Streven. Jaargang 8
(1940-1941)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 268]
| |
1. - Historiek.Gezien het economisch liberalisme dat in ons land in de 19e eeuw en in het begin der 20e eeuw tot in den jongsten tijd heeft geheerscht, kon men niet verwachten dat er een krachtige bodempolitiek zou worden gevoerd. Daarbij was de rol van den Staat derwijze beperkt, dat zelfs indien men in die richting iets had willen bereiken, de staatstusschenkomst toch ondoelmatig zou zijn geweest. Het is dan ook inzake bodempolitiek bij enkele schuchtere pogingen gebleven, benevens enkele aanmoedigingen van het privaat initiatief. Het hoeft niet gezegd dat daarbij de volksche kant van het vraagstuk niet eens werd vermoed.
a) In 1835 werd door Leopold I een commissie belast met de studie van het productief-maken der braakgronden. Met het graven der Kempische kanalen werd ook de bevloeiïng der naastliggende gronden beoogd. In de jaren '40 werden enkele kredieten gestemd voor de drooglegging van moerassen; een wet van 25 Maart 1847 liet toe de Gemeenten er toe te verplichten hun braakgronden te verkoopen met de voorwaarde voor den aankooper de aangekochte gronden binnen twee jaar te ontginnen. Bij K.B. van 21 November 1849 werd er een kolonie gesticht van 20 hofsteden te Lommel voor Vlaamsche boeren. Later werden er premiën toegestaan (200 tot 600 fr.; gemiddeld 250 fr. per Ha. voor | |
[pagina 269]
| |
de 10.000 Ha. die ontgonnen werden tusschen 1921 en 1931) en vrijstelling van grondbelasting (eerst vrijstelling van de grondbelasting op de opgetrokken gebouwen, en niet-vermeerdering der belasting op de gronden gedurende 20 jaar; afgeschaft in 1919 en sedert 1930 vervangen door vrijstelling van grondbelasting voor 10 of 20 jaar al naar gelang het ontginning voor kultuurgronden of voor bosschen betreft. (Cfr. wet van 13 Juli 1930, art. 8 van de samengeschakelde wetten op de inkomstenbelastingen). Het hoeft niet gezegd dat die maatregelen onvoldoende zijn gebleken, wanneer men bedenkt dat de landbouw vanzelf reeds door de onmeedoogende concurrentie ingevolge den vrijhandel weinig loonend was, zoodat de soms zeer kostelijke ontginning niet rendeerend kon zijn, vooral wanneer zij op grootere gebieden werd toegepast. Anderzijds hadden de particulieren noch de middelen noch de bevoegdheid om grootere werken uit te voeren - aanleg van wegen, drooglegging door oprichting van wateringen met dijken en pompstations, enz. - die noodig zijn om een bepaalde streek te verbeteren of vruchtbaar te maken. Aldus komt het ook dat bijv. tusschen 1895 en 1929, de grondverbeteringen en ontginningen geen gelijken tred hebben kunnen houden met de vermindering van kultuurgronden voor industrieele en andere doeleinden, zoodat de bebouwde gronden gedurende dit tijdperk met meer dan 130.000 Ha. zijn verminderd (2.008.000 in 1895 en 1.874.000 in 1929, de kantons Eupen, Malmedy en St-Vith niet inbegrepen).
b) Anderzijds werd omzeggens niets gedaan om de eigenex-ploitatie te bevorderen; alleen werd door de wet van 21 Mei 1987 een vermindering van registratierechten toegestaan wanneer het eerste aankoop gold van een klein landelijk goed. In 1884 werden de landbouwkantoren opgericht, gefinancierd door de Spaarkas; thans bestaan 22 van die kantoren; in feite bedoelen die kantoren, die in handen zijn van enkele notarissen, advocaten, enz. niets anders dan een winstgevende, zekere plaatsing van gelden, waarvoor de mindere boer, huurder van zijn goed, niet zoozeer in aanmerking komt; de rente die gevraagd wordt is ten andere veel te hoog om als echt landbouw- | |
[pagina 270]
| |
krediet voor bedrijfsinstelling te kunnen aanzien worden. De Reiffeisenkassen konden evenmin, om dezelfde redenen en gezien de speculatieve waarde van de gronden, uitslagen bereiken voor de bevordering van de eigen-exploitatie. Deze is ten andere weinig of niet vooruitgegaan; in 1895: 32,05% van de totale oppervlakte der gronden, in 1929: 40,89%. Vergelijk Denemarken: 92%. c) De liberale wetgeving van de Code Napoleon evenmin bevorderde een gezond grondstelsel; het erfrecht met rijn absolute gelijkheid onder de erfgenamen, zijn verdeeling in natura of openbare verkooping, leidde tot versplintering en onteigening van de landbouwbedrijven; eerst in 1900 met de wetgeving op de kleine erfenissen werd er een schuchtere poging gedaan om zulks te verhelpen. Anderzijds heeft men tot 1929 moeten wachten om tot een ietwat gezondere opvatting te komen van de landpacht.
