toch verdieping zoekt, het rustelooze temperament dat zich toch aan een taak laat binden, de stuwer naar een modern Katholicisme die toch innig de traditie inleeft, de algemeen erkende leider en vriend die toch voor niemand iets verduikt, de hartstochtelijke geloovige die allen toch begrijpt: de geheele mensch leeft, spreekt, handelt voor ons, en wij beamen wat Knuvelder beweert: 'Ik geloof dat men in deze drang, in deze levensliefde het wezenlijke moet zien van de natuurlijke aanleg van dezen mensch' (blz. 12, cursiveering van Kn.).
Niet op de eerste plaats een artist, nog minder een geleerde, is Van der Meer de vriend bij uitstek, de bezieler, de 'maarschalk' (cfr. blz. 27). Minder geweldig en als schrijver minder begaafd dan zijn peter en vriend Léon Bloy, minder rechter en minder profeet, bereikt hij, met een grootere zachtheid en een niet minder brandende overtuiging, misschien betere resultaten. Is zijn levensloop daarbij niet duidelijk de weg der Voorzienigheid?
Eén tekst willen we aanhalen; hij besluit het heel kenmerkende stuk Judas en het kwaad in de letterkunde (1940): 'Met dit al wilde ik maar zeggen dat in onzen tijd aan het kwaad, als zou dit de diepte van den mensch openbaren, veel te veel aandacht gegeven wordt door zeer vaardige en als scherp-intelligent bekend staande schrijvers. Terwijl het juist een ontstellend gemis aan werkelijke intelligentie bewijst. Wij leven in de lauwheid van het kwaad. Wij kunnen jà noch néén meer zeggen. Onze harten zijn niet brandend meer. Want wij hebben den Meester die ons het diepe brood van licht en eenvoud, zijn Lichaam breekt, niet willen herkennen' (blz. 226).
Em. Janssen
Bert RANKE, Filip De Pillecyn. - 'De Seizoenen', nr. 4. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1941, 66 blz., 21 platen, Fr. 12.
Geen 'proefvlucht' meer; een 'proeve' toch nog, 'van synthese (namelijk) der persoonlijkheid'! Want de auteur wil verklaren hoe de 'meest verfijnde
| |
| |
gevoelsindividualist onzer literatuur' tegelijk 'daadvaardig en volksch wijdbeens (kan staan) in het leven van elken dag' (blz. 5).
Uit De Pillecijn's levensverloop haalt hij een vanzelfsprekende verklaring op. Eens nam de hoogstudent, de frontsoldaat, de journalist deel aan den Vlaamschen strijd; maar het kalmere bestaan van den rijperen Atheneumleeraar bracht hem tot de uiting van zijn innigste zieleleven, in een kunst van mijmering en droom. Op een dood punt had deze onwezenlijke kunst kunnen uitloopen (blz. 58), zoo de actie geen vernieuwing had gebracht: De soldaat Johan lijkt droom en daad te verzoenen.
Uit deze samenvatting blijken Ranke's realistische kijk en synthetische greep. Aan zijn synthese is nochtans een nauwgezette detailstudie voorafgegaan. waarvan we de vele sporen met blijdschap waarnemen. Hoe suggestief b.v. de beschouwingen omheen het feit dat De Pillecijn eens cavalerist was (blz. 46-48)!
Eén factor lijkt ons verwaarloosd: de generatie. Heel bepaald hoort De Pillecijn bij de front-generatie van 1914-1918, wier verheven idealisme méér werd bewonderd dan gedeeld, en waarvan de overlevenden zich spoedig verouderd gevoelden, ja uitgestooten. In de naoorlogsche samenleving heeft deze zoo gevoelige hunkeraar naar heldhaftigheid nooit nog de passende atmosfeer gevonden: het rustige ademen en het evenwichtig gedragen zijn! Vandaar zijn onbevredigde overgang van daad naar droom en van droom naar daad! Vandaar zijn toegeven aan een individualistischen tijdgeest (hij had behoefte aan realiteit!), terwijl hij, met een weemoedig besef er van, het beste in zich even verloochende! Vandaar het als onwezenlijke van zijn kunst en haar smachten van uit een onbegrepen eenzaamheid! Vandaar de besliste terugkeer tot de daad, en, waar het noodig is, tot de daad alleen (cfr. blz. 5)! Zal de idealistische realist zijn weg en zijn milieu nog vinden? of wordt de klove van geslacht tot geslacht wel ooit gedempt?
In een voornamen, licht doctarolen stijl geschreven, bevat Ranke's essay toch enkele taalfouten (Op 'De Rit' zullen we aanstonds hoeven terug te komen, blz. 12 - een gegronden vrees, blz. 58 - Ik houd er aan..., blz. 63). Alles samen beschouwen wij het als een der verdienstelijkste literaire studiën van den laatsten tijd.
Em. Janssen
August VAN CAUWELAERT, Verzen van het leven en de overvaart. - Standaard Boekhandel, Antwerpen, 1940, 106 blz., Fr. 24.
Een vruchtbaar dichter is August Van Cauwelaert niet: voor 1914 gaf hij twee reeksen van verzen uit; sedert den wereldoorlog is deze bundel de derde, waarin, van de elf stukken die het tweede werkje uitmaakten, er acht zijn overgenomen. Zoo moeten we Verzen van het leven en de overvaart vooreerst beschouwen als een heruitgave van Liederen voor Maria, welk boekje, in 1924 verschenen, nooit werd heruitgegeven.
De dichter beoefent een strenge zelfcritiek. Daarom waarschijnlijk vielen, uit de Liederen..., een gedicht en een fragment weg; daarom achtte hij, naast de herdrukte verzen, slechts drie-en-twintig nieuwe het bundelen waard: een heel geringe oogst toch van zestien jaar poëtische bedrijvigheid!
Alles in deze verzameling getuigt van een nauwgezette angstvalligheid; niet het minst de titel zelf en de daaraan beantwoordende indeeling. 'Verzen van de overvaart' is de laatste der zes benamingen, waaronder de stukken gegroepeerd staan. De andere vijf groepen (Voorhang - Vijf gebeden - Waken - Getijden - Gestalten voor den rechter) kon men 'Verzen van het leven' noemen; maar zoo dicht staat het leven er bij de eeuwigheid, dat ook de overvaart niet ver ligt van het bewustzijn.
Overweldigend of onweerstaanbaar kan men den dichter bezwaarlijk noemen: hij mist den helderen klank, dien men alom hooren moet. De meeste van zijn stukken missen de compositaire eenheid: te lang uitgewerkt, bestaan ze uit een opeenvolging van teere strophen, naar een vernuftig patroon soms saamgeregen, te weinig organisch uit elkander groeiend tot één voltooiing.
