| |
| |
| |
Toezicht op deviezen- en goederenverkeer gedurende de laatste tien jaar
door Ph. van Isacker.
I. Stoornissen in de internationale handelsbetrekkingen na den wereldoorlog.
Aan het overzicht dat we in deze bladzijden hebben samengevat, is niet alleen een retrospectief belang te hechten. De moeilijkheden in het internationaal ruilverkeer gedurende de decade 1930-1940 blijven niet te verwaarloozen aanduidingen voor het herstel van de wereldeconomie na dezen oorlog.
De jaren 1930-1940 dragen, zooals bekend, het kenmerk van een steeds meer ingrijpende inmenging van de overheidsdiensten in de buitenlandsche handelsbetrekkingen: het deviezenverkeer kwam onder staatstoezicht te staan; de invoer, en zelfs de uitvoer der goederen werden aan vergunningen onderworpen of door contingenteeringen beperkt.
De handelspolitiek der laatste tien jaar was aldus dóór-verschillend van deze die vóór den wereldoorlog de uitzonderlijke expansie van de eerste jaren der XXe eeuw heeft verzekerd. Toen gold het beginsel van vrij verkeer der waren en geldverhandelingen. De toltarieven, hoewel hooger dan in de XIXe eeuw, ondergingen den milderenden invloed van de meestbegunstigingsclausule die vrij algemeen in alle handelstraktaten voorkwam.
Niemand zal ontkennen dat, met het vrijheidsregime van vóór 1914, de wereldeconomie, en inzonderheid deze van ons land, het beter hebben gesteld dan met het dirigisme dezer laatste jaren. Doch het ware een al te simplistische opvatting hieruit af te leiden dat, na den oorlog, de landen nu maar onmiddellijk naar het vrijheidsregime moeten terugkeeren.
Regimes van grootere vrijheid en van sterkere staatsinmen- | |
| |
ging hebben elkander in de geschiedenis steeds opgevolgd. Niet het bloote toeval, of zelfs de doctrinale opvattingen van dien tijd, hebben het verleden ingedeeld in tijdperken van vrijheid en tijdperken van dirigisme. In de eerste plaats zijn het de omstandigheden, de economische mogelijkheden, de noodwendigheden van iedere eeuw, die het economisch stelsel van een tijd bepaalden. Men stelt zich geen Staat voor die de buitenlandsche handelsbetrekkingen in alle bijzonderheden zou gaan leiden, wanneer het privaat initiatief zonder stoornissen in- en uitvoer in normale verhoudingen laat verloopen. Maar ook zal gelijk welke Staat op den duur verplicht zijn in te grijpen, waar zonder regeling de welstand van het land bedreigd is.
Wat vóór den wereldoorlog 1914-1918 de verregaande vrijheid in het goederen- en kapitaalverkeer toeliet, is ontegenzeggelijk het economisch en financieel evenwicht dat toen, gansch de wereld door, door geen merkelijke afwijkingen was gestoord.
De voortbrengst en het verbruik der goederen, in de landen die voor onderlingen ruilhandel waren aangewezen, ondergingen een steeds sterkere stijging, maar behielden het evenwicht tusschen vraag en aanbod. De tekorten, die in de handelsbalansen van meerdere voorname industrielanden voorkwamen, werden met de opbrengsten van buitenlandsche geldplaatsingen gecompenseerd; de last en de aflossing van de beleggingen in de jonge landen vonden een tegenwicht in de overschotten van den uitvoer. Krediteurlanden met passieve handelsbalansen stonden veelal in harmonisch evenwicht tegenover debiteurlanden met een ruimen exporthandel.
De wereldoorlog verbrak deze gunstige verhoudingen. Hij stelde, voorloopig althans, een einde aan het evenwicht tusschen de wereldvoortbrengst en het wereldverbruik. Debiteurlanden werden krediteurlanden en omgekeerd, maar het actieve of het passieve karakter van de handelsbalansen van deze landen bleef ongewijzigd.
In onze economische kroniek over de meestbegunstiging hebben we er op gewezen hoezeer, gedurende den oorlog 1914-1918, het productieapparaat van landen die, zooals Japan, buiten de krijgsverrichtingen zijn gebleven, of, zooals de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, slechts laattijdig de wapens opnamen, maar steeds hooger werd opgevoerd. Japan en Amerika waren toen dubbel begunstigd. Niet alleen namen ze de plaats in van
| |
| |
Europa op de overzeesche afzetgebieden van het oude vasteland, maar ook in Europa groeide hun uitvoer aan: de krijgsverrichtingen deden er het verbruik stijgen en verminderden de voortbrengst. Na het herstel der landen die aan oorlogsverwoesting hadden geleden, hernam aldaar de productie haar vroegere mogelijkheden veelal met een meer moderne uitrusting; het verbruik daalde stilaan tot op een nomaal peil en de nieuwe wereld behield al de voortbrengstmiddelen die zij gedurende de vier oorlogsjaren had aangeworven.
Deze nieuwe toestand stelde den wereldhandel niet alleen voor een zwaar gemis aan evenwicht tusschen productie en consumptie, maar bracht ook spoedig stoornis in de handelsstroomingen die een lange traditie, vóór den wereldoorlog, had gevestigd. Veelal verplaatsten zich deze stroomingen in het nadeel van het oude vasteland. Reeds in de eerste jaren na den vrede van Versailles, lezen we in de verslagen van den Volkenbond, dat de Vereenigde Staten en Britsch-Indië minder van Europa en meer van Azië koopen, dat China en Japan een voornaam gedeelte van hun bestellingen van het oude vasteland naar Noord-Amerika hebben verplaatst, dat Australië een minder interessante klant is van Europa, maar een betere klant van Noord-Amerika en Japan; dat, als gevolg hiervan, Britsch-Indië meer bestellingen bekomt van Noord-Amerika en Azië; en China en Japan meer uitvoeren naar de Vereenigde Staten. De Japansche uitvoer namelijk naar Noord-Amerika is van 30 tot 45 p.c. gestegen.
Ook tusschen krediteurlanden met een passieve handelsbalans en debiteurlanden met een actieve handelsbalans, is het voor het goederen- en kapitaalverkeer zoo voordeelig evenwicht verbroken. De Vereenigde Staten van Noord-Amerika b.v. die, vóór 1914, voorname debiteuren waren van Europa en best met de belangen van het oude vasteland hun sterk uitgesproken actieve handelsbalans konden overeenbrengen, werden na Versailles onze krediteuren. Ze behielden hun actieve handelsbalans en hadden daarbij nog het voornaamste gedeelte van den goudvoorraad van de wereld aangeworven.
In Europa zelf was een even storende evolutie in omgekeerden zin voorgekomen. In geen land was dit zoo opvallend als in Duitschland. Vóór den wereldoorlog, moest Duitschland den last dragen van een passieve handelsbalans. Maar die last was
| |
| |
draaglijk. Het Keizerrijk was uitgesproken een krediteuland met niet minder dan 25 milliard RM. in den vreemde geplaatst. Na den oorlog, vinden we Duitschland terug met zijn passieve balans, maar daarbij nog beladen met hoog opgevoerde bauitenlandsche schulden.
