| |
| |
| |
Kunstkroniek
Het altaar van den Zoeten Naam Jesus in de St. Pauluskerk te Antwerpen
door Ad. Jansen.
Herhaaldelijk vestigden wij de aandacht op het belang en de noodzakelijkheid van de archiefopzoekingen, ten einde bepaalde gegevens te verzamelen betreffende onze beeldhouwers. Tot dit besluit komt eveneens de h. Frans Baudouin in zijn 'Kantteekeningen bij een artikel van een Duitsch Kunsthistoricus', verschenen in het dagblad 'Volk en Staat' van 13 en 14 October II. Bedoeld wordt de bijdrage van Dr. Martin Konrad in 'Brüsseler Zeitung' van 21 September onder den titel: 'Die Rubens-altäre des Hans Van Mildert. Ein Heinweis auf lange vergessene deutsch-flaemische Kunstbeziehnungen'. Een der afbeeldingen bij dit opstel gevoegd, stelt het nu nog bestaande altaar van den Zoeten Naam Jesus voor, eertijds het H. Sacramentsaltaar, in de St. Pauluskerk te Antwerpen, met het volgende onderschrift: 'Der von Hans van Mildert 1614 begonnene Altar der Sakramentskapelle in der Antwerpener St. Pauluskirche. Dieser ist einen der wenigen Altäre, in denen sich heute noch das von Rubens unmittelbar nach der Ruekkehr aus Italien gemalte Bild einer “Versammlung von Kirchenlehrern” befindet'. Dr. M. Konrad meent dus het altaar te moeten toeschrijven aan den te Koningsbergen geboren beeldhouwer Hans Van Mildert, die in 1614 het werk zou begonnen hebben. Hierbij nu maakte de h. Baudouin de volgende kantteekening: 'Het zou interessant geweest zijn moest schrijver duidelijker het aandeel van Van Mildert in het Sakramentsaltaar der St. Pauluskerk bepaald hebben. Gewoonlijk wordt het immers aan H.F. Verbruggen (1659) toegeschreven.
| |
[pagina t.o. 56]
[p. t.o. 56] | |
Altaar van den Zoeten Naam Jezus in de St Pauluskerk te Antwerpen
| |
[pagina t.o. 57]
[p. t.o. 57] | |
P. Verbruggen. Tuin in de St Pauluskerk te Antwerpen
| |
| |
Doch, voltooide Verbruggen het naar Hans Van Mildert's plannen? Het ware interessant geweest dit eens en voor goed te vernemen'.
En de schrijver besluit: 'Uit deze enkele opmerkingen blijkt, dat het noodzakelijk is, dat voor de studie van de Vlaamsche beeldhouwkunst meer archiefbronnen worden nagegaan......'
Daar wij bij onze opzoekingen naar gegevens over den Antwerpschen beeldhouwer Peeter Verbruggen den Oude, het contract voor het hier bedoelde altaar op het stadsarchief van Antwerpen terug vonden, willen wij hier de vraag van den h. Baudouin beantwoorden: Wie richtte het altaar op van den Zoeten Naam Jesus?
Vooreerst weze eraan herinnerd dat het archief van de Dominicanen, die de St. Pauluskerk lieten bouwen, verloren gegaan is; gelukkig nochtans werden de rekeningen van de broederschap van den Zoeten Naam Jesus geraadpleegd en gedeeltelijk afgeschreven door de HH. Rombouts en Van Lerius, die er belangrijke deelen van overdrukten in: 'De Liggeren en andere historische Archieven der Antwerpsche Sint Lucasgilde'. Naar dit werk, dat de h. Baudouin blijkbaar verwaarloosd heeft te raadplegen, zullen wij ook enkele malen verwijzen; ook enkele data betreffende Hans Van Mildert zijn daar te vinden.
