Streven. Jaargang 8
(1940-1941)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 403]
| |
BoekbesprekingGodsdienstDr. Jos. KEULERS, De Brieven van Paulus, vertaald en uitgelegd. Eerste deel in vier afleveringen, 652 blz. Tweede deel: eerste aflevering, 127 blz. - Romen & Zonen, Roermond-Maaseik, Fr. 45 per aflevering. Dr. Keulers, die zich reeds door zijn vroeger verschenen werken een eervolle plaats onder de katholieke exegeten verworven had, blijkt hier de brieven van Paulus met voorliefde te hebben ingestudeerd. De scherpe commentaar, dien wij aankondigen, en welke, om volledig te worden, slechts vijf brieven nog te behandelen heeft, is, in wetenschappelijk opzicht, een werk van allereerste gehalte, dat, ook bij andersdenkenden, noog gewaardeerd zal worden. De volgorde der brieven, die er worden uitgelegd, is historisch: zij begint met de beide brieven aan de Thessalonicenzen, en komt achtereenvolgens tot de brieven aan de Galaten, de beide aan ue Corinthiërs, den brief aan de Romeinen, deze aan de Colossenzen, aan Philemon en aan de Ephesiërs. Het is alsof de machtige personaliteit van den Apostel voor onze oogen herleeft, en ons in een soms hartstochtelijke taal zijne innigste gevoelens kennen laat. Terloops weze hier aangemerkt dat de korte uiteenzetting van Paulus' apostolaat, zooals zij in de Handelingen der Apostelen van Lukas voorkomt, meermaals moet aangevuld worden door hetgeen wij van Paulus zelf in zijne brieven vernemen. Uit den brief aan de Galaten weten we aldus dat er te Jeruzalem, buiten de algemeene vergadering, waar zijn Evangelie door de andere Apostelen werd goedgekeurd, nog afzonderlijke bijeenkomen gehouden werden met de zoogenaamde mannen van aanzien waarvan de drie voornaamste waren: Jakobus, Kephas en Joannes. Het spreekt van zelf dat het opgeworpen probleem feitelijk reeds door hen beslist werd. In uitvoerige nota's bespreekt Dr. Keulers vers per vers den letterlijken zin en de godsdienstige draagwijdte van al wat in Paulus' brieven geschreven staat. Beschikkende over een zeer uitgestrekte litteratuur, wikt en weegt hij, met een algeheele oprechtheid, hetgeen door katholieke of niet-katholieke schriftverklaarders wordt aangebracht, en staaft dan zijn eigene meening met redenen, die van een diepe studie getuigen, en van een klare opvatting der paulinische theologie. Over het algemeen blijkt er de strekking eerder conservatief te zijn: desnoods echter aarzelt hij niet zich van zijne voorgangers los te maken, zooals het gebeurt wanneer hij den brief aan de Ephesiers eigenlijk tot de Laodicenzen gestuurd acht. Zooals iedereen weet, heeft Paulus gedurende zijn apostolisch leven een harden strijd moeten leveren tegen de Judaïzanten, die vooraleer de heidenen te laten doopen ze eerst aan Mozes' wet onderwerpen wilden. Bij het lezen zijner brieven staan wij verstomd over de vaste princiepen, die desaangaande in den geest van den gewezen Pharizeër vastgeankerd waren; en tevens is het van het hoogste belang na te gaan hoe hij trapsgewijze en met een onverbiddelijke logica de gevolgen ervan heeft verduidelijkt en omgezet in de praktische werkelijkheid. Vooraleer in zijn brief aan de Romeinen de dogmatische leering neer te schrijven over het geloof dat de gerechtigheid geeft, en over de Mozaïsche wet die toorn verwekt en aanleiding tot de zonde, had Paulus bij zijne vorige brieven, voornamelijk bij deze aan de Galaten, een langen en soms pijnlijken weg moeten afleggen, om, tot in de minste dagelijkscho toepassingen heelemaal vaarwel te zeggen aan zijn vorige pharizaïsche vooroordeelen, en juist de tegenovergestelde richting in te slaan. Wij weten wel dat hij met een vasten en onbuigzamen geest bezield was, en geen duim breed ooit van zijn overtuiging zou afwijken; hij heeft echter ettelijke jaren noodig gehad om na zijne mirakuleuze bekeering bij Damaskus tot de heerlijke en volledige uiteenzetting te komen die door allen in zijn brief aan de Romeinen bewonderd wordt. In groote trekken zou die innerlijke en trapsgewijze werking en bovennatuurlijke omvorming van Paulus' geest ons kunnen voorgelegd worden | |
[pagina 404]
| |
In den kommentaar van Dr. Keulers: is het te laat om aan onze verwachting te beantwoorden en om in lederen brief de aanwinst aan te duiden, die in den theologischen ontwikkelingsgang van Paulus te bespeuren valt? Zijn leering zou ons dan als een levende werkelijkheid voor de oogen stralen, en niet meer, zooals het soms gebeurt, tot eenige loca probantia herleid worden. Hetgeen wij hier zeggen over zijn opvatting van Mozes' wet en van het geloof in Christus' verlossingswerk geldt ook voor zijn strijd tegen de aanhangers van het Gnosticisme welke aanleiding gaf tot de 'Christologie', zooals deze in de brieven aan de Colossenzen, de Ephesiërs en de Philippenzen ter uiting komt. Ook hier ware een historische synthese uiterst leerrijk voor alwie in den levenden en vooruitstrevenden geest van Paulus dieper wil binnendringen. Het weze ons geoorloofd te wenschen dat Dr. Keulers zijn zeer merkwaardige commentaren met zulk levend overzicht van Paulus' theologie bekronen zou. Algemeen wordt erkend, ook bij de niet-katholieke exegeten, dat Paulus een geniale baanbreker geweest is der christelijke theologie: zulk een onbetwistbaar feit kan niet klaar genoeg in het licht gesteld worden. C.D.C. Leuven Karl ADAM, Das Wesen des Katholizislnus, 9e Auflage. - Mosella-Verlag, Düsseldorf, 1940, 280 blz. Het schijnt wel overbodig te zijn de lezers te herinneren aan den inhoud van dit groote en terecht zoo vermaarde boek. De eerste uitgave verscheen in 1924. Sindsdien volgden de nieuwe duitsche uitgaven elkander voortdurend op. Ook de vertalingen vermenigvuldigden zich: men telt er al negen waaronder, zooals men weet, een nederlandsche. Wij hebben voor ons liggen de zevende duitsche uitgave die in 1934 verscheen. Zij bevat aanzienlijke veranderingen, in het bijzonder wat de wisselvalligheden betreft, waaraan de getrouwheid in het katholiek geloof af en toe blootgesteld kan worden. De laatste uitgave schijnt daarentegen geen bijzondere wijzigingen te hebben ondergaan. In het voorwoord deelt de schrijver ons mede dat de bijvoegingen betrekking hebben op huidige vragen en omstandigheden. Ed. Dhanis A.M.J. NUYENS, De Wake met Christus. - Geloofsverdediging, Antwerpen, 1937, 186 blz., Fr. 15. In dit boekje wordt een reeks oefeningen voor het Heilig Uur aangeboden, waarvan de inschakeling in het liturgische jaar - een H. Uur voor den Kerstkring, voor den Vastentijd, voor de Goede Week, enz. - en het onmiddellijk verband met het alledaagsche leven de voornaamste