| |
| |
| |
Princiepen ter reorganisatie van de gezondheidszorg
door J. Bogaerts S.J.
Inleiding.
Wanneer er spraak is van het opbouwen van een nieuwe orde begint men meestal eenvoudig met het opsommen van de praktische feilen en fouten van het bestaande en stelt men dadelijk de vraag: 'Hoe kunnen wij nu praktisch iets opbouwen waarin die feilen en fouten niet meer voorkomen.' Zoo neemt men dan bijna altijd het tegenovergestelde van het bestaande en valt men zoo goed als zeker in even erge fouten.
Destijds was de ordening in gilden, enz. verloopen tot monopoliums en het nastreven van groepsbelangen, de Fransche revolutie heeft niet de uitwassen weggesneden, maar eenvoudig iedere arbeidersvereeniging verboden. Daardoor verviel de wereld in een bandelooze vrijheid die tot wandaden leidde, evenzeer als de te strakke gebondenheid van vóór de Fransche revolutie. Nu zoeken we opnieuw naar een ordening...
Laten we dus kalm en beredeneerd te werk gaan: niet alles willen afschaffen waarin fouten voorkomen, wanneer wellicht verbeteren volstaat, en iedere nieuwre oplossing kritisch onderzoeken om van te voren fouten te vermijden.
Daarvoor is noodig:
1) Dat we ons laten leiden door princiepen, en namelijk in de praktijk duidelijk voor oogen houden de rechten en plichten van de verschillende personen en groepen. Dit is van het allergrootste belang, en nochtans worden in geen enkel der ontwerpen ter ordening van de gezondheidszorg, die ik ken, de leidende princiepen eerst uiteengezet. We zullen dat aanstonds kort-zakelijk doen.
| |
| |
Vertrekt men niet van juiste princiepen dan bereidt men rampen voor. B.v.: om een gezin te vormen zijn er twee individuen noodig, maar indien men het individu als cel der maatschappij beschouwt en niet het gezin, dan zit men op de geheele lijn (dus zoowel op gebied van gezondheidszorg als van economie) in het liberalistisch stelsel met zijn onheilen. Of beklemtoont men, tegen het individualisme in, zoozeer de samenhoorigheid der volksgemeenschap, dat men alleen deze nog feitelijk ziet als doel en uiteindelijk goed, dan wordt èn het persoonlijk doel van den mensch, èn ook weerom de taak der familie gekleineerd en uitgeschakeld.
2) Dat we met breede realiteitszin kalm en koud iedere oplossing wikken en wegen zonder ons door gevoelsargumenten van de wijs te laten brengen:
De dokter zal b.v. niet zeggen, dat omdat er misbruiken zijn, de ziekteverzekering geheel moet afgeschaft worden, maar de meesten zullen, zonder verder onderzoek, bij het zien van de schadelijke kanten van de rivaliteit tusschen verscheidene ziektekassen de versmelting in één monopoolhoudende kas voorstaan, en vergeten de vraag te beantwoorden of een monopoolhoudende kas niet noodzakelijker wijze erge fouten zal vertoonen (dit raken we verder even aan).
| |
I. De wederkeerige rechten en plichten.
De zieke of bedreigde of verzorgde (ik gebruik de drie woorden ten overstaan van de curatieve geneeskunde, de preventieve geneeskunde en de positieve gezondheidszorg. Als er geen specificatie noodig is gebruik ik meestal het woord zieke) is er niet voor den geneesheer en voor de medische techniek, maar beiden zijn er voor den te verzorgen mensch. Om de kwestie der medische ordening juist aan te pakken moet men dus vertrekken van dit objekt en doel: den zieken mensch, en wel van den mensch zooals hij in werkelijkheid is en niet van een theoretischen mensch. Welnu, de mensch heeft niet alleen een lichaam maar ook een ziel, hij leeft gewoonlijk in familie, en hij is lid van een staatsgemeenschap. Onderzoeken we dus de tegenovereenstaande en elkaar beantwoordende rechten en plichten, en
| |
| |
de positie van den geneesheer en van de medische techniek daartegenover.
| |
A. De zieke als persoon.
De mensch heeft ziel en lichaam, het lichaam heeft de ondergeschikte dienende rol. Daaruit volgt:
1) Dat zielsbeveiliging gaat boven lichaamsbeveiliging.