De rekeningen van de hierboven aangehaalde broederschap vangen aan op 6 Augustus 1613. Drie jaar later, op 24 Juli 1616 werd een inventaris opgemaakt 'van de ornamenten ende meublen toebehoirende de Cappelle van den H. Sueten Naem Jhesus en den H. Sacramente, binnen de kercke van den Predickheeren alhier......' In dit belangrijk stuk wordt niet alleen melding gemaakt van het altaar, maar zelfs een bondige beschrijving gegeven:
'Den Altaer van houtwerck mette figuren van Sint Thomas van Aquinen ende Sint Hiacintus, over weder syden. Ende daer boven oppe den Sueten Naem Jesus, mette figuren van Ste. Peeter ende Pauwels ende twee hout gesneden Engelen knielende. Als noch daer boven twee houte gesneden vliegende Engelen. Alles affgeset ende vergult synde. Ende in 't voorschreven houtwerck, boven den Altaer is Een constich stuck schildertje van
| |
| |
de realityt van den Heyligen Sacramente, geschildert by mynheer Peeter Paulo Rubbens. Ende onder, in 't pedistael, over weder syden van den Altaer, de figuren van Moyses ende Aron, bij den voorschreven Mynheer Peeter Paulo Rubbens gemaect.'
Daar hebben wij dus een beschrijving van het altaar zooals het er uitzag in 1616. Het altaar, dat nu nog prijkt in de St. Pauluskerk en dat in 'Brüsseler Zeitung' afgebeeld werd, beantwoordt geenszins aan deze beschrijving. Vooreerst is het huidige altaar geheel in marmer opgetrokken, terwijl de inventaris duidelijk zegt 'den altaer van houtwerck'. Beelden van de HH. Petrus, Paulus, Thomas van Aquino en Hyacinthus komen er niet voor; weliswaar bemerkt men aan weerszijden van het huidige altaar twee borstbeelden in bas-relief: aan den evangeliekant, dit van den H. Thomas van Aquino, met zijn attributen: de zon op de borst en een duif op den schouder. Het andere borstbeeld stelt echter niet den H. Hyacinthus voor, maar wel den H. Bernardus van Sienna, den verspreider van de devotie tot den H. Naam Jesus; hij draagt het monogram I.H.S. op de borst. Verder vermeldt de inventaris 'twee hout gesneden Engelen knielende' en nog 'twee hout gesneden vliegende Engelen.' De laatste bestaan niet, wel zijn er twee knielende engelen; zij zijn evenwel niet in hout, maar in marmer. Eindelijk als bekroning van het huidige altaar, vinden wij in een nis het beeld van het Kind Jesus met het Kruis in de linker hand en staande op een wereldbol; daarboven een glorie met het monogram I.H.S. Deze bekroning wordt in den inventaris niet vermeld.
Wij besluiten dus dat het altaar, hetwelk in 1616 in de St. Pauluskerk stond, niet het huidige is. Wie nu dit eerste altaar ontwierp en opbouwde meldt de inventaris spijtig genoeg niet. Was het misschien Hans Van Mildert? Mogelijk; immers deze beeldhouwer komt meermalen voor in de rekeningen van de broederschap. In 1614 werd hij belast met het oprichten van den tuin of afsluiting van dezelfde kapel; het werk was voltooid in 1616. (Zie hierover: Liggeren, 1ste deel, bl. 461). Later nog, in 1636, vermelden de rekeningen een betaling van 126 gulden aan denzelfden beeldhouwer; ook deze betaling gold den tuin. (Bijzonderheden over deze laatste betaling vindt men in Jaarboek van den Oudheidkundigen Kring van Antwer- | |
| |
pen 1938, onder den titel: 'Het Gestoelte van den Zoeten Naam Jesus en de Tuinen in de St. Pauluskerk te Antwerpen.')
