| |
| |
| |
De sociale geneeskunde; Johann Peter Frank, haar schepper en organisator in de 19e eeuw
door Prof. Dr. L. Elaut.
De geneeskunde geniet het eigenaardige voorrecht zich te mogen verheugen in de universeele nieuwsgierigheid en belangstelling. Weinig wetenschappen staan bij den leek in zoo'n eerbiedwekkend aanzien als zij. Geen andere is zoo humaan.
De gedachte aan de ziekte integendeel, roept een stemming van, medelijden en van afschuw wakker. De ziekte is voor het individu een bron van bestendige kwellingen; voor de huisgezinnen een zware beproeving; voor de samenleving een verlies aan kapitaal en arbeidskracht; voor het menschdom een ramp. De geneesheer roept dankbare herinneringen op, de ziekte zeer pijnlijke. Beiden verschijnen in het leven van den mensch op eenzelfde oogenblik; de eerste omwille van de tweede. En alwie over geneeskunde spreekt, onder de velen, vergeet den patiënt, al is deze derde belanghebbende, zeker de voornaamste.
Het is goed het hier even te herhalen: er zijn alleen zieken, geen ziekten. Ziekte en patiënt zijn één. Niets is zoo individueel getint als de ziekte; zij is geen concept; zij verdraagt geen scherpe wetenschappelijke definitie. Niets is zoo individualistisch als de patiënt. Een zieke behandelen is een twistpunt beslechten dat opgerezen is tusschen een egocentrisch menschenkind en een vaakonmachtig advokaat, den geneesheer met de natuur als opperste rechter. Een zieke genezen is een stukje kunstwerk: de eene geneesheer kan het, de andere niet. Willem Kloos definieerde de poëzie als 'de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie'. Een zieke behandelen zou men kunnen paraphraseeren als de allerindividueelste
| |
| |
bejegening van den geneeskundige met zijn evenmensch, op een der allerindividueelst afgestemde gebeurtenissen van diens leven. Alle dichters zijn geen groote poëten, al hebben zij allen op hun allerindividueelste manier hun allerindividueelste emoties neergeschreven. Alle geneesheeren zijn geen groote geneeskundigen, al hebben zij, op hun allerindividueelste manier, het allerindividueelste lichamelijk lijden van hun evenmensch behandeld. Er zijn weinig dichters bij Gods genade; gelukkig ook maar. Er zijn meer geneesheeren bij Gods genade; ongelukkig niet genoeg.
De geneeskunde heet een kunst te zijn; maar zij is ook een wetenschap. Poëzie is alleen maar kunst. Poëzie vereert den mensch; de dichter vereert zijn volk, zijn land. Poëzie is een sieraad voor de menschheid. De geneeskunde evenzeer. De poëzie ondergaat den invloed van het tijdsgewricht; zij heeft wel eens den tijdgeest bepaald. Zij maakt deel uit van het geestelijk erfgoed van een volk; zij is een bestanddeel van 't nationaal bezit van een land, al kunnen ook, over eeuwen en grenzen heen, andere eeuwen en andere volkeren er aan deelachtig worden. Wie zou van de geneeskunde het tegenovergestelde durven te beweren?
* * *
En ook de poëzie is aan de greep van de sociale omwenteling niet ontsnapt. Zij heeft zelfs den loop van sociale strevingen naar zekere beddingen gedwongen. Er ware een merkwaardige studie te schrijven om het parallelisme tusschen de evolutie van de dichtkunst en deze van de geneeskunde, ten overstaan van de sociale gebeurtenissen, te demonstreeren. Beiden dragen overigens op hun voorhoofd de teekenen van hun tijd: andersom, hebben zij ook hun tijd geteekend.
Een kenteeken van de huidige geneeskunde is haar socialen inslag. Er werd een nieuw hoofdstuk gevoegd bij de geneeskundige wetenschap: de sociale geneeskunde. De sociale geneeskunde is evenwel geen geneeskundige specialiteit, zooals b.v. de oogheelkunde. Zij wordt niet beoefend, zooals de heelkunde of de psychiatrie. Alle geneeskundige specialisten ondergaan haar invloed en hebben er mede af te rekenen. Sociale geneeskunde is evenmin de aanpassing van de geneesmethodes aan de sociale indeeling van de menschen:
| |
| |
zij strekt zich evengoed uit tot de welgestelden als tot de minderbegoeden. Zij is, en wordt meer en meer, de vorm waarin geheel het geneeskundig bestel met al zijn wetenschappelijke kenmerken en zijn artistieke beleving wordt gegoten. De geneesheer is individueel in zijn handelingen en behandelingen; de geneeskunde is sociaal in haar oorsprong en in haar gevolgen. De mensch is een levend wezen, één homo sapiens. Maar de mensch is ook een sociaal levend wezen; hem behandelen als een sociaal levend wezen is de taak van de sociale geneeskunde. Dit werd in den loop der eeuwen wel eens over het hoofd gezien, tot schade en schande van de menschheid en van de geneeskunde.
Het belang van de sociale geneeskunde werd reeds vroeger ingezien, maar veronachtzaamd. Er is ook zoo iets geweest als een liberale geneeskunde, zooals er een liberale economie heeft geregeerd in alle landen van Europa. De ziekte, wanneer zij een mensch bezoekt, is een individueel verschijnsel; zij moet een korte wijl als dusdanig behandeld worden. Het duurt evenwel niet lang vooraleer zij, een terugslag heeft op het sociale wezenskarakter van den mensch. Zij is vaak ook het gevolg van een sociaal wanbegrip of een socialen wantoestand: zij leidt onafwendbaar tot sociale wanverhoudingen, tot de sociale ruïne van geheel het menschelijk wezen. Er zijn sociale ziekten. Het alcoholisme is een ziekte, maar ook een sociale kwaal. Besmettelijke ziekten kunnen zelfs tot sociale rampen leiden.