* * *
Met de crisisjaren van 1930 en volgende is men, ten minste economisch, het gevaar gaan inzien van een al te eenzijdige orienteering van het land naar de industrie, al was het maar om het gebrek aan soepelheid van dit stelsel dat bij elke crisis blijk geeft van een volkomen gebrek aan weerstandsvermogen, afgezien van de groote afhankelijkheid van het buitenland, die er door ontstaat wat de voedselvoorziening betreft, en waarvan wij thans best de gevolgen kunnen naspeuren. Een eerste stap in de goede richting was de oprichting, in 1935, van de Nationale Maatschappij voor den Kleinen Landeigendom met als doel, benevens de uitbreiding van de landelijke woning voor den werkman (de 'Kleinsiedlung' in Duitschland), de uitbreiding van de eigen-exploitatie bij de landbouwers door een gepaste kredietverleening en de binnenlandsche kolonisatie door oprichting van nieuwe landbouwbedrijven na de ontginning van braakgronden te bevorderen. (Zie verslag aan den Koning bij het Koninklijk Besluit (Nr 120) van 27-2-1935). Het moet echter gezegd worden dat indien het opzet bij de oprichting van de Nationale Maatschappij voor den Kleinen Landeigendom uitstekend was, de omvang van het vraagstuk | |
[pagina 271]
| |
door de Openbare Besturen niet werd begrepen; dat althans aan de bedoelde Maatschappij niet de noodige middelen werden toebedeeld om met succes te kunnen werken. Van het krediet van 300 millioen dat werd voorzien, zijn er tot nog toe amper 100 millioen toegekend; daarvan werden 65 millioen gebruikt als leeningen aan particulieren zoodat slechts een 35 millioen overbleef voor de eigenlijke hoevenstichtingen. | |
II. - Bodempolitiek in andere landen.In andere landen heeft men sinds jaren het belang ingezien van een doelmatige landbouw- en bodempolitiek ten bate van de algemeene volkswelvaart. | |
a) In Duitschland:Reeds vóór het aan-het-bewindkomen van het Nationaal-Socialisme werd in Duitschland aan bodempolitiek gedaan, alhoewel misschien in mindere mate en in een anderen geest dan thans. Verschillende wettelijke bepalingen hadden zulks op het oog: aldus het Erbbaurecht (15-1-1919); Reichssiedlungsgesetz (11-8-1919); Gesetz für Förderung landwirtschalftlicher Siedlung (13-3-1931); Landwirtschaftliches Entschuldigungsgesetz (1-6-1933). Van 1919 tot 1932 werden 57.457 nieuwe hofsteden gebouwd, daarvan hadden 31.401, 't zij 54,7% een oppervlakte van minder dan 10 Ha., en 26.076, 't zij 45,3% meer dan 10 Ha. Vooral sedert de opkomst van het Nationaal-Socialisme in 1933, ter uitvoering van het landbouwprogramma van de Nationaal-Socialistische partij, wordt een actieve bodempolitiek gevoerd. De organieke wet is het Gesetz zur Neubildung deutsches Bauertums van 14-7-1933. Daarmee wordt de bevoegdheid voor de Bauernsiedlung voor gansch het land op het Ministerie van Landbouw en Voeding overgedragen. Sedert 1933 tot 1939 werden 21.102 nieuwe hofsteden opgericht terwijl 69.110 bestaande bedrijven werden vergroot; de bewerkte oppervlakte beslaat 621.821 Ha. Kenmerkend is dat de hofsteden thans grooter zijn dan vroeger; 73,5% beslaan meer dan 10 Ha. Van de 84.883 nieuwe hofsteden en vergroote bedrijven zijn er 51.435 die de Erbhofgrootte hebben. Meer dan 75.000 Ha. moeras- en braakgronden werden ontgind, | |
[pagina 272]
| |
