| |
| |
| |
Gesprekken over volksverbondenheid
en literatuur
door Diotimos
Vierde gesprek
Onze literatuur was niet volksverbonden
Is onze literatuur, meent u, in de laatste jaren volksverbonden geweest?
Natuurlijk moet ik zulk antwoord schakeeren. Geen enkel auteur stond geheel los van het volk, en de bijzondere uitingen van verbondenheid waren legio. Maar als geheel beschouwd oriënteerde en inspireerde onze litteratuur zich anders.
Individualistisch; dat wil zeggen: zelfzuchtig en beginselloos. Geen woord geeft precies de werkelijkheid weer.
U weet toch dat bepaalde critici, na den oorlog, het tegendeel beweerden?
Dat verandert de zaak niet. Wie ontkent nog, in onze vooroorlogsche samenleving, die ontbindende bestanddeelen, en hoe men zich het einde van den oorlog ook voorstelle, wie verlangt naar een nieuwe uitgave er van? Nu is het wel ondenkbaar dat, te midden van een maatschappelijke verwording waar men in berustte, de literatuur gezond zou zijn gebleven.
Waarom deelt een bepaalde literatuur den geest van haar tijd en omgeving?
Vraagt men, bij een bewolkten hemel,' waarom de zee grauw is? Maar de letterkunde weerspiegelt den tijdgeest niet alleen; zij stuwt hem ook. Welke factor, buiten den godsdienst, creëert en bezielt de cultuur zoozeer als de kunst? En is de letter-
| |
| |
kunde de belangrijkste onder de kunsten niet?.... Doch zoo hervallen we in het thema van ons voorgaande gesprek; liever zag ik onze vooroorlogsche literatuur onder de oogen...
...die volgens u, als geheel beschouwd, niet volksverbonden zou zijn geweest! Ik sta nogal sceptisch.
| |
I
... Laten we van den oorsprong uitgaan, van Van Nu en Straks namelijk. De Van-Nu-en-Straksers leidden onze letterkunde op Europeesche banen; zij braken met de nationale traditie.
Zulke vernieuwing moest toch geschieden!
Dat betwist ik niet; ik beschuldig ook niemand. Gelijk in Frankrijk, Duitschland, Engeland, het realisme - spoedig het symbolisme - de romantiek hadden verdrongen: zoo verdrong de Van-Nu-en-Straks-beweging het romantisch flamingantisme. Lees er de Kritiek der Vlaamsche Beweging van Vermeylen op na; het stuk is bijna vijftig jaar oud.
Dat bracht de zaken toch vooruit!
Een noodwendige reactie is altijd een vooruitgang; daarom niet in alle opzicht een verbetering. Het meestal democratisch realisme van deze talentvolle vernieuwers ignoreerde de diepe gehechtheid aan volk en geschiedenis.
Bleven ze niet Vlaming om Europeër te worden?
Juist Vlaming genoeg om die leuze te doen aanvaarden. Volksverbonden waren ze niet meer.
Misschien juist daarom! Hun cultureel electisme had nog een dosis romantiek, dus volksverbondenheid, toegelaten; hun democratische overtuiging was nuchter en materialistisch. Vóór de idealiseerende volksverbondenheid stelden zij de logge internationale gemeenschap van proletariërs. In den nogal revolutionnairen tocht van Europa naar welstand en genot, leek ons volk hun een nakomertje; uitheemsche voorbeelden hielden zij het voor: hoe het diende te loopen en hoe vlug!
Het geloof in de bijzondere bestemming van het volk ging
| |
| |
verloren. Meteen zijn traditioneele normen van zelfbewuste fierheid, zedelijke verheffing, religieuze overtuiging.
Dat zouden de Van-Nu-en-Straksers hebben gedaan?
Zij weerspiegelden een bijna fatale kentering, die overigens in andere landen geschied was of geschiedde. Wederkeerig drukten zij er hun stempel op.