Toepassing: voor de zielsbeveiliging der massa: Katholieke verpleegsters-bezoeksters in de katholieke middens.
Andere toepassing: veroordeeling van de heidensche lichaamscultuur in sommige sportuitingen, in gemeenschappelijke zonnebaden, enz.
2) Dat de mensch, ook wanneer hij buitenshuis verzorgd wordt, recht heeft op zielsbeveiliging en zielszorg.
Dus vrije keus van ziekenhuis, en in officieele instellingen mogelijkheid van zielszorg.
3) Dat, ter oorzake van de wisselwerking tusschen ziel en lichaam, een midden waarin de ziel niet rustig is, minder aangepast is voor genezing (b.v. een geloovige te midden spotters met den godsdienst).
Dus zooals in no 2 vrije keus...
4) Dat, gezien het innig samengaan van ziel en lichaam, de lichaamsgezondheid ook van hooge waarde is in zich zelf en om wille der reacties van een lichaamstoestand op den zielstoestand.
Vandaar het groot belang van een goede organisatie van den gezondheidsdienst en van de lichaamscultuur.
5) Dat het van geweldig belang is voorgeloof en zeden dat de gezondheidszorg niet opgebouwd worde buiten iedere zielsbekommernis.
| |
B. De zieke als lid van een familie.
De mensch leeft gewoonlijk niet alleen maar in familie, en deze is de cel der maatschappij. Hieruit volgt:
1) Dat ook de zieke mensch zoowel plichten als rechten heeft tegenover de familie.
2) Dat een ziekte een ramp kan zijn voor de familie en alleszins geen louter persoonlijke zaak.
Van daar de plicht voor het hoofd der in der familie, in de mate van het mogelijke en redelijke, de ziekten te voorkomen en desnoods zich te verzekeren tegen de lasten
| |
| |
die een ziekte allicht medebrengt. Doet het gezinshoofd in dezen zijn plicht niet, dan mag hij er desnoods toe gedwongen worden, zooals gebeurde met de schoolplicht, enz.
3) Dat om een zieke weg te nemen uit zijn familie de redenen moeten opwegen tegen de nadeelen die eventueel daaruit zouden voortvloeien voor de familie.
Die sociaal-familiale zijde wordt meestal niet onder de oogen gezien door den geneesheer, en in het huidig systeem was dit ook niet noodig, want wanneer de geneesheer b.v. zegt: 'het ware best dat de zieke een tijd aan zee zou doorbrengen', zal de zieke of zijn familie zelf de mogelijkheid onderzoeken en vaak antwoorden: 'dokter, dat gaat niet'. Maar in andere systemen, b.v. in etatistische ontwerpen (vroeger in Frankrijk en ook in dat van Sand), die den mensch alleen beschouwen in verband met de produktie-mogelijkheid, die zoodra mogelijk moet hersteld worden, ligt er groot gevaar dat de rechten van de familie over het hoofd gezien worden.
Gezien het belang van het familieleven moet men er dus om bekommerd zijn zoo mogelijk den zieke thuis te verzorgen (b.v. met de hulp van een verplegingswerk).
4) Maar de gemeenschap mag eischen stellen aan de familie zoowel als aan het individu, voor het algemeen welzijn van alle families.
| |
C. De zieke als lid der staatsgemeenschap.
De taak van den Staat en van de Centrale Organismen is:
1) Aanvullen wat de lagere instanties - familie, beroep, vrije initiatieven - niet kunnen verwezenlijken.
2) Voor het algemeen welzijn controol uitoefenen opdat de lagere instanties hun taak goed vervullen.
Etatisme is een nuttelooze inmenging. De Staat heeft een eigen taak en moet niet alles zelf willen doen, waardoor hij alles slecht verzorgt.
| |
D. De geneesheer (en de bevoegde hulpkrachten: apotheker, verpleegster, enz. en ook de vroedvrouw).
1) De geneesheer neemt door het aanvaarden van zijn ambt bepaalde en vaak zware verplichtingen op zich tegenover zijn zieken, de families, de gemeenschap; hij heeft tevens plichten
| |
| |
tegenover zijn collega's en medewerkers en tegenover de gezondheidswerken waaraan hij zijn medewerking verleent.