vooral in Emsland, waar 25.000 Ha. moeras werd aangekocht en goedgemaakt met 160 Km. verharde wegen, 250 Km. exploitatiewegen en over de 500 Km. groote en kleine afwateringskanalen. Gelijkaardige verbeteringswerken en vestigingen werden in het Havellandsche Luch (5.000 Ha.) in Hannover (40.000 Ha.) en verder in Oost-Pruisen, in de Rhijnvlakte tusschen Frankfurt, Darmstadt en Worms en in den Sprottenbruch in Silezie uitgevoerd. Van 1935 tot 1938 werden meer dan 1.500.000 Ha. verbeterd: berekend in nieuwen grond, wordt zulks geschat, samen met de ontginde gronden gedurende dit tijdperk, op ongeveer 755.000 Ha. Als basis voor de uitgestrektheid van de nieuwe exploitatie wordt genomen het familiebedrijf, zonder starre maxima of minima; daarneven zijn ook wel enkele grootbedrijven met bijzondere opdrachten en ook Aufsteigstellen voor landarbeiders. Ook op het gebied der ruilverkaveling der gronden wordt geijverd: van 1933 tot 1939 werden ongeveer 750.000 Ha. hergegroepeerd. Het ligt namelijk in de bedoeling, niet alleen een verdere versnippering van de landbouwebdrijven tegen te gaan, (cfr. Erbhofgesetz) maar de al te kleine, economisch niet verantwoorde bedrijven, zooveel mogelijk te hergroepeeren. Anderzijds werd door de Bekendmaking op de verhandeling van gronden van 26 Januari 1937, elke verkoop van een grond van 2 Ha., afhankelijk gemaakt van een toelating; dit met de bedoeling de gronden aan de speculatie te onttrekken. De aankooper moet in principe den grond zelf bewerken. Verder werd door de wet op de Reichsnährstand van 14-9-1933 de rentabiliteit van den landbouw door een marktregeling verzekerd, wat een economische waarborg is voor de geplande grondverbeteringen en nieuw-opbouw van den boerenstand. De verbeterings- en ontginningswerken in Duitschland hebben van 1933 tot 1936 een kapitaalsuitgave gevergd van 803.700.000 Reichsmark, waarvan 422.1 millioen Rm. als leeningen en persoonlijke tusschenkomst van belanghebbenden, 216 millioen voortkomende van de Reichsanstalt voor de verbetering van de gronden, en 165,6 millioen subsidies. Deze werden verleend door het Rijk (26,6 millioen Rm.) door de 'Länder' (84,8 millioen Rm.) en andere instellingen (32,4 millioen Rm.). | |
[pagina 273]
| |
De arbeidsdienst kwam tusschen bij die werken voor 31,7 millioen betaalde arbeidsdagen. Administratief behoort de leiding en het toezicht van de werking bij het Ministerie van Landbouw; de uitvoering geschiedt door Siedlungsgesellschaften in samenwerking met de Siedlungsbehörden en de Reichsnährstand. Voor de moerassen zijn er ook moerascomités en de Reichsarbeitsgemeinschaft für Landwirtschaftwissenschaft die den wetenschappelijken dienst waarneemt voor de vruchtbaarmaking van moerassen. | |
b) ItaliëSedert het aan het-bewind-komen van het fascisme, en vooral sedert de wet Mussolini op de Bonifica Integrale van 24 December 1928, werd in Italië een groote krachtinspanning geleverd voor de ontginning en verbetering van gronden. Ingevolge deze wet werden de strooken en gebieden aangewezen die voor de ontginning of verbetering in aanmerking komen: De oppervlakte van deze gebieden of comprensori beslaat 9.027.713 Ha., 't zij een derde van de bebouwde en beboschte oppervlakte van Italië. Op 5.700.103 Ha. waren in 1939 werken uitgevoerd of aan den gang; op 1.697.800 Ha. waren de werken beëindigd en op 3.107.984 Ha. aan den gang. Op 1 millioen Ha. zullen de werken eerlang beginnen. Ook voor de gronden buiten de comprensori worden subsidies en leeningen verleend voor hun verbetering; de subsidies (in totaal 2.917.6 millioen tot in 1939) gaan tot 1/4 en 1/3 van de uitgaven; ook geprivilegieerde leeningen werden toegestaan (voor een totaal bedrag van 1.496 millioen) ingevolge de wet op het grondkrediet van 19 Juli 1927. In totaal werden tot in 1939 sedert het aan het-bewind-komen van het fascisme 6.579 millioen lire besteed aan ontginning en verbetering van gronden, waarvan 5.185 millioen voor de toepassing van de wet Mussolini: vooral in de Lagunen te Venetië, de Delta van de Po, de Pontijnsche moerassen en de Latifundia van Venetië werd veel gewerkt. Aan de 34.425 nieuwe landelijke gebouwen werden 720 millioen besteed, met tusschenkomst van den Staat. De gewone wijze van werken is de directe staatstusschenkomst voor de openbare werken, terwijl nadien een publiek- | |
