Streven. Jaargang 8
(1940-1941)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 258]
| |
Gesprekken over volksverbondenheid en literatuur
| |
IIK.
Moet men, om volksverbonden te zijn, te midden van het volk leven? HIJ.
Ja... Wacht even: neen... IK.
Wat moet ik nu kiezen? HIJ.
Ik zie het niet. | |
[pagina 259]
| |
IK.
Is een avonturier, die ver van zijn land rondzwalkt, met zijn volk verbonden? HIJ.
Een avonturier, op avonturen belust? IK.
De auteur A. den Doolaard bij voorbeeld. HIJ.
Elk geval moet men afzonderlijk beschouwen, dunkt me. Maar in het algemeen is het antwoord klaar: een avontuurlijk zwerver heeft zich van de volksgemeenschap losgerukt. IK.
En een landverhuizer? HIJ.
Een landverhuizer wil, bij definitie, elders zijn tehuis vestigen. Eens kan de zwerver, in het eigen land, tot rust komen; bij den landverhuizer, die elders voorspoed kent, bestaat die kans niet meer. Tenzij het heimwee... IK.
...hem nog eens landverhuizer maakt, in de andere richting. En een uitwijkeling naar de colonie, laat ons zeggen naar Congo? HIJ.
Mag men de colonie niet als een verruimd vaderland beschouwen? De colonist blijft dan volksverbonden, zij het nog in mindere mate. IK.
En een staatsambtenaar in den vreemde? HIJ.
Die staat toch, normaal, in dienst van zijn volk! IK.
En een missionaris? HIJ.
In de eigen colonie? IK.
Neen, elders. HIJ.
Zonder contact nog met het moederland, IK.
Zonder contact. HIJ.
Hij verliest zijn volksverbondenheid, evenals de landverhuizer. IK.
Hij zou ze verliezen!... Maar vindt u dat niet jammer: zoo gaan onze mooiste en edelste temperamenten teloor. HIJ.
Zij gaan voor ons niet teloor! Pater Damiaan, pater De Smet, pater Lievens hebben hier hun standbeelden. IK.
Een posthume hulde; evenals de stoet, enkele jaren geleden, toen het gebeente van Pater Damiaan over Antwerpen naar Leuven werd overgebracht!... Wat hadden we aan henzelf? En beteekenen ze thans geen verlies, daar de allerbesten van onze jongens hen navolgen: naar het Noorden en Zuiden, Oosten en Westen. Zulke glorie zuigt ons edelste bloed weg. HIJ.
Toch zou ik haar niet gaarne missen. U wilt er evenmin afstand van doen; dat weet ik veel te goed, ondanks uw comedie. | |
[pagina 260]
| |
IK.
Hoe zit het dan? Zij waren toch van ons volk niet meer! HIJ.
Zij hooren nochtans bij de zuiverste glorie van ons volk, de meest bezielende, de meest veredelende. IK.
Zoodat de edelste kinderen van het volk zich aan de verbondenheid onttrekken! Daarin juist zou hun adeldom bestaan! HIJ.
Ongetwijfeld! Gaat dat niet? IK.
Het moèt gaan, want zoo spreken de feiten. Maar het is paradoxaal. HIJ.
Er zijn soortgelijke gevallen. Vrijwilligers bij voorbeeld, die, bij een onrechtvaardigen oorlog, in een vreemd land dienst nemen. IK.
Ter verdediging van het recht? HIJ.
Van wat zij 'het heilig recht' noemen. IK.
Kan het geschieden, meent u, om andere dan religieuze motieven? HIJ.
Laat me het antwoord nauwgezet formuleeren. Het geschiedt alleen, dunkt me, om motieven waaraan men, met recht of ten onrechte, een religieuze beteekenis toekent. IK.
Om geen andere? HIJ.
Om geen andere, zoover ik zien kan. IK.
Dus heeft de religieuze overtuiging het recht om de volksverbondenheid met voeten te treden? HIJ.
U schakeert het verkeerd! De religieuze overtuiging heeft het recht om over de volksverbondenheid heen te stappen. IK.
Evenals het grooter belang, zooals dat bij de landverhuizers het geval is. HIJ.
Akkoord; maar tusschen beide groepen ligt het hemelsbreede verschil dat ik reeds aangaf: landverhuizers gaan voor hun volk verloren; missionarissen en andere helden worden, ook in den vreemde, zijn roemvolste zonen. IK.
Ziet u er klaar in? HIJ.
Zij onttrekken zich aan de volksverbondenheid: dat staat vast. Zij leven voor meer algemeene, voor 'katholieke' belangen; zij sterven er voor. IK.