De nieuwe toestanden geschapen door een zoo ingrijpende gebeurtenis als de wereldoorlog, konden bezwaarlijk nog het vrijheidsregime van vóór 1914 dulden. Vooral Europa, dat den last van den oorlog had gedragen, zou de economische nadeelen van den naoorlog ondervinden. Een zekere regeling, een tusschenkomen van overheidsmaatregelen in in- en uitvoerhandel was op den duur niet te vermijden. Deze regeling is eerst meer dan tien jaar na den oorlog ontstaan. Dat men ze zoolang heeft uitgesteld, is te begrijpen, maar verklaart ook waarom ze sterker is moeten tusschenkomen en ze ten slotte het vrij stremmend dirigisme der jaren 1930-1940 is geworden.
De vertegenwoordigers der Staten, die te Genève in de eerste jaren na het vredestraktaat op de handelsconferenties bijeenkwamen, lijken wel het minst aan regeling der internationale handelsbetrekkingen te hebben gedacht. Hun besprekingen en conclusies stonden duidelijk in het teeken van het herstel van het vrijheidsregime van vóór '14. Dat is te verklaren. Het vrijheidsregime had de expansie van de eerste jaren der XXe eeuw verzekerd en de verhoogde vraag naar goederen, als gevolg van het herstel van de geteisterde gebieden, liet minder gevoelen hoe zwaar het evenwicht in de buitenlandsche handelsbetrekkingen door den oorlog verbroken was. Niemand voorzag toen hoe terneerdrukkend de economische crisis zou zijn die omstreeks 1930 moest loskomen. Het angstwekkend probleem der oorlogsschulden dat vooral acuut was in Duitschland, kreeg geen oplossing, maar de oplossing er van werd steeds verdaagd door hernieuwingen van leeningen op korten termijn. Men stelde uit zoolang de naakte werkelijkheid niet voor iedereen duidelijk was.
Dit oogenblik kwam omstreeks 1930. De crisis was toen ontstaan in de meeste landen van Europa. De korte termijnen voor de schuldvorderingen werden niet hernieuwd. Een aantal Staten zagen zich verplicht hun economie en hun finantiewezen te beschermen. We treffen bijna geen landen in Europa
| |
| |
of zelfs buiten Europa aan die, een paar jaren later, niet reeds een reeks van dirigistische maatregelen hadden ingevoerd.
De regelingen die men toen trof waren niet overal dezelfde: hoofdzakelijk kan men twee uiteenloopende strekkingen onderscheiden. In een reeks van Staten werd de klemtoon gelegd op het toezicht op de geldverhandelingen; in een andere reeks op het toezicht op het verkeer der goederen. Deviezencontrole eenerzijds, exportvergunningen, contingenteeringen of slechts verhoogde douanerechten anderzijds, zijn maatregelen die de regeeringen niet bij louter toeval of vooral om redenen van doctrinalen aard hebben verkozen. De toestand van ieder land heeft de keus dezer maatregelen opgedrongen.
Waar, zooals bij de latere Asmogendheden, het gevaar niet alleen de nationale productie maar ook het geldwezen bedreigde, werd de deviezencontrole opgericht. Men mocht hiermede voor de beide nooden hulp verwachten. Waar men minder gevaar zag voor het geldwezen, maar meer uitsluitend de nooden van landbouw en nijverheid naar voor kwamen, ging de voorkeur naar het vergunningsstelsel of de contingenteering, zooals in Nederland, Frankrijk en België, of eenvoudig naar verhoogde douanerechten, zooals in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika en in Engeland.
Hoe verrassend het ook moge lijken, het is van uit een Staat die de stevigste economische positie in de wereld had behouden dat de eerste beperkingsmaatregelen zijn uitgegaan. In Juni 1930, werden de toltarieven in de Vereenigde Staten aanzienlijk verhoogd. Het volgend jaar kondigde Duitschland zijn deviezenreglementeering af.
De regeling naar het Duitsche stelsel werd in tal van landen nagevolgd. Het lijkt me niet overbodig de ontwikkeling er van na te gaan.
De eerste maatregel die in Duitschland toepassing vond, ging niet verder dan het opvorderen van de deviezen afkomstig van den Duitschen uitvoerhandel. Deze werden tot de beschikking gesteld van den invoerhandel die er, voor elk zijner vakken, een bepaald procent van bekwam naar een op voorhand vastgesteld referentiejaar.
Doch spoedig bleek het dat deze vrij eenvoudige deviezen-reglementeering onvoldoende was om de steeds meer aangevallen munt te beschermen. De Staat stelde dan de bedragen
| |
| |
aan deviezen vast waarover de invoerders konden beschikken. In 'der neue Plan' van Dr Schacht, van 1934, worden deze bedragen bepaald door den stelregel 'niet meer aankoopen dan men kan betalen'. Maar ook het relatief nut van den aard der aankoopen neemt Dr Schacht in aanmerking. De deviezen dienen in de eerste plaats te gaan naar deze vreemde produkten die voor het land en zijn economie de nuttigste zijn: naar de grondstoffen dus en de voedingswaren. Zoo groeide het eenvoudig stelsel van 1931 uit tot een nauwgezette en uitgebreide reglementeering.
Het valt licht te begrijpen dat tegenover de maatregelen van de landen met gecontroleerde deviezen, de Staten die zich getroffen voelden, niet passief bleven. Onderhandelingen werden aangeknoopt die nieuwsoortige verdragen deden ontstaan. Deze, in vele gevallen, kwaamen de handelsakkoorden volgens de formule van vóór 1914 vervangen.
De eerste vorm dezer verdragen is het eenvoudig clearing-of verrekeningsakkoord. Zijn verschillende uitzichten gaan we verder na. Vanaf 1935 evenwel werden geleidelijk een aantal dezer clearingovereenkomsten door betalings- en wisselakkoorden vervangen.
Bij het uitbreken van den Europeeschen oorlog, in September 1939, had het toezicht op het deviezenverkeer een uitbreiding genomen die niemand wellicht in 1931 had voorzien. Niet minder dan een veertigtal landen over de verschillende werelddeelen verspreid, maar vooral in het oude vasteland, hielden toezicht op de buitenlandsche geldverhandelingen. Tuschen 1 September 1939 en 10 Mei 1940, werd de lijst er van nog aangevuld met een tiental nieuwe Staten; en ook de gebieden naderhand door Duitschland bezet staan thans onder deviezencontrole. Weinige landen, althans in Europa, hebben aldus op dit oogenblik nog het vrije verkeer der kapitalen behouden.
Ook de clearing-, de wissel- en de betalingsakkoorden namen hoe langer hoe meer in aantal toe. Bij den aanvang van 1939 waren er niet minder dan 165 tot stand gebracht. Haast alle landen van het oude en het nieuwe werelddeel, ook deze met nog vrije deviezen, hadden met de landen met gecontroleerde deviezen dergelijke akkoorden afgesloten.