[pagina 274]
| |
rechterlijk consortium der eigenaars wordt gevormd voor de verdere werken; een voorafgaandelijk en verplichtend plan wordt voor al de werken opgemaakt. Dikwijls ook wordt de rendeering-making van een grond toevertrouwd aan een kolonisatiemaatschappij; b.v. de Opera Nazionale Combattenti die in dit opzicht reuzenwerk heeft verricht. | |
c) HollandHolland is het klassiek land van den strijd van den mensch tegen de zee, defensief en ook offensief. In de laatste jaren werden ongeveer 8.500 Ha. braakgronden goedgemaakt. Van de Zuiderzee werden reeds 20.000 Ha. drooggelegd (Polder van Wieringen). De drooglegging van 180.000 Ha. is aan gang (werk dat 25 jaar gaat duren); nog andere 40.000 Ha. zijn in 't zicht. Jaarlijks hoopt men aldus 8.500 Ha. nieuwen grond bij te krijgen. 570.000 Ha. kunnen nog verbeterd worden door drooglegging. In 1938 werd een wet gestemd op de ruilverkaveling van gronden: 500.000 Ha. komen daarvoor in aanmerking. Voor de drooglegging van de Peel en andere ontginningen van braakgronden is het vooral de Nederlandsche Heidemaatschappij in samenwerking met den Arbeidsdienst, die zich verdienstelijk maakt. | |
III. - Noodzakelijkheid van een bodempolitiek in ons land.De gedurige achteruitgang van het percentage der bevolking dat in den landbouw werkzaam is, (in 1910: 21,7%; in 1920: 18,5%; in 1930 nog 17%) doet treffend de noodzakelijkheid uitkomen van een doelmatige bodempolitiek. Naar het voorbeeld van andere landen is deze slechts mogelijk wanneer een gepaste landbouwpolitiek, een regeling van afzet en prijzen, daarmee gelijkloopend gevoerd wordt. Wij mogen hopen dat met de oprichting van de Corporatie voor Landbouw en Voedselvoorziening de basis van die politiek gelegd is. Op het gebied van de bodempolitiek in ons land is nog veel, ja om zoo te zeggen alles te doen; dringende maatregelen zijn vereischt van wetgevenden aard en nog meer van onmiddellijke Staatstusschenkomst en -regeling inzake verbetering der gronden en binnenlandsche kolonisatie. | |
[pagina 275]
| |
a) Wetgeving.Een gepaste wetgeving moet er zorg voor dragen dat de landbouwbedrijven niet aan versnippering, aan speculatie, aan overbelasting door grondrente of pacht worden prijsgegeven. Het erfrecht dient gewijzigd; ook de vrijheid van aankoop van gronden, van hypotheekleening, enz., dienen beperkt. De Duitsche wetgeving op dit gebied, hierboven aangehaald, aangepast bij de bijzondere toestanden in ons land, kan als aanduiding dienen. | |
b) Verbetering der gronden; vermeerdering van de opbrengst.Benevens een algemeen middel, nl. de verbetering van de landbouwtechniek, die vooral door een verbetering en een uitbreiding van het landbouwkundig onderwijs te bereiken valt, zijn er rechtstreeksche middelen: verbetering en gezondmaking van de gronden en van de exploitatiegebouwen, om de opbrengst te vermeerderen.
1. - De bevordering van de eigen-exploitatie. Volgens de statistieken van 1929 werd in België slechts 40.94% van de bebouwde oppervlakte in eigen-exploitatie bewerkt; de rest, 't zij 3/5, werd gepacht. Men mag aannemen dat de opbrengst van de in-eigendom-geëxploiteerde gronden door betere verzorging en verbetering van de gronden minstens 20% hooger is dan deze van de in-huur-genomen gronden. Daarbij wordt nog geen rekening gehouden met de verhooging van den kostprijs die de jaarlijksche pacht meebrengt en aldus de bestaansmogelijkheden op den buiten vermindert.