Het kon niet anders of de geweldige sociale stroomingen die alle landen doortrokken van hoog tot laag, moesten hun terugslag hebben op de kentering van de geneeskundige instellingen, geneeskundige methodes, geneeskundige opvattingen. De geneeskunde is niet achterna komen gehinkt; zij heeft gelijken tred gehouden met de geweldige ontplooiing, op technisch gebied, van de laatste decenniën. Haar ontwikkeling heeft op den voorbijen tijd haar stempel gedrukt. Men kan het evengoed andersom uitdrukken en zeggen dat zij deelachtig is geworden aan de algemeene evolutie, die zich op alle gebieden waarop de menschelijke geest zich laat gelden, heeft voltrokken. Neemt men de geneeskunde weg uit de negentiende eeuw, dan komt deze verarmd te voorschijn uit de beschavingsgeschiedenis.
| |
| |
In ons land hebben de sociaal-geneeskundige stroomingen zich slechts zeer traag een weg weten te banen. Allerlei omstandigheden dragen daarvan de schuld; niet het minst het liberalisme in de staatsopvattingen met zijn nefasten terugslag op al de geledingen van het openbaar en privaat leven, op al de uitingen van een kleinburgerlijke zelfvoldaanheid en zelfgenoegzaamheid. Het sociaalgeneeskundig dienstbetoon stond eraan bloot zijn doelmatigheid te gaan versnipperen op den rand van de partijpolitiek, om al heel spoedig te worden een exponent van, en de drijfkracht tot politieke actie. In den schoot van de politieke partijen groeiden de eenige sociaal-geneeskundige inrichtingen; met het aantal hunner aangesloten deelnemers en begunstigden, werd het een wedloop of een opbod dat het een aard had.
Zoo stond het op den vooravond van 1914-1918. Het ging er niet beter om in de jaren die den Wereldoorlog scheidden van 1940. Maar in deze tijdspanne van 22 jaar, mede dank zij velerlei nieuwe inzichten in de ziektekunde en de praeventieve geneeskunde; door de ontdekkingen van de wetten der epidemiologie; door de toename van de geslachtsziekten, de daling van 't geboortecijfer, de verzekering tegen ziekte en vroegtijdige sterfte, de verhooging van den levensstandaard der werkende klasse, de naweeën van een vierjarigen gruwzamen oorlog; door de versterking van de sociale en politieke bewustwording van groot en klein, was de sociale geneeskunde uitgegroeid tot een vrijwel imponeerend, maar vaak onordelijk complex. Allerhande bemoeiingen van goedmeenende maar meestal onbevoegde geneeskundige leeken, hadden het sociaalgeneeskundig apparaat van België heel vaak onttrokken aan den invloed van de geneeskundigen. Dezen werden er, omzeggens, geduld omdat zij er onmisbaar waren en men zonder hen niet voortkon, maar zij gaven er den toon niet aan. Als voorbeeld hiervan kan dienen het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn, waar allerhande paramedische, zeer invloedrijke en hoogstaande personen de plak zwaaiden en zich maar weinig schenen te bekommeren om de harde realiteit van dit onomstootbaar feit dat, in België, de kindersterfte dubbel zoo hoog gebleven is als b.v. in het naburige Nederland.
Maar ook de geneesheeren gaan niet vrij uit, de lofwaardige uitzonderingen niet te na gesproken. Velen onder hen waren
| |
| |
zoozeer in hun individualistisch beroep opgegaan, dat zij geen open oog hadden voor den socialen greep van de geneeskunde, al moesten zij, dag in dag uit, de ervaring opdoen dat niet alleen met medicamenten en heelkundige operaties het zieke individu weerom tot een volwaardige positie in zijn sociale omgeving was terug te voeren.
* * *
Het hoeft ook geen verder betoog dat, onder den invloed van de breed uitslaande en alles omvademende sociologische studies die, hier te lande, een onontgonnen terrein aantroffen en onder den drang van allerhande uit het buitenland stammende ideologieën veel geestdriftige beoefenaars vonden, ook de belangstelling voor de geneeskunde in het licht en in de schaduw van de sociale kenteringen en toestanden, gaande werd gemaakt. Toen, in het jaar 1922, te Mechelen, in aansluiting met de wetenschappelijke congressen, op initiatief van dien eeuwigen oproermaker in Vlaanderen, Professor Fr. Daels, tot de stichting van een Congres voor Sociale Geneeskunde werd besloten, was het al vuur en vlam en was het alsof dat woord de honderden belangstellenden uit het hart was gegrepen. 't Was helaas maar een schoon slagwoord, want zoo bitter weinigen van de daar aanwezigen wisten wat met het opzet werd bedoeld en hadden een klare opvatting van den inhoud van het woord.
Middelerwijl zijn de sociaal-geneeskundige opvattingen stilaan doorgedrongen en hebben zij in zoo'n sterke mate veld gewonnen, dat het uitzicht van gansch het medisch apparaat, zooals het in ons land waait en draait, onderst boven is gekeerd. Staat, gemeenten, provinciën schonken steeds vrijgeviger uit hun kassen om allerlei nationale, openbare en private inrichtingen met sociaal-geneeskundige doelstelling te begiftigen. Misschien des Guten zu viel. Uit den overvloed hebben allen geput. Al zijn ook misbruiken binnengeslopen, het zou onrechtvaardig zijn te beweren dat het louter verkwisting is geweest. Wie de slotsom opmaakt, moet tot de vaststelling komen dat het den volke nuttig is geweest. Het kon wellicht doelmatiger zijn gebruikt geworden. Nu elkeen den mond vol heeft van de nieuwe orde, is het oogenblik misschien niet ongeschikt om
| |
| |
zich te bezinnen. Maar we moeten den moed hebben voor eigen deur te keren en het onkruid van de enggeestigheid ook uit uit onze katholieke levensbeschouwing en de daarbij aanleunende sociaal-geneeskundige strevingen en inrichtingen, te weren. Het verleden is onder dit opzicht een zeer rijke leerschool geweest. Zorgen wij er voor dat zijn lessen niet nodeloos zijn geweest.
* * *
Met dezen terugblik in de geschiedenis van de sociale geneeskunde hier te lande, hoe onvolledig ook, kan het volstaan om doel en inhoud van deze merkwaardige tijdsstrooming te bepalen. Beiden kunnen nog nader worden verklaard in het licht van een schitterend prisma uit het verleden; door de ontleding van het fundamenteele werk en de geschriften van den vooraanstaanden sociaal-geneeskundigen voortrekker, den onvergelijkbaren maar vergeten Johann Peter Frank.