Mag ik beweren dat, wie zich geheel in de religieuze sfeer trugtrekt - de religieuzen bij voorbeeld, die hun familie, dikwijls hun streek verlaten -, ...dat zulke menschen zich losmaken van de volksverbondenheid? | |
[pagina 261]
| |
HIJ.
Ja, tenzij hun apostolische arbeid hen weer in contact met het volk zou brengen, en dat gebeurt, voor de meeste priesters en religieuzen, heel normaal. Dan staan zij tegelijk binnen en boven de volksverbondenheid: uitsluitend in den dienst van de meest algemeen en allerhoogste belangen, behartigen zij nochtans, met geheel hun wezen ook, wat den volke goed is. IK.
Dus bestaat er geen volstrekte tegenstelling tusschen de religieuze sfeer en de sfeer der volksverbondenheid. HIJ.
Een volstrekte tegenstelling kàn niet bestaan, en toch bestaat er een zekere tegenstelling. Maar nu kan ik niet meer verder. IK.
Willen we probeeren samen te vorderen? HIJ.
Heel graag. IK.
U zegt dat de groote missionarissen en helden, ook in den vreemde, den grootsten roem van het volk uitmaken. Met welk recht eischt het volk dien roem voor zich op? HIJ.
Het heeft hen toch voortgebracht! IK.
Heeft het ook de sfeer niet geschapen, waarin de held de verloochening van de volksverbondenheid gezien heeft als de hoogste volmaaktheid? Anders gezegd: de held, geheel van het volk en met het volk geheel verbonden, zag hij niet dat hij het, om Gods wil, geheel verlaten moest? HIJ.
En dan? IK.
De hoogste volksverbondenheid ontbloeit in offerdaden, waardoor men met het volk breekt. Uit liefde tot God verlaat men het volk dat men beminde; met het besef dat zulk verlaten, ook voor het volk, het hoogste beteekent. Stervend voor het volk, zaait men, in zijn midden, kiemen van verrijzenis. De hoogste volksverbondenheid breekt los uit haar overigens noodzakelijke beperking; haar schoonste daad is: om Gods wil het volk te verlaten, het in God alleen te beminnen. Het verbreken zelf van de aardsche verbondenheid legt den band der geestelijke. HIJ.
Dat is voor mij te hoog. IK.
Laat ons het dan neerhalen. Volksverbondenheid is een opstrevende, een idealiseerende kracht, die culmineert in het verbreken, voor den algemeenen dienst van God, van alle beperking. Een kleine élite bereikt dat hoogtepunt; dank zij hààr bereiken trekt het idealisme allen hooger. Haar held- | |
[pagina 262]
| |
haftigheid op grootere schaal maakt, op kleinere schaal, velen tot held. En wat de élite zelf betreft: los van het volk om God alleen te dienen, weet zij dat haar offer het volk ten goede komt. In en door dat offer bemint en dient zij het volk op een hoogere wijze: geestelijk. Aan allen leert zij hoe men offeren moet, en zonder offer bestaat geen volksverbondenheid. HIJ.
Wilt u zeggen dat de religieuzen en helden, door hun voorbeeld van onthechting en heldhaftigheid, het geheele volk leeren meer onthecht en heldhaftiger te leven? IK.
Ja. HIJ.
Dat zij er zich van bewust zijn, hun volk den grootsten dienst te bewijzen? IK.
Stellig. HIJ.
Dat de ware volksverbondenheid, als opstrevende kracht, sommigen tot zulken top wel leiden moet? Anders zou zij haar eigen bekroning, tenslotte haar bezieling, ontberen: haar opgenomen worden in den dienst van God. IK.
Nu praat ù gelijk een boek. HIJ.
Dat het wezen der volksverbondenheid offer en liefde is? En zonder het volkomen offer, waarbij de volksverbondenheid zichzelf overtreft, konden de onvolkomen offers niet bestaan. IK.
Wat formuleert u het raak! Volksverbondenheid is als een rijzende berg, wiens tap verscholen gaat in de hemelwolken. HIJ.
Dus wordt de volksverbondenheid op een hoog peil gehouden door menschen die zich aan haar onttrekken? IK.
Zeg liever: door menschen die haar geheel vergeestelijken. HIJ.
Maar als de groote hoop dat eens deed: vernietigde de volksverbondenheid zichzelf dan niet? IK.
De groote hoop doet dat nooit! Hij blijft altijd van de élite onderscheiden. Beide groepen zijn noodig; zij moeten op elkaar inwerken, maar met een verscheiden taak. HIJ.
Akkoord. IK.
