Streven. Jaargang 8
(1940-1941)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |
[Nummer 3]Rond de beweging naar de eenheidschoolEr is hier te lande een vage drang naar de eenheidschool waar te nemen. De werkende oorzaken in die beweging zijn van verscheiden aard. Sommigen worden in hun ijver voor de eenheidschool gedreven door Vlaamsche motieven; zij achten het denationalisatiewerk der vrije gestichten onvereenigbaar met de noodzakelijke volkssaamhoorigheid; door de eenheidschool, meenen ze, wordt dit versplinteringswerk totaal onmogelijk gemaakt. Anderen ergeren zich aan de tweederangsbehandeling van het vrij katholiek onderwijs: geen steun voor schoolgebouwen; willekeurig weigeren der gemeentebesturen om een school aan te nemen en de gemeentelijke bijwedde te betalen; - geen toelage voor het middelbaar onderwijs; oneerlijke concurrentie vanwege de staatsmiddelbare scholen door geheele of gedeeltelijke vrijstelling van schoolgeld; achteruitstelling van gediplomeerden uit het vrij onderwijs bij het begeven van officiëele plaatsen; -- onbillijke behandeling van het vrij normaal onderwijs: een normalist in een officiëele normaalschool kost aan de openbare besturen twintigmaal meer dan een normalist in een vrije normaalschool; - in het technisch onderwijs bestaan wraakroepende toestanden op het stuk van bezoldiging der leeraars. Om op te ruimen met al die onverkwikkelijkheden zoekt men redding in de eenheidschool. Verder doet zich de drang voelen tot navolging van de eenmaking op het sociale plan, evenals de trekkracht van landen waar de eenheidschool tot stand is gekomen. Om een verdedigbare houding aan te nemen ten opzichte van deze beweging is het noodzakelijk vooraf een juiste opvatting te hebben van het begrip eenheidschool. Dit begrip is dubbelzinnig. Men kan er mee bedoelen, de structuur van het onderrichtswezen: het aaneensluiten der onderscheiden soorten scholen van den lageren, middelbaren en hoogeren graad; een decreet b.v., waardoor elkeen gehouden wordt lager onderwijs te genieten van 6 j. tot 11 j.; waardoor op 12 j. de differen- | |
[pagina 210]
| |
tatie wordt toegelaten naar middelbaar en technisch onderwijs enz., zoo'n decreet kan een soort eenheid in de scholen brengen. - Maar het begrip eenheidschool heeft ook een anderen inhoud, n.l. het monopoliseeren van het onderrichts- en opvoedingswezen in de handen van den staat of een andere instantie. Door de eenheid van beheer wordt dan de eenheid van geest in al de scholen verzekerd. De beweging voor de eenheidschool gaat in dit land in de richting van het staatsmonopolium.
* * *
Wie van katholiek standpunt uit het vraagstuk der eenheidschool behandelen wil, mag niet verwaarloozen de principes in herinnering te brengen, welke de Kerk op het stuk der opvoeding voorhoudt. Dit kan het zekerst gebeuren aan de hand van den wereldbrief 'Over de christelijke Opvoeding der Jeugd', van Paus Pius XIGa naar voetnoot(1). | |
Wien komt de opvoeding toe?'Noodzakelijkerwijze rust de taak der opvoeding op een gemeenschap, niet op den enkeling. Nu bestaan de drie gemeenschappen, alle drie noodzakelijk en door God ingesteld, alle drie onderscheiden en toch harmonisch samengevoegd en waarin de mensch van zijn geboorte af wordt ingelijfd. Twee daarvan behooren tot de natuurlijke orde: het huisgezin en de burgerlijke maatschappij; de derde, de Kerk, is van bovennatuurlijker aard'. 'De opvoeding gaat deze drie noodzakelijke maatschappijen tegelijk aan, in passende verhouding tot hun afzonderlijk doel, volgens de thans bestaande door God vastgestelde orde'. | |