Een Europeeër in den vollen zin des woords, en van groot formaat. Een eeuw lang bijna bleef hij onbekend, en toch heeft hij een voorname rol gespeeld in de landen van centraal, zuiden oostelijk Europa, aan de hoven van de absolutistische vorsten, aan de universiteiten en in de bestuursinstanties door zijn hooge wetenschappelijke waarde en door zijn van een sterke persoonlijkheid doorgloeide en doorglansde geschriften.
* * *
Johann Peter Frank zag het levenslicht, in 1745, te Rodalben in de Palts, die grensstreek waar 't Romaansch en 't Germaansch taal- en kultuurgebied, elkaar ontmoeten. Hij was het elfde kind van een eerbare grond- en geloofsvaste koopmansfamilie. Van vaderszijde had hij een flinke dosis Frankisch, van moederszijde vooral Tiroolsch bloed in zijn aderen meegekregen.
Zijn tijdgenooten schilderen hem af als een statig gebouwden en krachtigen man met rustig en voornaam voorkomen die zich onder vrienden en gelijkgestemde vakgenooten tot een geestdriftig en spiritueel gezelschapsmensch ontpopte. Het Duitsch was zijn moedertaal; het Fransch werd als 't ware zijn tweede. Hij verwierf de doctorsbul voor de Germaansche
| |
| |
en voor de Fransche rijksgebieden. Hij studeerde te Pont-à-Mousson en te Heidelberg in de wijsbegeerte, in de medicijnen vooral te Straatsburg. Daar promoveerde hij in 't Latijn, op een proefschrift over de lichamelijke opvoeding van de kinderen. Een der professoren, Oberkamp, was zoozeer met de voortreffelijke kwaliteiten van den promovendus ingenomen, dat hij hem zijn bijzondere bescherming waardig achtte. Deze gunst zou voor de richting van het levenswerk van Frank beslissend worden. In zijn biographie verhaalt Frank: 'Een gedachte had zich aan mij opgedrongen. Ik zag overal hoe de artsen tevergeefs de oorzaken van de ziekten trachtten te bestrijden welke de volkeren in hun geheel treffen, of door de therapeutische ingrepen van enkele nog zoo zorgvuldige menschen niet te beinvloeden zijn. Velen dezer oorzaken kunnen evenwel door de tusschenkomst van overheidswege worden voorkomen. Maar bestaat er wel reeds een systematische wetenschap die de regelen bevat volgens dewelke dit zoo lofwaardig doel kan bereikt worden?'. Oberkamp was door deze vraag zoozeer getroffen en meteen van hare opportuniteit zoo diep overtuigd, dat hij aan Frank, op den man af antwoordde: 'Maar welke naam zal U aan het kind geven?'. - 'Geneeskundig is het onderwerp van mijn promotie, zonder twijfel' antwoordde de jonge doctor 'en vermits de uitvoering van algemeen-nuttige gezondheidsvoorschriften grootendeels aan de politie (of 't politiek bestel) van een land overgedragen wordt, zoo schijnt mij de naam, politie van de geneeskunde, zeer goed met den grond der zaak in overeenstemming te brengen'.
Hiermede was het begrip van de sociale geneeskunde geboren, het woord nog niet. Dit is slechts van veel jongeren datum, van de twintigste eeuw; 't is ook een passender omschrijving van 't begrip, en in een tijd dat alles sociaal luidt wat de klok slaat, kwam het op zijn tijd.
De politie van de geneeskunde is een uitdrukking die is blijven nahangen. Zoo werd, bij de oprichting van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Geneeskunde in 1938, een afdeeling voor de politie van de geneeskunde voorzien. Bij navraag, op het Ministerie, wist niemand precies te zeggen wat hiermede bedoeld werd. 't Was overigens maar een loutre kopij van de statuten der in 1842 opgerichte Académie Royale de Médecine. Toentertijde had het woord nog een beteekenis
| |
| |
welke versch in 't geheugen lag. Men stelde dan ook voor deze 'politie van de geneeskunde' te vervangen door 'sociale geneeskunde'. 't Kind had een anderen naam gekregen. Frank heeft met zijn politie van de geneeskunde de fundamenten gelegd voor een nieuwe wetenschap die thans in vollen groei is.
De sociale geneeskunde is sterk op staatsbemoeiing aangewezen, vermits, alleen langs overheidswege, zekere voor de openbare en private gezondheid doeltreffende tusschenkomsten, kunnen verkregen worden. Moest het aan elken staatsburger toegelaten zijn, naar eigen inzicht, de anderen naar zijn persoonlijke opvattingen te dwingen, dan zou zulk bedrijf ontaarden tot den meest chaotischen particularistischen en onsuccesvollen janboel. Ingewikkelde samenlevingen zooals de onze, eischen goed geordende en met vaste hand gedirigeerde principes, waarvan de algemeene welvaart het hoogste en het eenige doelwit dient te zijn.
Zijn eerste stappen, als zelfstandig medicus, zet Frank als plattelandsdokter in zijn geboortedorp. Hij heeft er dra zijn handen vol. Den op studie belusten man schenkt de practijk weinig tijd, doch gelegenheid te over om zich over de tekorten van de geneeskunde te vergewissen. Vele en dikke schillen vallen van Frank's oogen.
Op dit tijdstip was hij nog geen drager van het Fransche doktersdiploma, en, daar hij in zijn grenspractijk hierdoor moeilijkheden ondervond, draait hij zijn spreekkamer op slot en trekt naar Pont-à-Mousson een doctorale thesis verdedigen. Uit het aanwezige publiek stond een monnik recht die 't hoog opnam tegen de verplichte vaccinatie die in Frank een vurig verdediger had gevonden. Daar het parlement in Parijs zooeven de verplichte vaccinatie had verworpen, scheen die onverwachte tusschenkomst een gevaarlijke struikelsteen voor den examinandus te zullen worden. Maar Frank bleef zijn zenuwen meester en vroeg, kalmpjes weg, of de opponons zijn wetenschappelijke bezwaren in 't Latijn herhalen wou. De monnik stamelde eenige manke Latijnsche volzinnen en viel ermede door de mand. De toehoorders juichten toe 'vive l'Allemand'.