Maar dat is onaannemelijk: de Van-Nu-en-Straksers niet volksverbonden! Noch Buysse, noch Streuvels: de schrijvers van onze beste boerenromans! Noch Van de Woestijne, noch Vermeylen: met hun plastische en kleurige volkstaal! Laat hen met uitheemsche motieven en symbolen vertrouwd zijn geweest: zij vervlaamschten ze toch! Wereldburgers! doch hun beide voeten stonden vast op eigen grond! Zoodra een literatuur met een internationale strooming, met algemeen gangbare ideeën, contact neemt, zou ze volksvreemd worden! Wat houdt uw volksverbondenheid onze menschen petieterig en dom!
Bedaar toch. Ik ontken niet dat de Van-Nu-en-Straksers met meer kleur en kracht het Vlaamsche volksleven hebben uitgebeeld dan de romantici; de beste romans van Buysse en de breede tafereelen van Streuvels vergeet ik ook geenszins. Daarbij was geen van beiden een typisch Van-Nu-en-Strakser, en beiden groeiden, ouder geworden, naar het volk weer toe... Het gaat hier niet om de grootere macht, de glanzender kleuren der naturalistische kunst; tenzij in zoover deze pas het ware aspect van het land, het diepe wezen der menschen, al of roet getrouwer zou weergeven. Beken dan dat haar beschrijvingnaar-de-oppervlakte, haar typeeren en uitrafelen, dikwijls den grond van het bestaan ignoreerde: het geheim leven, dat men met schroom, eerbied, genegenheid benadert. Toevallig slechts, en herhaaldelijk baldadig, raakten de naturalistische schrijvers het aan. En wat de symbolische productie van Van de Woestijne en van Vermeylen betreft: hoe waardevol ook, populair wordt ze niet; evenmin neemt ze plaats in de Vlaamsch-nationale traditie.
Wat u Vlaamsch-nationale traditie noemt, noem ik zoo niet. De uwe zal op De Leeuw van Vlaandren en op Gudrun berusten...
... op verzen van Ledeganck, Gezelle, De Clercq, Moens;
| |
| |
op een paar voordrachten van Verriest, De Artevelden van Verschaeve, Tijl van Van de Velde...
...en tutti quanti. De mijne voegt er den geheelen Vermeylen, den geheelen Van de Woestijne bij; al wie een eervolle vetmelding verdient in de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde.
Dan verwart u de beschrijvende geschiedenis met de volksverbonden traditie. De verbonden auteur vaart op den dieperen levensstroom der volksbestemming. Hij leeft van geloof en romantiek; van een begeesterende mildheid en een wagende offervaardigheid, die de meeste Van-Nu-en-Straksers ontbeerden.
Langzaam wordt uw bedoeling me klaarder; uw inzicht deelen kan ik nog niet.
Sedert Van Nu en Straks bestaat bij ons een dubbele literaire strooming: de propageerende literatuur en de literatuur-zonder-meer. Vooral flamingantisch en religieus komt de propageerende voor; de andere vertoont zich aestheticistisch (als het woord bestaat), agnostisch, betrekkelijk verdraagzaam. Bij de eenen staat de overtuiging vooraan, bij de anderen de onverschillige onbevangenheid; de eenen willen het volk aan hun leven en verheffing deelachtig, de anderen het kunstwerk om zichzelf; de eenen schrijven voor de menschen, de anderen voor de schoonheid.
Ik weet dat ik de Van-Nu-en-Straksers te globaal beschouw: op geen enkel individu passen precies mijn algemeene kenmerken. Ik weet ook dat men tegelijk voor de menschen en voor de schoonheid kan schrijven; maar men mag de schoonheid niet buiten en boven de normen plaatsen van orde en samenleving. Niet lós van alles!
Ik weet dat ook een aristocratische literatuur geheel volksverbonden kan zijn: een universiteit bij voorbeeld, niet voor de massa bestemd, komt toch de geheele gemeenschap ten goede. Ik weet nog dat alle propageerend schrijven geen mooie literatuur is: dikwijls loopt de propagandist te vlug en kan de muse niet volgen. Maar door de volksverbonden literatuur gaat de stuwende levensdrang van het volk zelf; zij heeft zijn hori-
| |
| |
zonnen en, in een zekeren zin, zijn beperking; zij leeft van zijn ziel en geloof, zijn ervaring en verwachten.
Geef me namen en voorbeelden; zoo komen we verder.