2) De wijze waarop deze plichten dienen vervuld te worden kan verschillen en zal zich b.v. anders voordoen in een corporatief-ingerichte Staat dan in een liberalistische maatschappij.
3) De geneesheer heeft anderzijds rechten:
a) Recht op een menschwaardig en volgens zijn staat passend bestaan door het beoefenen van zijn kunde.
b) Recht op de noodige vrijheid van actie en de vrije keus van wege de zieken, gezien zijn taak er eene is van diep vertrouwen, van toewijding, een taak waarin de zielselementen gedurig vermengd zijn. Corporatie en Staat moeten bij een ordening hiermede rekening houden. Eenerzijds is een ordenend en controleerend gezag noodig bij zulke belangrijke taak; en anderzijds is het passend dat een degelijk organisme de verdediging van den geneesheer en van het beroep op zich neme.
| |
II. Het bestrijden der onkosten.
A. Voor de gewone genees- en heelkunde.
1) Het loon en de ziekteonkosten: Het normaal loon van den gewonen man moet niet alleen voorzien in de voeding, kleeding, huisvesting van het gezin, maar ook in de onkosten voortspruitende uit alle gewone nooden van de menschelijke natuur: b.v. de gewone kinderopvoeding, de voorziening van den ouden dag, enz. Ook de gewone onkosten uit ziekten voortkomend moeten door het loon op eenigerlei wijze bestreden worden.
Dit zal b.v. passend geschieden door een ziekteverzekering, die op verscheidene wijzen kan ingericht worden, maar die essentieel een familiezaak is en geen beroepszaak. Natuurlijk kan de betaling van de bijdrage door afhouding aan de bron (bij betaling van het loon) geschieden, zooals ook voor ouderdomsverzekering.
Het beroep komt in aanmerking wanneer het beroepsziekten en werkongevallen betreft en de beroepsorganisatie zal op de een of andere wijze de onkosten die daaruit voortspruiten moeten dragen.
2) De organisatie der ziekteverzekering: In de huidige mutualiteiten zijn verscheidene zaken vermengd en dit is zeer begrijpelijk wanneer men hun groei nagaat. We vinden er:
| |
| |
a) de eigenlijke ziekteverzekering, administratief organisme ter ontvanging van de bijdragen en de uitbetaling volgens vaste regels.
b) De dienst der verpleegsters-bezoeksters, voor een goed deel gesubsidieerd door de nationale werken tegen tering en kanker, maar die ook bedoelt: hygiënische en sociale raad te geven, en ook in mindere of meerdere mate - dat hangt van de streken af - verpleging bezorgt. Tevens dient hij als controle over den zieke en... soms over den dokter.
c) De sanatoriums en preventoriums, waar de leden voordeelen genieten en bij voorkeur naar toe gestuurd worden. Deze dienst hangt hoofdzakelijk samen met den vorigen door de wijze waarop de Staat de subsidies bezorgt aan de mutualiteit.
d) Dikwijls een politieke tint.
Dit laatste punt valt zeker best weg. Ook de twee vorige (verpleegsters en sanatoriums) hebben geen essentieel verband met de eigenlijke ziekteverzekering. De medico-sociale onderzoeken en de verpleging hooren meer thuis bij de familiale verplegingswerken (zie daarvoor verder).
Vrije keus van die werken door den zieke is noodig, want hier vermengen zich ten zeerste zedelijk-godsdienstige kwesties en raad met de lichaamsverpleging. Maar deze werken bestaan nog niet overal; men weze dus voorzichtig in de eventueele reorganisatie der mutualiteiten, zoodat die dienst van verpleging niet een neutrale en monopool-houdende dienst worde en aldus het zielswelzijn benadeeld worde. Wat de sanatoriums enz. betreft, deze kunnen afzonderlijk staan maar weerom moet de keus vrij zijn.