Na nog een paar jaar praxis in een ander dorp, ging hij zich metterwoon vestigen te Baden-Baden. Hier vond Frank een heel ander werkterrein als badarts. Hij legde er de eerste hand
| |
| |
aan zijn werk 'Medizinische Polizey'. Maar hij kon geen uitgever vinden. Hij scheurt het manuscript in duizend stukken en verbrandt alles. Slechts elf jaar later zou hij met een... tweede uitgaaf klaar komen. Rond dit tijdstip verloor hij ook zijn vrouw. Een epidemie van typhuskoorts bracht hem er toe, door doeltreffende quarantaine-maatregelen, de kwaal den pas af te snijden.
Zijn faam als hygiënist riep hem in 1769, op 24 jarigen leeftijd, als hofmedicus naar Rastatt, en in 1772 naar Brucksal waar hij meteen met de leiding van en het toezicht op de vroedvrouwen werd belast. Heer van het markgraafschap Baden-Durlach was de prins-bisschop Graaf Limburg-Styrum die Frank, met den rang van hofraad, tot land- en stadsgeneesheer aanstelde. De bisschop stelde er prijs op in zijn rechtsgebied een openbare gezondheidszorg in te richten, die allen kon tot voorbeeld strekken. Frank kreeg met één slag het opperste toezicht over het garnizoenslazaret, over het oudemannenhuis, over de geneeskundige armenzorg, over het tuchthuis- en gevangenislazaret en over de hygiënische uitrusting van 36 landbouwersdorpen en, last not least, over den hoogsteigen persoon van den prins-bisschop zelf.
Op zulk een breed werkgebied, waar het aan medische ervaringen allerhande, niet te kort schieten kon, moesten vruchtbare gronden voor studie braakliggen en op bewerking wachten. Deze kans liet Frank dan ook niet ontsnappen. De Brucksalsche ziekenhuizen verbeterde hij zoodanig dat de sterfte er op opzienbare wijze daalt; ook de onderhoudskosten nemen af; hij hecht eraan een inrichting voor kraamvrouwen, voert lessen in voor voortgezet geneeskundig en verpleegkundig onderwijs; hij brengt een niet onaanzienlijke medische bibliotheek tot stand.
In 1779 verschijnt dan ten slotte het eerste deel van zijn 'Medizinische Polizey', in druk; 't jaar daarop verschijnt het tweede deel. Met één slag verovert Frank een voorname plaats onder de medische schrijvers met zijn tot nog toe door niemand behandelde onderwerpen; de kritiek in de wetenschappelijke literatuur van de Duitschsprekende landen hemelt hem op. Zijn voorstellen baren opzien; niemand gaat er ongemerkt aan voorbij; men noodigt hem uit tot spreekbeurten en lezingen
| |
| |
over zijn lievelingswerk. De militaire geneesheeren waren vooral verslingerd op zijn woord en geschriften.
Met zijn meester en patiënt ging het hem minder goed voor den wind. Al te duidelijk waren in Frank's boeken de sporen te zien van J.J. Rousseau's naturalisme. Er werd te veel nadruk gelegd op een te groote zorg aan het lichaam. De tijden waren nog niet rijp voor deze vooruitstrevende gedachten, die, al te opzettelijk en te bewust, met de lichaamskultuur van de Grieken aanknoopingspunten zochten. Een met Rome overhoop liggende Jezuietenpater, Schmidt (de orde was te dien tijde geschorst) die als censor was aangeduid, zegde aan den schrijver dat het werk hem roem zou bezorgen, maar ook veel onaangenaamheden op den hals halen. Het kwam tot een open breuk tusschen den prins-bisschop en Frank, omdat deze de misbruiken van den clerus al te vrijpostig had aangepakt. Er ontstonden, op ditzelfde oogenblik overigens, nog andere twisten omtrent godsdienstig-politieke problemen tusschen den kerk-politieken reformator Keizer Jozef II, de Duitsche bisschoppen en Rome. Schoorvoetend slechts liet bisschop Graaf Styrum zijn lijfarts los; hij kon hem zoo moeilijk missen. 't Verschijnen van het tweede deel van Franks Medizinische Polizey' hakte den knoop door. Daarin beweerde Frank dat de problemen van de volksgezondheid en de kerkelijke dogmatiek niets met elkander te stellen hadden; dat een inmenging van de Curia, in biologische en geneeskundige zaken, aan de bevolkingspolitiek alleen schade kon berokkenen.
Op het oogenblik dat Frank Brucksal verlaat, wordt hem, van drie zijden tegelijk, een leerstoel aangeboden: Mainz, Pavia en Góttingen. Hij kiest Göttingen en krijgt er het voornoemd professoraat. Uit eigen beweging hield hij ook colleges over de politie van de geneeskunde.
Door allerlei wederwaardigheden wordt hij, na één jaar, genoopt ook Göttingen den rug toe te keeren; hij gaat in op een hernieuwd aanbod van de universiteit Pavia. Vooraleer hij zich in zijn nieuwe heimat vestigt, reist hij naar Weenen, op uitnoodiging van Keizer Jozef II. Deze vooruitstrevende vorst wilde zich de overal geroemde kennis van Frank ten nutte maken om de gezondheidszorg en de ziekenverpleging in zijn rijk, op een nieuwen leest te schoeien. In het kader van de vele vernieuwingen die de keizer invoerde, voorzag hij ook
| |
| |
veranderingen in de opleiding van de artsen en chirurgen. Daartoe had hij Frank's hulp noodig. Het groote doel van Jozef II was o.m. de interne geneeskunde en de chirurgie te vereenigen tot één enkel vak en onder één diploma, wat dan ook metterdaad geschiedde in 1786.
Heel deze hernieuwing in leervakken en leermethodes die ook den stempel draagt van den genialen Nederlander Geeraard Van Swieten, leerling van Boerhaave, heeft zich tot hedentendage, mits zeer kleine veranderingen, weten in stand te houden. Het nieuwe plan wilde Jozef II aan Frank's kritiek onderwerpen. Dat deze toets een flinke en doeltreffende was, hebben 150 jaar universitair onderwijs, in Europa en ver daar buiten, terdege bewezen.