Mag ik hierbij nog eens een vers aanhalen? Een heel bekend vers nu: het zielgedichtje van Guido Gezelle op Pater Lievens? Het had ons kunnen leeren wat we daarnet ontdekten: O vlaamsche held, die honderden,
geheiligd door uw' hand,
met ons liet evenkerstnen zijn,
in 't verre en 't vreemde land.
| |
[pagina 263]
| |
O Vlaming, die, ter dood getrouw
aan God, aan zede en taal,
uw eigen volk liet de erfenis
van uwen zegepraal;
Blijft werken nog, en werkt in ons
een vonksken van de vlam
die 't heidendom in brande stak,
die u het leven nam!
Blijft werken nog, en, won den loon
uw' nooit vermoeide hand,
zij werve en wende er meer van ons
naar 't vreemde en 't verre land!
Dan blijft het dierbaar pleksken grond,
dat zulke mannen droeg,
Zijn' waarlijk vlaamsche kinderen
toch immer groot genoeg!
| |
IIHIJ.
Dat is alles heel mooi, doch slechts één zijde van de vraag. Niet alleen in de allerbesten, die de volksverbondenheid overtreffen, moet men haar verhouding tot den godsdienst beschouwen; ook in de massa, die haar getrouw blijft. IK.
Willen we die tweede zijde dan onderzoeken? Mag ik weer vragen stellen? HIJ.
Ga uw gang. IK.
Kan een vreemde volksverbonden. zijn? HIJ.
Jawel. Evenals een missionaris en een held, elders, verbonden zijn met het volk dat zij dienen; evenzoo, en om dezelfde redenen, kan dat hier geschieden. IK.
Daarom alleen? Kan een landverhuizer bij voorbeeld niet verbonden geraken met het volk van zijn nieuwgekozen land? HIJ.
Dat kàn, omdat bij hem de edele motieven niet uitgeschakeld zijn. Meestal komt de verbondenheid trager tot stand. IK.
Zonder adel van gemoed en offergeest bestaat dus geen volksverbondenheid? HIJ.
Dat zegden we reeds. IK.
Is ieder binnenlander volksverbonden? | |
[pagina 264]
| |
HIJ.
Natuurlijk niet. IK.
Is dat zoo natuurlijk? HIJ.
Hij kan ook individualist zijn. IK.
Wat verstaat u onder individualisme? HIJ.
De levenshouding van degenen, die zich om hun evennaaste niet bekommeren; welke leuzen zij overigens ook voorwenden. IK.
Komt zulke houding in onze samenleving voor? HIJ.
Zij heeft haar ontwricht. Zij is de duidelijkste factor van decadentie. IK.
Dat zie ik zoo ineens niet. HIJ.
Denk aan een gezin, waar ieder van de ouders en ieder van de kinderen zijn eigen gang gaat. Er zijn er zoo tamelijk veel. Zoek daarin saamhoorigheid, dienstbaarheid, vrede! zoek daarin de sfeer der verbondenheid! Ieder verdedigt wat hij zijn recht waant; al de anderen aanziet hij als belagers, tenminste als concurrenten. Wordt zoo het gezinsleven niet ontwricht? IK.
En de ontwrichting van het gezinsleven zou de ontwrichting van de samenleving beteekenen? HIJ.
Het eene is de oorzaak van het andere niet; er bestaat veeleer wisslwerking. De economische en sociale wantoestanden deden het gezinsleven uiteenvallen, en die schennis maakte de samenleving nog zieker! Wat er van zij, waar de gehechtheid aan het gezin verdwijnt voor individueele genotzucht, daar lijkt me de volksverbondenheid in den wortel aangetast. IK.
Waarom? HIJ.
Omdat de gehechtheid aan het gezin en de volksverbondenheid beide bij de naastenliefde thuis hooren; in de rangorde nemen zij slechts een verschillende plaats in. IK.
Ik bemerk dat ons voorgaande gesprek nawerkt. HIJ.
Màg dat niet? En om nu terug te komen op de verhouding van de volksverbondenheid tot den godsdienst, weet u nog dat ik u deze vraag stelde: of de volksverbondenheid namelijk een noodzakelijk bestanddeel zou zijn van de universeele, de christelijke naastenliefde? IK.
En ik heb ja geantwoord? HIJ.
Dat ja-woord was me een licht, al werd me alles in dit gesprek pas klaar. Met de missonarissen kon ik geen weg; | |
[pagina 265]
| |
nu zie ik dat hun uitzonderlijk en uitverkoren offer de massa tot offerende naastenliefde moet bezielen. IK.
Voor de massa blijft het dus waar, meent u? Volksverbondenheid hoort bij de universeele naastenliefde? HIJ.
Evenals de gezamenlijke religieuze overtuiging al de leden van een gezin in tevreden geluk samenhoudt, evenzoo bij het volk. Los van die overtuiging, weet men niet meer waarop de naastenliefde grondt. Ze verkwijnt in beperking, enggeestigheid, trots; ze gaat over tot individualisme. IK.