Welke was speciaal de positie door België tegenover deze verscheidene regelingsmaatregelen vóór 10 Mei 1940 ingeno- | |
| |
men? We stellen ons voor deze vraag in de volgende bladzijden zoo volledig mogelijk, hoewel op beknopte wijze, te onderzoeken.
| |
II. Toezicht op het deviezenverkeer.
In de reeks der landen die de controle op het deviezenverkeer vóór den huidigen oorlog hadden ingevoerd, kan men, in verband met de buitenlandsche handelsbetrekkingen van België, twee goed omlijnde groepen onderscheiden: de landen die deze controle hadden in voege gesteld doch met welke België noch clearingakkoord noch betalings- of wisselakkoord had aangegaan; en deze met welke de Belgische regeering wel een of ander van deze overeenkomsten kon afsluiten.
In de eerste groep, veruit de talrijkste, vermelden we alleen de landen die voor den buitenlandschen handel van ons land een aanmerkelijk belang vertoonen en wier aankoopen in België gedurende de goede jaren minstens een honderdtal millioenen bedragen. In dit geval zijn: Brazilië, China, Polen-Dantzig, Denemarken, Japan, Spaansch-Marokko, Tsjecho-Slowakije en Rusland. Voerden verder, tusschen 1 September 1939 en 10 Mei 1940, ook de deviezencontrole in: Groot-Brittannië, Frankrijk, Canada, Egypte en Zweden.
Met een tweede groep van landen met gecontroleerde deviezen sloot België, zooals we het reeds zegden, speciale akkoorden af. Deze akkoorden lijken ons belangerijk genoeg on ze nader te onderzoeken.
Een samenvattende tabel zal de uiteenzetting die hierna volgt duidelijker maken.
Op 10 Mei II. was de stand van België tegenover de landen die met ons deviezenakkoorden hadden aangegaan de volgende:
A. | Clearing-akkoorden:
1. | Bilaterale akkoorden
Chili: 26 Mei 1933, 10 Mei 1937, 22 Juni 1938; |
Turksche Republiek: 31 Mei 1934; |
Griekenland: 6 Juni 1934; |
Italië: 30 Juni 1937. |
|
2. | Betalingsakkoorden met unilaterale clearingafrekening:
Bulgarije: 1 April 1934; |
Hongarije: 15 Juni 1936; |
Roemenië: 24 Juli 1936, 2 September 1938. |
|
|
| |
| |
|
|
B. | Betalingsakkoorden met wederzijdsch toezicht op de handelsbetrekkingen:
Duitschland: 27 Juli 1935, 20 December 1935, 7 November 1936, 21 December 1936; |
Letland: 22 Februari 1936, 31 Januari 1939; |
Joego-Slavië: 26 November 1937; |
Estland: 13 Januari 1938. |
|
C. | Algemeene wisselakkoorden:
Argentinië: 16 Januari 1936; |
Uruguay: 19 Juni 1936; |
Litauen: 2 Maart 1939. |
|
Het algemeen mechanisme van verrekening tusschen twee landen op basis van een clearingakkoord is bekend. In de beide landen storten de invoerders van koopwaren uit het ander land de door hen verschuldigde bedragen op clearingrekeningen bij financieele instellingen door het verrekeningsorganisme aangeduid; de exporteurs van waren naar het ander land worden betaald met dat zelfde geld dat dan weer van de clearingrekeningen afgetrokken wordt. Ten slotte gaat het hier om een verrekening van Staatswege en onder toezicht van den Staat terwijl vóór den wereldoorlog van 1914-1918 de verrekening vrij en langs privaat initiatief voorkwam, en wel op de plaatsen die, zooals Londen, voor het wereldverkeer der goederen het meest in aanmerking kwamen.
De clearingovereenkomsten die België met de hooger vermelde landen had afgesloten waren ofwel bilateraal, ofwel unilateraal of nog zelfstandig. Bij het bilaterale stelsel gebeurde de verrekening door clearingorganismen in de beide landen opgericht. Het unilaterale systeem voorzag de verrekening slechts in een der contracteerende landen - namelijk in België wat onze akkoorden betreft - maar dan onder toezicht van het medecontracteerend land. De zoogenaamde zelfstandige of autonome clearing die ons met Spanje verbond - de eenige van zijn soort - vertoonde nog een ander afwijking. Deze clearing was unilateraal. De verrekening greep alleen in België plaats. Alle importeurs van goederen uit Spanje, in de Belgisch-Luxemburgsche Tolunie gevestigd, hadden hun schuldenbedragen te
| |
| |
storten bij de Nationale Bank te Brussel op een speciale rekening van den Belgisch-Luxemburgschen verrekeningsdienst. Maar de schuldeischers uit de Tolunie die goederen in Spanje verkochten bekwamen tot ontlasting van hun Spaansche debiteuren op de speciale rekening van den verrekeningsdienst eerst dan betaling, wanneer hierover uitdrukkelijk akkoord was gegeven door de Spaansche titularissen van de stortingen door onze landgenooten gedaan. Met het gevolg dat de Spaansche handelaar die goederen in de Tolunie verkocht in Spanje moest afrekenen met een zijner landgenooten, kooper van Belgische goederen, wanneer deze, via de clearingrekening, zijn Belgischen verkooper wou betalen.
Naast deze officieele clearingbewerkingen, die het gros van den ruilhandel tusschen de twee betrokken landen aanbelangen, kan men zich ook private compensatie voorstellen onder partijen die zelf in het ander land hun tegenpartijen hebben gezocht. Maar deze private clearingbewerkingen waren niet steeds krachtens de regeeringsakkoorden geoorloofd. Ze waren namelijk verboden met Spanje, Hongarije en Italië, en ook met Chili in zoover ze den nitratenhandel aanbelangden. Mits vergunning, was private compensatie toegelaten met Griekenland en Turkije. Ze is haast de eenige vorm van handel, geworden in onze verhandelingen met Bulgarije. Met Roemenië waren private clearingbewerkingen wettig, zelfs zonder voorafgaande machtiging.
Het dient hierbij opgemerkt dat de clearingbewerkingen, die reeds op zichzelf het ruilen der goederen kwamen stremmen, veelal in hun beperkende invloeden nog waren versterkt door de bijkomende bepalingen aan de verrekeningsakkoorden toegevoegd. Naast de clearingregeling, was een vergunning noodzakelijk voor import van Belgische goederen in Hongarije er Roemenië. De invoer in Bulgarije en Italië bleef onder contingenteering gesteld. België zelf achtte het noodzakelijk, spijts de clearingovereenkomst, contingenten toe te passen voor import van Turksche koopwaren in de Tolunie.