Bepaalde gegevens betreffende den ontwerper en den uitvoerder van het eerste altaar ontbreken. Al is het nu niet onmogelijk dat het aan Van Mildert werd aanbesteed, toch durven wij zulks betwijfelen. Weliswaar vermeldt Papebrochius (Synopsis Annalium Antverpiensium, bl. 35): '1619. - Erigitur apud Praedicatores altare et confraternitas nominis Jesu.' Wat de datum betreft, vergist zich de geleerde schrijver, én de rekeningen én de inventaris zijn er om het te bewijzen. Het woord 'erigitur' zou echter wel een aanduiding kunnen bevatten. Beteekent het dat bij de stichting van de broederschap in 1613-14 in de kapel, die aan de nieuwe broederschap werd afgestaan door de Predikheeren, reeds een altaar bestond, - zooals het trouwens waarschijnlijk is, - en dat dit altaar toen 'opgericht' werd als altaar van den Zoeten Naam Jesus, dan is de toeschrijving aan Van Mildert weinig waarschijnlijk, daar deze beeldhouwer voor het eerst in Antwerpen vermeld wordt in 1610. (Op dezen datum komen we nog even terug.) Beteekent 'erigitur' daarentegen dat het altaar werd opgebouwd, bij de stichting van de broederschap in 1614 (niet 1619), dan is het niet onmogelijk dat Hans tevens de ontwerper en de uitvoerder is. Maar in dit geval hoe dan uitgelegd dat de rekeningen dit niet vermelden? Of berust de toeschrijving aan Van Mildert op een vergissing? Vergissingen van dien aard, voornamelijk wanneer bepaalde gegevens ontbreken, komen wel meer voor; zoo werd het Gestoelte van den Zoeten Naam Jesus aan Erasmus Quellien toegeschreven, waar het archiefstuk, waarop de toeschrijving berustte, duidelijk den tuin vermeldt.
De h. Baudouin vergist zich waar hij meent dat Hans Van Mildert zich eerst in 1628 te Antwerpen vestigde. De inschrijving van den beeldhouwer als vrijmeester in het Antwerpsch Sint Lucasgild wordt in de Liggeren vermeld in 1610 (1ste deel, bl. 461). Twee jaar later, in 1612, treedt Hans in het huwelijk met Elisabeth Wayens; de plechtigheid had plaats in de Antwerpsche O.L. Vrouwkerk; in dezelfde kerk werden zijn drie eerste kinderen gedoopt. Bewijsstukken en verdere gegevens omtrent deze periode van den kunstenaar zijn te vinden in de studie over Hans Van Mildert van de hand van Dr. Is. Leys- | |
| |
sens. (Hs.Bibliotheek van het Kunsthistorische Instituut te Gent).
Wat er nu met dit eerste altaar gebeurde, weten wij door de aanteekeningen in de rekeningen van de broederschap. Toen een nieuw altaar werd opgericht in 1654, werd het oude verkocht aan den aannemer van het werk. Ook wordt er melding gemaakt van den naam van den kunstenaar die het nieuwe altaar oprichtte; het is namelijk Peeter Verbruggen de Oude, dus niet dezes zoon Hendrik Franciscus Verbruggen, zooals de h. Baudouin meent. Trouwens, Hendrik Franciscus werd geboren hetzelfde jaar als de aanbesteding geschiedde.
Daarenboven ontdekten wij op het Stadsarchief te Antwerpen het contract dat de Paters Predikheeren afsloten met Peeter Verbruggen. Wij zullen hier slechts de belangrijkste punten uit dit contract aanhalen; in zijn geheel hopen wij het te publiceeren in een studie aan dezen kunstenaar gewijd.
De overeenkomst werd door beide partijen voor notaris geteekend op 25 September 1654. Het meldt dat Peeter Verbruggen 'aengenomen heeft te maecken een marboren oxael in de kercke van de Predicheeren voorscreven met twee aultaeren annexe, midtsgaders eenen marboren aultaar in de capelle van den Soeten Naem Jhesus aldaer in conformiteyt van de modellen daeraff gemaect...' Dus wordt hem niet alleen het altaar van den Zoeten Naam Jesus (ook Altaar van het H. Sacrament genoemd) aanbesteed, maar tevens een hoogzaal met twee altaren, het een gewijd aan den H. Dominicus, het andere aan het H. Kruis. In het geheel dus drie altaren.
De aanbesteding beliep 18.000 gulden; over het altaar, dat ons hier aanbelangt, vernemen wij verder nog: 'Raeckende den aultaer van den Soeten Naem Jhesus sal moeten wesen van de grootte ende materialen conform den aultaer van Onse Lieve Vrouwe aldaer, doch verandert dat hi bequaem is voor de capelle van den Soeten Naem Jhesus, oock volgende de modelle vuytgenomen dat d'onderste pedestalen sullen syn van swerten marmer ende int bovenste eene niche met eenen Jhesus daartoe ten naesten bij accorderende aen de voors. aultaer van Onse Lieve Vrouwe in plaetse vant gene in de modelle staet dan hebben de Paters Predicheeren alnoch henne keuse om deen oft dander te kiesen, welck oxael....'