En thans zou aan Frank, in Noord-Italië, de gelegenheid geboden worden geheel het openbaar gezondheidswezen van dit land, naar zijn eigen inzichten te organiseeren, van uit den bodem. Hij was er nauwelijks drie weken aangekomen dat de Keizer zelf op inspectie kwam.
Frank ging er met de vuile voeten door om al de onhebbelijkheden in de vieze pestholen, die ziekenhuis heetten, op te ruimen. Het werd een saneering in den figuurlijken en in den letterlijken zin van het woord. Studenten en hoogleeraren moesten het voortaan heusch ernstiger gaan opnemen, de eersten met hun studies, de tweeden met hun leeropdracht. 't Luilekkerlandje was uit; er viel te werken. Frank was er ook een zeer gezocht professor; de toehoorders stroomden naar zijn collegezaal, naar zijn lessen aan 't ziekenbed volgens Boerhaave's formule. Hij zou deze Italianen eens toonen hoe hij de geneeskunde verstond, wat hij geneeskundig onderwijs geven heette.
Frank reformeerde in Lombardije het ziekenhuiswezen, de kraaminrichtingen, de vondelingentehuizen, de krankzinnigengestichten. Hij maakte er menschwaardige instituten van. 't Apothekersambt was toentertijde niets beter dan een kruidenierszaakje. Ook de pharmaceuten moesten aan zijn hervormingsijver gelooven. Frank maakte er gestudeerden van, en schonk hun een wettelijk statuut. De diergeneeskunde ontsnapte evenmin aan zijn scherpziend oog en doordrijvenden organisatiegreep; zij werd ingeschakeld onder de medische vakken.
| |
| |
Hoe zou het ook aan de volksgezondheid niet ten goede komen?
Voor betere ziekenverpleging sprong Frank in de bres; hij kon vele adellijke grondbezitters ertoe bewegen schenkingen te stichten om aan de armen betere verpleging te garandeeren. Hij ontzegde evenwel aan de schenkers het recht zich te bemoeien met louter geneeskundige zaken; en terecht. Geld mochten zij bijbrengen; hoe meer hoe beter, maar een geneesheer moest de verantwoordelijkheid dragen voor de medische zorgen. Het platteland begiftigde hij met goed onderlegde vroedvrouwen die de vrouwen zouden helpen om levende kinderen op de wereld te brengen en de moeders verzorgden in plaats van ze te dooden. Wat baatte het te prediken van op den kansel dat een groot kroost een zegen was, wanneer de meest eenvoudige en voornaamste levensdaad, baring en geboorte, met den dood van twee menschen werd betaald? Wat baatte het te banbliksemen tegen prostitutie en vruchtafdrijving die toen zoo weelderig in de groote steden woedden, wanneer onbevoegde kraamverzorgsters en barbier-chirurgijns levende kinderen in den moederschoot doodden, als 't baringsproces wat te ingewikkeld of te traag verliep?
De degelijke practische opleiding van de medische studenten lag hem nauw aan het hart; voor het tot stand brengen van een goed uitgeruste methodische bibliotheek met binnen- en buitenlandsche boeken en tijdschriften, wist hij, van den keizer, belangrijke sommen te verkrijgen. Een anatomisch en pathologisch museum legde hij aan en verrijkte hij met vele verzamelingen, ter demonstratie en belering. Hoe dikwijls is hij niet uitgevaren tegen de assistenten omdat de klinische geschiedenissen niet bijgehouden waren? In 1792 verschijnt een handboek 'de curandis hominum morbis epitomae' en verder een keure van zijn klinische lessen. Hij doortrekt het land op studiereis en inspectietocht. De ziekenhuizen van Lombardije worden overal bekend en geroemd om hun degelijkheid. Dat heeft Frank gedaan. Hij is het prototype van den volmaakten klinischen hoogleeraar en den niets dan succes kennenden gezondheidsdictator.
Maar hij moet ook met belaging en tegenkanting afrekenen. De keizer moest tusschenbeide komen. Frank wordt in 't gelijk gesteld en zijn naijverige collega's worden uit hun ambt ontzet.
Een nieuwe taak zou hem weldra opwachten. Hij wordt naar
| |
| |
Weenen ontboden om een door den inmiddels overleden Jozef II ontworpen en door diens opvolger den vroegverscheiden keizer Leopold opgenomen plan, te helpen ten uitvoer brengen: de oprichting van een groot algemeen ziekenhuis in de hoofdstad van het keizerrijk. Ook dit opzet werd door Van Swieten op touw gezet en uitgewerkt: het zou door Frank worden verbeterd en bevrucht. Aan het ziekenhuis zouden de diensten van het universitair klinisch onderricht gehecht worden, met poliklinieken, krankzinnigenafdeeling en kraaminrichting. Het zou een reuzencomplex worden, iets eenigs in zijn soort en in zijn tijd. Maar aan zoo'n titanische onderneming zouden ook gebreken kleven.
In 1795 komt Frank naar Weenen en neemt er de medische directie van het ziekenhuis op zich. Hij is thans op het toppunt van zijn loopbaan. Doch daar ontmoet hij nu ook de grootste tegenkanting vanwege een alvermogende despotische bureaucratie en vanwege een verpolitiekte hoogere geestelijkheid die zich, te pas en te onpas, met loutere geneeskundige problemen bemoeit en al het gewicht van haar geestelijk en moreel gezag gebruikt en misbruikt om doelwitten te dienen die buiten haar roeping en zending liggen. En keizer Frans II was geen Jozef II.
Oostenrijk was in volle gisting: de ideeën der Fransche Revolutie broeiden er als in een getormenteerden heksenketel. Napoleon was in aantocht en Metternich, de scheidsrechter van Europa, zou weldra ontwaken. Het was een chaos zonder weerga in de binnen- en buitenlandsche verhoudingen, toen Frank te Weenen aanlandde.
En in dezen warboel moest hij zijn nieuwe vooruitstrevende ideeën op volkshygiënisch en sociaal-geneeskundig gebied, in administratie, wetgeving en onderwijs doen ingang vinden en tot werkelijkheid maken. Ongunstiger kon het niet.