Wat evenwel vooral den uitvoerhandel van België stremde, waren de bepalingen omtrent de beschikking der deviezen door de Belgisch-Luxemburgsche Unie op de clearingrekeningen gestort. Ongeacht het geval van Spanje, waar praktisch in- en uitvoer met evenwaardige bedragen compenseerden, bekwam
| |
| |
België slechts 100 p.c. compensatie met Griekenland en met Italië. Tegenover Italië moesten 15 p.c. van de Belgische deviezen voorbehouden blijven tot het uitzuiveren van oude Italiaansche schulden in de Tolunie. Met de andere landen hadden we bepaald minder gunstige regelingen.
Turkije had het recht om 30 p.c. van de door de Tolunie in clearing gestorte deviezen tot zijn beschikking te houden. Alleen 70 p.c. dienden tot betaling van Belgischen export. Bulgarije evenzeer beschikte vrij over 30 p.c.; 25 p.c. gingen naar de uitzuiveringsrekening van oude handelsschulden; slechts 45 p.c. naar nieuwe exportzaken. Hongarije behield de helft van onze deviezen vrij.
De Roemeensche en Chileensche rekeningen waren ingedeeld naar den aard der verhandelde koopwaren. Voor de graangewassenrekening met Roemenië was er een speciale en vrij ingewikkelde verdeeling der beschikbare deviezen. Van de deviezen voor andere producten betaald kwam aan België, voor nieuwe exportzaken, slechts 33 p.c. ten goede; het overige werd verdeeld over financieele schulden en oude handelsschulden. Met Chili compenseerde alleen de nitratenrekening 100 p.c.; de andere rekeningen slechts voor een beperkt percentage. Doch praktisch was deze laatste beschikking zonder veel belang, daar België in Chili vrijwel alleen nitraten aankocht.
Zooals we het reeds zagen had, sedert einde 1934, een nieuwe strekking zich in de verdragen omtrent de deviezenregeling voorgedaan. De clearingakkoorden werden stilaan vervangen door de beter aan de nieuwe toestanden aangepaste betalingsakkoorden gesteund op het wederzijdsch toezicht op de handesbetrekkingen.
In grondbeginsel herstelden, krachtens deze akkoorden, de contracteerende landen, binnen vastgestelde perken, het vrije deviezenverkeer in hun handelsrelaties. Evenwel bekwam in compensatie het deviezenzwakke land, door de controle op de ruilbetrekkingen, de mogelijkheid om zijn in- en uitvoerbalans actief te maken of te behouden.
Het is op initiatief van Duitschland dat deze nieuwsoortige formule in de handelsverdragen werd ingewerkt en wel kan hier als eerste voorname toepassing gelden het Duitsch-Engelsch akkoord van 1 November 1934. Naast het vrije deviezenverkeer, werd door de partijen, in het voordeel van Duitsch- | |
| |
land, een handelsbalans in de verhouding van 55 tegenover 100 bedongen. België zelf, zooals blijkt uit de hooger opgegeven tabel, heeft achtereenvolgens betalingsakkoorden afgesloten met Duitschland, Letland, Joego-Slavië en Estland.
De essentieele beschikkingen van deze akkoorden houden verband met de controle op de ruilverhandelingen. De controle is in elk geval kwantitatief, veelal ook kwalitatief. Om het kwalitatief toezicht te verwezenlijken maakt men gebruik van reeds bekende formulen: de contingenteering of de vergunningen. Hierdoor worden bepaalde waren slechts in- of uitgevoerd in een mate die met de algemeene belangen der economie overeen te brengen is. Duitschland en Estland hebben tegenover België in hun betalingsakkoorden het vergunningsysteem behouden; Letland en Joego-Slavië de contingenteering.
Een meer oorspronkelijke formule regelt de kwantitatieve verhouding der handelsrelaties. Een maximumbedrag van in- en uitvoer of een bepaalde verhouding tusschen de leveringen van de beide landen wordt vastgesteld. Binnen deze perken, zijn de beide partijen verbonden om alle voor het handelsverkeer noodige deviezen vrij aan elkander over te dragen. Theoretisch staat aldus op voorhand vast in welke mate een handelsbalans tegenover een bepaald land actief of passief zal zijn.
Van de vier landen met welke België betalingsakkoorden afsloot stond alleen Estland ons een actieve handelsbalans toe en wel in de verhouding van 120 tegenover 100. Met Letland bepaalden wij een uitvoer van 70 p.c. van den Letschen invoer in de Tolunie.
Ietwat meer ingewikkeld waren onze akkoorden met Joego-Slavië en vooral met Duitschland. Als algemeene regel gold, wat Joego-Slavië betreft, een Belgische uitvoer van 80 p.c. van den invoer. Maar van de bedragen, afkomstig van den invoer van zink- en loodertsen, diende een gedeelte overgeschreven naar een geblokkeerde rekening tot aanzuivering van oude Belgische of Luxemburgsche schuldvorderingen.
Duitschland stelde als basisbedrag van het akkoord een uitvoer vast, uit Duitschland naar de Unie, van 14 millioen Rm. per maand. Dat kwam overigens neer op de gemiddelde uitvoerbedragen der vorige maanden. Van de deviezen die door dien uitvoer tot zijn beschikking kwamen moest Duitschland 81% besteden aan de betaling van zijn invoer uit de Unie en 5%
| |
| |
aan de vereffing van oude schulden. Het overige behield Diutschland als vrije deviezen. Speciale regelingen waren voorzien voor de bedragen die de 14 millioen Rm. per maand zouden overtreffen.
De akkoorden met Letland en Duitschland sloten de mogelijkheid van private compensaties niet uit. Vergunning hiertoe was nochtans vanwege de beide partijen vereischt. Ook de voor België passieve verhouding van in- en uitvoer bleef bij de private regelingen gehandhaafd en dit nagenoeg op de basis van het algemeen betalingsakkoord.
Een woord ten slotte over onze drie algemeene wisselakkoorden. Deze komen het dichtst te staan bij het regime van handelsvrijheid. Ze verplichtten tot betaling, zonder eenige wisselrestrictie, van al de koopwaren in het contracteerend land door de Belgisch -Luxemburgsche Tolunie ingevoerd. Praktisch was aldus voor België de deviezencontrole in de landen in kwestie geschorst, waar ze wel bleef bestaan tegenover de andere Staten. Bij zijn wisselakkoord had Argentinië ook verzaakt aan alle goederencontrole; Litauen had de contingenteering behouden en Uruguay de vergunningen. De clausule van meestbegunstiging in zake wisselkoers bekwam België alleen van Argentinië en Uruguay.
| |
III. Controle op het goederenverkeer.
De studie over de deviezencontrole en haar invloed op de internationale handelsbetrekkingen van België, zooals we deze in de vorige bladzijden hebben samengevat, geeft geen volledig beeld van de mogelijkheden die voor onzen buitenlandschen handel in 1940 nog overbleven.
We deden het reeds opmerken, niet alle landen van de beide werelddeelen hadden op 1 September 1939 het toezicht op het deviezenverkeer ingevoerd. En reeks van Staten bleven, zooals België overigens, hun geldverhandelingen ongecontroleerd behouden.