Rechtsgronden der kerk.Om de opvoeding te leiden kan de Kerk volgende titels doen gelden: 1o 'Het hoogverheven leergezag, door den goddelijken Stichter aan de Kerk toevertrouwd met deze woorden: 'Mij is alle macht gegeven in den hemel en op aarde. Gaat dan, onderwijst alle volkeren en doopt hen in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; leert hun onderhouden | |
[pagina 211]
| |
alles, wat Ik u geleerd heb; en zie Ik ben met u alle dagen tot het einde der wereld'. 2o Het bovennatuurlijke moederschap. Wat de ouders zijn voor het natuurlijke leven, dat is de Kerk voor het bovennatuurlijke leven van haar kinderen. Dit bovennatuurlijk leven in den mensch voorbereiden, verwekken en behouden, met alle middelen, is een recht van de Kerk. 'In alles, waartoe haar opvoedingsambt zich uitstrekt, d.w.z. in zaken van geloof en zeden, heeft God zelf de Kerk deelachtig gemaakt aan zijn goddelijke leergang, en door goddelijk voorrecht ook onfeilbaar. De Kerk is bijgevolg de opperste en veiligste leerares der menschen en ze bezit een onschendbaar recht op de ongestoorde uitoefening van haar Leerambt. Een noodzakelijk gevolg daarvan is de onafhankelijkheid der Kerk ten opzichte van alle aardsche gezag, zoowel voor het recht zelf tot opvoeden als voor de uitoefening ervan, en dàt niet enkel wat het eigen voorwerp van haar opvoedingstaak betreft, maar tevens in de keuze der middelen, die ze daartoe noodig of geschikt oordeelt'. Bij deze twee titels zouden we een derden rechtsgrond kunnen voegen: het historisch recht van de Kerk. De geschiedenis van het schoolwezen valt samen met de geschiedenis van de Kerk. 'Evenals in onze dagen haar missiestichtingen bij duizenden scholen verbreiden in streken en landen, welke nog niet gekerstend zijn: van de beide oevers van den Ganges tot den Gelen Stroom en tot de Groote eilanden van den Oceanischen Archipel, vanaf het Zwarte Continent tot Vuurland en tot de ijsstreken van Alaska, zoo heeft ook de Kerk in vroeger eeuwen de volkeren, die nu de verschillende naties van de kristelijke beschaafde wereld uitmaken, door missionarissen tot het kristelijk leven en tot de beschaving opgevoed'. | |
Recht van het huisgezin.Het gezin is de eerste en natuurlijke maatschappij ingesteld om het welzijn en de opvoeding der kinderen te verzekeren. De ouders, die het leven hebben verwekt, hebben het recht en den plicht, hun werk voort te zetten en aan het kind een opvoeding te verschaffen, waardoor het zijn doel kan bereiken. 'De opvoedkundige zending van het huisgezin komt wonderwel overeen met die der Kerk, aangezien beide op een gansch gelijkaardige wijze van God komen. In de natuurlijke orde toch | |
[pagina 212]
| |
deelt God rechtstreeks aan het huisgezin de vruchtbaarheid mee, die beginsel van het leven is, en derhalve ook beginsel van opvoeding tot het leven, tegelijk met het gezag, dat het beginsel is der orde'. Dit opvoedingsrecht van het huisgezin is onvervreemdbaar, omdat het verbonden is met een overeenkomstige strenge verplichting. Het recht der familie gaat vooraf aan elk ander recht van burgerlijke maatschappij en staat en het mag door hoegenaamd geen aardsche macht geschonden worden. Canon 1113 van het Kerkelijk Wetboek zegt: 'De ouders zijn onder zeer zware verplichting gehouden, in de mate van het mogelijke de godsdienstige en moreele zoowel als de lichamelijke en burgerlijke opvoeding hunner kinderen te behartigen, en ook voor hun tijdelijk welzijn te zorgen'. - Het recht van het huisgezin is dus wel onaantastbaar, maar niet willekeurig. 