August Van Cauwelaert bespeelt zijn instrument 'con sordino'. Lang moet men luisteren naar zijn gesluierd geluid, om tenslotte door de diepe trilling er van innig te worden bekoord. Rustig moet men zijn haast monotone, ook van stuk tot stuk weinig gevariëerde, strophen lezen en herlezen: dan pas waardeert men de feilloos-subtiele verwoording der tengerste indrukken. Schuchter staat de dichter tegenover het leven niet: de 'Gestalten voor den rechter', die aan Harry of aan Vertellen in toga doen denken, zijn stout genoeg. Eenvormig blijft zijn inspiratie evenmin: van het stille en vrome gaat ze tot het leuke en speelsche over (in de twee slaap-gedichten voor kinderen b.v., en in 'Verloren Maandag in de Lente'), tot ze de geheimen van het levenslot te peilen durft en de geheimen van den dood. Maar deze dichter zingt niet 'gelijk de vogel zingt': hij neuriet mijmerend en voorzichtig; de schroom voor den wanklank of zelfs voor het harde geluid belet elke stem- | |
| |
verheffing. Zijn poëzie is als het feërische schouwspel van een aquarium: in het koele water achter den glazen wand vertoont zich, even kunstmatig en verkleind, geheel verstomd en ongenaakbaar, een wonderbaar leven.
Evenmin als Van de Woestijne en Boutens, wier invloeden elkander hier kruisen, wordt de dichter Van Cauwelaert ooit populair. Maar bepaalde 'Verzen van de overvaart' of 'Gebeden' zullen weinigen hem nadichten, en wie smaakt de stemmige plastiek niet van volgend avondgedicht?
't Is keerens tijd; de torens wenken
in 't glanzend goud van late zon;
deze avond zal in rust gédenken
wat deze dag aan vreugd gewon:
de weelde van wat luttle dingen,
die 't oog in éénen vadem vangt:
het licht, het land, een bos seringen,
een zeil dat bont te flappren hangt;
het lage en windbewogen koren,
de roode daken in 't verschiet,
en boven 't spoor der versche voren
de jubel van een rijzend lied;
wat wolken die naar 't Oosten varen,
een maaiend vrouwken naast een gracht,
en in den bloei der kerselaren
een merel die op kersen wacht.
Wat was er meer? In 't zinkend Westen
een vlieger die zijn vlucht begint,
en hoog op de vergulde vesten
de welkom van een wuivend kind (blz. 69).
Em. Janssen
Arthur VAN SCHENDEL, De fat, de nimf en de nuf. - Deel 7 in 'De nieuwe Meulenhoff-editie', Meulenhoff, Amsterdam, 1941, 238 blz., ing. fl. 1,85, geb. fl. 2,60.
Deze bundel van 28 korte verhalen staat het dichtst bij Anders en eender van denzelfden schrijver; tamelijk dicht ook bij Herinneringen van een dommen jongen, maar de verhalen zijn daar iets langer.
Altijd is Van Schendel even verbazend en even ontgoochelend. Met een onuitputtelijke scheppingskracht en een nooit falende knapheid, biedt hij ons buitengewoon gevarieerd werk aan: fantastisch en realistisch, Hollandsch en uitheemsch, speelsch en wijs, sceptisch en teergevoelig. Even vlot als zuiver weet hij alles te vertellen; zelden vermag hij echter zijn lezers of toehoorders te boeien.
Waarom slaagt hij daar niet in? Altijd vertelt hij 'op een afstand'. De boeiende verteller gaat in het voorgestelde op, doet er zijn luisteraars of lezers in opgaan; Van Schendel vertelt als een leeraar die, met fijne bonhomie weliswaar, toch nog les geeft: nogal onbewogen, op een vrij egalen toon. Daarbij ontberen veel verhalen een bevredigend besluit: meesterlijk stelt hij personen en toestanden voor, laat wat buitengewoons geschieden, en... maakt er zich van af. Veel wijsheid ligt er in besloten: wijsheid op drijfzand. Altijd nog is deze auteur, niettegenstaande superieure vreedzaamheid, een geestelijk zwerver; zijn verhalen zijn als dolende lammeren, die blatend uitkijken naar een nog ongevonden schaapstal.
Em. Janssen
K. JONCKHEERE, Tita vlucht. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1941, 260 blz., Fr. 30.
Tijdens den oorlog van verleden jaar vluchtte de auteur met zijn gezin: van de Westvlaamsche zeekust tot in het Fransche departement Pas-de-Calais. Met één woord karakteriseert hij die episode: 'het was een hondenleven' (blz. 12); de daad bij het woord voegend, laat hij ze door zijn hondje Tita vertellen.
Dank zij deze oorspronkelijke vondst, schrijft hij, zonder eenige tragiek te negeeren of te verbergen, een prettig boekje over den oorlog. Een prettig oorlogsboekje: de woorden vloeken haast bij elkander; maar niets, zou men zeggen, bleef in de kleeren zitten, en ook bij een ongeluk kan lachen gezond zijn.
Geestiger dan Cargo, leest Tita vlucht ook aangenamer. Eén fout hebben beide boeken gemeen: de geestigheid is te vernuftig, te anecdotisch, te oppervlakkig; zij mist een menschelijken achtergrond, de twee werken missen
| |
| |
structuur en relief, we verlangen meer diepte en bewogenheid. Daarom zullen velen deze achttien losse hoofdstukjes met plezier lezen, den aanleg en de vaardigheid van den auteur hoog stellen, en toch onbevredigd blijven. Want
zulk egocentrisch levend kringetje van vluchtelingen is te beperkt voor onze belangstelling, en de scheppende verbeelding vermocht niet het te transformeeren.
Em. Janssen
Herbert MARTENS, Auf der Grenzscheide. Ein Roman aus Flandern. - Verlag Dr Friedrich Osmer, Berlin, 1940, 328 blz., geb. RM. 5,80.
Deze roman, het werk van een uitgeweken Vlaming en aan het aandenken van René de Clercq gewijd, behoeft, wat geest en strekking betreft, geen verdere voorstelling. Zijn thema - 'die Tragik der Grenzscheide' (blz. 175), 'der ewige Fluch der Grenzscheide' (blz. 325) - verwijlt bij het maatschappelijke en politieke noodlot van Vlaanderen, daar het, inwendig verdeeld in standen die elkander niet begrijpen, uitwendig vereenzaamd en machteloos, steeds weer het slagveld moest worden van Europa, met vernielde dorpen en steden, een geschonden bevolking. De wereldoorlog 1914-1918 besluit dan ook de hier vertelde geschiedenis: hoe de Antwerpsche aristocratie en het volk elkander niet vinden, of, waar de eenlingen elkander de hand reiken, daar gaan ze langs beide zijden onder.
Over de half-symbolische gestalten konden we uitweiden van René Vrancken en Adrienne van Bergen, van den ouden bankier Ernest van Bergen en den socialist Jef Storm; over de veelvuldig verscheiden tafereelen uit het Antwerpsche volksleven, met groote toewijding kleurvol weergegeven; over den lyrischen toon, die van zooveel korte hoofdstukjes evenveel toespraken of ontboezemingen maakt! Onweerstaanbaar begeesterd, moet de auteur zijn uitheemsche lezers aan zijn romantische liefde wel laten deelen, aan zijn sombere vertwijfeling ook om het 'land van roem en rouwe'; in Vlaanderen echter, doet zijn werk als émigré-literatuur aan, en we voelen hoe weinig de mentaliteit van vóór 1914 de hedendaagsche nog is.
Voor zulke imponeerende literaire creatie hebben we verder veel bewondering over; voor zooveel liefde en trouw, een dankbare genegenheid; voor den balling die in den vreemde sterven moest, een weemoedig aandenken.
Voor volwassen lezers.
Em. Janssen
A. FONTEYNE, Voorbereiding tot de Voordrachtkunst en de Welsprekendheid. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1941, 236 blz., Fr. 20.