2. - Door ruilverkaveling der gronden moet ook gestreefd worden naar gezonde, economisch verantwoorde bedrijven; de meerderopbrengst door aanwinst van grond en door betere bebouwing, wordt geschat door de deskundigen op 20 à 25%. In Holland wordt aangenomen dat daarvoor 500.000 Ha. in aanmerking komen; in ons land, waar de versnippering nog verder werd doorgedreven, zal dit niet minder zijn.
3. - Drooglegging en draineering van natte grondenn: tot nog toe heeft de Landelijke Waterdienst een 50.000 tal Ha. vereenigd in wateringen. De oprichting van wateringen moet vergemakkelijkt worden. | |
[pagina 276]
| |
Een juiste telling van de oppervlakte der gronden die daarvoor in aanmerking komen werd nog niet gedaan; (het wordt hoog tijd dat met de sinds lang gevraagde geologische studie van ons land een aanvang gemaakt wordt). Hr M. Cornelis, directeur van den Landelijken Waterdienst, geeft als cijfers op 200.000 Ha. voor de draineering en evenveel Ha. voor de drooglegging door openluchtwerken, terwijl nog 100.000 Ha, zonder nat te zijn toch lijden door de vochtigheid. Door de deskundigen wordt aangenomen dat door drooglegging en draaineering de opbrengst met 30 à 55% verhoogd wordt.
4. - Bevloeiing van gronden door kanalen en rivieren, door gebruik van het rioolwater, enz.; aanvoer van beer uit de steden; mergeling, woeling, enz.
5. - Ontginning van braakgronden.
Als braakgronden moeten niet enkel aangenomen de 100.000 Ha (de braakgronden van Eupen-Malmedy zijn in dit cijfer niet begrepen) die officieel aldus bekend staan, en die bepaald niets opbrengen; er zijn nog de zoovele duizenden Ha. waarvan de opbrengst onbeduidend is en gerangschikt werden onder de benaming weiden, struikgewas, enz. In Duitschland heeft men berekend dat er benevens de braakgronden en moerassen, officieel aldus erkend, (daar geschat op 2 millioen Ha.) er 10 millioen Ha. gronden zijn die verbeterd moeten worden en, omgezet in nieuwe gronden, meer dan 5 millioen Ha. kunnen opleveren. Dezelfde verhouding op ons land toegepast, geeft 275.000 Ha. Zelfs indien moet aangenomen dat een gedeelte van de braakgronden in den engen zin niet voor kultuur vatbaar is, toch blijft het een feit dat door verbetering en ontginning meer dan 300.000 Ha. nieuwe gronden in ons land te winnen zijn. Indien dezelfde verhouding wordt aangenomen als in Holland nl. van 1,4 inwoners ten lande die hun bestaan vinden op 1 Ha., dan gaat het hier om nieuwe bestaansmogelijkheden te scheppen op den buiten, voorzichtig geschat, voor minstens 400.000 menschen. | |
IV. - Organisatie.Wanneer men de organisatie in andere landen nagaat stelt men algemeen een groote soepelheid vast bij de tusschenkomst | |
[pagina 277]
| |
van den Staat op het practisch terrein; wanneer eens de algemeens reglementeering vaststaat, gaat de Staat over tot de uitvoering der groote werken waarvoor noodzakelijk het privaat initiatief te kort schiet; verder beperkt hij zich bij de hoogere leiding, het toezicht en de aanmoediging van het privaat initiatief door kredietverleening en subsidie. Op het Internationaal Landbouwcongres van 1939 te Dresden, in de sectie van de bodempolitiek en landbouweconomie, werd er zoowel van de zijde van den Duitschen afgevaardigde, Prof. Dr. A. Könekamp, als van Italiaansche zijde door Prof. Franco Angelini, op gewezen, dat wat betreft de ontginning van gronden, er moet voor gezorgd worden dat na de uitvoering der werken, na de oplossing der technische kwestie, de basis gelegd worde voor verdere blijvende en doelmatige bebouwing door oprichting van nieuwe landbouwbedrijven of uitbreiding van de bestaande bedrijven ter plaatse. Anders komt men dikwijls tot misrekening, zooals het geval was bij de gemeentegronden van den Eifel, die, niettegenstaande de vele met succes uitgevoerde werken, toch terug in hun vorigen toestand