hoedanigheden zijn: de menschen hooren er niet een leering voorgebeden, die hen slechts van verre raakt, maar hun gewone miseries en vreugden van huis en straat zijn ingewerkt in de goddelijke miseries en vreugden van den lijdenden Heer. Dat er gepoogd wordt de levensvreemde bewoordingen van het 'Woord Gods', zooals het maar al te dikwijls wordt verkondigd, weer levens-nabij te maken, is reeds veel. In dergelijke instelling op het gewone leven ligt het gevaar - waaraan ook schrijver niet heelemaal is ontkomen - te vervallen in een zekere rauwheid en ruwheid van woord en uitdrukking. Verder kon ook de taal minder ontsierd zijn door onzuiver-Nederlandsche woorden; ter illustratie hiervan op bl. 7: binst (A.N. gedurende) rechtzinnig (A.N.: oprecht) op bl. 49 dit maal (A.N.: ditmaal); duurbaar (A.N.: dierbaar); Korts (A.N.: Kort); e.m.a. X. Chrysostomus SCHULTE, Zwischen zwei geistigen Welten. - B. Götschmann, Zürich, 430 blz., RM. 5,80. P. Chrysostomus Schulte, de groote 'Seelsorger der Seelsorger', is ook in Vlaanderen geen onbekende. Wie zijn geleerde pastoraal-theologische werken las, zal aangenaam-verrast worden door dit 'wonder' boek. Hier vertelt de groote man zijn heele leven, met al zijn kleine geschiedenissen; maar zooals alleen een groot man en een diep-vroom priester die zien en vertellen kan. Het leest vlot en licht als een roman, het boeit als een sprookje, het doet deugd als een 'echt' heiligenleven. Beurtelings schalksch en leuk, aandoenlijk en aangrijpend. Typisch-franciskaansch: kinderlijk oprecht en toch mannelijk-diskreet, eenvoudig en klassiek, zeer persoonlijk van toon, en toch algemeen-menschelijk van beteekenis. Wij leeren niet enkel een groote en schoone ziel kennen; met haar beleven we een halve eeuw religieuze, socialen en politieke geschiedenis. Onder die gemoedelijke vertellingen schuilt een rijke pastoraal-theologie, en een zeer wijze en rijpe opvoedingspsychologie. Priesters en kloosterlingen, ouders en opvoeders vinden hier hun gading. L. Arts | |
[pagina 405]
| |
WijsbegeerteH. SMALLER, Die europäische Kulturphilosophie. - Reinhardt, München, 1940, 128 blz., RM. 5,80. Dit boek schetst in korte trekken de voornaamste kultuurphilosophische stroomingen, en de beschouwingen van de groote kultuurphilosophen in Europa. Het standpunt van den schrijver is beslist geesteswetenschappelijk. Kultuur is een schepping van den geest, waardoor de mensch zich bewust boven het dierlijke leven optilt. Zij is het werk van begenadigden, van genieën - dikwijls miskend en vervolgd door hun tijdgenooten. Vandaar het groot belang door den schrijver gehecht aan de opvattingen van de groote denkers en de 'schöpfende Genien'. De antieken kenden alleen de 'Kreislaufidee': de eeuwige opeenvolging van bloei en verval der kulturen, vooral volgens het schema der gulden, zilveren, bronzen en ijzeren 'eeuwen'. Met de groote kultuurgodsdiensten ontstond de idee van de ontwikkeling en den vooruitgang der kultuur, van een strijd tusschen het goed en het kwaad, waarin het goed ten slotte de overwinning moet behalen. Deze opvatting zou het definitief winnen op die van den kringloop, en onder allerlei geseculariseerde vormen de kultuurphilosophie van Europa behoudens enkele uitzonderingen (Spengler!) - beheerschen. In het licht van deze opvatting typeert Schaller de kultuurphilozophieën van de Renaissance, van de Verlichting, van de klassiek en de romantiek, van het positivisme en van de hedendaagsche schrijvers. Hij doet het op een degelijke en interessante manier; zijn kritiek op het positivisme b.v., of Nietzsche of Spengler kan als afdoend beschouwd worden. In het laatste hoofdstuk: 'Die Geistesgeschichte als Kern der Geschichte' behandelt de schrijver de grondproblemen: het wezen van den mensch als drager der kultuur: het wereldbeeld dat de mensch zich heeft gevormd in den loop zijner ontwikkeling; met de wijsgeerige wereldbeschouwing; godsdienst en kultuur. Hier treft men bladzijden aan die getuigen van een diep philosophisch inzicht in deze problemen over de bestemming en de tragiek van het menschelijk bestaan. Ware het niet dat op blz. 122 een voetnota voorkomt, waarin de schrijver een onaanvaardbare theologische stelling aangaande het offer verdedigt, zouden we de strekking en den inhoud van dit leerzame boek ten volle beamen. F. De Raedemaeker Prof. Dr. Mimitrije NAJDANOVIC, Die Geschichisphilosophie Immanuel Hermann Fichtes. - Verlag Dr. Emil Ebering, Berlin, 1940, 208 blz., RM. 7,80. Immanuel Hermann Fichte (1795-1879) was de zoon van den groeten idealistischen wijsgeer Johann Gottlieb Fichte (1762-1814). In tegenstelling met zijn vader was hij orthodox protestant en trachtte op theistischen en beslist christelijken grondslag een philosophisch systeem op te bouwen. In het werk van Dr. Najdanovic vindt men een duidelijke samenvatting ervan. Na een inleiding waarin vroeger Fichte-studiën worden ontleed, behandelt Schr. de kritiek van Fichte op de philosophie van Hegel. Tegenover het pantheisme van Hegel beklemtoont Fichte de individualiteit, de persoonlijkheid, de vrijheid van den mensch. Hij wijst er terecht op dat de idealistische dialektiek van Hegel onmogelijk contact kan vinden met de werkelijkheid; de eenige mogelijke philosophie is deze welke van meet af aan de werkelijkheid, de ervaring in haar onderzoek opneemt. Tegenover de idealistische geschiedenis van Hegel, welke verloopt volgens de dialektieke opeenvolging van thesis, antithesis en synthesis, plaatst Fichte de geschiedenis zooals deze zich in de werkelijkheid ontwikkelt, als een strijd tusschen goed en kwaad. Deze geschiedenis wordt voortgedreven door twee krachten: God en den mensch, welke Fichte scherp gescheiden houdt, alhoewel ze in een Ich-Du correlatie staan. Sch. wijdt een hoofdstuk aan de theologische en aan de anthropologische opvattingen van Fichte. Uit deze objectieve uiteenzetting blijkt duidelijk dat het probleem van de menschelijke vrijheid en de goddelijke medewerking het centrale punt is geworden van zijn wijsgeerige bespiegelingen. Hij ziet in de menschwording van Christus het hoogtepunt der geschiedenis, vermits in den Godmensch de goddelijke openbaring en de goddelijke kracht zich als physisch vereenigd heeft met de menschelijke vrijheid. Een katholieken philosoof zullen sommige tekorten in het systeem van Fichte onmiddellijk opvallen: bij gebrek aan een duidelijke theorie van de analogie wordt de verhouding tusschen God en mensch onzeker, de afleiding van de Openbaring en van Christus uit louter philosophische beginselen kan ook niet aanvaard worden. Anderzijds zijn er vele gezichtspunten van Fichte, vele beschouwingen over den mensch en de geschiedenis die volkomen passen in de 'philosophia perennis'. | |