Met dit boek kwam de Heer Fonteyne stellig een innigen wensch van velen tegemoet. In ons land, waar, bij het spreken, de zuivere voornaamheid van de taal zoozeer in gebreke blijft, biedt hij, de vakman en paedagoog, ons een heel complete en even practische handleiding aan. Niet alleen de uitspraakleer, ook het doelmatig gebruik van het spraakorgaan wordt ons voorgehouden, ook de methode om spraakgebreken te verbeteren, en dat niet alleen door raadgevingen en theorie, ook door voorbeelden en oefeningen... waarbij we de illustratie en de typographie als voortreffelijke hulpmiddelen zien aangewend.
Dat is niet alles. Want de Heer Fonteyne werkt aan een geheele serie 'Voordrachtkunst en Welsprekendheid'. Indien de andere drie deelen (over Voordrachtkunst namelijk, over Vertelkunst, over Welsprekendheid) op de hoogte staan van dit eerste: dan zal de Heer Fonteyne ons een bijna monumentalen theoretischen en practischen leercursus hebben geschonken, evenzeer verantwoord als doeltreffend.
Em. Janssen
Dr A.J. CRONIN, Kaleidoscoop op Zaal 'K', vertaling van Van Dietsch. - A.W. Sijthoff Leiden, 184 blz.
Dit boek is de weergave van wat op één dag gebeurde op de vrouwenzaal K der chirurgische afdeeling van een groot centraal ziekenhuis. In het centrum van dit gebeuren staat de hoofdverpleegster Mary Fanshave. Onder haar stijve uniform klopt ook een warm vrouwenhart, dat niet enkel een teedere liefde aan de haar toevertrouwde zieken toedraagt, doch zich tevens getrokken voelt tot Dr Preston, één der chirurgen van haar afdeeling. Zij voelt op dezen bewusten dag dat hij hare liefde niet meer beantwoordt en zijn oogen vestigt op een jong bevallig verpleegstertje. Wanneer zij in den namiddag een uiterste inspanning gedaan heeft om hem voor haar terug te winnen en hierin tenslotte bitter ontgoocheld wordt, is zij de vertwijfeling nabij. Doch dan breekt tegen den avond voor haar het 'happy end' aan: een andere bekwame chirurg van de afdeeling, Dr Barclay, die juist nog 's morgens van zijn eigen dienstoverste in volle operatie het mes heeft moeten overnemen om een uiterst
| |
| |
gevaarlijke ingreep op de hersenen tot een goed einde te brengen en hierdoor zelf de leiding van den dienst heeft gekregen, treedt de kamer van Mary Fanhave binnen en nu lezen beiden, die elkander reeds zoo lang kenden, in elkaars oogen dat ze uitstekend bij elkaar passen. Zoo kan Mary Fanshave haar dubbele roeping blijven vervullen, die van verpleegster voor haar zieken en die van vrouw voor Barclay. - Dit hoofdgebeuren wordt omringd door de tallooze kleine feiten en gebeurtenissen van het dagelijksch hospitaalleven, o.a. het gepraat en de opmerkingen van de zieken aangaande hun verpleging en het voedsel, het gebabbel der verpleegsters, het bezoek der familie aan de geopereerden, enz.
Wie een nieuw boek van Cronin leest, denkt onwillekeurig terug aan zijn werk 'De Citadel', dat juist zoo ophefmakend was omdat het zóó aangrijpend het innerlijke van een familiaal, sociaal en beroepsleven blootlegde dat zoowel geneesheeren als niet-geneesheeren er een aanklacht in gevoeld hebben tegen wantoestanden die niet enkel in Engeland, doch in alle landen het geneeskundig beroep aantasten. 'De Citadel' had een grootsche opvatting en raakte de wortels van een belangrijk sociaal vraagstuk aan. In 'Kaleidoscoop op Zaal K' zoekt men vruchteloos naar iets dergelijks. Het is het thema van een banale liefderoman die in 't zij welk ander midden zeker zoo goed zou plaats hebben kunnen grijpen, maar door Cronin in het hospitaalmilleu verplaatst wordt, omdat dit nog steeds, zoowel als in de film, een zekere aantrekkingskracht op het publiek uitoefent. De bijzonderheden van het hospitaalleven die met het hoofdthema niets te maken hebben, worden door Cronin met de hem eigen nauwgezetheid beschreven: na het lezen van dit boek heeft men één dag het hospitaalleven meegeleefd; maar dat is ook alles. Het hoofdthema raakt geen diepere problemen en ontroert zelden.
Dr F. van Baarle
| |
Kunst
Hubert WILM, Die gothische Holzfigur, Ihr Wesen und ihre Entstehung, zweite, völlig neubearbeite Auflage, mit, 172 Abbildungen. - J.B. Metzlersche Verlagsbuchhandlung, Stuttgart, 1940, 154 blz.
Iedereen die wat meer leert kennen van de laatmiddeleeuwsche houtplastiek, zal onvermijdelijk aangegrepen worden door de gansch eigene en scherpe schoonheid die spreekt uit deze XVe eeuwsche altaren, madonna's, vesperbeelden en heiligenbeelden. Meer dan de XIIIe en XIVe eeuwsche steenplastiek is zij de onbevangen uiting van een diep religieus leven en brengt zij ons in gemoedelijk-kunstige en onmiddellijk-aansprekende vormgeving de diepste belevingen haast burgerlijk-dicht naderbij. Meer echter dan dit voor andere kunsten het geval is, zal men niet tot een werkelijk begrijpend genieten der houtplastiek geraken, zonder ook eenigszins thuis te zijn in de zeer speciale techniek die deze kunstsoort beheerscht: de meeste middeleeuwsche houtbeelden werden immers na het houwen en snijden nog aan zeer ingewikkelde kleurbewerkingen onderworpen, zoodat ze bijna evenzeer tot de schilderkunst als tot de beeldhouwkunst behooren.
Uitgaande van het princiep dat men kunstwerken het best leert begrijpen door hun ontstaan en hun wording na te gaan, beschrijft H.W., na een kort hoofdstuk 'Vom Wesen der gotische Holzfigur', zeer uitvoerig de techniek zelf van het snijden en schilderen der houtbeelden. Aansluitende hoofdstukken handelen dan verder over den zeer verscheiden staat waarin de oude houtbeelden ons bewaard zijn gebleven, over de latere vervalschingen en de mogelijkheden en manieren om verminkte en vervalschte beelden te restaureeren. Het boek is rijkelijk met 172 afb. geïllustreerd, waarvan 16 in den tekst en 156 op geglansd papier. Het is de vrucht van een jarenlange ervaring bij het bestudeeren, verzamelen en restaureeren van oud beeldwerk en getuigt van een definitieve vakkennis. Ofschoon de schrijver zijn onderwerp hoofdzakelijk technisch behandelt, spreekt toch ook uit elke bladzijde een fijne kunstzin en een ware bewondering. Voor wie zich voor middeleeuwsche houtplastiek interesseert is het werk onmisbaar.
L. Vander Kerken
MICHELANGELO, Schilderijen. - Phaidon-editie. George Allen & Uhwin Ltd. Londen. W. De Haan, Utrecht, Van Ditmars's Boeken-Import, Antwerpen. 170 afb., Fr. 95.