Als u tevreden wilt zijn met grof werk en niet bewezen voorstellingen (uit de geheele hedendaagsche literatuur reeds); ziehier dan. Volksverbonden is haast niet Van de Woestijne, wèl Gezelle; Vermeylen meer dan Streuvels; Pallieter meer dan De wandelende Jood; niet Elias of het gevecht met de nachtegalen, wèl De soldaat Johan. De essayist Van de Voorde voelde meer volksverbonden dan zijn belagers en beschuldigers; Zielens lijkt me het meer dan Roelants, Walschap meer dan Elsschot, Matthijs meer dan Berghen; Timmermans en Claes heel wat meer dan Teirlinck of Putman. Dosfel en Persyn leefden er van; Moens wordt er veel krachtiger door aangegrepen dan Gijsen, Pol de Mant en Van der Hallen veel sterker dan Brulez of Van Boelaere, Demedts meer dan Verbeeck... U ziet hoezeer de volksverbondenheid een geest is, onafhankelijk van het bijzonder talent, zelfs van de verdienstelijkste praestatie.
Of wilt u een klein, een paradoxaal voorbeeld? Leg het bijna beroemde 'Vlaanderen, o welig huis...' van Van de Woestijne naast 'In mijn land' van Wies Moens. Over de respectievelijke waarde en poëzie van beide stukken twist ik niet; maar het eerste staat buiten, het tweede binnen de volksverbondenheid.
Zoo dicht Van de Woestijne:
Vlaanderen, o welig huis waar we zijn als genooden
aan rijke taaflen! - daar nu glooiënd zijn de weiên
van zomer-granen, die hun gemende ebbe breiên
naar malvend Ooste' en statig dagerade-rooden,
dewijl de morge' ontwaakt ten hemel en te Leie...
Ik hoef niet verder te gaan: het is een gedicht zwaar van morgen-verrukking om de schoonheid van het Vlaamsche landschap, doch ook niets anders... En zoo dicht Moens:
Die mijn land lei als een kleinood
tusschen de zee en de heide,
en Zijn wil was: dat mild en blond
de wateren zouden vloeien door dat land,
stroamen van melk en honig -
's Zondags staat er Zijn Huis te geuren,
te gonzen als een bijekorf! -
Laat me het einde er bijvoegen; dan pas bemerkt u het gedicht geheel gedragen door genegenheid, bewondering, geloof, verbondenheid:
| |
| |
o, dat mijn volk kloekmoedig brengt
het eerste offer en het laatste!
Dan wordt gezien zijn opgang
in den morgen van het komend getijde:
naar Thabor klimt looveren zwaaiend
tusschen de zee en de heide.
Geheel ons eerste en geheel ons tweede gesprek konden we hier herhalen. Volksverbondenheid is een overtuiging, een blij waargenomen dienst, een gehoorzaamheid. Breng haar niet geheel tot het temperament terug; maak er evenmin een politieke voorkeur van. De volksverbonden auteur beseft zijn saamhoorigheid met het volk, weet zich de dienaar van diens hoogste goed, de profeet van diens bestemming. Met zijn verbeelding scheidt hij niet van diens grootste verleden, verwezenlijkt hij bij voorbaat diens verhevenste toekomst. Hij is de geïnspireerde, de ver ziende, de bezieling en het bewustzijn, de sterkte en de gids... Om dat alles te worden waren de Van-Nu-en-Straksers respectievelijk te nuchter, te sceptisch, te eclectisch, te democratisch, te egocentrisch... Zij misten het idealisme dat gelooven doet.
| |
II
U komt wel veel op de Van-Nu-en-Straksers terug. Onze hedendaagsche letterkunde is Van Nu en Straks toch niet!
Zij is de erfgename er van. Zij gaat verder; doch dààr ligt het begin. Een tegenstrooming heeft wel altijd bestaan: onmiddellijk vóór en in de eerste jaren nà den wereldoorlog 1914-1918, leek de religieus-nationale literatuur zelfs toonaangevend te zullen worden. Na het verdwijnen van De Pelgrim raakte ze op den achtergrond; de a-confessionele geest triomfeerde.
Het gaat niet om persoonlijke bezwaren of klachten; die literatuur was niet volksverbonden. Ze diende niets of niemand.
Ze diende de schoonheid...