Frank staat in het centraal punt van het toentertijde hoogst befaamde medische Weenen, in het professoraat van de klinische geneeskunde, den eersten post van Europa, met naast hem collega's wier naam klank heeft, maar die hem met scheeve oogen bekijken en zijn innovaties met misprijzend scepticisme bejegenen. Frank hakt den knoop door en gaat aan 't werk, zooals hij dat te Pavia gedaan heeft. Aan zijn onderwijs wijdt hij zijn beste zorgen, omdat hij de opvoeding der komende
| |
| |
geneesheeren van meer invloed acht op de sociaal-geneeskundige opvattingen dan het luttele dat op dit moment met andere maatregelen te bereiken was. Het algemeen ziekenhuis weet hij, niettegenstaande de vele moeilijkheden, toch naar zijn inzichten om te organiseeren. De dokters brengt hij in wekelijksche refereeravonden bijeen om er den stand der ziekten, de doodsoorzaken met hun bekenden en onbekenden, vrijmoedig te discussieeren. Isoleerkamers voor besmettelijke patiënten en aangepaste dieetkeukens laat hij bouwen. Op tucht, orde en zindelijkheid op de ziekenafdeelingen, is hij nauw gesteld. De krankzinnigenafdeeling wordt onder zijn leiding een patiëntenafdeeling en blijft niet langer een circus waar men wilde dieren temt. Stervende en woelige patiënten worden afgezonderd; de lijkenhuizen worden op een afstand van de ziekenkamers overgebracht, waar ze vroeger onder de verloskamers gelegen waren. Lijkschouwingen zouden voortaan dienen tot onderzoek naar de juistheid van de gestelde diagnoses; hij werft daartoe gekwalifieerde prosectoren aan. De strijd over de doelmatigheid der vaccinatie ontvlamt te Weenen in volle hevigheid; Frank werpt zijn gezag in de weegschaal. Op een groep weeskinderen wordt de methode beproefd, in grooten stijl; twee maand later worden deze kinderen met menschenpokken kunstmatig besmet, en worden niet ziek. Het bewijs is gebracht van de onschadelijkheid en van de degelijkheid der vaccineering; de regeering laat ze daarop openbaar aanbevelen.
Het werd de hofintriganten al te sterk. Frank moest uit Weenen weg. De schepper van de Medizinische Polizey was verbitterd. In 1804 legt hij zijn professoraat en het bestuur van het algemeen ziekenhuis te Weenen neer. Hij werd naar Rusland ontboden.
Zijn werk was in de Oostenrijksche hoofdstad meer paedagogisch dan sociaal geweest. Hij had er vooral het ziekenhuiswezen op nieuwe banen geleid en het daardoor weerom aan zijn humanitair ideaal van een socialisatie der geneeskunde, dienstbaar gemaakt. Verpleging en degelijke voeding van de patiënten waren in de gestie van het eerste ziekenhuis van Europa, de kinderen van zijn eerste en grootste zorgen; zij moesten medehelpen tot het genezingsproces, zij dienden aan elken patiënt en diens ziekte aangepast. Hierin was Frank een voorlooper van de moderne ziekenbehandeling en verple- | |
| |
ging. Het is helaas in onze moderne ziekenhuizen, meer dan honderd jaar later, nog niet altijd zoo ver gevorderd als te Weenen, in 't begin van de negentiende eeuw, onder Johann Peter Frank. Wie heeft den moed, in onze Vlaamsche ziekenhuizen, het op te nemen voor een adequate verpleging waarin de medicus alleen alles te zeggen heeft en de ziekenhuisregenten of- regentessen niets? Het zal een man moeten zijn met een wil van ijzer en staal, en met een pantser van gewapend beton.
Frank werd uit Weenen verjaagd. De keizer zag hem ongaarne vertrekken. Met dit vertrek was het lot van het algemeen ziekenhuis voor tientallen jaren bezegeld. Het ging berg afwaarts, des te sneller dat met Frank's hervormingen tabula rasa wordt gemaakt.
Zijn opvolger was de meening toegedaan dat cholera geen aanstekelijke ziekte was; men noemde het met allerhande mysterieuse en mystische namen, maar duizenden sterfgevallen bewezen dat de toenmalige regeering geen benul had van het geringst wetenschappelijk oordeel. Al goed en wel te praten over straffen des hemels; maar de hemel heeft ook den menschen de middelen ter beschikking gesteld om den geesel te bestrijden. Deze middelen negeeren en veronachtzamen, is een laster aan Gods voorzienigheid.
* * *
Rusland kreeg stilaan medezeggenschap in 't concert van de Europeesche landen. Het bleef niet langer de duistere onbekende in 't nevelachtige Oosten. De inzijpeling van de Europeesche invloeden begon in de kleine randstaten die aan Duitschland grensden. Reeds in de 16e eeuw stichtten Jezuieten een wetenschappelijke academie te Wilna, die later tot een universiteit zou omvormd worden.
't Was te Wilna dat Frank zijn activiteit in Oost-Europa inzette. Hij begon in de 25.000 zielen groote hoofdstad van Poolsch Lithauen die meer op een boerendorp dan op een stad geleek, hij de man die uit de lichtstad Weenen kwam, zijn loopbaan als hoogleeraar. Hij hoopte, daardoor alleen, zijn doel te kunnen bereiken. Iets anders willen nastreven in dit verachterd land ware onzinnig geweest. Hij zag meer dan ooit in, dat een
| |
| |
wetenschappelijk klinisch onderwijs de eerste stap was op den weg der sociaal-geneeskundige realisaties.
