Streven. Jaargang 8
(1940-1941)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 474]
| |
Sociale kroniek
| |
[pagina 475]
| |
binnen. Voor de kroostrijke familie is tegenwoordig de toestand nog veel bedenkelijker - en zou hij bij volledige toepassing van het 'gelijk loon-'-stelsel volkomen ondragelijk zijn: het arbeidsverbod dat de kinderen tot hun veertiende jaar uit de fabriek houdt verlengt en verzwaart niet weinig den financieelen last dien het gezin te dragen heeft. Voorzeker afschaffing van den kinderenarbeid drong zich gebiedend op, alsook menige andere sociale hervorming als b.v. de beperking en begrenzing van den arbeidsduur, maar wanneer men ze doorvoert moet men tevens de nadeelige gevolgen voorkomen die ze kunnen meebrengen. Iedereen weet echter dat we de voornaamste oorzaak van de achteruitstelling van het kroostrijk gezin elders moeten zoeken, nl. in het zondig plichtverzuim van de meesten, in de kinderbeperking het één- of tweekinderengezin drijft den levensstandaard op en dringt daardoor het plichtgetrouw gezin achteruit, in een verminderden en vernederden toestand. Algemeene loonopslag, hoe aanzienlijk ook, zou hier weinig baten: hij kon ellende aan het kroostrijk gezin sparen maar niet de aangeklaagde ongelijkheid wegnemen. Daartoe bestaat slechts één probaat middel: afbreken met het 'gelijk loon'-beginsel, hetgeen gedaan werd door het invoeren van het stelsel der kindertoeslagen. Men wilde nochtans in de theorie dat afbreken niet aannemen en maakte daarom een onderscheid tusschen het loon vergelding van den arbeid en den toeslag naar aanleiding van den arbeid toegekend; men zocht naar verschillende uitleggingen, die weinig bevredigen. Laat ons liever de moeilijkheid vlak in de oogen zien, ten einde den weg te banen voor ingrijpende hervormingen die zich opdringen. Wanneer de toepassing van een princiep, dat men als algemeen geldend aanzagGa naar voetnoot(1). tot noodlottige gevolgen brengt, wordt het plicht na te gaan of de draagwijdte van dat princiep niet overdreven werd.
* * *
Om dit onderzoek doelmatig in te stellen moeten wij opstijgen tot de eerste beginselen over den particulieren eigendom der stoffelijke goederen. Welnu de stoffelijke goederen zijn er opdat alle gezinnen een passenden welstand kunnen bereiken, waaruit volgt dat het instituut van den particulieren eigendom met al hetgeen er uit volgt, met b.v. | |
[pagina 476]
| |
de wijze waarop de goederen verworven worden, aan dien fondamenteelen eisch moet aangepast wordenGa naar voetnoot(2). Die welstand moet niet voor allen dezelfde zijn, hetgeen trouwens onbereikbaar is; ongelijkheid der inkomsten en mogelijkheid om economisch-maatschappelijk hooger op te stijgen brengen zelfs menig voordeel mee. De ongelijkheid in welstand mag evenwel niet boven bepaalde perken gaan; ze werkt schadelijk en hitst tot weerstand op wanneer tegenover enkele schatrijken een noodlijdende massa staat die niet vermag zich hieruit op te werken. Maar vooral: achteruitstelling en ellende mogen niet het gevolg zijn van plichtvervulling terwijl plichtverzuim welstand meebrengt en een bijna noodzakelijke voorwaarde is voor het opstijgen op economisch-maatschappelijk gebied. De natuurlijke rijkdommen moeten bewerkt worden om den mensch tot nut te strekken. Bijna niets toch van hetgeen de natuur ons aanbiedt, van de zgn. 'vruchten der aarde', is in zijn oorspronkelijken toestand geschikt om voor ons verbruik te dienen. Daarom moet de mensch werken om in zijne levensbehoeften te voorzien. Maar omgekeerd moet dat werk hem in de gelegenheid stellen zich minstens het noodige levensonderhoud te verzekeren zonder daarvoor op steun en bijstand van anderen aangewezen te zijn. Dat werken mag evenwel niet in zulke omstandigheden geschieden dat het de vervulling van hooger plichten in den weg staat. Daarom moet het gezin zijn plicht tot werken op zulke wijze kunnen vervullen dat het daartoe zijne hoogere doeleinden niet prijsgeeft, in de eerste plaats den wederkeerigen steun en zedelijke opbeuring der echtelieden en de passende opvoeding der kinderen. In den landbouw en in menig klein ambacht kan het gansche gezin door zijn arbeid rechtstreeks veel bijdragen tot het gemeenschappelijk stoffelijk onderhoud terwijl in de vrije beroepen dikwijls een zekere reserve aan bezit toelaat zonder te veel moeite en inspanning in het onderhoud van het gezin te voorzien ook in de moeilijker jaren. Voor het arbeidersgezin integendeel, vooral in de grootstad, doet de toestand zich anders voor: het loon van den vader is er de voornaamste bron van inkomsten voor, dikwijls bijna de eenige. Immers voor de moeder is arbeid buitenhuis uitgesloten, wil ze niet aan haar heiligste plichten tekortkomen terwijl voor de kinderen de toegang tot de fabriek tot hun veertiende jaar gesloten blijft. | |