'Omtrent dat punt is het gezond oordeel van heel het menschdom het ééns, en openlijk staan zij ermee in verzet, die durven beweren, dat het kind niet eerst het huisgezin maar wel den staat toebehoort en dat deze in de opvoeding ervan een onbeperkt recht bezit. Overigens houdt de reden, die men voorwendt, dat nl. de mensch eerst als burger geboren wordt en als zoodanig van 't begin af aan den staat toebehoort, absoluut geen steek. Immers, wie zulks beweert, vergeet, dat de mensch bestaan moet, vooraleer burger te zijn, en dat hij dat bestaan niet van den staat, maar van zijn ouders ontvangt'. Dat onbetwistbaar recht van het huisgezin is dikwijls erkend geworden door de natiën, die er naar streven het natuurrecht in de burgerlijke regeling te eerbiedigen. Koning Albert heeft dit recht plechtig erkend in zijn troonrede van 8 November 1910. De geschiedenis getuigt hoe de Kerk de rechten van het huisgezin altijd beschermd en verdedigd heeft. 'We bezitten twee feiten van het hoogste belang: eederzijds de Kerk, die zich als meesteres en opvoedster ten dienste stelt van de huisgezinnen, en anderzijds de huisgezinnen, die zich beijveren om daarvan gebruik te maken en bij honderden en duizenden hun kinderen aan de Kerk toevertrouwen. Deze twee feiten brengen in herinnering en verkondigen een waarheid van zeer groot gewicht in de moreele en maatschappelijke orde: te weten, dat de opvoedingstaak vóór en boven alles aan de Kerk en aan het huisgezin toekomt krachtens natuurlijk | |
[pagina 213]
| |
en goddelijk recht, en, uit dien hoofde, noch krenking noch tegenwerking noch eenige overdracht dulden mag'. | |
Rol van den staat.De staat heeft zijn eigen rechten inzake opvoeding. Dit recht is niet gegrond op vaderschap, zooals voor de Kerk en de familie, maar op het algemeen welzijn. 'Deze rechten worden aan de burgerlijke maatschappij meegedeeld door den Maker zelf der natuur, omwille van het gezag, zonder hetwelk de staat het algemeen tijdelijk welzijn, dat juist zijn eigen doel is, niet bevorderen kan'. Waarin bestaat het algemeen welzijn? 'In den vrede en in de zekerheid, waarvan de huisgezinnen en de burgers genieten bij de uitoefening hunner rechten, en tevens in het geestelijk en stoffelijk welzijn, zoo hoog mogelijk in dit sterfelijk leven opgedreven door de vereende en samenwerkende krachten van allen'. Welk is dan de rol van den staat? 'De rol van het burgerlijk gezag, dat bij den staat berust. is dus dubbel: te beschermen en te bevorderen, maar geenszins huisgezin en enkeling op te slorpen of in hun plaats te treden'. Meer bepaald kan de taak van den staat aldus worden omschreven: 'eerst en vooral zal hij de werkzame pogingen van de Kerk en het huisgezin, waarvan de vruchtbaarheid door de geschiedenis en ondervinding bewezen worden, begunstigen en steunen; vervolgens zal hij hun werk aanvullen, dààr waar het ontbreekt of ontoereikend blijkt, daartoe zal hij zelfs eigen scholen mogen stichten; de staat mag daarenboven eischen en er derhalve ook voor zorgen, dat alle burgers de noodige kennis bezitten van hun burgerlijke en vaderlandsche verplichtingen, en vervolgens ook, zooals het betaamt, een zekeren graad van verstandelijke, zedelijke en physieke ontwikkeling, die, gezien de omstandigheden van onzen tijd, werkelijk vereischt zijn voor het algemeen welzijn.' - Dit is een voldoende grond om het onderwijs verplicht te maken. - De staat mag in uitzonderlijke gevallen in de plaats der ouders treden, waar deze door ongeschiktheid of onwaardigheid de opvoeding van het kind zouden verwaarloozen: daardoor beschermt hij het opvoedingsrecht van het kind. 'Over 't algemeen is het ook nog het recht en de rol van den staat om, | |
[pagina 214]
| |