vervielen omdat geen rekening werd gehouden met de mogelijkheden van de personen die de gronden in huur namen. Hier bij ons hebben wij daarvan voorbeelden, zooals de drooglegging aan de Moervaart en Zuidlede in het Noorden van Oost-Vlaanderen, waarbij vroeger duizenden Ha. werden goedgemaakt en toch braak bleven omdat de eigenaars zich verzetten tegen elke kolonisatie op hun jachtgebieden, bij gebrek aan voldoende bestrating, enz. Men is het er ook over eens dat indien de Openbare Besturen de groote werken uitvoeren, zij zelf niet moeten overgaan tot de verkaveling, verdere goedmaking en gebeurlijke kolonisatie, maar zulks best overlaten aan maatschappijen al dan niet met publiekrechterlijk karakter (de Siedlungsmaatschappijen in Duitschland, de Publiekrechterlijke consortiums der eigenaars of kolonisatiemaatschappijen in Italië). Het is een feit dat een maatschappij met rechtspersoonlijkheid meer soepelheid bezit en gemakkelijker kan optreden dan de Staat bij de veelvuldige financieele verrichtingen (verhuring, verkooping met krediet, enz.) waarmede een kolonisatie gepaard gaat. Daarbij geeft een maatschappij den waarborg | |
[pagina 278]
| |
voor de continuïteit bij dit soort operaties die over vele jaren loopen. Ten slotte komt het er niet hier zoozeer op aan voor den Staat een strakke organisatie vast te leggen als wel het impuls te geven en de zaak practisch door te drijven met eigen middelen en de middelen die ter plaatse voorhanden zijn om het beoogde doel te bereiken.
* * *
Iedereen is ervan overtuigd dat het hoog tijd wordt dat in ons land een krachtdadige actie gevoerd wordt voor de ontginning en verbetering der gronden. Hoe kan er worden tewerk gegaan? - Voor de verbetering van de verspreide gronden door de particulieren moet er een actieve propaganda gevoerd worden met premiestelsel, gebeurlijke leeningen, met technische hulp van den Landelijken Waterdienst. Deze dienst moet fel uitgebreid worden; een studiedienst moet er aan gehecht worden. - Waar het een zone betreft, een min of meer uitgebreide strook, die moet verbeterd worden door werken van algemeenen aard waarbij meerdere eigenaars betrokken zijn, - bijvoorbeeld ontginningswerken in de Kempen, - drooglegging door afvoerkanalen en bemaling, aanleg van exploitatiewegen, bebossching, enz., met eventueele tusschenkomst van den Arbeidsdienst, - moet, mijns inziens, onderscheid gemaakt worden volgens de gevallen waar al dan niet de verdere rationeele exploitatie van bedoelde gronden nieuwe verkaveling en kolonisatie vergt. Wanneer geen nieuwe verkaveling vereischt is, kan het volstaan dat gezegde strooken of zones bij beslissing ter beschikking worden gesteld van den Staat (cfr. Comprensori in Italië) met het oog op bepaalde uit te voeren werken. Na afloop ervan wordt een taxe, gelijkaardig aan de taxe op de opening van wegen, ten laste gelegd van de eigenaars voor de bekomen meerwaarde. Alleen voor gebeurlijke nieuwe wegen wordt overgegaan tot onteigening, indien er geen vrijwillige afstand van de noodige gronden wordt gedaan. Wanneer er wel een nieuwe verkaveling en kolonisatie noodig blijkt voor de blijvende verbetering van de gronden, dan moeten, na uitvoering der werken, de gronden die daarvoor geschikt | |
[pagina 279]
| |
zijn onteigend worden en ter beschikking gesteld van officieele of semi-officieele maatschappijen die reeds bestaan, b.v. de Nationale Maatschappij voor den Kleinen Landeigendom, of die speciaal met dit doel opgericht worden, en die de kolonisatie ondernemen onder toezicht van den Staat. Wanneer de onteigening een te groote onmiddellijke uitgave zou beteekenen voor de betrokken maatschappij, kan eventueel een rente uitgekeerd worden in plaats van een ineens te storten kapitaal, of nieuwe obligaties, zooals zulks voorzien werd in het Reichssiedlunggesetz in Duitschland. |
|