Een mooie dienst! Hoe meer individualistisch men haar diende, zooveel te inniger leek men haar verknocht!
| |
| |
Alsof deze met zooveel buitensporigheid gediend was! Let wel: de werkkracht en het talent van zooveel auteurs trek ik niet in twijfel; bij velen plaats is ook het goede inzicht boven elke verdenking. Maar de geest! en de uitslagen!
En zoo verwarrend! Haast niets heeft ons volk er bij gewonnen; veel verloren. Daarom was die literatuur niet volksverbonden: aan de vruchten kent men den boom.
Moraliseert u niet te veel?
Ik moraliseer heelemaal niet: ik constateer feiten en zoek naar waarheid. Een volksverbonden literatuur wil ''t geen den volke goed is'; onze hedendaagsche literatuur stond buiten elke dienstbaarheid. Ze werd er bloedloos bij, als verlamd. Alleen de mensch die dienen kan en zich nuttig weet, arbeidt begeesterd, eenvoudig en gelukkig. Wie geen meester boven zich erkent, mist een doel, een richting. Hoogmoed houdt hem, voor korteren of langeren tijd, soms staande; meestal vervalt hij, die zich een god waande, tot zelfontleding, zelfpijniging, tot experimenten van een ziekelijke zelfbeschouwing. Moedeloos en machteloos verzinkt hij in een decadente, dikwijls een tobbende, eenzaamheid: zoo ongeveer verging het onze literatuur.
Ik zie de decadentie nog niet.
Doorblader de meeste romans van den laatsten tijd: hoeveel zijn in den eersten persoon geschreven! hoe dikwijls willen de auteurs zich ontworstelen aan hun eigen milieu! Hoeveel berustend of verbitterd fatalisme! hoe weinig waarlijk boeiende lectuur! En ons volk: hoe staat het voorgesteld als een verzameling van half-wilde ploeteraars, met daarboven een schijnheilige, grootendeels perverse burgerij! Waar blijven de diepere bezinning, de rustige zin voor waarheid, of zelfs het eenvoudige schaamtegevoel en fatsoen? En welke cultuur is daarin verwerkt? welke perspectieven gaan open? Ontnam zulke literatuur aan ons volk het zelfbewustzijn niet, de spontane fierheid en dadenkracht, den moed en het vertrouwen?
Wat kan ik hier anders doen dan veralgemeenen? Wij verloren er ook onzen godsdienst bij. Ik spreek niet van de proletariërs in de steden, noch van de toenemende onverschilligheid in bepaalde dorpen. Bij veel semi-intellectueelen is de religieuze eerbied, het vaste geloof zelfs, door allerhande lectuur
| |
| |
(eigen en vreemde, alles door elkander), geschokt, verbijsterd, verloren.
In dezen tijd van algemeen verval kón het niet anders.
Ik antwoordde u reeds dat ik niemand beschuldig. Maar aan dat algemeen verval, zooals u het noemt, was onze letterkunde deelachtig. In de literaire productie meer nog dan elders werden de waarden omgegooid: de religieuze, de moreele, de psychologische, de maatschappelijke, de economische. Oprechtheid, waarheid, gerechtigheid, goedheid: indien verscheiden auteurs, naar eigen getuigenis, er naar hunkeren; het feit alleen getuigt hoezeer ze zoek waren.
U verwijt aan onze letterkunde tè veel.
Er is een complex van oorzaken en gevolgen. Doch op de ontreddering der laatste jaren oefende zij even duidelijk invloed uit, als zij er de sporen van draagt.
Wat de volksverbondenheid betreft, globaal genomen: ja.
Mijn gevoel wil nog niet mee.
Laat mij dan bijdraaien. Er zijn voor de literatuur andere standpunten dan dat der volksverbondenheid, en ik zou onrechtvaardig oordeelen, bleef ik bij dit vonnis.