Maar de meesten onder deze Staten hadden andere maatregelen getroffen die de handelsrelaties ook vrij stremmend beïnvloedden. Het toezicht ging niet naar het deviezenverkeer, maar wel naar het goederenverkeer.
| |
| |
Het is ons niet mogelijk een volledig overzicht te geven over de zeer uiteenloopende beperkingen ingevoerd in zake goederenverkeer in al de landen waarmede België handelsrelaties had aangeknoopt. Onze uitvoerhandel had, vóór den huidigen oorlog, vasten voet genomen op haast alle markten van de wereld. Het zal volstaan te blijven bij de markten van werkelijk belang en ook hier onverlet te laten de landen die aan België normaal minder dan 100 millioen uitvoer per jaar verzekerden. Niet eens 5 p.c. van onzen buitenlandschen handel laten we aldus buiten dit onderzoek.
Binnen deze perken, zijn onder de landen met vóór 1 September 1939 ongecontroleerde deviezen te vermelden: Frankrijk, Engeland, Nederland, de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, Zweden, Zwitserland, Britsch-Indië, Belgisch-Congo, Zuid-Afrika, Noorwegen, Finland, Canada, Nederlandsch-Indië, Portugal, Ierland en Australië. De volgorde is deze der belangrijkheid van den uitvoerhandel van België, gemiddeld, gedurende de laatste jaren.
De controle op het goederenverkeer was in deze landen zeer uiteenloopend van aard. De bedoeling was natuurlijk de binnenmarkt te verruimen en den uitvoerhandel op te drijven. Het afsluiten van beperkte groepsakkoorden, waaronder dit van Ottawa alleen tastbare rechtstreeksche resultaten had, en daarnaast exportpremies en andere dumpingmaatregelen, waren de nieuwe middelen om voor den uitvoerhandel breedere afzetmarkten aan te brengen. De devaluatie der munten achtte men evenzeer een gepast wapen om meer doelmatig de binnenmarkt te beschermen als ze een spoorslag moest geven aan den uitvoerhandel. Verhoogde toltarieven, contingenteeringen, verplichte invoervergunningen, zelfs importverbod op sommige waren, gaven aan de nationale productie een voorsprong die lastig door de uitheemsche concurrentie was in te halen. Het zal verder blijken dat in vele landen deze maatregelen even raak doel troffen als de controle op de muntverhandelingen zelf.
De muntontwaarding werd, tusschen de jaren 1930-1940, zonder eenige uitzondering, in min of meer doorgedreven mate, en soms zelfs herhaaldelijk, ingevoerd in al de landen met vrije deviezen die we zooeven hebben opgesomd. Ook nagenoeg al deze landen hebben gedurende dezelfde jaren hun toltarieven verhoogd. Frankrijk, Nederland, Zwitserland, Noorwegen, Fin- | |
| |
land, Nederlandsch-Indië, Portugal, Ierland en Australië contingenteerden daarbij hun invoer, de eenen, zooals Australië, op vrij drastische wijze, de anderen, zooals Portugal, Finland en Noorwegen, naar een minder stremmende opvatting.
Korten tijd na 1930 zijn tal van landen, vooral in Europa, voor hun handel steun gaan zoeken in het onderling afsluiten van beperkte groepsakkoorden met speciale gunsttarieven op tolgebied. Meestal ging het hier om tweederangsstaten die door samenwerking den nadeeligen invloed van de economische politiek van sterkere naburen op hun handelsbetrekkingen zochten te milderen. Aldus zijn de Ouchy- en Osloakkoorden te verklaren, de toenaderingspogingen tusschen Nederland en België, de overeenkomsten onder de Scandinaafsche en de Baltische Staten en ook wel, in Centraal, Europa, de Kleine Entente, in zoover deze, naast politieke betrachtingen, ook economische doeleinden nastreefde.
Tot belangrijke uitkomsten hebben deze pogingen het over het algemeen niet gebracht. Het stelsel van preferente gunsttarieven, buiten het bereik van de algemeene meestbegunstigingsclausule, bekwam in de internationale handelsrechtspraak geen burgerrecht; hoewel dient gezegd dat het voeling zoeken onder kleinere landen in de praktijk de handelsrelaties onder deze landen niet ongunstig heeft beïnvloed. Het toenemen, sedert de Oslogedachte is ontstaan, van de handelsbetrekkingen van België niet Zweden, Noorwegen en Finland, is hiervan een niet waardeloos bewijs.
In één geval kwam een beperkt groepsakkoord op den wereldhandel meer doortastend inwerken en ditmaal de belangen van de landen die buiten het akkoord waren gebleven niet onaanmerkelijk schaden. De Ottawaakkoorden, onder de gebieden van het Britsche Rijk in 1931 afgesloten, hadden, althans voor België, zwaar nadeelige gevolgen. Krachtens deze akkoorden werd in de zoogenaamde Ottawastaten een drievoudig toltarief ingevoerd: een zeer gunstig voorkeurtarief voor de gebieden van het Britsch Imperium; een intermediair tarief voor niet Engelsche landen die van de meestbegunstiging genoten; en verder het algemeen tarief, vrij hoog opgedreven en voor een aantal koopwaren haast prohibitief. Onder de Ottawalanden die met België een druk handelsverkeer hebben
| |
| |
vermelden we: Engeland zelf, Britsch-Indië, Zuid-Afrika, Canada en Australië.
We hebben er reeds de aandacht op gevestigd dat in Juni 1930 de eerste beperkende maatregelen dezer laatste jaren van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika zijn uitgegaan. Een niet onbelangrijke verhooging der toltarieven wees er op dat de Amerikaansche republiek in de noodzakelijkheid was haar binnenmarkt te beschermen. De Vereenigde Staten zijn evenwel deze nieuwe protectionistische richting slechts tot einde 1934 blijven volgen. Het nadeel toegebracht aan de Amerikaansche nijverheid en landbouw door de controlemaatregelen in het oude vasteland drong een koersverandering op. Vandaar de zeer ernstige poging - de eenige van belang gedurende deze laatste jaren - om den wereldhandel tot de formules van vóór 1914 terug te leiden. De Washingtonverdragen, een twintigtal in aantal, volgden elkander geregeld op vanaf 1935 tot in den herfst van 1938. Allen behelsden tastbare verminderingen der toltarieven, niet alleen in de Vereenigde Staten zelf, maar evenzeer in de medecontracteerende landen. De clausule van meestbegunstiging kwam in al deze verdragen voor. Een niet onbelangrijk gedeelte van de wereldmarkt onderging aldus hun milderenden invloed.
De Europeesche oorlog heeft aan deze poging een einde gesteld. Overigens mag men den invloed van de akkoorden van Washington niet overschatten. Het dirigistisch stelsel dat in de jaren 1930-1940 den wereldhandel beheerschte kwam er algemeen genomen niet mede in het gedrang. De landen die met de Vereenigde Staten contracteerden verzaakten niet aan hun deviezencontrole noch aan hun vergunningen en contingenten. Ook Engeland zag van zijn discrimineerende tarieven van Ottawa niet af. Dit wellicht heeft de onderhandelingen met dit land zoolang doen aanslepen.