Een volledige uitgave van M's schilderwerk in 170 reproducties van 32 × 24 en twee uitslaande platen. Bijna al de reproducties zijn gemaakt door de firma Anderson in Rome. De tekst bevat een voorwoord van Ludwig Goldscheider, een nauwkeurig chronologisch overzicht van de kunsthistorische en politieke gebeurtenissen tijdens M's leven, een overzicht der literatuur en een korte historische, technische en descriptieve studie van M's schilderwerk.
| |
| |
De uitgevers hebben hun taak grootsch opgevat. Het was hun bedoeling een waarlijk monumentale uitgave van M's schilderijen tot stand te brengen en men moet bekennen dat zij er ten volle in gelukt zijn. De photo's zijn scherp en helder, laten geen kerfje of barstje onbetuigd. Daarbij komt nog, dat een zóó gebeeldhouwd schilderwerk als dat van M. zich veel getrouwer door de photographie benaderen laat dan dit bij ander schilderswerk mogelijk is, daar de vormen tegenover de kleur totaal primeeren.
L. Vander Kerken
HUIS LUNS, Met wijden wiekslag door het beeldend scheppen, Episoden uit het leven van schilder- en beeldhouwkunst in Europa. Met 45 teekeningen van den schrijver. - Het Spectrum, Utrecht, Standaard-Boekhandel, Antwerpen. 98 blz., Fr. 20.
Dit werkje wil geen handboekje voor kunstgeschiedenis zijn. Oorspronkelijk waren deze zeer korte kapiteltjes, die telkens een periode van het kunstleven schetsen, bestemd als blaadjes voor een kalender, die in 1936 door den bond der Nederlandsche Volksuniversiteiten werd uitgegeven. Zij veronderstellen eigenlijk reeds een voldoende kennis der kunsthistorie en wijzen eerder op haar continuïteit en op het organisch verband der verschillende perioden, vanaf de praehistorie tot den modernen tijd. Het was natuurlijk een heele heksentoer om dit in zoo'n klein bestek klaar te spelen. Het overzicht bleef dan ook nogal schetsmatig en geschiedde met zeer 'wijden wiekslag'.
L. Vander Kerken
A.J.J. DELEN, Het huis van Rubens. - 'Pro Arte', Diest, 1940. 84 blz.
In 1933 liet de heer A.J.J. Delen een werk verschijnen over het 'Huis van Rubens. Wat het was, wat het werd, wat het worden kan'. Wij hadden toen de gelegenheid dit werk aan te bevelen om zijn nauwkeurige gegevens en zijn duidelijke uiteenzetting. Sedert dan is er echter heel wat veranderd in het 'Rubenshuis'. Toen was het zelfs nog niet door de stad aangekocht, nu is het niet slechts stadseigendom, maar het is bijna volledig hersteld. We durfden dan ook een nauwkeurig verslag verwachten van hetgene de 'restaurateurs' gedurende hun werkzaamheden gevonden hadden. Weliswaar verschenen twee nummers (Juli en October 1938) van het periodisch bulletin 'Het huis van P.P. Rubens', waarvan voornamelijk het eerste zeer belangrijke gegevens bevatte. Waarom van deze uitgave werd afgezien weten wij niet, in alle geval een derde aflevering is nooit verschenen.
Het schijnt de bedoeling van den heer Delen niet geweest te zijn, in zijn nieuw boek ons in te lichten hoe het Rubenshuis er nu uit ziet, of liever hoe, na grondige studie, het huis werd hersteld. De schrijver heeft voornamelijk de ondertitel van zijn boek ontwikkeld, nl. 'De invloed van Rubens op de Vlaamsche Barokkunst'. In feite geeft hij ons een uitbreiding van het eerste deel van zijn vorige studie, daarbij voornamelijk steunende op een artikel van de hand van Oda van de Castyne: 'La Question Rubens dans l'histoire de l'architecture'. Op een enkel punt is de h. Delen het niet eens met het vermeld artikel, nl. waar het gaat over de portiek van het Rubenshuis. Al krijgen wij wel enkele aanduidingen van wat tijdens de restauratie gevonden werd, al worden wel enkele betwiste punten besproken, toch hopen wij eerstdaags een grondige, zoo volledig mogelijke studie van het huis van Rubens te mogen verwelkomen.
Achteraan in het boek werden een aantal platen bijeengebracht; de meeste echter werden reeds uitgegeven hetzij in het eerste werk van den h. Delen, hetzij in het bulletin, waarover wij hierboven spraken.
Ad. Jansen
Dr. Fr. van THIENEN, Vermeer van Delft. - 60 blz., Fr. 25. - Dr. G. KNUTTEL, Hubert en Jan van Eyck, 60 blz., Fr. 25. - Pr. Dr. A. VERMEYLEN, Hieronymus Bosch, 60 blz., Fr. 25. - Patet Serie, Standaard-Boekhandel, Antwerpen.
De essay's die in de Palet Serie worden gepubliceerd hebben dit aantrekkelijke, dat zij geen voorwendsels zijn om een aantal mooie platen op de markt te brengen; het zijn echte studies die met deze prachtige verluchtingen tot een ideaal geheel vergroeid lijken. Dit past dan vooral voor het werkje van Dr. van Tienen over Vermeer van Delft, dat ons om den indringenden betoogtrant en zijn lucieden stijl - als hadde het licht van Vermeer deze taal beschenen - bizonder getroffen heeft. De hoofdconservator van het Haagsch Gemeentemuzeum, Dr. Knuttel, heeft het moeilijker gehad, daar zijn onderwerp - Hubert en Jan van Eyck - aanleiding geeft tot menigerlei hypothese, doch dit belet niet dat zijn studie haar doel heeft t.t.z. onze aandacht bij het beschouwen van Van Eyck's kunst gevoeliger en bewuster maakt. Prof. Vermeylen geeft na een korte beschouwing over het vermoedelijke leven en de onbetwijfelde beteekenis van Jeroen Bosch een dikwijls tot in
| |
| |
verrassende bizonderheden gaande ontleding van een aantal schilderijen. Deze methode biedt den lezer het voordeel dat hij de resultaten van zijn 'krijgsoefeningen' op Bosch' wonderbare voortbrengselen bij Vermeylen's tekst vergelijken kan. Hetgeen zeer leerzaam is en den beschouwer ook op gelukkige wijze nader brengt tot de bizondere beteekenis der behandelde schilders. De voortreffelijke reproducties, alsmede een kunstig verzorgde druk (in een heerlijke letter!) en niet minder het feit dat deze studies telkens zooveel mogelijk rekening houden met de jongste uitkomsten der kunsthistorische wetenschap, geven aan deze werkjes een waarde, die ver uitgaat boven hun prijs in geld. Het zijn gelukkig geen gewichtige albums, doch prettig hanteerbare boekjes, die men niet 'opbergt', maar onder de hand houdt om ze telkens weer in te zien.
H.O.
R.H. ROLAND-HOLST, Over Kunst en Kunstenaars. Beschouwingen en Herdenkingen. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1923-1928, 2 dln., 222-255 blz. (2e d. geïll.).