overeenkomstig de voorschriften van de gezonde rede en van het Geloof, de zedelijke en godsdienstige opvoeding der jeugd te beschermen, door al wat daarmee in strijd is uit het openbaar leven te verwijderen. De burgerlijke maatschappij en de staat hebben daarenboven het recht, voor zich op te eischen wat men noemen kan de burgerlijke opvoeding, en dàt niet enkel van de jeugd, maar van elken leeftijd en alle standen'. De staat 'mag zich de oprichting voorbehouden van voorbereidende scholen tot sommige openbare ambten, maar in 't bijzonder tot het leger, op voorwaarde nochtans, dat hij wel zorge noch de rechten der Kerk noch die van het huisgezin te krenken in aangelegenheden die hen aangaan'. * * * In het licht der aangehaalde principes hoeven de katholieken hun houding te bepalen ten overstaan van de beweging voor de eenheidschool. Bepaald onmogelijk is het voor een katholiek akkoord te gaan met een eenheidschool, waarin de kinderen geen volkomen katholieke opvoeding kunnen genieten. Uitdrukkelijk zegt de encycliek: 'In strijd met het heiligste recht is dus elk opvoedings- of onderwijsmonopolie, dat de huisgezinnen physiek of moreel verplicht hun kinderen naar de staatsschool te zenden, tegen de verplichtingen van hun kristelijk geweten in of zelfs tegen de rechtmatige voorkeur'. - En we moeten het ons klaar voorstellen wat de Kerk bedoelt met een volkomen katholieke of confessioneele opvoeding. In sommige woordenboeken leest men onder het woord 'confessioneel' het volgende: 'een confessioneele school d.i. een school waar men godsdienstonderwijs geeft'. Deze uitleg is zeer onnauwkeurig: een school is niet confessioneel omdat men er godsdienstonderwijs geeft, b.v. de staatsscholen in België, alhoewel men er godsdienstonderwijs geeft, zijn niet confessioneel: vooreerst omdat de leerlingen kunnen ontslagen zijn van die lessen, en verder omdat men, buiten die lessen, als er één leerling is die deze lessen niet volgt, niet mag spreken over een positieven (katholieken) godsdienst, noch de katholieke zedenleer voorhouden. Wat noodig is om een volkomen katholieke opvoeding te verzekeren leert ons de encycliek: 't is niet voldoende, dat er godsdienstonderricht verstrekt worde (al te karig meestentijds) | |
[pagina 215]
| |
opdat een school aan de rechten van Kerk en huisgezin beantwoorde, en goed genoeg zij om door katholieke kinderen te worden bezocht. Daartoe immers wordt volstrekt vereischt, dat alle onderricht en leering, en geheel de schoolinrichting, d.w. meesters, programma en boeken voor alle slag van onderwijs, met den waren kristelijken geest dóór en dóór bezield zij, onder de leiding en 't moederlijk toezicht der Kerk'. Kan de oplossing dan liggen in de eenheidschool met volkomen katholieke opvoeding, of, in het opdringen der ware confessioneele school als eenheidschool voor allen? Ware de bevolking homogeen katholiek, dan zou zulke eenheidschool beantwoorden aan een idealen toestand; er zou dan zelfs geen sprake zijn van 'opdringen'; maar de feitelijke toestand is anders, we leven in een land met een gemengde geloofsbelijdenis, of waar althans niet iedereen den katholieken godsdienst aankleeft. Stellig, de Kerk ijvert voor het katholiek zijn van alle menschen, doch de Kerk wil bij dit bekeeringswerk menschelijk handelen, dus rekening houden met den vrijen wil. Daarom richt zij zich in haar bekeeringswerk tot de volwassenen en neemt zij in de katholieke school de kinderen der ongeloovigen slechts dan op, wanneer de ouders dit willen. De Kerk wil dus de school met volkomen katholieke opvoeding niet opgedrongen zien als eenheidschool. Zij wil op anderen niet den dwang uitoefenen, dien zij voor haar zelve ook niet aanvaarden zou. Wat zou er overigens recht blijven van het verhoopte succes, wanneer, op den dag der reactie om den geloofsdwang, de verschrikkelijkste verwoestingen worden aangericht? De oplossing ligt daarom in een gezonde samenwerking tusschen Kerk en staat, waarbij de geestelijke vrijheid wordt geëerbiedigd en de pluraliteit in de opvatting