Van louter katholiek standpunt bekeken (we spreken natuurlijk van godsdienstig-katholiek standpunt, het zal wel overbodig zijn te zeggen dat dit niets met partijpolitiek te maken heeft), is er geen bezwaar tegen één enkele verplichte ziektekas ten bate der minder begoeden; maar er moet toch ten zeerste op gewezen worden dat zulk monopolium gevaren oplevert en bijna onvermijdelijk leidt tot bureaucratisme en verspilling; en anderzijds is zulk monopolium volstrekt niet noodig om de misbruiken te weren: de hoofdkwestie is dat de verzekering zich aan haar eigen taak houde, dat ze aan wel bepaalde eischen voldoe en dat ze sterk gecontroleerd worde, zooals met andere verzekeringsmaatschappijen gebeurt.
| |
| |
3) De aanvullende rol van den Staat (en van de officieele organismen).
Voor hetgeen de gewone geneeskunde betreft zal de gemeenschap op eenigerlei wijze te zorgen hebben voor de armen en ongelukkigen die zelf niet de ziekteverzekering kunnen betalen. Dit zal allicht het eenvoudigst geschieden doordat de ziekteverzekeringsbijdrage door een officieel organisme betaald worde zoodra b.v. iemand zonder werk en dus zonder loon valt.
| |
B. De onkosten van de sociale geneeskunde.
Men maakt veel misbruik van den naam 'sociale geneeskunde'. We willen daarom de zaak nader toelichten:
1) Wanneer de Staat zelf aan geneeskunde doet is dat geen sociale maar wel etatistische geneeskunde.
2) Hoezeer ook de zorg voor de zuigelingen van sociaal belang is, toch is dat geen geneeskunde maar eenvoudig: positieve gezondheidszorg (zie daarover § C).
3) Sommige geneesheeren beweren dat het dwaas is te spreken van 'sociale geneeskunde' voor een deel der geneeskunde, aangezien heel hun taak sociaal is, en ze vragen waar dan eigenlijk de zoogezegde sociale geneeskunde begint en zich afscheidt van de gewone geneeskunde. Daarop antwoorden wij met een wedervraag: zal iemand beweren dat er geen groote menschen bestaan omdat men niet juist kan zeggen aan welken centimeter het verschil begint tusschen groot en klein? (idem tusschen koud en warm, tusschen een gewone ziekte en een levensgevaarlijke ziekte). Zoo zal men ook zeggen van een ziekte dat ze een sociale kwaal is - en van sociale geneeskunde spreken - wanneer de weerslag ervan zich erger doet gevoelen op de geheele gemeenschap en het dan ook passend is dat de gemeenschap er zich meer om bekommert. Het behoort dus wel tot de aanvullende taak van den Staat zich bezig te houden met het behoeden tegen en het bestrijden van sommige ziekten en de financeering hiervan op zich te nemen. Het practisch werk kan echter meestal door lagere instanties gedaan worden.
| |
C. De algemeene en positieve gezondheidszorg.
De staatsgemeenschap moet zich bekommeren om de volksgezondheid, gezien het hooge belang van de gezondheid. Het ligt dus in zijn taak begrepen de werken voor volksgezondheid
| |
| |
aan te moedigen, te helpen, desnoods tot de oprichting bij te dragen, controle uit te oefenen, enz. Dit geldt o.m. voor: kinderwelzijn, medisch schooltoezicht, beroepsoriëntatie, lichamelijke opvoeding, sport, enz.
| |
III. De familiale gezondheidszorg.
A. De familiale Kruiswerken (Wit-Gele Kruis in België en Nederland, en het Groen Kruis in Nederland. Ook 'wijkverpleging' genoemd).
Zoo'n werk is:
1) Een technisch hulpmiddel dat staat tusschen geneesheer en familie om door het bezorgen:
van gediplomeerde hulpkrachten voor de verpleging;
van vertrouwde hulpkrachten voor waakdienst, huishouding, en zoo voorts;
van verdraagbaar materiaal voor de ziekenzorg;
van documentatie over gezonheidsinstellingen;
van lessen over hygiëne, enz., enz.
den dokter te helpen opdat onder zijn leiding en controle zijn voorschriften goed zouden toegepast worden, en om de familie te helpen den zieke thuis degelijk te verzorgen, zoolang het niet noodig is dat hij in een speciale instelling ondergebracht worde.