Het bestaande H. Sacramentaltaar en den tuin van de kapel
| |
| |
van den Zoeten Naam, dit laatste een werk van Mildert, moet Peeter Verbruggen overnemen voor de som van 2.500 gulden, het schilderij niet inbegrepen. Het altaar moet geplaatst zijn binnen de drie jaar en zoo de beeldhouwer in gebreke blijft zal hij honderd patacons van den aanbestedingsprijs moeten laten vallen; in het tegenovergestelde geval, zal hij een premie van 50 gulden ontvangen.
Het hoogzaal en de twee altaren die er onder stonden, werden in 1833 afgebroken; bouwmeester L. Serrure maakte er een teekening van, zoodat wij ons toch een gedacht van dit monumentaal werk kunnen maken. (afb. 1.) Het altaar van den Zoeten Naam ontsnapte gelukkiglijk aan de zucht naar vernieuwing, die zoo menig kunstwerk in de negentiende eeuw deed verdwijnen. (afb. 2.)
Volgens het contract moet het altaar dezelfde afmetingen hebben als het O.L. Vrouwaltaar en moet het zelfde materiaal gebruikt worden. Is dit laatste altaar het nu nog bestaande of werd het eveneens vernieuwd? Génard (Verzameling der Graf- en Gedenkschriften van de Provincie Antwerpen, 5e deel), deren Marchal (La Sculpture et les Chefs d'oeuvres de l'orfévrie belges, bl. 604), beweren dat het werd opgericht door J.P. Van Baurscheit den Oude: het zou dus van lateren datum zijn als dat van den Zoeten Naam. Trouwens de stijl van de beelden op de bekroning van het O.L. Vrouwaltaar schijnt dit wel te bevestigen. Wat er ook van zij, de opbouw is een trouwe nabootsing - met uitzondering van de beelden der bekroning - van het werk van Peeter Verbruggen.
Wie nu het model maakte voor het nieuwe altaar weten wij niet; misschien was het Verbruggen zelf. Het is ten andere niet zeker dat dit model nauwkeurig werd uitgevoerd, vermits de Paters Predikheeren zich - volgens het contract - het recht voorbehielden nog veranderingen aan te brengen. Daar Hans Van Mildert sedert 1638 overleden was, kan er in 1654 geen sprake zijn van een ontwerp van zijn hand.
De kapel van den Zoeten Naam bezit nog andere kunstwerken, aan dewelke de noodige aandacht tot nog toe niet werd gewijd; zoo de communiebank; ook het gestoelte in deze kapel en dat van het hoogkoor, vormt een belangrijke schakel in de kunstgeschiedenis. Wij hopen daar later op terug te komen. In deze bladzijden hebben wij alleen het bewijs willen
| |
| |
leveren, dat niet Hans Van Mildert het huidige altaar van den Zoeten Naam oprichtte, maar wel Peeter Verbruggen den Oude.
P.S. Ondertusschen is de aandacht gevestigd op den beeldhouwer Hans Van Mildert, en dit voornamelijk ter gelgenheid van Rubens herdenking. Van Mildert was niet alleen een vriend, maar ook de medewerker van den grooten schilder. Toen deze laatste zijn nu herstelde woning oprichtte te Antwerpen, deed hij beroep op Van Mildert, die er het nu nog bestaande beeldhouwwerk uitvoerde. Bovenstaande opstel was reeds geschreven toen wij het artikel vonden in 'Volk en Staat' van 17 November, onderteekend door Dr. Is. Leyssens, die er een samenvatting geeft van de thesis over Hans Van Mildert, waarmede hij in 1936 tot doctor in de kunstgeschiedenis promoveerde aan het Hooger Instituut voor Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde te Gent. Naar deze thesis hebben wij trouwens verwezen voor verdere gegevens betreffende den kunstenaar. Schrijver heeft opzettelijk het altaar van den Zoeten Naam buiten bespreking gelaten. Dr. Martin Konrad, van zijn kant, antwoordde in 'Brüsseler Zeitung' van 29 November op de 'Kantteekeningen' van den h. Baudoin. Daar ook in deze bijdrage niet wordt gesproken over het door ons bedoelde altaar, hebben wij niet gemeend iets te moeten veranderen aan ons opstel.
|
|