Het wil ons voorkomen dat de poging van de Vereenigde Staten te vroegtijdig is ontstaan en wel op een oogenblik toen de wereldhandel nog onvoldoende van de gevolgen van de stoornissen van den naoorlog was vrijgemaakt. Grootere handelsvrijheid onderstelt een evenwicht in den wereldhandel dat, in 1935, noch de nieuwe noch vooral de oude landen hadden teruggevonden.
| |
| |
| |
IV. Terugslag op den buitenlandschen handel van Belgie.
Het valt best te begrijpen dat de talrijke en zeer uiteenloopende restrictiemaatregelen die haast alle landen, gedurende de laatste tien jaar, hebben in zwang gebracht, in tastbare mate den Belgischen buitenlandschen handel en speciaal den uitvoerhandel benadeelden.
Vóór den wereldoorlog had België zijn uitvoerhandel opgevoerd tot nagenoeg vier milliard goudfrank (3.951 millioen in 1912; 3.716 millioen in 1913), en zijn totalen buitenlandschen handel tot negen milliard (8.909 millioen in 1912; 8.766 millioen het volgende jaar). De bedragen van vóór 1914 werden, na den oorlog, slechts overtroffen gedurende de korte voorspoedsjaren die onmiddellijk de crisis van 1930-1935 voorafgingen.
Als recordjaar geldt 1929, met een uitvoer van 4.466 millioen goudfrank en een totale omzet van 9.450 millioen. Deze cijfers mogen evenwel tot geen verkeerde voorstelling leiden. Vóór de inzinking van 1930, waren de prijzen abnormaal gestegen en de vergelijking met de toestanden van vóór 1914 is vrij moeilijk.
Tusschen 1930 en 1940, daalde de buitenlandsche handel van België tot op een veel lager peil. In 1937, het voordeeligste jaar na 1930, bedroeg de uitvoer van ons land niet meer dan 2.569 millioen goudfrank en de invoer 2.790 millioen. Ook hier behoeft men rekening te houden met het prijzenverschil en ditmaal met een uitgesproken inzinking tegenover 1914 en vooral tegenover 1929. Niettemin is het ontwijfelbaar dat onze buitenlandsche handel op een veel lager niveau was gedaald.
In welke mate de verschillende beperkingsmaatregelen, die we in de vorige bladzijden hebben onderzocht, ieder afzonderlijk beschouwd, tot de inzinking hebben bijgedragen is, naar ons voorkomt, moeilijk uit te maken. Deviezencontrole zonder clearing-, betaling- of wisselakkoorden lijkt bij eerste zicht een moeilijker toestand voor den ruilhandel in het leven te roepen dan een zelfde controle verzacht door passende overeenkomsten. Contingenteeringen of vergunningen acht men algemeen minder bezwarend dan toezicht op de wisselverhandelingen. En ten slotte gaan verhoogde toltarieven, zelfs verscherpt door muntdevaluaties en beperkte groepsakkoorden, als de meest liberale maatregelen door die men sedert 1930 heeft toegepast.
| |
| |
In werkelijkheid komen de feiten veelal dergelijke zuiver theoretische opvatting tegenspreken. Het vraagstuk van de betrekkingen van een land met zijn buitenlandsche markten is te complex dan dat een zelfde stremmende maatregel noodzakelijk overal dezelfde nadeelige gevolgen zou aanbrengen. Stevig gevestigde handelsrelaties weerstaan een aanval beter dan toevallige of nog recente ruilverhandelingen. Waar, om den aard van hun wederzijdsche productie, markten op elkander zijn aangewezen, zullen meer restrictieve middelen minder stremmen dan zachtere maatregelen tegenover landen die elkander in economisch opzicht niet aanvullen. Overigens, veel hangt af van de wijze van toepassing van de verschillende stelsels. Een nauwgezet onderzoek van de ontwikkeling van den Belgischen buitenlandschen handel sedert 1930 wijst uit dat geen vaste regel te bepalen is om de betrekkelijke schade te meten van de onderscheiden controlestelsels dezer laatste tien jaar.
Gaan we b.v. de handelsrelaties van België na met de landen die tot aanpassing van hun wisselcontrole geen speciale akkoorden hadden in zwang gebracht. Theoretisch zouden we hier den meest nadeeligen terugslag moeten vaststellen. En nochtans, alleen in het geval van Denemarken waren de gevolgen van deze handelspolitiek voor België werkelijk nadeelig. De invoer van Deensche waren in België steeg tot bedragen die vijf maal hooger zijn dan tien jaar te voren en onze uitvoer schrompelde in met 50 p.c., hoewel de Belgische handelsbalans met Denemarken voor ons nog steeds lichtjes actief bleef. Deze evolutie is te verklaren. De landbouwcrisis in Denemarken die reeds kort na 1930 zware sociale troebelen liet voorzien, verplichtte de Deensche regeering tot het invoeren van een ruilhandel, met 100 p.c. compensatie, van Deensche agrarische waren tegen uitheemsche industriefabrikaten. Landen met een zoo uitgesproken actieve handelsbalans als België werden hierdoor natuurlijk het zwaarst getroffen.
Tegenover de andere landen met gecontroleerde deviezen heeft het den Belgischen handel heelemaal niet geschaad dat geen clearing- of wisselakkoorden tot stand kwamen. De in- en uitvoerhandel van België, na de deviezencontrole, bleef vrij goed gehandhaafd met Brazilië en nam in sterk stijgende mate toe met Rusland, China, Polen en Dantzig, Japan, Tsjechoslowakije
| |
| |
en Spaansch-Marokko. Wellicht juist daarom heeft men van Belgische zijde verwaarloosd voor een of ander clearing- of wisselregeling te onderhandelen.
Overigens hebben de clearingakkoorden niet altijd de verhoopte bevredigende resultaten gegeven. Dat was alleen het geval met Spanje, Hongarije en vooral met Roemenië dat, na zijn verrekeningsovereenkomst, zijn aankoopen in België meer dan verdubbelde. Elders, tegenover Italië, Chili, Griekenland, Turkije en Bulgarije, bracht de clearing geen herleving noch aan den invoer noch aan den uitvoer. De schadelijke gevolgen van de wisselcontrole bleven voor de beide partijen onveranderd en de handelsrelaties behielden, vergeleken met de toestanden van vóór 1930, een bijzonder laag niveau.
Een gunstiger oordeel verdienen de betalingsakkoorden met wederzijdsch toezicht op de handelsbetrekkingen. Deze akkoorden zijn trouwens veelal, na ongunstige bevindingen, de clearingakkoorden komen vervangen. Men mag ze dan ook beschouwen als beter aangepast aan den nieuwen toestand uit de wisselcontrole gesproten. In elk geval, na de wisselovereenkomsten met Estland en Joego-Slavië steeg de uitvoer van België tot bedragen die ruim 100 p.c. hooger waren dan gedurende de voorspoedsjaren van vóór 1930. Ook de invoer bleef gunstige verhoudingen behouden. Letland, na zijn wisselakkoord, zag zijn uitvoer naar België achteruit loopen, maar onze uitvoer nam toe.