[pagina 406]
| |
In zijn besluit schetst Sch. op uitstekende wijze de stelling die Fichte inneemt in de ontwikkeling van de Duitsche philosophie in de 19e eeuw. F. De Raedemaeker G. VANDEWOUDE, Van Vassaliteit tot Soevereiniteit. - Steenlandt, Kortrijk, z.j., 128 blz., Fr. 16. In dit werkje vindt men een bondige samenvatting van de ideeën over staat en recht van drie groote denkers: Thomas van Aquins, Vitoria en Suarey (en Bellarminus). Het interessantste in dit alles is de sociologische achtergrond van de staats- en rechtstheorieën van deze drie schrijvers, die Europa op drie verschillende perioden van zijn staatkundige ontwikkeling konden gadeslaan. Thomas was de tijdgenoot van de middeleeuwsche 'stad'; Vitoria zag de moderne staten ontstaan, met hun centralisatie naar binnen en hun koloniale politiek naar buiten, Suarez was getuige van het ontluiken en de ontwikkeling van de absolute staatsidee. De bijzondere aandacht aan dezen sociologischen inslag in de drie staatstheorieën besteed, verrechtvaardigt den titel: 'van vassaliteit tot soevereiniteit'. Sch, komt openlijk uit voor het natuurgebonden realistische systeem van den Aquinaat. Deze orienteerde al zijn bespiegelingen over maatschappij, staat en recht naar de sociale categorie van het algemeen welzijn, waardoor staatsabsolutisme en individualisme werden vermeden. Het besluit van Schr. luidt: 'Algemeen welzijn: krater en bron van goed en groei, band tusschen tijden van schepping, eening en scheuring; oude idee maar uit, en met de natuur altijd nieuw, geve de strenge beleving uwer leer aan ons volk en de vele volkeren van Europa den uitbloei dien ze zoo lang moesten verbeiden'. Dit citaat geeft tevens een idee van den lyrischen toon die aan dit wetenschappelijk essai een eigenaardigen klank geeft. F. De Raedemaeker Anton MARTY, Nachgelassene Schriften, Psyche und Sprachstructur, mit einer Einleitung und Anmerkungen herausgegeben von Otto Funke, Professor an der Universität Bern. - A. Franke A.G., Bern, 1939, 237 blz., Zw. Fr. 12,50. Met deze publicatie beoogt O. Funke het groote werk van den Praagschen hoogleeraar Anton Marty (1847-1914) 'Untersuchungen zur Grundlegung der allgemeinen Grammatik und Sprachphilosophie' (I. Bd. 1908) uit de nagelaten schriften te voltooien. Tevens wil hij Marty's leidende gedachten op het gebied der taalphilosophie belichten, en meer bepaaldelijk zijn opzet op een algemeene beschrijvende beteekenis-leer uit te bouwen. Marty zoekt de ideëele taal te construeeren, die volledig zou beantwoorden aan de psychische structuur van den mensch; daartoe poogt hij de gemeenschappelijke trekken der bestaande talen op te sporen, en een norm vast te leggen, waarmee elk van die talen zou kunnen vergeleken worden. Bij dit onderzoek legt Marty den nadruk op de concreet-psychologische beschouwing van het functioneel taalelement, op de z.g. 'beschrijvende Semasiologie'. Van overwegend belang voor deze beschrijvende ontleding zijn op de eerste plaats de termen 'taalvorm' en 'taalstof'. Bij Marty beteekent de 'stof' niet - zooals gewoonlijk in de taalphilosophie - de materieele klanken, zooals evenmin de 'vorm' op de beteekenis slaat. Doch bij den Praagschen taalpsycholoog beduidt 'stof' den inhoud of de beteekenis, en 'vorm' de omkleeding der beteekenis. Deze omkleeding wordt verder onderscheiden in een uiterlijken en een innerlijken taalvorm. De eerste slaat op het 'lautliche' dat men onmiddellijk als drager van een beteekenis erkent. De tweede, die men louter innerlijk waarneemt zonder dat aan een bepaalden klank een bepaalde beteekenis beantwoordt, vervalt nog in den figuurlijken innerlijken taalvorm (de sfeer der beelden en metaforen, waarvan de beteekenis slechts begrepen wordt door de hoofdbeteekenis heen), en den constructieven innerlijken taalvorm (uitdrukkingsmiddelen die van te voren de aandacht vestigen op de structuur van een ganschen volzin). Een niet minder gewichtig onderscheid doet zich, volgens Marty, voor in de sfeer der beteekenissen (in de 'taalstof'). Hier onderscheidt schrijver twee soorten van uitdrukkingsmiddelen. Eenerzijds bestaan er teekenen voor zelfstandige psychische verschijnselen, die op zichzelf kunnen meegedeeld worden; zoo b.v. voorstellingen of begrippen, oordeelen, uitingen van belangstelling (begeeren, wenschen, twijfelen). Deze teekenen noemt Marty 'Autosemantika'. Er zijn anderzijds taalmiddelen, die een onzelfstandige beteekenis hebben, of liever die, alleen beschouwd, een onafgewerkt psychisch gebeuren uitdrukken; dat zijn de zg. 'Synsemantika'. | |
[pagina 407]
| |
De door Funke gepubliceerde teksten betreffen de Synsemantika. Hieronder rekent Marty de adjectieven, bepaalde vormen van substantieven of van werkwoorden, de bijwoorden, de voegwoorden, en de voorzetsels. De Synsemantika kunnen 'logisch gefundeerd' zijn, als ze nl. een fragment van de gedachte uitdrukken; ofwel 'niet logisch gefundeerd', als de taalmiddelen de gedachte verkort of eenigszins verhuld weergeven. De logisch gefundeerde Synsemantika worden onder drie oogpunten beschouwd: bj het praedikatief oordeel, bij de uitingen van belangstellingen, en ten slotte bij de voorstellingen. Deze opvatting van een taalbeschouwing, die bewust georiënteerd is naar logische theorieën zal aan sommige taalpsychologen op zijn minst vreemd voorkomen. Ze zullen tegenwerpen: het probleem der taal moet opgelost worden van uit het 'taalgebruik' van den 'naïeven spreker' en niet volgens een wijsgeerige of psychologische theorie. Dit verwijt is gegrond; doch de 'philosophie' van Marty is een empirische psychologie (op dit gebied gaat Marty akkoord met de opvattingen van zijn leermeester Franz Brentano), die wel rekening houdt met het werkelijke taalgebruik. Op philosophisch gebied zou er zeker wat op te merken zijn op Marty's begrip der Universaliën, op zijn theorie over het oordeel, op zijn eisch om in niets van de 'ervaring' af te wijken. Wat de taalphilosophische ontledingen betreft, men heeft den indruk dat deze te zeer gevoerd worden met de belangstelling van een 'logicist', die er op bedacht is zich door de taal vooral niet tot 'fiktive Auffassungen' te laten verleiden. In weerwil van deze schaduwzijden, en niettegenstaande een reëele moeílijkheid om in den doolhof van menigvuldige neologismen wegwijs te geraken, blijft dit boek voor philosophisch geïnteresseerde philologen een degelijke en vruchtbare lezing. J. De Fraine Dr. Daniel KELLNER, Redders der menschheid. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 3e druk, 272 blz. Wat de beteekenis is van een Nobelprijs voor geneeskunde, hebben we diep aangevoeld, toen één jaar geleden de Nobelprijs voor het jaar 1938 werd toegekend aan onzen landgenoot Dr. Corn. Heymans. Het prachtboek van Kellner is één hulde aan het onverpoosde werk van alle doktoren als Nobelprijswinnaars vanaf 1901 tot 1939. Deze pilaren der geneeskundige wetenschap die het beste van hun werk, hun leven en hun denken ter beschikking van de menschheid hebben gesteld, zijn door de bekroning van hun werk internationale helden geworden. Van welke nationaliteit ook hebben zij de menschheid in 't algemeen gediend en geen betere vereering of dank van onzentwege dan dat wij die redders méér van nabij zouden leeren kennen. Ieder hoofdstuk van het boek is al even spannend: men leert de persoonlijkheid van den uitvinder kennen; men wordt in zijn laboratorium verplaatst; men verneemt in welke omstandigheden het wetenschappelijk werk dat later bekroond werd, ontstond; men voelt de geweldige som inspanning die van den uitvinder vereischt werd. Want al kan men soms gansch een uitvinding in één volzin samenvatten, toch weet het publiek niet welke reusachtige problemen achter de laboratoriummuren moeten overwonnen worden, welke ontgoochelingen en mislukkingen en anderzijds welke wilskracht en volharding onderling strijden alvorens de voor het menschdom levensreddende conclusie getrokken kan worden. Het publiek legt den laatsten tijd een bijzondere voorliefde aan den dag voor geneeskundige werken of filmen waar het doorgaans zeker den waren grond niet van begrijpt. Dikwijls wordt er juist het tegenovergestelde doel mee bereikt nl. een minachting voor het meest edele beroep dat de geneeskunde moet zijn. Dat ditzelfde publiek thans ook het werk 'Redders der Menschheid' eens ter hand neme: zóó is de echte geneeskundige wetenschap. De geneeskundige Nobelprijswinnaars belichamen een hoogere geneeskundige kultuur; zij hebben scholen gevormd die hun leerlingen door de gansche wereld verspreid hebben om die kultuur nog verder mede te deelen en vruchten te doen opleveren voor gansch de menschheid. Talrijke geneesheeren hebben op nederige en haast slaafsche wijze de geneeskundige wetenschap gediend en vooruitgebracht, zonder daarom Nobelprijswinnaars te zijn geworden; zij verdienen in één adem vermeld te worden met deze laatsten. In dit boek van Kellner vindt de geneesheer al wat sinds 1901 zijn beroep grootsch heeft gemaakt; hij vindt er op een aangename manier beschreven de ontdekkingen die de basis vormen van zijn hedendaagsche dagelijksche praktijk: wij kunnen ons geen diphterie-behandeling meer voorstellen zonder het serum dat door Behring ontdekt werd; ofwel de suikerziekte-behandeling zonder Insuline, het hartonderzoek zonder electrocardiogram, de diagnose van Syphilis zonder de reactie van Bordet, de bestrijding van infecties zonder Prontosil, de behandeling van pernicieuze anemie zonder leverdieet, een bloedtransfusie zonder bloedgroepen-bepaling, enz. Dat we dit | |
[pagina 408]
| |
alles thans met zekerheid weten, hebben we te danken aan onze Nobelprijswinnaars die als heldere lichtbakens één dezer bepaalde domeinen der ingewikkelde menschelijke geneeskunde doorpeild en opgeklaard hebben. Maar niet enkel voor de geneesheeren is dit werk bedoeld; de schrijver heeft de kunst verstaan zelfs oningewijden op een goed verstaanbare wijze binnen te brengen in het heiligdom der wetenschap en hun klaar te doen inzien op welk punt zich een bepaald vraagstuk der geneeskunde zich bevond vooraleer een later bekroonde onderzoeker er zich mee bezig ging houden. Die beschrijving valt nooit in het type van vulgarisatiestijl, maar blijft daarentegen zeer hoogstaand wetenschappelijk en niettemin voor iederen intellectueel zeer goed vatbaar. De schrijver beperkt zich evenmin tot het bespreken der onderzoekingen alleen die de bekroning als gevolg hadden, maar geeft een uitstekend overzicht van gansch den wetenschappelijken arbeid van den Nobelprijswinnaar. Dit boek zal tenslotte nog het meeste belang vertoonen voor de studenten van de geneeskundige faculteit. Vet lijdt geen twijfel: na het lezen van het boek zal bij menigeen onder hen een onweerstaanbare drang en liefde voor de wetenschap, die hun later beroep zoo grootsch heeft gemaakt, ontstaan. En wellicht zuilen er enkelen zich met laboratorium-arbeid gaan bezighouden en dit schuchter begin, dat ook onze gevierde Nobelprijswinnaars hebben gekend, wordt misschien de basis voor een uitgebreid wetenschappelijk onderzoek en gewichtige geneeskundige uitvindingen die aan ons land nog een toekomstig Nobelprijswinnaar kunnen schenken Dr. F. van Baarle K. BARTH, Wie soll ein Herzkranker leben? - J.J. Arndt, Leipzig, 1940, 20 blz., RM. 0,80. Een werkje dat niet veel om het lijf heeft. Het zet op tamelijk simplistische wijze enkele algemeenheden over de meest hygienische levenswijze van hartzieken uiteen. Het werkje heeft ook nog een tweede opgave nl. 'Wie soll man leben um nicht herzkrank zu werden?' Hierover vinden we enkele sporadische gegevens en argumenten die niet veel overtuigingskracht bezitten. Dr. F. van Baarle Rotterdam in de Litteratuur, samengesteld door Paul J.G. HUINCKS. Baarn, Hollandiadrukkerij, 1940. Geïll. 212 blz. fr. 2,90 en 3,90. 'Het noodlot heeft gewild dat in het jaar, waarin het 600-jarig bestaan van Rotterdam herdacht zou worden, het meest karakteristieke, Rotterdamsche stadsbeeld, dat aan die zes eeuwen herinnerde, verdween.' (Voorwoord). - En met één slag is dat veel beschimpte 'leelijke' Rotterdam, die 'werkman in de familie der Nederlandsche steden' (Brusse) de sympathie van 't land geworden: als een groote broer die om zijn niet-deftigheid het gezin steeds wat shockeerde, maar met wien alle broers en zusters toch innig en hartelijk te doen hebben, nu hem een doodelijk zwaar ongeluk overkwam. - Na een kunstkalender, na allerlei herinneringen in tijdschriften en boekjes komt thans een letterkundige Bloemlezing deze belangstelling op zeer gelukkige wijze voeden. Wat Bordewijk en Brusse, Donker en Schurmann en vele andere moderne auteurs, maar ook wat reeds Hildebrand en Betje Wolff en Oudaen over Rotterdam geschreven hebben, werd hier bijeengebracht, door keurige foto's verlucht. Voor den kenner van Rotterdam natuurlijk op de eerste plaats, maar verder voor wel iedereen die van het stadsleven houdt, is dit een heerlijk boek. Want mocht het sober en ploeterend, doch karaktervolle leven dezer werkstad in meer aristocratische tijden weinig kunstbezieling wekken: vooral de laatste halve eeuw kon zij voor een exponent van den modernen geest gelden en trok dan ook van onze latere schrijvers meer en meer de aandacht (Zie bv. Bordewijk's Karakter). Uit al dezen is voor deze Verzameling werk gelicht en... de meesten wekken tot méér lezen! En is dat juist niet de roeping van een BloemlezingGa naar voetnoot(1))? Moge dit boek de sympathie voor deze zoo jammerlijk geteisterde stad levendig houden, opdat in betere tijden de steun van heel het volk sta achter den opbouwwil van de bewoners zelf. Want nóg zijn zij niet ontmoedigd, zoomin als de uit hun nest gestoote reigers van hun Diergaarde (p. 85), zoomin als de voorvaderen na den groeten brand van 1563, zinrijk in de slotzin van dit boek vermeld: 'de huizen door den brand vernield, wierden door de rijke borgers binnen het jaar hersteld'. Cl. Beukers | |