[pagina 477]
| |
Hieruit volgt dat de toepassing van het princiep: 'voor gelijken arbeid gelijk loon' ons niet tot het beoogde doel brengt, dat is, tot het bereiken van een zoodanige verdeeling der goederen dat de arbeidersgezinnen door hunne geordende bedrijvigheid behoorlijk in hunne stoffelijke behoeften kunnen voorzien, zonder verzuim van hunne hooger plichten; dat die toepassing hun derhalve het 'hunne', door de rechtvaardigheid vereischt, niet toekent. Welke maatstaf zal dan doeltreffend zijn? Die welke het loon aanpast aan de samenstelling van het gezin; hij luidt dan: 'bij gelijken arbeid evenredig loon, aangepast aan de gezinsbehoeften'. Het loon zal evenredig zijn aan den geleverden arbeid: de prikkel tot vlijt en tot economisch-sociaal opstijgen bij middel van hooger arbeidsbekwaamheid moet immers blijven bestaan en daarom zal bij gelijke samenstelling van het gezin het loon niet voor allen gelijk zijn. - In moeilijker tijden dreigt dikwijls het passend verschil tusschen het loon van den ijverige en van den nalatige, van den geschoolde en van den ongeschoolde teloor te gaan omdat men niet aan vele gezinnen het strict noodige wil weigeren. Welnu, het blijkt onmiddellijk dat wanneer het loon afhankelijk is van de samenstelling van het gezin die gewenschte ongelijkheid tusschen de loonen veel gemakkelijker zal kunnen behouden blijven. Maar hoe den voorgestelden maatstaf rechtvaardigen, die niet aan allen om hetzelfde werk een gelijke bezoldiging verzekerd? Tegenwoordig dient een deel van het loon om voor den werknemer een ouderdomspensioen te vestigen; een pensioen waar niet allen van zullen genieten! Die ongelijkheid klaagt toch niemand als onrechtvaardig aan: de verzekeringspremie is immers rechtvaardig zoodra ze aangepast is aan den omvang en de veelvuldigheid van het te dekken risico. Op eenigszins gelijke wijze zal het loon aangepast aan de samenstelling van het gezin rechtvaardig zijn indien het aan het arbeidersgezin een welstand verzekert die past bij den beschikbaren overvloed van stoffelijke goederen, bij den aard van den geleverden arbeid en bij hetgeen de onderneming door de inspanning van hare leiders aan baten kan afwerpen.
* * *
Wordt het loon op die wijze bepaald, dan vervallen alle theoretische moeilijkheden die het toekennen van hooge kindertoeslagen meebrengt; maar vooral, dan vestigt men voor het arbeidersgezin een recht, en wel een recht dat voortvloeit uit zijne betrekkingen met zijn werkgever en niet uit diensten aan de maatschappij bewezen; diensten die ongetwijfeld waardeering verdienen maar waarvoor moeilijk kan aangetoond worden dat ze een vergoeding vereischen. De gansche last van het arbeidsloon rust dan op den werkgever omdat het in zijn geheel een arbeidsvergoeding is, maar wij toonden zoo even aan dat het zijne betaalkracht niet overtreft. | |
[pagina 478]
| |
Men mag niet eischen dat elke werkgever rechtstreeks dat loon aan zijn werknemers uitkeert: de last zou niet voor allen gelijk zijn en... de vader met een kroostrijk gezin bleef meestal zonder werk! Dit verandert echter niets aan den aard der verplichtingen. Het middel om zich er van te kwijten is trouwens bekend: de werkgever zal het door de bemiddeling van een compensatiestelsel doen. Het komt derhalve niet aan den Staat toe het arbeidsloon aan te vullen, wel echter door een passende economische politiek er voor te zorgen, dat waarlijk nuttige ondernemingen vermogen toereikende loonen te betalen.
Moeilijkheden van technischen aard staan dus hier niet in den weg. De heerschende mentaliteit zal er integendeel zware opleveren. Het onderzoek naar den in te slagen weg om het doel te bereiken laten wij echter aan anderen over: wij wilden enkel den grondslag vestigen waarop een nieuw gebouw kan opgetrokken worden om een ander te vervangen dat verouderd blijkt en niet langer aangepast is aan de tegenwoordige nooden. |
|