Mag ik met vragen nu voortgaan? De individualisten, hoezeer ook levend te midden van hun volk, zijn niet volksverbonden, meent u? HIJ.
Het is mijn vaste overtuiging. IK.
Maar kan, zonder een religieuze overtuiging, geen volksverbondene bestaan? HIJ.
Merk op dat ik niet specifiek van het Katholicisme heb gesproken, eerder van een religieuze overtuiging in het algemeen. Ik antwoord dat zulk een volksverbondene bestaan kan, maar zijn houding is tenslotte inconsequent. Hij heeft zijn religie overboord geworpen; een inertie in de psychologie en in de praktijk doet hem nog vasthouden aan wat met de religie samenhing. Zulke toestand duurt niet; zeker niet in een tweede geslacht. IK.
Een volk dat zijn religie verliest, valt ten langen laatste dus uiteen in individualisten? Het vernietigt zichzelf, zoudt u meenen. Mag ik u vragen dat algemeen beginsel toe te passen op een volk dat het Katholicisme zou verliezen? HIJ.
Onmiddellijk. Maar laat me op mijn beurt een vers aanhalen; nu heb ik de leiding in handen. U weet dat ik nogal van oudere dichters houd. Ziehier dan enkele strophen uit de zesde Romeinsche Ode van Horatius: ze lijken wel gedicht voor dezen tijd! Delicta maiorum immeritus lues
Romane, donec templa refeceris
aedesque labentes deorum et
foeda nigro simulacra fumo.
Dis te minorem quod geris, imperas.
Hinc omne principium, huc refer exitum!
di multa neglecti dederunt
Hesperiae mala luctuosae.
| |
[pagina 266]
| |
Wat verder: Fecunda culpae saecula nuptias
primum inquinavere et genus et domos:
hoc fonte derivata clades
in patriam populumque fluxit.
En dit einde, waarin men, als in een raccourci, den ondergang van het avondland zou voorzien: Damnosa quid non imminuit dies?
Aetas parentum, peior avis, tulit
nos nequiores, mox daturos
progeniem vitiosioremGa naar voetnoot(1).
IK.
Ja, de oude Horatius profeteert nog voor dezen tijd. Maar ik ben nieuwsgierig om uw toepassing op het Katholicisme te hooren? HIJ.
Laat me haar liever bepalen bij het christendom: dat bespaart me veel schakeeringen. Een gekerstend volk, dat het christendom zou verliezen, verliest allen godsdienst. Dat kan niet anders. IK.
Waarom niet? HIJ.
Wie met den waarachtigen, den geopenbaarden godsdienst in contact trad, kan niet terugkeeren tot een godsdienst die hoogstens daar een benadering van is. Wie eens christen was, is door het christendom gemerkt. Hij kan het afzweren; hij haat het in plaats van er onverschillig tegenover te staan. Als een dilettante kan hij spelen met andere godsdiensten, zich een tijd lang zelfs wijsmaken dat hij er in gelooft. Maar nooit meer bestaat het totale aankleven; het individualisme heeft de plaats daarvan ingenomen. Zoo gaat het ook met een volk. IK.
Een gekerstend volk, dat het christendom verliest, ver- | |
[pagina 267]
| |
liest dus den noodzakelijken grondslag der volksverbondenheid. Verliest het de volksverbondenheid zelf? HIJ.
Niet onmiddellijk. In schijn kan die verbondenheid zelfs toenemen en een hoogtepunt kennen. Toch is ze ondermijnd. IK.
En verzinkt geleidelijk? HIJ.
Doorheen tientallen van jaren, doorheen een paar eeuwen misschien. IK.
Wat volgt daaruit voor ons volk en voor zijn Katholicisme? HIJ.
Dit! Indien ons volk zijn Katholicisme verliest: dan vertrouw ik op zijn toekomst niet meer. Dan kent het nog slechts een decadenten bloei. Dan leeft de volksverbondenheid niet, die beminnen en offeren doet. IK.
Zoudt u zelf, in dat geval, volksverbonden blijven? HIJ.
Met Gods genade, ja. IK.
U zoudt er om vervolgd worden! HIJ.
Men kan er om sterven! Zoo volgt men Ons Heer na, Die, verbonden met de Joden, door hen gekruisigd werd omdat Hij de wet voltooide. IK.
Dat is ook een raccourci!... Waarde vriend, vandaag hebt u me veel meer geleerd dan ik u. Misschien leerde ik u dat de missionarissen en helden de volksverbondenheid, door haar te overschrijden, in haar geheel verheffen; - wederkeerig maakte u me duidelijk dat de ware verbondenheid, bij de massa, op een religieuze overtuiging moet berusten; bij ons volk op een Katholicisme. Zulk inzicht verrijkt me! |
|