Nergens ook ging Frank zoo sterk op in zijn professorale taak. Doch zijn zending te Wilna zou maar een zeer korte zijn, want, nog geen twee jaar later, roept hem het keizerlijk hof van Petersburg naar de hoofdstad van het vaderland aller Russen. Peter de Groote had een eeuw te voor een aanvang gemaakt met de Europeaniseering van zijn onmetelijk rijk. Hij had zich op zijn reizen van de voortreffelijkheid van de Westersche medische opleidingsinstituten met eigen oogen kunnen overtuigen, en was met den vasten wil naar zijn land teruggekeerd, ze op denzelfden leest te schoeien. Van uit de Nederlanden had hij o.m. een volledige verzameling van anatomische praeparaten voor grof goud van den prins der anatomen, Ruysch uit Amsterdam, afgekocht en ze naar zijn paleis laten overbrengen (het feit dat de Russische matrozen die den kostbaren schat naar Rusland overbrachten, den alcohol waarin de praeparaten waren opbewaard, uitdronken, is er een bewijs van hoe laag het menschelijk niveau was van 's keizers onderdanen). Velen, Duitschers vooral, van vooraanstaande beteekenis waren op de uitnoodiging van de opeenvolgende heerschers ingegaan en hadden, in den loop van de 18e eeuw, intellectueele bruggen geslagen naar het groote Rusland. Het uitgestrekte land tot aan den Oeral, was het afzet- en geestelijk colonisatiegebied geworden binnen het eigenlijke Europa, van de wetenschappelijke productie der Westersche universiteiten. Grootvorsten en keizers zochten hun lijfartsen onder onze meest bekende doctores medicinae. Johann Frank was één onder de velen.
De toen reeds zestigjarigen man ontvangt van den tsaar in hoogsteigen persoon, de opdracht tot reorganisatie van het gezondheidswezen en wordt, tot lijfarts, professor aan de universiteit, bestuurder van de genees- en heelkundige Academie, lid van den Hoogen Geneeskundigen Raad en van de Hoofd-directie der Scholen benoemd. Hij on tvangt een salaris van meer dan 12.000 roebel en een prinselijke woning, mitsgaders allerhande vergoedingen voor reis, inrichting en de belofte van een emeritaat, na zes jaren dienst, aan 6.000 roebel per jaar, welke som aan ieder zijner twee dochters zou uitbetaald worden zoolang zij niet huwden. 't Was echt koninklijk.
| |
| |
Frank begint in Rusland met een hervorming van het onderwijs aan de militaire medische academies; reeds na twee maand staat zijn plan vast en slaagt hij erin het door te voeren. Voor Rusland, waar de tijd geen factor van belang is, was zulks een krachttoer zonder weerga. Hij bouwt, zonder rust te kennen, een nieuw academisch ziekenhuis, een vroedkundige kliniek, een diergeneeskundig instituut en de daarbij hoorende laboratoria. Daar hij geen Russisch kende en ten alle prijze de buitenlandsche geneeskundige wetenschappelijke verworvenheden aan de Russische geneesheeren en studenten, kost wat kost, wilde deelachtig laten worden, wist hij zijn opzet zoover door te drijven dat hij zijn colleges in 't Latijn hield en, desondanks, een stroom van toehoorders te lokken die hem weldra begrijpen konden. Na anderhalf jaar wordt het nieuwe ziekenhuis van Frank geopend en stroomen de patiënten toe. Zelfs de tsaar komt met zijn heele familie, ministers en hofhouding naar Frank's lessen luisteren; de professor spreekt, nu eens in Ciceroniaansch Latijn, dan weer in sierlijk Fransch. Hij verbluft eenieder met zijn diagnoses en groote menschenkennis en vergeet niet, telkens opnieuw, op de voorname rol van de sociaal-geneeskundige strevingen te wijzen om de ziekten te voorkomen en te genezen. Zonder deze kan geen duurzaam geneeskundig werk geleverd worden.
De roep van dit allermodernste medisch onderwijs verspreidde zich met de snelheid van den wind door alle Russische gebieden. Zijn leerlingen worden ontelbaar en 't volstaat voor een kandidaat, zich discipel van Frank te noemen, om te Moskou en elders belangrijke leeropdrachten toegewezen te krijgen. Frank werd ook, in dit land waar tsaar en tsarin in alles den toon aangaven, een gezocht consultant van Ruslands grooten.
Frank legt zich in Rusland, meer nog dan te Pavia en te Weenen, toe op de verbetering van 't geneeskundig onderwijs: hij is nu bijna uitsluitend leeraar. Van de degelijke organisatie van ziekenhuizen, naar het voorbeeld van het academische te Petersburg, verwacht hij alle heil, en daarin ziet hij de toekomst voor zijn duurbare Medizinische Polizey. De geneeskunde voerde hij van het louter individualistische naar het sociale. Hierin volgde hij weerom den drang zijner innigste overtuiging.
Rusland stond op dit oogenblik, d.i. In de jaren 1807 en
| |
| |
1808, op een raadselachtigen tweesprong. Het voelde, dreigend, Napoleon op zich afkomen. Onder den drang van zwaarwegende militaire motieven, kregen andere bezorgdheden de bovenhand en drongen de louter humanitaire en wetenschappelijke van Frank in de schaduw. Het voor zijn opzet noodige geld werd uit de staatskas door legeruitgaven opgeslorpt. Boven den wetenschappelijk bezorgden Frank werd aan het hoofd van de militaire Academie een Schot, met name Wylie, geplaatst. Deze verstaat het wonderwel om Frank stilaan buiten te dringen en beroept zich daartoe op den voorang die den tsaar verleent aan de militaire zaken. De landsverdediging eischte alles op; zelfs het prestige van Frank moest eraan gelooven. Het kwam er niet meer zoozeer op aan goede, maar vooral veel legerartsen te hebben. Beter één geneesheer per bataillon, dacht Wylie, dan één per regiment. De kwaliteit moest het afleggen voor de kwantiteit.
Deze slag was voor Frank te hard. Hij kreeg er nog andere, en hardere, van 't noodlot; zijn tweede vrouw ontviel hem en kort daarop ééne van zijne dochters. Ook de auditoria liepen ledig daar de studenten, nog voor het regelmatig eind hunner opleiding, te velde werden geroepen. De lievelingsdochter van de tsarin sterft zonder dat Frank ook maar iets ten goede kon verrichten.
Frank die lijdend was, beslist ontslag te nemen uit Petersburg. Hij verlaat de Russische hoofdstad, beladen met geld en eereteekens en de dankbetuiging van den tsaar en vele leerlingen, in 1808. Hij is evenwel niet verbitterd. In Rusland heeft hij de paden vereffend en den weg aangeduid. De ontwikkeling van een nieuwere opvatting in de geneeskunde heeft hij mogelijk gemaakt en den levensadem ingeblazen. Tot aan de bolsjewistische revolutie van 1917 heeft het werk dat hij volbracht, zich in al zijn vormen in stand gehouden.