Op de merkwaardige talenten wil ik den nadruk niet leggen: altijd was ons land een vruchtbare bodem. Evenmin op de aesthetische resultaten: daar geloof ik niet heelemaal aan. Zuiver-aesthetisch ging onze literatuur, sedert Van Nu en Straks, achteruit: het laatste restje van stijl verdween, de laatste nauwgezette verzorging van de taal. Wat is onze hedendaagsche roman stijl- en vormloos geworden: een 'document humain', grof en bruut als het leven zelf! En hoe weinigen, zelfs onder de beroemde schrijvers, zien nog om naar een taalkundige correctheid!... In de poëzie vindt u misschien schoonheid en vooruitgang? Marnix Gijsen zal uw oordeel niet beamen, en daarin houd ik het met Marnix Gijsen. Wat een wanorde, slordigheid, gemis aan zelfcritiek, en, bij de beste dichters, hoeveel tastende onzekerheid! Hoe dikwijls verwijlen ze bij schimmen uit een bloedloos droomenland!
Schiet onze critiek niet te kort?
Over een onbevoegde en willekeurige critiek klaagt men thans steen en been. Met recht!... In proza, poëzie, critiek: hoe
| |
| |
missen we de zelftucht, de vastheid van kennis en stijl, het ruime denken en milde voelen: alles wat onafscheidbaar is van de volksverbondenheid!
Ik verwachtte dat u zoudt bijdraaien!
Ik ben er juist. Waarom ik van de hedendaagsche literatuur houd? Er is werkkracht en moed; onze schrijvers durfden het waagstuk aan van mysterie, schoonheid en liefde. Op het verkeerde paard hebben ze gewed: ze wedden toch! Op de democratische anarchie, het intellectueele agnosticisme, het moreele indifferentisme! Op ondoorgronde psychologische hypothesen, op onverteerde revolutionnaire hervormingsplannen, op aesthetische snufjes! Zij wedden: met het besef dat Vlaanderen in Europa geen besloten eiland kón blijven; dat zij een sombere verscheurdheid tegemoet gingen. Ze durfden het aan; ze sloten het pact van Faustus; ze wedden om hun eigen ziel.
Veel hebben ze er bij verloren, alles toch niet; het voornaamste hebben ze misschien gewonnen. Hun pad liep dood op ontreddering; berouw voelen ze niet. Op een eenzaam en onbeschermd schip staken ze de gevaarvolle zee in: het rouwt hun niet het avontuur te zijn ingegaan. Niet anders dan avontuurlijk, wordt het leven groot en schoon.
Het avontuur van het individualisme: deze naam past op onze vooroorlogsche literatuur; op haar geest en vermetelheid, haar genres en groepeeringen. Veel werd ontwricht, omgegooid, vernietigd: een onbeheerscht individualisme kàn slechts vernietigen. Een groote belofte ligt er in besloten: het avontuur is niet voorbij: na lang dolen vindt men misschien den weg.
Dien van de volksverbondenheid?
Een volksverbondenheid, gegrondvest op een religieuze (bij ons de katholieke) overtuiging. Zij is als het ei van Colombus: alles wordt eenvoudig en helder. Niet in aarzeling en twijfel, in verscheurdheid en zelfanalyse ligt het heil; het ligt in de overtuiging, het geloof, de daad en het offer. Toen de dichter Herman Goster, vier-en-dertig jaar oud, van het individualisme tot het socialisme overging: toen dichtte hij verrukt:
De dag gaat open als een gouden roos;
| |
| |
en het geluk had hij gevonden... Meer nog dan de dichteres Roland Holst-van der Schalk, zijn onze tijdgenoten
op de kentering der tijden geboren.
Meer dan zij, dienen ze, niet in het socialisme doch in de christelijke en volksverbonden naastenliefde, 'de nieuwe geboort' te ontvangen. Dan mogen ze haar nadichten:
Wij hebben de geluiden van weleer
uit ons geplukt als uit een bosch van bloemen:
zij waren schoon, maar niet in hen was meer
ons eigen hart, onze eigen wereld levend.
Toen het nu leeg en stil werd in onze ooren
rees daar omhoog uit diepste diepte een zoemen
en dit, voelden wij, zou ons gansch behooren:
een nieuwe plant van zang bloeit jong en teer
en van onzeekre lippen nog, barst bevend
een binnenst lied: de stem van ons begeer.
Dit laatste bevredigt me geheel.
Het is ook het belangrijkste.
Maar hoe zal die 'nieuwe geboort' geschieden?
Daarover praten we later.
|
|