erkend. De Kerk behoeft de vrijheid om scholen te organiseeren en haar evenredig aandeel in de hulpmiddelen van den staat, anders wordt de vrijheid der Kerk slechts denkbeeldig. In tweevoudig opzicht kan de staat zich vergrijpen aan het recht van de Kerk; indien hij beneden zijn verplichtingen blijft, met b.v. de verdeelende rechtvaardigheid niet in acht te nemen, door het niet of niet voldoende subsidiëeren der katholieke school; ook indien de staat buiten zijn recht gaat door hindernissen op te werpen voor de werking der katholieke school. In Duitschland schreef Eduard Spranger, de beroemde pro- | |
[pagina 216]
| |
fessor aan de universiteit van Berlijn, die met groot gezag spreekt over opvoeding en onderwijs, wijze woorden omtrent de beweging rond de eenheidschool: 'Der Kampf für die Staatsschule ist zugleich ein Kampf gegen die Kirchenschule, gegen die Gemeindeschule und gegen die Privatschule. Da nun aber der Staat allein und als solcher keinen Weltanschauungsgehalt hat, so reicht dies Prinzip allein nicht hin, um die Bildungsbedürfnisse tieferer Art wirklich zu befriedigen. Bildung des Menschen wird immer mehr sein als Erziehung zur einheitlichen Staats- und Staatsvolksgesinnung. Eine Ueberspannung des zentralistischen Staatsgedankens in der Schulpolitik muss folgerichtig dahin führen, den Bestand der Staatsschule überhaupt zu gefährden und das wieder erstehen der Kirchenschule, der Gemeindeschule und der Privatschule indirekt zu befórdern. Bedenkliche Anzeichen dieser Art sind heute bereits erkennbar. Zwang zur Einheit hat im Geistigen nicht nur die Belebung individueller Widerstände, sondern geradezu die Gefahr eines Kulturkampfes zur Folge.'Ga naar voetnoot(1) Wanneer de voorstanders der eenheidschool zeggen: 'de Kerk zal zich wel weten aan te passen', dan moet weer eens worden duidelijk gemaakt wat de begripsinhoud is van dit 'aanpassen'. Indien het is een 'aanpassen', zooals de Kerk moest doen in den tijd der catacomben, een opgedrongen ondergaan der eenheidschool, ja, dan zal de Kerk zich 'aanpassen', omdat zij moet trachten het leven te behouden en te ontwikkelen, ook al heeft zij niet wat haar rechtmatig toekomt. Bedoelt men echter met 'aanpassen', dat de Kerk dien onbillijken toestand der gedwongen eenheidschool als rechtmatig zou erkennen, dan zal de Kerk zich nooit aanpassen, omdat zij niet verzaken kan aan haar rechten, evenmin als aan haar plichten. Van katholiek standpunt uit is de beweging voor de eenheidschool ten stelligste af te keuren. Die katholieken falen, welke zich met staatszaken bezighouden en meewerken om het opvoedingsrecht der Kerk te fnuiken, of niets doen om dit ondermijningswerk te beletten of te vertragen. Maar, wat de Kerk in zake 'aanpassing' wel kan, en ook steeds doet, 't is haar onderwijs steeds verbeteren en in over | |
[pagina 217]
| |
eenstemming brengen met de rechtmatige eischen van den tijd. Er is immers een breede strook, waar speling mogelijk is, tusschen de onveranderlijke principes en het particuliere geval. In de Encycliek 'Over Christelijke Opvoeding der Jeugd' heeft de Kerk de constanten vastgelegd, maar zij kent ook haar verbondenheid met de concrete eischen van den tijd. De Kerk heeft begrip voor historische toestanden, zij is vatbaar voor vernieuwde inzichten, zij houdt rekening met het volkskarakter; deze en tal van andere factoren laat de Kerk steeds medewerken om aan het schoolwezen een eigen gestalte te geven, passend voor elke periode. Indien thans aan de school nieuwe eischen worden gesteld, en o.m. gevergd wordt dat de opvoeding meer dan voorheen den gemeenschapszin zou bevorderen, dan zal die opdracht de opvoedingstaak der Kerk niet bezwaren. Zij, de Kerk, weet toch wat naastenliefde