2) Door het gedurig contact met de families, het geëigend werk, om onder leiding van centrale werken te zorgen:
a) voor hygiënische propaganda;
b) voor onderzoek betreffende sommige kwalen die een grooten weerslag hebben op het algemeen welzijn.
Gezien het belang op gebied van raadgeving (b.v. in zake moederschap) en de zedelijke godsdienstige kwesties die daarmede verband houden, moeten de families het werk kunnen kiezen dat met hun godsdienstige overtuiging strookt. Neutraliteit kan hierin niet bestaan (b.v. in zake raadgevingen). Die werken moeten in groote centrales vereenigd zijn en technisch door één dienst gecontroleerd worden.
Het personeel - vooral dat der verpleegsters-bezoeksters - dat zulke hooge opvoedingstaak met de verplegingstaak vereenigt, moet een hooge opleiding genieten. Nu krijgen de verpleegsters geen algemeene cultuur en geen opvoedkundig onderwijs in de scholen.
| |
B. De huisdokter.
| |
| |
De huisdokter moet de leiding van de gezinsgezondheid in handen hebben. Hij staat bij den zieke, ziet zijn omgeving, kent de levensomstandigheden, het verleden der familie op gebied van gezondheid, enz.
Hij is de aangewezen persoon om eventueel naar de gepaste specialisatie te verwijzen of om in een gecompliceerd geval zich met den zieke te begeven naar een medisch centrum voor een vollediger onderzoek.
De huidige toestand: Vele gezinnen hebben geen huisdokter en nog meer gaan rechtstreeks in bepaalde gevallen naar een specialist. Op den buiten verandert men minder gemakkelijk van dokter en men gaat niet zoo vlug naar een specialist, omdat men daarvoor meestal naar de stad moet. In de stad hebben de volksmenschen veelal geen huisdokter, o.a. omdat ze veel verhuizen. (B.v. voor Brussel, zonder het tweede district, hadden op drie jaar tijd - 1920-21-22 - 225.000 woonstveranderingen plaats op een bevolking van 215.000 inwoners); omdat de volksmenschen buitengewoon wantrouwig zijn en zeer lichtgeloovig voor praatjes voor of tegen den dokter. Op alle stadsmenschen werkt het feit dat men even gemakkelijk bij een specialist kan aanloopen als bij een gewone dokter en dat men wellicht kosten uitschakelt met niet eerst naar een gewone dokter te gaan.
Moest de dokter voor het eerste visiet van hen die bij hem geen fiche hebben, dubbel tarief vragen, dan zouden de menschen minder veranderen; en moest de specialist dubbel tarief vragen voor een eerste bezoek tenzij de zieke komt met een briefje van den huisdokter, die hem reeds onderzocht, dan zouden wellicht minder menschen recht naar een specialist gaan. Maar zoo iets zal wel niet vrijwillig toegepast worden.
| |
IV. De gezondheidsinrichtingen.
A. De groepsgeneeskunde.
Wat de groepsgeneeskunde en de gezondheidscentra betreft: deze kunnen dienst bewijzen wanneer een vollediger onderzoek en een consult van verscheidene specialiteiten over een ingewikkeld geval noodig schijnt, Benevens dat geval zie ik er het speciaal nut niet van in, want de sociale kant der gezondheidszorg heeft minst van al iets te stellen met de administratie van
| |
| |
een hospitaal of een groepeering van specialisten, maar is daarentegen in gepaste handen bij den huisdokter en de Kruiswerken (wijkverpleging), met daarnaast een administratieve dienst van armenzorg (b.v. aanleunend bij den dienst van werkverschaffing).
Waarom weer verpleegsters van uit de gezondheidscentra ter opsporing en onderzoek uitsturen nevens de wijkverpleegsters die ter plaatse zijn en door hun werk reeds van zelf in de families komen? Sommige projecten van reorganisatie schijnen zeer onder den invloed te staan van Brusselsche toestanden (stadshospitalen en dispensaria in samenwerking met den Openbaren Onderstand) en wellicht ook van het project Sand in het plan van den arbeid, maar schijnen me volstrekt niet de beste oplossing en absoluut niet geëigend aan de toestanden buiten de groote steden.