Richard Nicolaas Roland-Holst, de in December 1938 overleden kunstschilder, glazenier en directeur van de Amsterdamsche Rijks-Academie van Beeldende Kunsten, was ook als theoreticus en prozaschrijver een bekend figuur. Zijn werk 'Over K. en K.', dat een keuze bevat uit zijn tijdschriftartikelen, studies en voordrachten, is nog steeds zeer actueel. De behandelde onderwerpen zijn op het eerste zicht van vrij uiteenloopenden aard - men vindt er rake kritieken over reclame- en postzegelkunst naast scherpe beoordeelingen over moderne schilders en fijnzinnige studies als over Jozef Israëls en Puvis de Chavannes - toch worden zij allen eigenlijk door een zelfde bedoeling gedragen, om nl. in het licht van het maatschappelijk-gezonde kunstleven van vroegere tijden, een diagnose op te maken van het hedendaagsche kunstbedrijf, te wijzen op de aesthetische verwordingen, die het moderne kunstleven hebben verzwakt, en op de gevaren die het bedreigen, en meteen voor dit kunstleven een rijkere toekomst voor te bereiden.
De belangstelling van R.H. gaat vooral naar de monumentale schilderkunst. De artisten der laatste tijden hebben volgens hem de muurschilderkunst laten vervallen tot een vervlakte schilderijkunst, zonder compositie, zonder wijding, zonder overtuiging en zonder overtuigende kracht. De meest individualistische originaliteit mocht hier zondigen tegen de meest patente wetten van architectuur en gezond verstand. Oppervlakkige observatie en allegorische voorstellingen, waarin toch niemand meer geloofde, namen de plaats in van het symbool, dat slechts uit bezinning en maatschappelijk besef geboren wordt, en waarin al het aesthetisch subjectieve wordt opgeheven tot een sterke en persoonlijke uitbeelding van de aanschouwde en doorleefde algemeene waarden.
Zooals andere kultuuruitingen werd ook de monumentale schilderkunst: ten dienst gesteld van de voor de kunst zoo vijandige geestesgesteldheid: de mechanisatie en de industrialisatie van den geest, en werd zoo een kunst zonder kunstenaarsvreugde, zonder bouw en proportie, zonder levenswaarde en maatschappelijken werkelijkheidszin, een lawaaierige uitstalling van eigen geestelijke leegte en sociale onwaarheid. Hoe geheel anders was de kunst der middeleeuwen, de kunst van Chartres bv., een kunst vol eerbied voor de traditie en het edele werkmanschap, een kunst die zich gezond gebonden wist aan de eischen van het vak, uit diepzinnige stilte, concentratie en beschouwing ontstond, het wonder der eenheid van religieus en maatschappelijk bewustzijn met een adaequaat aesthetische uitdrukking vermocht te bewerken, het subjectief gevoel in geestvolle beperking en gedempte kracht wist te vatten, en steeds de vitale versmelting der kunstenaarsvisie met de werkelijkheid eener gansche gemeenschap veraanschouwelijkte.
Uit vele voorteekenen meent R.H. nochtans te mogen opmaken dat het ideaal der middeleeuwen weer een nieuwen vorm van verwezenlijking tegemoet gaat. Bij de besten der jongeren groeit met den dag de overtuiging dat de individualistische onbeperktheid voor de kunst een steriele slavernij is geweest. Mocht dit bewustzijn werkelijk de nadering beteekenen van 'een nieuw tijdperk dat aan den geest een nieuwen inhoud zal geven en aan de scheppende handen een nieuw en grootscher doel'. (dl. I, blz. 203.)
Voorstander der objectieve eenheid van vorm, wet en waarde in de kunst, weet R.-H. zoowel het waardevolle in het kleine als zonder genade het valsche in het groote te onderkennen, steeds in elke kunstuiting peilend naar de diepere gronden van kunst en leven, zonder nochtans ooit de objectieve gegevenheid van het concrete kunstwerk prijs te geven en van aesthetische abstracties. Kunst is voor hem immers vooral een vak, en kunstzin en aesthetische waardeering zijn hem niet denkbaar buiten de omschrevenheid van een bekwaam vakmanschap. 'Sommige roekoeloerende aestheten en steriele kunst-“aanvoelers” die over alles wat des gevoels is nooit uitgezoemd geraken, maar die van de harde worsteling om de materie te vergeestelijken, niet begrijpen' (II, 190), zijn bij hem dan ook niet zeer in de gratie.
| |
| |
Maar kunst is niet alleen vak. R.-H. zoekt bijgevolg zeer terecht de laatste bezieling der kunst in gemeenschapsbewustzijn en maatschappelijke overtuiging. Jammer is het dat zijn idealen op dit gebied zoo vaag blijven. Jammer ook dat deze groote bewonderaar der middeleeuwen in de kathedraal van Chartres, niettegenstaande zijn oprechten eerbied voor de katholieke realiteit die hij daar aanschouwt, geen ander gebed mocht vinden dan: 'Getal en maat, beginselen der schepping, openbaart ook ons weer uw ondoorgrondelijke, onuitputtelijke en oneindig rijke mogelijkheden' (II, 39), want voor wie het bovennatuurlijk geloof dat deze kunst inspireerde, slechts een louter uitwendig gegeven blijft en voor wie niet mocht doordringen tot zijn inwendige levende en levenscheppende kracht, heeft ten slotte toch het wonder der middeleeuwen zijn diepste geheim nog niet geopenbaard.
Het boek is geschreven in een helder en sterk proza, dat enkel een zoo getrouw en direct mogelijke weergave wil zijn der gedachte.
L. Vander Kerken
Karel HOREMANS, Antoon Herckenrath. - Pro Arte, Diest, z.j., 96 blz., Fr. 48.
Een interessante keuze van 30 houtsneden uit het reeds omvangrijk oeuvre van een onzer beste Vlaamsche snijders. Iedereen die deze houtsneden onder oogen krijgt zal er onmiddellijk de meesterlijke techniek van waardeeren. Herckenrath weet zijn uitbeeldingen op te voeren tot die sterk geëquilibreerde wit-zwart gevechten, die de essentie der houtsnede zijn. Of de eigenlijke inspiratie wel altijd even hoog staat als de techniek, kan men betwijfelen: een vergelijking van 'De Poolzoeker' bv., 'De Heilige' (ten minste zoo luidt het onderschrift) of 'Judas' (die de enthousiaste commentator ook al voor een heilige houdt) met een mooie houtsnede als 'Houten Paarden', zal voor de drie eersten wellicht vrij negatief uitvallen. Ik kan mij zelfs best voorstellen, dat iemand meer van de kleinere stukken als 'De Kever' en 'Zonnebloemen' en ook van het zeer sprekende titelvignet zou houden dan van de grootere platen, die daarbij ook reeds eenigszins een voor de xylographie gevaarlijke strekking naar het picturale vertoonen.
Horemans geeft ons in zijn inleiding, die - dat hoort er natuurlijk bij - nogal sterk in het teeken der bewondering staat, een zeer goed overzicht over het werk en de artisieke evolutie van Herckenrath.
Dat aan het boek nog een volledige bibliographie werd bijgevoegd, uitsluitend bestaande uit krantartikels uit 'De Sportwereld', 'De Volksgazet' en dergelijke, dat gebeurt natuurlijk alleen bij ons in Vlaanderen.