[pagina 409]
| |
W.H. STAVERMAN. Humor en Humoristen: een Keuze uit 125 jaren Nederlandse Humor. - Serie 'Dietse Letteren', Meulenhoff, Amsterdam 1940, 198 blz. Na een zeer lezenswaardige inleiding over wat humor nu eigenlijk is, volgt een bonte samenstelling van min of meer in dit genre geslaagde stukken. De bundel omspant een tijd van 125 jaren, beginnende hij 1790 en eindigende met een paar tachtigers; hij beperkt zich tot de Noordnederlanders. 'Door opneming van humor uit Vlaanderen en Zuid-Afrika zou geen der drie litteraturen tot haar recht zijn gekomen', verantwoordt zich de schrijver op dit punt. Dat dit boekje onzen studenten iets heeft bij te brengen, valt niet te ontkennen: 'Tegen een paar stukken van vrij laag gehalte steken andere des te gunstiger af; daardoor worden smaak en onderscheidingsvermogen geoefend en ontstaat een juister beeld van de Nederlandsche humor; tevens kan blijken met welk geestelijk voedsel een deel van ons volk tevreden was.' - Van den anderen kant kan men het minder verantwoord vinden, tijdens de karige uren van ons Nederlandsch onderwijs zooveel aandacht te besteden aan een zoodanig zwak onderdeel van onze letterkunde als deze Bloemlezing ons feitelijk biedt. Want een 'gulden boekske' zal ook samensteller haar kwalijk noemen. - Ligt dit echter ook niet eenigszins hieraan, dat Dr. Staverman bij zijn keuze meer wetenschappelijke, dan artistieke of paedagolgische bezorgdheid aan den dag legt en wat al te zeer de humor-definitie, zooals deze door buitenlandsche geleerden is ontwikkeld, op de Nederlandsche litteratuur wil toepassen? Het komt mij voor, dat aan de Nederlandsche letteren meer recht zou zijn geschied, wanneer de ons eigen vorm van homur meer in verband was gebracht met wat een Nederlander verstaat onder 'goed humeur'. Had samensteller als keuze-princiep voor zijn bloemlezing genomen: dat, wat hij in oogenblikken van goed humeur op zou pikken uit goedgehumeurde schrijvers: het beste van zijn bundeltje hadden wij ongetwijfeld behouden, maar wat minder aandacht zou gevallen zijn op de zgn. 'lage humor' en op de 'traan'. Zonder twijfel zouden wij dan ook Bernard van Meurs hebben aangetroffen, dien wij nu reeds tot onze verwondering missen. Met dit al zij dit boekje den leeraren aanbevolen, die ieder voor zich over de wenschelijkheid oordeele, het als onderwijsmateriaal te gebruiken. Cl. Beukers Ludo van de WIJGAERT, De Purperen Vloek, Sonnetten. - Boom, 1936, 51 biz. Blijkbaar tot geen enkel literair kapelletje behoorend, gaat L.v.d.W. zijn eigen weg. Na het nog jong-onhandig 'Angelus van Wee', zijn met warme liefde voor den geboortegrond gezongen 'Liederen van de Rupelboorden', zijn wat al te vlot en breed-uitzwaaiend 'Oostersch Poëma', die allen nog meer van dichterlijken gloed dan van veroverden vorm getuigden, verscheen 'De purperen Vloek', een sonnettenbundel, waarin reeds zeer beslist een zuiverder vormgestrengheid werd nagestreefd. Niet dat reeds al deze gedichten gaaf en af zijn. De verzen zijn nog soms te luidruchtig-overladen en niet allen uit een werkelijke visie ontstaan. Toch begint een meer gestilde poëzie zich reeds duidelijk af te teekenen. Al is dus ook deze bundel nog geen definitief gewin, een stellige belofte is hij wel. Als specimen citeeren we het volgende sonnet: 'Het nieuwe dichtersgild', dat den bundel besluit: Melk-blanke parel op een purper-blauwen das,
- we vinden lelies naast den fulpen schoot der rozen -
Op 't moeda, bleek gelaat vlekt zacht een lichte blozen
- vuur woekert in ons hart, dof onder doovend asch...
Op arbeid vreemde handen leert een kleur van was
- naar verre gouden sterren grepen we bij pozen -
wijl lippen bloeden scherp bij somber minnekozen
verpinken oude beelden op het spiegelglas.
Waar alles werd gezegd en ook zooveel verloren,
ontbloeit nu weer in ons d'aloude godendroom.
Waar 't wachten diep ontgoochelt, maakt het 'doen' ons vroom
en na 't benad'ren wijkt voor goed nog twijfel-schroom.
Wij zijn geen Vikings dol verwaten op den stroom,
maar ''t leven wenkt ons, daar 't in 'Schoonheid' wordt herboren.
L. Vander Kerken
MAX ROSE, Vagues de Fond, Illustrations de Dimi et de Michel Dutrieu. - Editions des 'Artistes associés', Bruxelles, 1939, 61 p. Ofschoon deze gedichten soms nog vreemden invloed, o.a. van Verhaeren | |
[pagina 410]
| |
verraden, hebben ze toch hun eigen geluid en treffen ze door hun sobere en concrete zegging en door hun vrij sterke visie. De afwezigheid van een zinvoller wereldbeschouwing breekt echter te zeer het élan, vervlakt soms de inspiratie en is wel eens oorzaak dat het thema tot een conventioneel gevoel van desillusie verglijdt. De vorm is nochtans vrij sterk en vraagt zelf naar meer diepte. Mooie lino's. L. Vander Kerken A. VIRULY, Verrassende Ontmoetingen. - Tweede druk, Amsterdam, Blitz, z j, 156 blz. Tusschen de studieuren heeft dit werkje mij zooveel plezier gedaan, dat ik in één rake kwalificatie, ook al ligt die een ietwat buiten de woordenlijst van Streven, graag een tegenpleziertje zou doen aan den schrijver. Verduiveld fijn zeg ik dus maar. - Verduiveld, wat zit er een leven in die regels, wat een avontuur van lief en leed, wat een rondborstigheid van eerlijk vertellen. Wij deinen, horten, schommelen met rukken hoog en laag, alle levensgebieden, alle menschenstemmingen vliegen wij door. Toch fijn! Want Viruly is gezagvoerder van waar het 'safety first' geldt en al die naar boven of onder uitslaande opvattingen en stemmingen zijn maar het vibreeren van het vliegtuig, het zwikken van de pijl om zijn ééne vaste lijn. idealisme doet de booglijn zuiver bewaren, voldoende zelf- en stijlbeheersching is er om van ervarinkjes een verzorgd verhaal te maken, om persoonlijke stemmingen in een taal te zetten die hier en daar ieder mensch moet aanspreken, die