Noch in Duitschland, noch in Italië, noch in Oostenrijk, noch in Polen, noch in Rusland, is zijn verblijf van langen duur geweest, maar overal waar die geniale man voorbijtrok, heeft hij een lichtend spoor nagelaten. Zijn grootste zorg ging daarbij uit naar wat hij terecht als de breedste bevruchting van de individueele geneeskunde aanzag: een consequent geordende
| |
| |
en wetenschappelijke gezondheidspolitiek. Hij was een zaaier van nieuwe en grootmenschelijke ideeën.
Frank die op zijn levensweg alle groote realisatoren had ontmoet, hij wellicht de grootste onder allen, zou niet ter tijdelijke en ter eeuwige ruste gaan, vooraleer nog met den allergrootste, Bonaparte, den degen des geestes te kruisen. Op de terugreis uit Petersburg ontmoet hij te Weenen den kleinen Corsicaan die hem een schitterende fin de carrière te Parijs aanbiedt. Te vergeefs. 'Ik heb rust van noode om mijn werk te voltooien', antwoordt Frank. Dat werk was zijn Medizinische Polizey.
Ook vanuit Pruisen komt nog een verlokkend aanbod om het gezondheidswezen van het koningrijk te organiseeren. Ook dit wijst Frank van de hand, ofschoon hem een werkveld naar zijn gading en alle menschelijke hulp en eereloonen werden toegezegd. Hij verlaat Weenen en trekt zich terug te Freiburg. Hij wordt er nog niet met rust gelaten; een leerstoel wordt hem aan de Badensche universiteit aangeboden. Hij bedankt. De moede man die dacht in Freiburg een heimat te vinden, verliest er zijn nog overgebleven dochter. Hij trekt in 1811 naar Weenen weer, waar hij de schoonste en vruchtbaarste jaren van zijn leven had gekend, om er nog te gaan werken als lijfarts van Marie-Louise en het adelaarsjong, den hertog van Reichstadt. Uit Westfalen, Egypte, Griekenland, Turkije, roepen hem, als om prijs, koningen en vorsten aan hun ziekbed, of zenden gezanten naar de stad aan den blauwen Donau, met het verhaal van hun ziekte en vragen om advies.
Met ijzeren vlijt schrijft de oude man inmiddels voort aan zijn Medizinische Polizey tot in 1819. Het wordt een imponeerend geheel van zes deelen en vier aanvullende banden. Het is geen werk van een ouden man die teert op 't verleden en op hem dierbare herinneringen; het is rijpe gedegen wijsheid en bezonken levenservaring tot heerlijke principes gekristalliseerd. Werk van een voldragen geest in den vollen uitbloei van zijn mannelijke kracht.
Frank was het groote genot en gunst beschoren een eindpunt te plaatsen achter een levenswerk dat een pionierswerk was. Hij was geestelijk frisch gebleven tot zeer laat op zijn levensavond. Zijn laatste ziekte was kort. Acht consultanten stonden rond zijn bed. 'Die heeren herinneren mij aan 't held- | |
| |
haftig einde van een Fransch grenadier te Wagram, die maar met acht kogels neer te krijgen was. Parbleu; acht kogels om één Fransch grenadier te dooden'. De dood kwam den 24sten April 1821. Hij stierf elf dagen vóór Napoleon, te St. Helena, het hoofd nederlegde.
In zijn testament beval hij dat zijn lijk niet mocht begraven worden, vooraleer het duidelijk teekenen van ontbinding vertoonde. Ook daaraan had de schepper van de Medizinische Polizey gedacht. Aan zijn geboortedorp Rodalben legateerde hij 20.000 goudlire; uit dit fonds moesten jaarlijks de dorpsonderwijzer betaald en de arme kinderen van schoolboeken voorzien worden.
Het duurde tot in 1935 - anderhalve eeuw na Frank's geboorte - vooraleer aan den genialen man de verdiende erkenning te beurt viel vanwege de Weensche universiteit, wier schoonste sieraad hij weleer geweest was.
* * *
Niet als medicus stond Johann Peter Frank vooraan. Hij werd weliswaar geroemd als een flink diagnosticus, zooals er wellicht velen zullen geweest zijn in andere steden en landen. Op zijn actief staat geen enkele zuiver medische ontdekking. Hij is zelfs niet eens een heldhaftig chirurg geweest. Hij was een geesteskind van de individualistische geneeskundige opvattingen zijner dagen; een rijkbegaafde uitblinker onder vele middelmatigen. Hij was evenwel iets meer. Dit iets heeft hem gemaakt tot een voorlooper, een wegbereider. Hij heeft beseft dat de ware geneeskunde haar taak niet heeft volbracht wanneer de patiënt genezen is of de onafwendbare dood haar werk heeft verricht; dat ze verder reikt dan het individueel behandelen.
Dat den geneesheer een sociale roeping beschoren is, als geneesheer; dat de geneeskunde breeder uitslaan moet en alle krachten dient te mobiliseeren van het administratieve en staatspolitieke raderwerk om den mensch te dienen in zijn schoonste stoffelijk bezit, de gezondheid, dit te demonstreeren en te realiseeren, daartoe heeft Frank zijn rijke gaven aangewend. Hij heeft deze grondwaarheid boven zijn wetenschappelijk medisch werk laten schitteren; hij heeft ze aangetoond
| |
| |
op een onaanvechtbare wijze. Om ze te verwezenlijken heeft hij in het grootste deel van het toenmaals geëmancipeerde Europa geleeraard, met woord en pen; heeft hij in een reuzenwerk de fundamenten neergelegd van een medisch-philosophisch systeem dat pasklaar is voor realisatie op elk oogenblik en in elk werelddeel; heeft hij van de geneeskunde de eerste en de voornaamste tak der practische sociologische wetenschappen gemaakt.
Dat de geneeskunde een kunst is, heeft Hippogrates aangetoond en in zichzelf uitgeleefd; dat zij een wetenschap is hebben ontelbaren aangetoond en doen het voorts, elken dag; dat zij een sociale wetenschap en kunst is, heeft, voor het eerst, Johann Peter Frank geleerd in het begin van de negentiende eeuw.
|
|