Het voornaamste wisselakkoord heeft België met Duitschland afgesloten. Het is bekend dat de vroegere deviezenmaatregelen van 1931 den Belgischen uitvoerhandel naar Duitschland zeer hadden geschaad. Tusschen 1932 en 1935, daalde onze export naar het Reich tot gemiddeld 1.500 millioen frank per jaar, tegenover ruim vier milliard in 1927 en 1928. Ook de Duitsche invoer in België, hoewel in mindere mate, was geslonken. De wisselakkoorden van 1935 en 1936 hebben den toestand der voorspoedsjaren niet hersteld. Toch mogen hun gevolgen als gunstig worden geacht. Na de overeenkomsten, steeg de invoer van Duitschland in België gemiddeld met 15 p.c. en de uitvoer van België naar Duitschland met 55 p.c.
De deviezenakkoorden daarentegen hadden niet allen de voordeelige gevolgen die men bij eerste zicht er van kon ver- | |
| |
wachten. Zooals men weet, bekwam België, krachtens deze akkoorden alle deviezen vereischt om zijn uitvoer te betalen. Evenwel alleen de overeenkomst met Argentinië herstelde ten volle den zeer vervallen uitvoerhandel van België op het peil van vóór 1930. De deviezenafspraak niet Uruguay gaf slechts een lichte en vergankelijke herleving van enkele maanden. Met Litauen contracteerde België eerst in Maart 1939; de eerste gevolgen van het akkoord waren niet aanmoedigend; maar de tijd van toepassing is te kort geweest om een oordeel toe te laten.
Dit alles is te verklaren. Alle deviezen bekomen die vereischt worden voor de betaling van den uitvoer, is natuurlijk een factor van waarde, wanneer anderzijds door andere maatregelen de handel niet wordt gestremd. Argentinië had, bij zijn akkoord, van ieder toepassing van contingenten of vergunningen afgezien; Uruguay en Litauen niet. Vandaar, zonder twijfel, de verschillende uitkomsten.
Onderzoeken we thans de gevolgen van de goederencontrole. Het vergunningen- of contingenteeringsstelsel, zooals bekend, treffen we aan in Frankrijk, Nederland, Zwitserland, Noorwegen, Finland, Nederlandsch-Indië, Portugal en Ierland. In deze landen bestond er vóór 1 September 1939 geen deviezenregeling; maar het goederentoezicht, hoewel in grondbeginsel hetzelfde, was in al deze landen in zijn toepassing zeer verschillend. Hier werd het doorgevoerd met drastische strengheid; elders met haast onschadelijke mildheid. Weerom kan van een algemeen oordeel over de gevolgen geen spraak zijn.
Het sterkst heeft de Belgische handel ingeboet in zijn relaties met Nederlandsch-Indië en Ierland. Hoewel onze aankoopen in deze landen toenamen, verwijderden scherpe contingenteeringen onze uitvoerders steeds meer van deze markten. Daarentegen in Zwitserland, Noorwegen, Finland en Portugal nam, spijts de contingenteering, de Belgische uitvoer toe en steeg hij zelfs tot op een merkelijk hooger peil dan vóór de wereldcrisis van 1930-1935. Aan de invoerzijde, behalve wat Finland betreft, was ook de evolutie eerder gunstig.
Belangrijke landen voor de Belgische handelsbalans zijn Nederland en Frankrijk. We mogen vaststellen dat, in de Nederlandsch-Belgische handelsrelaties, de vergunningen- en contingenteeringsschikkingen aan de beide zijden niet mild waren.
| |
| |
Maar de drang naar economische toenadering die door de niet officieele Permanente Economische Commissie werd aangekweekt heeft veel scherpe hoeken van de regeeringsmaatregelen afgerond. Het gevolg er van was gunstiger voor België dan voor Nederland, maar toch voor geen van de beide partijen beslist nadeelig. De Belgisch-Nederlandsche handelsbalans, vrijwel in evenwicht vóór 1930, sloeg over tot een voor België batige balans, dank zij het behoud van de bedragen van den Belgischen uitvoer en een zeker terugloopen van deze van den Nederlandschen uitvoer. Het wil ons voorkomen dat deze evolutie door den economischen toestand der beide landen te verklaren is: de Belgische economie kon meer bezwaarlijk de Nederlandsche agrarische produkten blijven opnemen dan wel de Nederlandsche economie de fabrikaten der Belgische nijverheid.
Wat Frankrijk aangaat, heeft België van de contingenteeringen minder geleden, maar veel meer van de jongste muntdevaluaties. Inderdaad tot in 1937 evolueert vooral onze uitvoerhandel naar Frankrijk op vrij gunstige wijze. Natuurlijk heeft de wereldcrisis na 1930 ook de Fransch-Belgische handelsrelaties terneergedrukt, maar spoedig, na de herleving van 1935, kwam het herstel en de uitvoer van België naar Frankrijk steeg opnieuw, zelfs merkelijk hooger dan vóór de crisis. Alleen na 1937 wordt men depressie gewaar ten gevolge der dispariteit tusschen de Belgische en Fransche munten.
Nog slechts van weinig landen behoeven we te spreken om dit overzicht volledig te maken. Uitzonderlijk hebben enkele Staten - de meeste Ottawalanden namelijk, de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, Zweden, Belgisch-Congo en Egypte - geen andere beperkingsmaatregelen ingevoerd, dan een min of meer verregaande aanvulling of verhooging van hun toltarieven. En nochtans, ook hier stellen we voor den Belgische handel uiteenloopende gevolgen vast.
Onze betrekkingen met Zweden vertoonen de meest aanmoedigende ontwikkeling. Nog op den vooravond van den Europeeschen oorlog, was de uitvoer van België naar Zweden steeds in stijgende lijn met bedragen die drie tot vier maal hooger waren dan vóór 1930. Daarentegen in Belgisch-Congo en Egypte bleef onze export na de crisis gedrukt, hoewel onze aankoopen in de Kolonie sommen bereikten die het verleden nooit had gekend. België onderging in Congo den invloed van
| |
| |
de vreemde concurrentie die aldaar met alle middelen afzet zocht. De akte van Berlijn stelt, zooals bekend is, de deur voor alle landen in onze Kolonie even wijd open.
In de Vereenigde Staten van Noord-Amerika ondervond België eerst al de nadeelige gevolgen van de tarievenverhooging van 1930, maar ook later den gunstigen invloed van ons Washingtonakkoord van 1935. Nochtans was hiermede het verlies niet volledig hersteld.