m.a.w. volmaakt is. Een vaste hand, een mannenwil die iets van dit leven maken wil, dwingt dezen zilveren Douglas van heerlijk-gezonde natuur recht door het omhoog, omlaag zwiepen tusschen de onsamenhangende opvattingen van den modernen mensch. Mocht echter deze pijl beseffen, niet in doelloozen halven cirkel om te vliegen, maar gemikt te zijn op róós, dit vliegtuig, op een onverwoestbaar Schiphol te zullen landen: hoeveel vastheid zou er deze hand bij winnen, hoeveel heimelijke angst voor 'levens-vrille' verdwijnen! Thans is het ons een ontspanning Viruly's ontmoetingen te deelen, een genot vooral, kennis te maken met zulk een fijn mensch, zulk een supérieur kapitein: maar aan dezen levensmeester onze kinderen toevertrouwen? - 'Nog niet', zou De Man zeggen. Ik bedoel: ziet ge dit boek in handen van jongens, maakt u niet ongerust, ze zullen er geen kwaad van leeren. Maar iets anders is, het ze in handen te geven. Onthoudt hen echter dan niet, eenige van deze Ontmoetingen voor te lezen! Cl. Beukers L. DUYKERS, Wisselvalligheden. - Davidsfonds, Leuven, 1940, 175 blz., Fr 15: Hoe een 'blijde, jonge echtgenoote' wordt, in haar eerste acht huwelijksjaren, 'een door vele beproevingen gerijpte vrouw': sober geschreven en met diep christelijken ernst, lijkt ons deze geschiedenis weinig samengevlochten. Veel tooneelen doen denken aan samenspraken-op-het-tooneel; het natuurlijke en losse gesprek komt alleen op het einde, waar de dreigende breuk tusschen man en vrouw dan juist gaat omslaan naar hun nieuwe vereeniging, zooveel mooier na beproeving en strijd. R.B. Herman DE MAN, Maria en haar Timmerman. - Reeks De Salamander, Querido, Amsterdam, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1940, 227 blz. De heruitgave van dezen verdienstelijken roman, onlangs in het Fransch vertaald, verheugt ons tenzeerste. De intrigue is wel paradoxaal: Maria, een meisje uit een herberg, komt in betrekking met een ruwen keetvent, een timmerman. Haar ongerepte zuiverheid wint hem voor een christelijker leven; zijnerzijds ontglipt hij haar voor een huwelijk, doordat hij als broeder in een Trappistenklooster zal treden. Wegens een of anderen nogal ruwen passus, is dit boek minder geschikt voor jongeren. A.B. Jozef SIMONS, De laatste flesch. - Van Mierlo-Proost, Turnhout (tweede druk), 1940, 98 blz., Fr 12. Aan Jozef Simons werd onlangs de prijs van de Provincie Antwerpen toegekend; deze bespreking bedoelen we als een hulde aan den verdienstelijken volksschrijver. Niet om dit bundeltje van zes kleine verhaaltjes verdient hij die onderscheiding: ze zijn te klein van proportie; wél om hun geest en smaak, die ook zijn andere werk zoo genietbaar maakt. Zesmaal vertelt hij ons over pastoors en paters. Eerbiedige jongensstreken, spotternij met een grond van ernst, leuke geestigheid met eenmaal een weemoedigen ondertoon, een blijde verpoozing waarvan de herinnering | |
[pagina 411]
| |
naleeft, een uur van ontspanning waarna men opgeruimd den arbeid hervat: zoek in dit boekje niets méér en niets diepers; zoek er dàt in. Het eerste verhaaltje overtreft de andere. Zonder de licht hinderlijke overdrijving had het vijfde dezelfde waardeering verdiend. Em. Janssen PAUL HALMON, Jonkheid. Thijmfonds, Den Haag, 263 blz. De jonge Brabantsche dichter schreef zijn eersten roman. Het is winter; Wale, uit Benedendal, ervaart plots dat met de Lente iemand haar beminnen zal, en, o wonder, reeds met de Kerstspelen in het dorp, hebben haar oogen twee oogen erkend, de oogen van den zwarten koning Gaspar. 'Alles wat ze altijd verwachtte, was dat niet een geluk als dit, versmelten van twee, van vier oogen in elkander?' Later blijken die oogen een minder heilig persoon toe te behooren; aan Rein Leerinx, namelijk, den derden zoon op de groote hoeve midden in het bosch van Waaiersberg. Na een eerste schuchtere kennismaking, vervreemden misverstand en laster twee harten van mekaar, - zoodat Rein, wanneer hij, als koning der fluitspelers in het Achterdal, zich naar oude zede een bruid moet uitkiezen, Florencijn van Terpschade omhelst. Doch bij den dans in het maanlicht, ziet hij Wale met handen 'als van pasgeboren goud'. Meteen hervindt hij zijn beste ik en... zijn beste zij; et inde irae. Een dergelijke epiek komt ons wel wat verouderd voor. P. Fransen RIE VAN IPENBURG, Novice. - Davidsfonds, Leuven, 156 blz., Fr 15. Twee vriendinnen treden in het noviciaat: Beatrijs de Waart, de oudste dochter van den geneesheer de Waart, en Pamela van Hoven, het verweesde kind van den kunstenaar Frederik van Hoven en Pamela Johnson, een Engelsche. Terwijl Trix een engel is van onschuld, doet Pamela, de dochter van een artist en het rijkemanskind, zich vreemd en een tikje mondain voor. Nu verwacht de lezer misschien dat Beatrijs zal sterven, en Pam het toch zal volhouden in het noviciaat. Zoo geschiedt het ook. Frisch en vlot geschreven, vol van Roomsche vroolijkheid, beteekent dit boek een werkelijke aanwinst voor onze stichtende romanlectuur. Alleen blijft de Roomsche vreugde, in dit leven, voorloopig eerder een vlag die wij, in storm gelijk in stilte, boven ons uit wapperend dienen te houden. P. Fransen Ludvig NORDSTROM, Gobsman - Aardappelen. - Die Poorte, Antwerpen, 1940, 231 blz. Als schets van het leven in het Zweden van vóór 1914, kan deze roman zijn beteekenis hebben. Hij teekent een boer die zich door groothandel in aardappelen een heel fortuintje verzamelt, in de stad gaat wonen, maar, niet tevreden met een eerlijk burgerlijk bestaan, aanzien wil verwerven in de high life; uit louter eerzucht verkwist hij het vroeger gierig opgestapeld geld, omgeeft zich onhandig en potsierlijk met pracht en praal, en, in plaats van zijn kinderen een rijke erfenis te gunnen, maakt hij zijn fortuin over, als een royale Maecenas, aan het Nationaal Museum. Door een gelukkige vermenging van ernst en satire heeft de schrijver zijn doel bereikt: 'een brok Zweedsch leven op onze dagen te laten zien en u aldus een beetje over uzelf te doen nadenken.' Zoeken we hier echter geen idealisme! Iets anders dan zuiver realistische beschrijving vinden we niet. A.B. Victor CATALA, Eenzaamheid. Uit het Catalaansch vertaald door R. de Ceuleneer. -- Die Poorte, Oude God-Antwerpen, 1940, 142 blz. Dit boekje van 'Die Poorte' moet een vertaling zijn van den eersten grooten psychologischen roman van 'een der meest representatieve figuren uit de Catalaansche letterkunde'. Als vertaling mocht het heusch beter: leniger, en grammatikaal juister. Door de typische folklore wordt het geteekende beeld niet zoo onaardig, al staat het nog ver beneden een psychologisch geschakeerd verhaal, dat een mensch 'als dusdanig uitbeeldt'. P.F. Otto FLAKE, De tooverschalmei. Zes wondere vertelsels. Vertaling van Lucien Uytendaele. - Davidsfonds, Leuven, 1940, 154 blz., Fr 11. Vertellen is een kunst. Een verhaal moet vloeien lijk de Leië in Vlaanderen, en een sprookje is delikaat als Vlaamsche kant. Vertellen eischt het scheppen van een atmosfeer, dat één minder-fijn aangevoeld woord soms bereikt. Otto Flake heeft iets van die kunst te pakken in deze 'zes wondere vertelsels'. Wij begrijpen dat Lucien Uytendaele zich liet verleiden ze te vertalen, en wenschen het Davidsfonds geluk met dit 'jeugdboek'. B. De Wint | |