Wat de opwerping betreft dat sommige specialiteiten zulke hooge inrichtingskosten vergen, kunnen we rustig verwijzen naar de hospitalen en klinieken, enz., die, mits eischen van hoogerhand en goede controle, aan de nooden kunnen voldoen zonder dat men van gezondheidscentra moet gewagen. Zooals verscheidene heelmeesters in een ziekenhuis de zelfde operatiezalen gebruiken, zoo kan een soortgelijke organisatie voorzien worden voor de technische inrichting van de specialiteiten.
| |
B. De ziekenhuizen en de speciale inrichtingen.
1) De zieke (of zijn familie) moet vrij kunnen kiezen gezien de vermengde zedelijk-godsdienstige belangen.
2) Een geneeskundige raad zal de directie van iedere instelling bijstaan en er zal schriftelijk nota gehouden worden van zijn voorstellen, of deze al of niet uitgevoerd worden; zoo kunnen de hoogere instanties (cfr. no 3 en 4) gemakkelijker den toestand overzien en eventueel maatregelen treffen.
3) Een centrale technische dienst zal eischen stellen en controle uitoefenen.
4) De federatieve organisatie van instellingen van een zelfde soort moet bevorderd worden: b.v. de federatie der kleine landelijke hospitalen naast de groote stedelijke opdat aan de kleine niet te hooge eischen gesteld worden, zoowel als federatie volgens specialiteit van instelling en federatie volgens godsdienstige overtuiging. Zoo zullen ook iedermaal aan de hoogere
| |
| |
instanties - de federaties met gezag bekleed - klachten kunnen gezonden worden b.v. door den raad der geneesheeren van een instelling. In die federale raden moeten natuurlijk de geneesheeren passend vertegenwoordigd zijn.
5) Daarboven staat de landelijke raad en het corporatief gezag.
6) De armen kiezen vrij de instelling en deze wordt vergoed uit een centrale kas waarin alle ziekenhuizen een bepaald bedrag storten volgens hun belang en inkomen. Want zelfs wanneer, in geval van verplichte ziekteverzekering voor de economisch-zwakken, de gemeenschap de bijdrage betaalt voor de armen, moet wellicht voorzien worden dat de verzekerden zelf toch nog iets - hoe weinig ook - moeten betalen per visiet of per verzorgingsdag in een inrichting, en moet dit voor de armen ook geregeld worden door de gemeenschap.
| |
V. De hoogere leiding.
A. De corporatie voor gezondheidszorg.
Dit zal het organisme zijn dat van het staatsgezag macht ontvangt:
1) Voor de positieve, preventieve en curatieve gezondheidszorg.
2) Voor het oprichten van de noodige geledingen en deze controleert (b.v. orde der geneesheeren, orde der apothekers, enz.).
3) Voor de coördinatie der werken, hun controol, hun aanmoediging, hun steun en hun aanvulling.
Maar dit gezag moet erkennen: het persoonlijk einddoel van den mensch; moet eerbiedigen: de gewettigde godsdienstige overtuiging; moet toelaten: de vrije keus van den geneesheer en van de instelling; moet zelf niet doen wat door lagere instanties kan vervuld worden. Het moet aan den geneesheer de passende waardige plaats geven in de gemeenschap.
| |
B. De Staat.
Het staatsgezag zal zijn aanvullende rol vooral vervullen:
1) Door gezag te geven aan de corporatie der gezondheidszorg.
2) Door zijn sociale wetgeving (arbeidsregeling, loonen, ge- | |
| |
zinspolitiek, enz.) als grondslag waarop de corporatie van de gezondheidszorg kan voortbouwen.
3) Door rechtstreeksche of onrechtstreeksche toelagen.
De Staat mag anderzijds eischen stellen voor het algemeen welzijn zoowel aan personen, families, geneesheeren en hun medewerkers, als aan de corporatie in haar geheel. Maar hij moet evenzeer als de corporatie eerbiedigen: het persoonlijk einddoel van den mensch en wat daarmee samenhangt, en het natuurlijk midden: de familie.
Zoo moge ieder op zijn eigen plaats zijn taak vervullen tem bate der volksgezondheid zonder schade voor de zielen.
|
|