L. Vander Kerken
A. DE POORTERE en andere, Prosper De Troyer. - Pro Arte, Diest, 77 blz., Fr. 50.
Een hulde-boek wordt doorgaans niet opgesteld om den gevierde op kritische wijze onder oogen te nemen. In dien zin moet men deze artikelenreeks, gewijd aan het leven en het werk van Prosper De Troyer, bij zijn zestigsten verjaardag, in handen nemen. De studie, zoowel van Dr De Poortere als van Wies Moens, E.v.d. Hallen en Dr De Pillecijn, betreffen in de eerste plaats Prosper De Troyer als mensch. In het opstel van Dr Van Beselaere wordt de kunst van den Mechelschen artist in haar juiste daglicht gesteld. Het is een definitieve bijdrage tot de opklaring van het 'geval' De Troyer. De voorstelling van het boek mag ik niet geslaagd heeten.
M.D.
| |
Economie - Politiek
A.F. SCHOUTEN Pzn., Economie van gisteren en morgen. - C.A.J. van Dishoeck, Bussum, 1940, 305 blz., ing. Fr. 54, geb. Fr. 72.
Nog een crisis-theorie; de hoeveelste? Men weet immers dat er overtalrijke zijn; hebben beroemde economisten er niet zelfs de zonnevlekken bij gehaald welke, door hun invloed op de landbouwproductie, niet zonder terugslag op het economisch leven kunnen blijven? Nauwkeuriger ontleding van het economisch gebeuren heeft echter laten inzien dat de zg. 'crisis' heel wat complexer is dan men het meende, en meer bijzonder dat ze geenszins met een klink in den kabel mag vergeleken worden, maar een phase is uit het conjunctuurverloop. Welnu, de heer Schouten had moeten het verloop van het economisch leven wat zorgvuldiger nagaan vooraleer zijn werk te schrijven. De stormaanval op al zijn voorgangers, waarmee zijn studie aanvangt, was alsdan... minder stormachtig geweest en zijne beschrijving van de wijze waarop aandeelen in beurswaarde stijgen minder simplistisch (Hoofdstuk III). Dan had hij niet zoo spoedig besloten tot 'financiering uit het “niet”... (die) moet gelijk gesteld worden met “valsche munterij”, een vergrijp'. Het spijt ons dat overdrijving in een trouwens goed bedoeld werk ons dwingt op te
| |
| |
merken dat het princiep: wie te veel bewijst niets bewijst, hier in aanmerking komt, dat de schrijver zijn doel miste.
Dr K. du Bois
E. VAN DIEVOET, Het Verzekeringswezen in België. - De Sikkel, Antwerpen, 1940, 2 dln., 361 en 356 blz., Fr. 120.
Bij Koninklijk Besluit van 22 Mei 1937 had de Schrijver opdracht gekregen aan de Regeering voorstellen over te leggen betreffende:
'a) | Alle verbeteringen aan de wetgeving op de verzekering...; |
b) | de middelen strekkende tot het reglementeeren van het bedrijf van de buitenlandsche verzekeraars...; |
c) | de regeling van het beleggen der waarborgkapitalen; |
d) | de vraag of er reden bestaat om een organisme voor herverzekering op te richten.' |
Hij vatte die opdracht ruim op en bezorgde ons een standaardwerk over het verzekeringswezen én in België én in het buitenland. Hetgeen elders tot stand kwam moet nl. ons helpen doeltreffend onze methodes verbeteren en in de eerste plaats een geschikte tusschenkomst der staatsmacht in te voeren.
Naar de opvatting van den Schrijver mag deze niet tot staatsmonopolium brengen, maar wel tot nauwgezet en vrij streng staatstoezicht door een zelfstandig staatsorganisme; toezicht door de sociale beteekenis der verzekering volkomen gerechtvaardigd.
Het werk munt uit door zakenkennis, klaarheid en beginselvastheid.
Dr K. du Bois
René DE JONGH, Codex van sociale Wetgeving. Wetten, koninklijke en ministerieele Besluiten, IIe deel; Codex van sociale Wetgeving, 1e deel, Addenda 1938, 1939, 1940. - De Sikkel, Antwerpen, 1940, 1547 en 153 blz., Fr. 180 en Fr. 32.
Ruim drie jaar geleden gaf advokaat R. De Jongh ons het eerste deel van zijn 'Codex' (eveneens bij 'De Sikkel' verschenen, Fr. 180); het tweede deel, dat de wetgeving over de sociale verzekeringen bevat, wordt ons nu aangeboden, en tevens de 'Addenda' die het eerste deel met de intusschen uitgevaardigde verordeningen aanvult.
Wij moeten hem geluk wenschen om het volbrengen der zware en wel niet bijzonder pretigge taak die hij op zich nam. Vooral bij de rechtsgeleerden, maar ook bij anderen, inz. bij de bedrijfshoofden, zal het Codex welkom zijn en ze zullen de gevolgde methode prijzen, die orde brengt in de overtalrijke verordeningen: eerst een 'kort overzicht', dan de 'organieke wet' (of het 'organiek reglement'), daarna de overige wetten, eindelijk de koninklijke en de ministerieele Besluiten.
K.D.
E.D. WIERSMA, Uitkomsten van een psychologisch onderzoek in de Wieringermeer. - 1940, 23 blz. fl. 1.
Chr. PLOMP, Urk, sociografie van een eilandbevolking. - 1940, 126 blz., fl. 5.
G.B.W. HUIZINGA, Medemblik inzonderheid in verband met de Zuiderzeewerken. - 1940, 244 blz., fl. 5. - Nrs 4, 6 en 7 uit de 'Publicaties van de Stichting voor het bevolkingsonderzoek in de drooggelegde Zuiderzeepoldiers'. - N. Samson, Alphen aan den Rijn.
Urk was een dicht bevolkt eilandje, verre van de kust gelegen, nu maakt het deel uit van het vasteland; Medemblik was eens een bloeiende haven aan de Zuiderzee, het ligt nu aan het IJselmeer en paalt aan gewonnen land aan. In de ons hier aangeboden monographieën vernemen wij de kenmerken van de bevolking der beide plaatsen en van de invloeden die er op inwerkten, vroeger en tegenwoordig. Ze zijn diepgaande en daarom bijzonder Interessante studies. Het onderzoek van E.D. Wiersma strekte zich tot een groot aantal schoolkinderen uit.
Dr K. du Bois
Dr Ing. Johannes RIEDEL, Grundfragen der Arbeitserziehung. - Verlag für Wirtschaft und Verkehr, Forkel & Co., Stuttgart O., 1941, 136 blz., RM. 3,50.
'De rechte man op de rechte plaats' en daarbij een zoo ver mogelijk doorgedreven ontwikkeling van dien 'rechten man' tot maximaal benutten er van, zijn nu een der belangrijkste bekommernissen én van de hoofden der ondernemingen én van de staatsleiding. En voorwaar een prijzenswaardige bekommernis omdat ze ten goede komt tevens aan het individu en aan de maat- | |
| |
schappij. Maar de bedoelde 'opvoeding' is een moeilijke kunst en eene waarvan de methodes nog slechts weinig onderzocht en ontleed werden. Daarom is de taak die de Schrijver op zich nam, nl. leiding geven op dit gebied, ook een moeilijke. Hij kwijtte zich evenwel er van op lofwaardige wijze en hetgeen hij in dit werk omtrent de 'grondvragen' zeer methodisch uiteenzet zal met nut door alle 'opvoeders' gelezen worden, omdat zijne opmerkingen, door fijn psychologisch aanvoelen ingegeven, tot nadenken dwingen: ze laten vooral uitkomen dat de opvoeder op menschen inwerken moet, niet op ziellooze stof, en daarom wil en gemoed moet bewegen om tot een gunstigen uitslag te kunnen komen.