[pagina 412]
| |
EconomieTh.J. PLATENBURG, Maatschappelijke Verhoudingen. - N. Samson, Alphen aan den Rijn, 1940, 202 blz., Fl. 3,90. De schrijver handelt over 'maatschappelijke verhoudingen' d.i. de verhoudingen, de 'betrekkingen, welke tusschen menschen onderling worden aangetroffen'; en wel over alle maatschappelijke verhoudingen, hoe talrijk en verscheiden ze ook zijn. Hij wil den werker op maatschappelijk gebied ten dienste staan door een werk dat hem een synthese aanbiedt; een synthese waarin deze vooral de algemeene leidende beginselen aantreft die hem bij zijn werk voor den medemensch zullen voorlichten; 'een beknopt handboek, dat hem als wegwijzer en altas zou kunnen dienen'. Is hij in zijn voornemen geslaagd? Wij meenen negatief op die vraag te moeten antwoorden. Hij is te moeilijk, te diep, niet eenvoudig genoeg. De voorgehouden beginselen zijn gezond maar, en het is heel jairmer, de vrij uitgebreide lezerskring waartoe het werk gericht is zal er moeilijk wegwijs in geraken. Wie echter door abstracte begrippen op abstracte wijze en zeer kort, kernachtig voorgehouden niet afgeschrikt wordt en bekwaam is ze te vatten, zal uit de lezing van dit werk een én ruimer én juister kijk over de maatschappelijke verhoudingen meedragen. Dr. K. du Bois Dr. P. DANZER en Dr. H. SCHMALFUSS, Das bevölkerungspolitische ABC. - J.F. Lehmann, München, 1940, 64 blz., RM. 0,60. Een wakkere opwekking, die moedig diepere oorzaken van de vrees voor het kind blootlegt en bevattelijk aantoont hoe erg de toestand dreigt te worden indien er geen verandering komt, indien de geboorten niet stijgen. Over den toestand in Duitschland zie men onze Kroniek: 'Bevolkingspolitiek', in het Octobernummer van Streven. Dr. K. du Bois Dr. W.L.P.M. DE KORT, De Arbeidsbemiddeling in Nederland. - N. Samson, Alphen aan den Rijn, 1940, 460 blz. De ondertitel van het werk: 'Verhandeling naar oorzaken, ontwikkeling en behoeften' geeft ons vrij duidelijk de doelstelling van den schrijver aan en wijst tevens op den aard van zijn werk. Dit wil vooral richtinggevend zijn: aantoonen waarnaar moet gestreefd worden om te komen tot meer doelmatigheid in de organisatie der arbeidsbemiddeling. De 'oorzaken' ontwikkelt hij zeer breedvoerig, niet enkel de nadere maar ook de meer verwijderde. Om ze te laten uitkomen schetst hij ons achtereenvolgens 'de economische structuur van Nederland' zooals deze zich ontwikkelde van 1800 tot 1850, van 1850 tot 1870 en van 1870 tot heden en 'de(n) arbeidersstand als ontwikkelingsgrondslag der arbeidsbemiddeling' in diezelfde periodes (blz. 3 à 166). Hierop volgt 'de geschiedenis der arbeidsbemiddeling', wederom in die periodes (blz. 167-299). Dan krijgen wij eindelijk de beschrijving der tegenwoordige inrichting van de arbeidsbeurzen in Nederland (blz. 300-332) en 'de nadere ontwikkeling der gedachten over arbeidsbemiddelingsvraagstukken' (blz. 333-406) waarin hij zijne eigen opvattingen ontwikkelt. Deze zijn interessant, niet enkel voor Nederland maar eveneens voor ons, terwijl de lezer ook veel belang zal stellen in de voorafgaande hoofdstukken die hem een leerrijk geschiedkundig overzicht geven van de economische en de sociale ontwikkeling van Nederland. Dr. K. du Bois Deviezenverordening, Clearingregelingen, Vijandelijk vermogen. - Uitgave van de Kredietbank, Brussel 1941, 56 blz., Fr. 5.25. De handel met het 'buitenland' en de betalingen aan dat 'buitenland' zijn door de openbare macht nauwkeurig gereglementeerd; menigmaal treedt feitelijk een of andere vorm van ruilen in de plaats van betaling bij middel van munt, bankbrieven of muntoverschrijving. Voor den 'leek' is 't vak een doolhof! Deze brochure brengt er wat klaarte in, plaatst er wegwijzers. Ze doet het op uitmuntende wijze doordat ze niet enkel de hoofdzaak uit de verordeningen meedeelt maar daarbij aantoont hoe het ingewikkeld raderwerk er uit ziet en... draait. De leek zal nog wel raad behoeven om wegwijs te geraken; deze brochure is nochtans voor hem zeer nuttig tot eerste orientatie, om zich rekenschap te geven van hetgeen hij door nader uitleg tot volle klaarheid zal brengen of nog van hetgeen hem, meestal, met de hulp van zijne bank, te doen staat. De Kredietbank kondigt ons nog meer zulke brochures aan; deze doet er naar verlangen. Om ze te bekomen wende men zich tot haar. Dr. K. du Bois | |
[pagina 413]
| |
Dr. Roderich von UNGARN-STERNBERG, Bevölkerungsverhältenisse in italien, ein statistisch-demographische studie. - Richard Schoetz, Berlin, 1940, 105 blz., RM. 4. Rassen en volkstypen in Italië, de bevolking en haar groei in Italië vergeleken met die in het buitenland; de migraties; de bevolkingspolitiek van het Fascisme; de bevolkingscapaciteit in Italië; de oorzaken van het dalen van het geboortecijfer in Italië. Ziedaar in het kort de inhoud dezer interessante brochure. Het geboortecijfer ging ook in Italië achteruit, zelfs onheilwekkend in het nijvere Noorden, veel minder in het Zuiden. In Ligurien en in Piemont telt men 15 geboorten per 1000 inwoners en per jaar terwijl meerdere provincies uit het Zuiden 30 à 32 bereiken - zie ter vergelijking met België en met Duitschland onze kroniek over 'Bevolkingspolitiek' in Streven, October 1940. De bevolkingspolitiek steunt op het grondbeginsel dat zonder wijziging van de gezindheid niets baten kan: daarom geen dwangmaatregelen maar op die gezindheid inwerken, hetgeen de Partij krachtdadig doet. Daar komen evenwel breed opgevatte steunmaatregelen bij: huwelijkspremies en -leeningen, geboortepremies, enz. Over die politiek en hare uitslagen, die minder bevredigend schijnen dan in Duitschland (zie onze Kroniek) en de moeilijkheden waarvoor Italië staat, licht onze deze brochure omstandig in. Dr. K. du Bois Dr. Jan-Albert GORIS, Lof van Antwerpen. Hoe reizigers Antwerpen zagen, van de XVe tot de XXe eeuw. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1940, 279 blz., gen. Fr. 60, geb. Fr. 90. Dit is een boek waar elke sinjoor en ook elke Nederlander terecht fier mag op zijn. De schrijver heeft met juist historisch inzicht, met zin voor humor en met fijnen smaak, uit de reisverhalen van de laatste 5 eeuwen, datgene samengebracht wat de eerst bloeiende, later kwijnende, maar toch altijd rijke en interessante wereldstad Antwerpen, in geur en kleur, voor onze verbeelding oproept. Het diepe, simpele geloof, de fijne omgangsvormen, het mecenaat, het wetenschappelijk leven met de Bollandisten en de Plantijn-Moretus drukkerij, de wereldhandel, dit alles maakt van Antwerpen een sympathieke en een vereerde stad. De auteur heeft door dit folkloristisch boek de Nederlanders meer zin voor hun grootsch en nog altijd levend verleden gegeven dan vele geleerde tractaten kunnen bewerken. Uit L. Guicciardini's 'Descrizione di tutti i Paesi-Bassi' dat zoo'n eenig mooi beeld ophangt van de Nederlanden, en van Antwerpen in 't bizonder in die machtige 16e eeuw, werd niets overgenomen, omdat het geen reisverhaal is. Wij vinden het zeer jammer. Als wij een kleine feil mogen aanstippen: ofschoon de woorden Belgio, Belgicus, enz., die door de humanisten weer werden ingevoerd, altijd Nederlanden en Nederlandsch beteekenen tot minstens het midden der 18e eeuw, vertaalt de schrijver het woord tweemaal (blz. 24 en 124) verkeerdelijk door Belgen en België. Dit boek verdient om zijn keurig verzorgde uitgave en de tintelende humor gepaard aan wetenschappelijke degelijkheid, zeker door alle fijnproevende sinjoren, en ook door alle intellectueele Nederlanders gelezen te worden. M. Dierickx A. DE LATTIN, Evoluties van het Antwerpsch stadsbeeld. Ie deel. - 'Mercurius', Antwerpen, 1940, 224 blz., inpen. Fr. 42,50, geb. Fr. 52,50. Het boek heeft voor ondertitel: Geschiedkundige kronijken. Wanneer men het woord kronijk naar zijn zin van tijdsordelijke opteekening begrijpt, bedriegt men zich wel in dit boek. Hier zijn journalistieke 'kronijken' bedoeld. De Lattin heeft om de week in 'Het Handelsblad' deze kronijken geleverd en ze hier - zonder blijkbare orde evenwel - verzameld. Wat hem getroffen heeft In hetgeen de geschiedkunde had opgehaald, heeft hij literair naverteld, steeds lettend op hetgeen den Antwerpenaar bijzonder interesseeren moet: Eiermarkt, Melkboerinneke, Begijnen, Schoonbeke, Cantecroy, Keizerskapel, Geldmagnaten, Peedsbosch, Arme Claren, St-Rochusstraat, Weeshuizen, Portugeezen, Ommegang, Schoenmarkt, de Lei, Suderman. Er is de laatste jaren zooveel meer Antwerpsche historie opgehaald geworden, dat er heel wat aan het groote publiek opnieuw kan worden verteld. En zoo zal men aan dit literair goedgestelde, en op de belangstelling lettende boek, wel zijn genoegen hebben. Is het noodig te zeggen dat men een werk als dit nooit als 'bron' of bewijsplaats zal moeten citeeren? Er komen weleens historische vergissingen in den tekst voor, en de plaat op blz. 11 heeft niets met het 'hotel de Bernuy' te maken. Floris Prims | |
[pagina 414]
| |
D.J. VAN DER VEN, In de bloeiende Hof onzer Volkscultuur. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, Het Spectrum, Utrecht, 1940, 91 blz., Fl. 0,90. De Bloeiende Hof waarin wij rondgeleid worden is niet metaphorisch - veeleer symbolisch te verstaan. Het is n.l. Nederlands Openlucht Museum in 1912 bij Arnhem opgericht in een ruim 30 H.A. uitgestrekte boschpark. Wat juist 'volkscultuur' mag genoemd worden is niet zoo heel gemakkelijk te bepalen; uit de opsommingen blijkt echter dat daarin thuishoort elke vorm van menschelijke activiteit die, anders dan door het geschreven woord, tot uiting komt en die ook niet bewust voorbereid is. Er bestaat b.v. een volkskunst, een volkswetenschap, een volksnijverheid die heeiemaal niet hoeven onder te doen voor geschoolde kunst, enz. Al de voorwerpen van den Arnhemschen tuin - van de nederigste Limburgsche 'marmiet' tot de dubbele ophaalbrug uit de Zaanstreek - hebben ons iets te vertellen omtrent deze of gene bedrijvigheid van het Hollandsche voksleven. - Het boekje is heel wat meer dan een cataloog. De Heer v.d. Ven weet ons, al wandelend, te boeien door allerhande opmerkingen. Daarbij levert een reeks keurige houtsneden het bewijs dat de beschrijvingen wel degelijk kloppen met het beschrevene. Wie geen onmiddellijke kans ziet om naar Arnhem te reizen, zal aan de bekoring niet weerstaan om het werkje te herlezen en zóó den tocht, in den geest, te herbeginnen. L.d.B. Dr. A. SCHIERBEEK, De biologie. Haat, hulpwetenschappen en haar hoofdrichtingen. Leeszaalwerk nr 19. - Uitgeversfonds der Bibliotheekvereenigingen, 's Gravenhage, 1939, 48 blz., ing. F1. 0 90. Deze brochure, die blijkbaar vooral geschreven is om blbliothecarissen op de hoogte te brengen van aard en doel der verschillende onderdeelen van de Biologie, streeft er naar een zoo klein mogelijke en overzichtelijke rangschikking en samenvatting te geven van hetgeen de Biologie omvat en van het voornaamste wat zij ontdekte. Ook de verhouding tusschen Biologie en andere wetenschappen wordt aangeraakt. Na elke korte samenvatting worden enkele der voornaamste nasla-werken aangegeven. A.R. | |
VariaJ. DIERCKX, Uit de vogelenwereld. - Davidsfonds, Leuven, 1940, 120 blz., Fr. 11. Een goedgeslaagd leesboek voor kinderen. Wat vooral vermelding verdient is dat de schrijver zich beperkt heeft om enkele van 'onze vogels' hier ten lande nader te doen kennen. Dit deel is eenvoudig goed en aangenaam verteld. Alhoewel ik meen dat er hier en daar sommige vogeleigenschappen wetenschappelijk verkeerd zijn geinterpreteerd, soms zelfs op het simpelste af. (bij voorbeeld waar het gaat over den merel.) Het tweede deel dat feitelijk het hoofddoel van het boek insluit schijnt soms wat gezocht en niet altijd logisch doordacht. De taal is niet altijd zuiver. Voor de rest is het een boek dat men zeker geslaagd mag heeten. F.C. A. DE CUYPER, Proeve van Lektuur-leiding. - K. Beyaert, Brugge, 80 blz., Fr. 6. De diocesane proost der V.K.B.J. heeft in dit boekje, na enkele bladzijden over de waarde van de lectuur en de goede manier van lezen, een lijst boeken samengesteld voor vorming en ontwikkeling, speciaal voor vrouwen en meisjes. De aanbevolen boeken worden gerangschikt onder de hoofdingen: Algemeene kultuur, Godsdienstige ontwikkeling en vorming, Apostolaat, Ontwikkeling en vormende ontspanning. In deze laatste reeks schijnt ons de keus der letterkundige werken tamelijk zwak. En waarom vindt men, onder de godsdienstige lectuur, geen enkel werk van P. Lippert vermeld? Deze overigens zeer verdienstelijk proeve voor lektuur-leiding zal vanzelf in het bezit komen van al wie zich met Zielzorg of jeugdleiding bezighoudt. F.
|
|