is, en in haar opvoedingspractijk is dit geen holle klank gebleven. Als katholieke Vlaamsche ouders terecht vragen, dat de denationalisatie in de school zou ophouden, dan mogen zij vertrouwen stellen in de leiding der Kerk. Dwangmaatregelen, die het bestaansrecht der katholieke school opheffen, zouden dan ook hier hun doel voorbij schieten. Opdat alle grond aan de klachten van katholieke Vlaamsche ouders ontnomen worde, is geen belangrijke structueele verandering noodig in ons schoolregiem; het zal volstaan dat de geest in onze scholen zoo weze, dat hij aan Vlaamsche ouders voldoening geeft. En zoo kan en moet ook het ergerniswekkende in de tweederangsbehandeling van het katholiek onderwijs verdwijnen langs andere wegen dan door de eenheidschool. Er schuilt toch een verbazende denkfout in dezen gedachtengang: omdat de katholieken tot nu toe niet hun volle recht kregen vanwege den staat, moet hun thans alles, ook het bestaansrecht, worden ontnomen door de eenheidschool! Het ware logischer en doelmatiger in volksche samenhoorigheid den staat te wijzen op zijn plicht tegenover de Kerk. De feitelijke toestand in sommige landen bevestigt het woord van Paus Pius XI: 'De staat moet op voorzichtiger en kan op gemakkelijker wijze (dan door onzijdige scholen) de verstandelijke opleiding der burgers behartigen, door Kerk en familie vrij te laten begaan in hun pogingen om de opgenomen taak te voltrekken en door ze aan | |
[pagina 218]
| |
te moedigen en te steunen door billijke toelagen. Dat zulks wel mogelijk is - tot groote voldoening der huisgezinnen en tevens ten bate der algemeene ontwikkeling en van den openbaren vrede - wordt duidelijk bewezen door de regeling, die we bij sommige volkeren tot stand zagen komen'. Een term van vergelijking gaan zoeken op sociaal en artistiek gebied, om de eenmaking die daar betracht wordt te transponeeren op den schoolsector, is eerder verwarring stichten dan klaarheid brengen. De eenmaking op het sociale plan werd aanvaard mits de belofte: vrije arbeidsorganisaties zullen behouden-blijven, om zedelijke en kultureele beïnvloeding mogelijk te maken. is dit eerder geen vermanende vingerwijzing om tuk te staan op het behoud der volkomen katholieke school? - Het voorbeeld uit de artistieke sfeer is ook niet van dien aard, dat het als gangmaker kan dienen voor een onderwijscorporatie. Een corporatie van het onderwijs schijnt ons onmogelijk, althans zoo men er mee bedoelt: een corporatie die de volledige opleiding van gansch den mensch als voorwerp zou hebben en gansch de bedrijvigheid van al de takken van het onderwijs zou inrichten. Immers, als er spraak is van het onderricht aller leervakken en bovenal van 'de zedelijke opvoeding', dan kan er geen samenwerking bestaan tusschen niet-godsdienstige en godsdienstige leerkrachten, tusschen degenen die in onderricht en wilsvorming niet willen weten van God, noch Hem erkennen als oppersten Wetgever en Rechter, en degenen die integendeel op de ware Godsgedachte hun werking op de leerlingen inrichten en uitoefenen. Ter bevordering van de eenheidschool wijzen op het voorbeeld van andere landen, blijkt veelal op lichtzinnige wijze te gebeuren. Overigens, wij moeten een oplossing vinden die aangepast is bij de toestanden in ons land. Niet naar de eenheidschool moet de roep gaan, wel naar de gemeenschapschoolGa naar voetnoot(1). Aan die school zal de Kerk werken met al de krachten waarover zij beschikt in haar opvoedingssysteem. En de geschiedenis kan worden opgeroepen als getuige voor de vruchtbaarheid van het opvoedingswerk der Kerk. Het ware derhalve goed dat de promotors der eenheidschool de leuze in overweging wilden nemen: Men werpe het kind met het badwater niet weg. |
|