Dr K. du Bois
Friedrich v. GOTTL-OTTLIENFELD, Wirtschaft als Wissen, Tat und Wehr. - Junker und Dünnhaupt, Berlijn, 1941, 97 blz., RM. 3,80.
Deze uitgave bevat drie diep doordachte studies. De eerste: 'Volkswirtschaftslehre' leert ons hoe de Duitsche vorschers der economische wetenschap beslist van koers veranderden. Ze bouwen niet langer op den grondslag dien de klassieken, en na dezen de Oostenrijksche School, uitgekozen hadden, nl. dien van de denkbeeldige economie van den abstracten homo oeconomicus. Die verandering van koers teekende zich bijzonder scherp sedert 1933 af, maar ze ving reeds vroeger aan; ze werd voorzeker door de nieuwe economische verhouding beïnvloed en als het ware geprikkeld; ze is niettemin wetenschappelijk gebleven.
De twee volgende studies: 'Autarkie und Weltwirtschaft' lichten twee bij uitstek actueele vraagstukken toe. Wetenschappelijk, d.w.z. door een onderzoek naar de diepere gronden der zaak, maar tevens steunnende op de complexe hedendaagsche werkelijkheid, rekening houdende met de veelvuldige factoren die feitelijk hun invloed op het economisch gebeuren laten gelden.
Dr K. du Bois
J.H. HAEFS, Die Besiedlung der Zuidersee. - Deutsche Landbuchhandlung, Berlin, 1940, 113 blz., RM. 4,50.
De ondertitel '220 000 Hektar Neuland in Holland' laat onmiddellijk vermoeden hetgeen bij de lezing van dit werk sterk uitkomt, nl. de warme bewondering van den Schrijver voor die reuzenprestatie onzer Noorderburen; een bewondering die gaat naar hetgeen verwezenlijkt werd: het winnen van een gebied waarop 300.000 personen hun levensbestaan kunnen verdienen; maar wellicht nog meer naar de methodische inrichting van het werk waardoor het nut te halen uit de verovering op de zee tot een maximum opgevoerd werd. De beschreven 'Besiedlung' is een model van binnenlandsche kolonisatie. Een zeer leerrijke studie!
Dr K. du Bois
Die zukunftigen aussenwirtschaftlichen Aufgaben der deutschen Kreditwirtschaft. - Bank-Verlag Dr Ludwig Mellinger, Berlijn, 1940, 62 blz.
Het 'Deutsche Institut für Bankwissenschaft und Bankwesen' hield, den 25en October 1.1. een bijeenkomst waarop verschillende sprekers in het licht stelden hoe een doelmatiger betalings- en credietinrichting veel zal kunnen bijdragen tot den heropbouw na den oorlog. Zakenmenschen, deskundigen kwamen daar aan het woord. Zonder zich aan schijnbaar geheel concrete maar feitelijk uit de lucht gegrepen toekomstplannen te willen wagen, toonen ze aan in welke richting zal moeten gestreefd worden. Achtereenvolgens kwamen aan de beurt: het inrichten van een 'Kontinentales Clearing', die heel wat leniger zal zijn dan de voor-oorlogsche, die wel eens dreigde elk initiatief van den handel 'door een vloed van verordeningen en verboden te verstikken'; de wenschelijkheid voor een land - in de eerste plaats voor Duitschland - om aan kapitaal-uitvoer te doen: een uitvoer die én aan het credietgevend- én aan het credietnemend land ten goede zal komen; aan het eerste echter op voorwaarde dat het zijn eigen behoeften aan kapitaalherstel en -uitbreiding niet over het hoofd ziet; de rol van het crediet tot steun der landbouwproductie; problemen van organisatorische samenwerking nl. tot gedachtenwisseling en tot ordening van een vruchtbaar samenwerken, zooals bv. in de 'Internationale Handelskamer' geschiedde; eindelijk internationale samenwerking der beurzen.
De economist, de zakenman en de politicus zullen deze brochure met belangstelling lezen, er veel uit leeren, maar vooral erdoor tot vruchtbaar nadenken gebracht worden.
Dr K. du Bois
| |
| |
| |
Varia
Ign. DE SUTTER, Singhet ende weset vro. - Uitg. K.S.A. Jong-Vlaanderen, Gent. 308 blz., geb. Fr. 15.
Een bundel van een twee honderd liederen (tekst en muziek), die een goeden greep doet uit zoowat alle genres van het volkslied, is een gave die op prijs moet worden gesteld.
Een opsomming van de indeeling geeft al dadelijk een vermoeden van den hier geboden overvloed. Er zijn godsdienstige liederen - daarom behoeven het nog geen kerkliederen te zijn - voor den kerkelijken jaarkrans, voor O.L. Vrouw, voor godsdienstige gelegenheden, liederen van Vlaamschen strijd en Vlaamsche innigheid, oud-nederlandsche liederen, natuur- en stemmingsliederen, gezelschapsliederen. Met een uitgesproken voorliefde werden oud-nederlandsche liederen opgenomen. En dit zeer terecht. Daar bezitten we een kultuurschat, helaas veel te weinig bekend en gewaardeerd, dien anderen ons benijden mogen.
Dat zich bij zoo'n rijke keuze geen enkel minderwaardig stuk voordoet, terwijl toch alles volksch is en gemakkelijk te zingen blijft: ziedaar de groote verdienste van deze verzameling.
Een jeugd die dezen bundel beheerscht en gebruikt, verrijkt ontegenzeggelijk haar kultuurbezit. Gaarne halen we uit het voorwoord van den verzamelaar aan: Ons zingen is een zelfopvoedende kracht en tegelijk een belijdenis tegenover Kerk en Volk. Het is een scheppen en hooger-op voeren van gansch een levensatmosfeer.
Laat dan het heerlijke Vlaamsche lied in zijn volksche aristocratie weer opbloeien in ons midden. De vreugde aan het lied, die in onzen aard ligt, is niet te loor gegaan, al is ze misschien ingesluimerd. Deze bundel zal er toe bijdragen om ze weer wakker te roepen. De teekenen des tijds wijzen reeds op een blijden dageraad. Een volk dat zijn kerngezond lied spontaan op de lippen draagt is een gezond volk.
Weze dan deze bundel een beslissende stap naar de herleving van het eigen volkslied bij de jeugd van Vlaanderen. Ze zal er edele vreugde aan beleven en innerlijke verrijking.
G. De Wolf
Hendrik DE MAN, Herinneringen. - De Sikkel, Antwerpen, 1941, 267 blz., gen. Fr. 65, geb. Fr. 80.
Wie Hendrik De Man enkel kende uit zijn voorgaande werken, zal door deze autobiographie aangenaam verrast worden. Zoo zwaar als die vorige werken lazen, zoo prettig en boeiend leest het roman van dit avontuurlijk leven. Ondertusschen biedt het meer dan een anekdotisch belang: wie het grondig wil beoordeelen moet het zien in het verschiet van wat voorafging, als de illustratie ervan. Het leven van De Man verklaart grootendeels zijn werk. Daarom zal dit boek, zooals zijn schrijver zelf, een teeken van tegenspraak zijn, en zeer uiteenloopende appreciaties uitlokken.