Ten slotte een woord over de Ottawaverdragen. Weerom, hoewel het hier gaat om een zelfde stelsel met vrijwel overal eenzelfde toepassing, kan van eenvormige gevolgen geen kwestie zijn. In Zuid-Afrika nam de Belgische uitvoerhandel toe; in Australië, spijts drastische contingenteeringen, bleef hij op peil, met, zooals ten allen tijde, een voor België zeer passieve handelsbalans. Daarentegen in Britsch-Indië en vooral in Engeland zelf, droegen we al de gevolgen van deze nieuwsoortige afzonderingspolitiek. Na de Ottawaverdragen, viel plots en zonder overgang, de uitvoer van België naar Engeland van meer dan vijf milliard per jaar op nagenoeg twee milliard; en haast even scherp daalde de Engelsche uitvoer. Gelijktijdig met het Ottawaakkoord, werd het pond gedevalueerd en stegen de toltarieven. Het samenvoegen van deze drie ingrijpende maatregelen verklaart ten volle de zware gevolgen. In weinige landen heeft België zijn uitvoerhandel zoo gevoelig zien achteruitgaan als in het land dat vóór 1930 onbetwist zijn eerste exportmarkt was geworden.
| |
V. Besluit
De toezichtsmaatregelen op de geldverhandelingen en op het goederenverkeer der tien laatste jaren, hebben ontegenzeggelijk den Belgischen buitenlandschen handel zwaar geschaad. Ons land heeft blijken gegeven van een meer dan gewone aanpassingskracht, maar kon niet beletten dat op tal van markten zijn uitvoer gevoelig achteruitliep.
Het hoeft niet gezegd dat buiten onze grenzen even ontmoedigende bevindingen gedaan werden. De buitengewone maatregelen, die men noodgedwongen haast overal in zwang bracht, zijn hiervan een bewijs. De wereldhandel gedurende de periode
| |
| |
1930-1940 daalde algemeen en niet de minste heropleving was op den vooravond van den huidigen oorlog op te merken. Sociale moeilijkheden - en vooral een hoog peil van werkloosheid - waren hiervan het gevolg.
In de eerste plaats in de wereldoorlog aansprakelijk voor de naoorlogsche stoornissen op economisch en sociaal gebied, maar daarnaast ook de wijze waarop de natiën de naoorlogsche problemen hebben opgevat. Op de vredesonderhandelingen werden de politieke problemen te uitsluitend op het voorplan gebracht. De economische vraagstukken bleven onopgelost of werden niet eens in aanmerking genomen. Men handelde alsof de economische verhoudingen tusschen de landen ongewijzigd waren gebleven, alsof, na het herstel van de oorlogsrampen, de ontwikkeling der handelsrelaties ongestoord zooals voorheen moest hernemen.
Aan uitzonderlijke maatregelen om het gestoorde evenwicht geleidelijk te herstellen dacht haast geen enkele regeering. Zooals in deze bijdrage reeds werd gezegd, prezen de vertegenwoordigers der Staten op de handelsconferenties veelal een spoedig terugkeeren aan - zonder voldoenden overgang - tot de regelen en de gebruiken van vóór 1914.
Deze verkeerde opvatting is een eerste oorzaak van de zwaardere stoornissen die tien jaar later niet meer te vermijden waren. Wanneer dan, na 1930, in de meeste landen de controle op het handelsverkeer in een snel tempo werd toegepast, hebben talrijke regeeringen eerder van overhaasting blijk gegeven. Zonder ordening trof men de meest uiteenloopende en vaak de meest tegenstrijdige maatregelen. Het volstaat na te gaan tegenover welk ingewikkeld stel van verordeningen en beschikkingen de Belgische buitenlandsche handel korten tijd vóór den huidigen oorlog geplaatst was, - en zich tevens voor te stellen dat nagenoeg al de landen van de wereld met dezelfde problemen hadden af te rekenen, - om in te zien dat ten gevolge van een totaal gemis aan eenvormigheid in het stelsel van controle, nog moeilijk van eenigszins vaste en blijvende handelsrelaties spraak kon zijn.
En ten slotte mag men aan het ordeloos dirigisme der jaren 1930-1940 verwijten dat geen of weinig mogelijkheden open bleven om tot meer normale toestanden terug te keeren. Vele landen hadden hun stelsel van controle zoo ingericht dat
| |
| |
ze steeds verplicht waren dieper in te grijpen. Men kan, na 1930, op weinig pogingen wijzen om een basis van gezonden ruilhandel tusschen de naties te herstellen.
De Europeesche oorlog heeft België voor nieuwe toestanden geplaatst. Sedert 10 Mei zijn de meeste van onze buitenlandsche handelsbetrekkingen afgesneden. De deviezencontrole kwam tot stand. De clearing-, betaling- en wisselakkoorden van vroeger vervielen. Nieuwe overeenkomsten werden aangegaan, ditmaal aangepast aan den oorlogstoestand. Hun basis is de clearing of verrekening, maar niet meer de verrekening tusschen slechts twee landen. De oorlogsverrekeningsakkoorden zijn aangelegd op driehoeksverkeer. Dit is geen nieuwigheid, vermits reeds vóór dezen oorlog, multilaterale clearingen werden afgesloten tusschen Duitschland, Griekenland en Roemenië eenerzijds, Italië, Oostenrijk en Hongarije anderzijds.
Na den oorlog zullen opnieuw de landen van Europa en van de andere werelddeelen voor het vraagstuk komen te staan van het herstellen van normale handelsbetrekkingen tusschen de volkeren. Evenmin als na den wereldoorlog, mag, na dezen oorlog, worden verwacht, dat zonder eenige regeling het ruilen van goederen onder de naties normaal zal hernemen. De oorzaken van stoornis die na den vrede van Versailles het evenwicht in den wereldhandel hebben verbroken zijn thans weerom aanwezig. Wellicht nog in veel sterker mate dan voorheen. Voor een terugkeer tot een regime van vrijhandel zal in afzienbaren tijd de mogelijkheid niet bestaan.
Vrijhandel nochtans is te verkiezen boven gecontroleerde en gedirigeerde economie. Doch vrijhandel is alleen mogelijk wanneer de verhoudingen normaal zijn en de wereldhandel zijn evenwicht heeft teruggevonden. Zonder regeling de ruilbetrekkingen tusschen de naties laten verloopen, na jaren van uitputting en zware stoornis, kan de oorzaak worden van niet herstelbare mistoestanden. Regeling zal in de eerstkomende jaren geboden zijn.
Laat ons verhopen dat na dezen oorlog de naties niet andermaal in de misgrepen van de jaren na den wereldoorlog zullen hervallen. De eerste zorgen van de aanstaande vredesconferentie moeten gaan naar de economische nooden der volkeren. Onmiddellijk en niet na een uitstel van lange jaren, dient regeling tot stand te komen. Hoe meer organisch, hoe meer samengeordend
| |
| |
de toekomstige regeling zal zijn, hoe sneller ook ze de oorlogsrampen zal helpen herstellen. Mocht de orde die zal worden ingevoerd het terugkeeren tot grootere vrijheid in de handelsbetrekkingen voorbereiden en inleiden. Zoo zal ze, meenen we, van de menschheid een grooteren dienst bewijzen dan indien zij op een blijvend voortbestaan van het dirigisme aanstuurt.
|
|