Dit leven is sprookjesachtig-bewogen. Gesproten uit een typisch liberale burgerfamilie van Antwerpen, gedoopt (de foto van den plechtigen kommunikant doet ons dit althans veronderstellen) leerling aan het stedelijk atheneum, vrij student aan de Gentsche en later aan de Brusselsche universiteit is hij intusschen volop in de socialistische beweging geraakt. In 1905 vertrekt hij voor den eersten keer naar Duitschland, verblijft meerdere jaren te Leipzig als journalist en hoogstudent. Langs de Internationale komt hij in 1910 voor een tijdje naar Londen, als propagandist der Social Democratic Federation. Daar treedt hij in het huwelijk. Hetzelfde jaar nog komt hij naar Brussel als leider van den ontwikkelingsdienst der B.W.P. Als officier maakt hij den oorlog 14-18 mee: vergezelt een commissie naar Rusland en Amerika. Na den oorlog besluit hij zich in Amerika te vestigen. Daar vinden wij hem eerst in... New-Foundland, op expeditie; later als kandidaat professor van sociaal-psychologie aan de universiteit van Seatle. In afwachting dat het akademisch jaar inzet, gaat hij maanden lang zalm vangen met outlaws op Wobbly Island, en wordt zijn katheder gesupprimeerd. In 1920 komt hij naar Brussel terug als professor aan de universiteit en als leider van de hoogeschool voor arbeiders aldaar. Na twee jaar, in 1922 keert hij andermaal naar Duitschland terug, nadat hij intusschen gepoogd heeft een tweede huwelijk aan te gaan. Drie jaar woont hij met een zieken zoon in Zwitserland, werkt nog drie en half jaar te Leipzig, en in 1933 vinden wij hem weer te Brussel. Daar wordt hij tweemaal minister enz..
Zeer avontuurlijk: en toch is deze zwerver aldoor een zoeker. Het eigenaardig temperament dat hem steeds van weg doet veranderen drijft hem toch steeds in één richting. In het temperament van Hendrik De Man moet men de verklaring zoeken van zijn denken en doen, van zijn kracht maar tevens van zijn ontoereikendheden. Wij zouden dit temperament zooals hij zelf het tracht te schetsen kunnen typeeren met éénen trek: hij is geboren rasechte 'Sin- | |
| |
joor'. Van huis uit liberaal, maar met een ondergrond van onbewust of onderbewust christendom. Joviaal - de minister met alpenmuts en pijp! - en daarbij aristokraat van den geest. Slordig en voornaam als een Bohémien Wildeman en gentleman tevens. Romantisch en realistisch; even handig als verstandig: hij denkt met zijn handen. Luchtig van aard en ernstig van geest. Avontuurlijk en zakelijk. Poëet en financier. Pacifist en officier. Intellektueel en sportman. Vrijmoedig tot het vrijpostige toe, en toch diskreet en taktvol. Onafhankelijk en getrouw. Luchtig echtgenoot en toegewijd vader. Enfant terrible en trouw partijgenoot: altijd goede kameraad. Te verstandig om sectair te zijn, en te avontuurlijk om christen te wezen. Droomer en denker en daadmensch. Philosoof, historicus en bovenal en in alles psycholoog. Den 'socialistischen mensch' zooals hij dien uitteekende in zijn vorige werken, zien wij leven in zijnen persoon.
Natuurlijk zet een mensch die zijn autobiographie schrijft onvermijdelijk steeds zijn beste beentje voor. Wij hebben geen reden om de oprechtheid van den schrijver in twijfel te trekken. Hij komt ons voor als een sympathiek, als een edel mensch: nog eens als de rasechte Sinjoor.
Op het gebied van de doctrien brengt dit werk weinig nieuws. Het belicht echter de psychologische ondergrond en de historische achtergrond waarop zijn leer is gegroeid.
Over de religieuze denkbeelden van H. De Man zou heel wat te zeggen vallen. Wie zijn kultuur-historische opvattingen van het christendom in verband met zijn socialisme wil kennen, moet zijn andere werken raadplegen. De christelijke cultuur heeft hij aandachtig, verstandig, sympathiek en veelzijdig onderzocht; maar steeds en uitsluitend van buiten uit, als sociale leer en instelling. Om het christendom in zijn wezen te vatten, zou hij de oogen van het geloof en de innerlijke ervaring van het mysterie moeten bezitten; en die mist hij totaal, helaas. Dit gemis wreekt zich onvermijdelijk in zijn oordeel over de christelijke kultuur. 'Ik meen, zoo schrijft hij aan het eind van dit boek, dat al de godsdiensten waar zijn in wat zij gemeen hebben, maar dat die van Christus rijker is aan waarheden dan de andere en deze waarheden uitdrukt in een taal die ons nader ligt. Hiervan afgezien, ben ik altijd van oordeel geweest dat de godsdiensten meer waarheid bevatten in wat zij bevestigen dan in wat zij loochenen, en eerbiedwaardiger zijn in wat zij aan den mensch geven dan in wat zij hem verbieden.' Dit is een duidelijke en sereene belijdenis van relativisme.
Het humanistisch socialisme waarnaar hij streeft breekt beslist met het aftandsch materialisme: het streeft naar personalisme. Het blijft steken in een finitistisch naturalisme, dat alleen in een doorgedacht spiritualisme zijn kroon en zijn grondslag tevens zou vinden. Het is edelmoedig en fijnzinnig: toch blijkt het niet leefbaar, omdat het niet voldoende rekening houdt van wat daar onder en boven den mensch is. Als elk naturalisme is het tegelijk te optimistisch en te pessimistisch. Zoo staat hij voor de allerlaatste levensvragen: niet sceptisch noch tragisch, zonder overmoed en ook zonder ontmoediging, gelaten en onzeker. 'Misschien... zooniet... tant pis!' Zijn idealen zelf zijn relatief; hij volgt tot het eind de logiek van zijn temperament. 'Is er een ander leven? Ik heb nooit de behoefte gehad daaraan te gelooven, om dit leven levenswaard te vinden. Is er dan toch wat anders... tant pis!'
Over armoede, zuiverheid, gehoorzaamheid, nederigheid, zegt hij aan het einde schoone en edele dingen: het is onmogelijk die bladzijde te leven zonder ontroering. Maar tegelijk moeten wij bemerken dat hij van de christelijke geloften van armoede, zuiverheid enz. slechts zeer vage voorstellingen heeft.
Zijn eigen religieus temperament heeft hij zelf zeer aardig en raak geschetst: 'Zooals ik nu eenmaal ben, zou ik, indien ik vier eeuwen geleden geleefd had, waarschijnlijk een pelgrimeerend monnik geweest zijn, met eenige kans een monnik te zijn in den geest van Frère Jean des Entommeures en een pelgrim van den aard van Tijl Uilenspiegel.'
Intusschen is en blijft hij voor alles en in alles: Sinjoor.
L. Arts
Met het volgend nummer van Streven zal de volledige inhoudstafel van den jaargang 1940-1941 verschijnen.
|
|