| |
| |
| |
Selma Lagerlöf
door Ellen Russe.
Toen Selma Lagerlöf, de gevierde zweedsche schrijfster, doctor honoris causa en winnares van den Nobelprijs, zeventig jaar oud was, heeft zij haar jeugdherinneringen opgehaald en hierdoor aan haar lezers een sleutel gegeven voor het begrijpen van de diepste beteekenis harer verhalen. In deze 'Herinneringen van een Kind' is er namelijk één voorval, dat men het leitmotief van haar leven en werken zou kunnen noemen. Zij vertelt hierin, hoe op zekeren dag haar vader ziek terug kwam van een reis. De kinderen, Selma en haar oudere en jongere zusjes, voelden onmiddellijk aan, dat deze ziekte ernstig was. Ze behoefden slechts te kijken naar het droevig betraand gelaat hunner moeder, wanneer deze even in de kamer verscheen en hen vermaande stil te zijn. De stemming in huis was vol beklemmende angst. Toch verzuimde mevrouw Lagerlöf niet de kinderen vóór het slapengaan te komen toestoppen en hun gebedje te overhooren. Spontaan en instinctief voegde het oudste zusje er een schietgebedje aan toe, om God te vragen, hun Papa weer gezond te maken. De andere kinderen deden 't ook, maar Selma, die de angst voor den door haar aangebeden vader te verliezen, juist veel dieper in zich droeg, kon die woorden niet over haar lippen krijgen. Het kind had een te gesloten natuur om zich makkelijk te kunnen uiten. Nauwelijks was haar moeder weg of het kleine meisje werd bevreesd, dat God haar straffen zou voor dit zwijgen, door den vader te laten sterven. Deze benauwende gedachte liet haar niet los en toen zij den dag daarop zag dat haar tante Lovisa den ouden familiebijbel te voorschijn gehaald had en er in zat te lezen om steun te vinden, kwam er een plotselinge opwelling in Selma's verontrustten geest. Toen zij vernam, dat haar grootvader dat boek wel vijftigmaal had doorgelezen, nam zij zich
| |
| |
voor den ganschen bijbel van het begin tot het einde te lezen, zonder één woord over te slaan. God zou haar dan wel vergeven en hun vader sparen. Nauwelijks heeft zij deze belofte voor zichzelf afgelegd, of de moeder komt even de kamer binnen om te zeggen, dat er een verbetering in den toestand is getreden. Selma is er vast van overtuigd, dat God haar bede verhoord heeft, maar nu moet ze haar belofte ook nakomen.
In roerende bladzijden, die de aangrijpendste zijn in dit boek over haar jeugd, vertelt Selma Lagerlöf ons dan, hoe zij als kind van tien jaar door den bijbel heenworstelde: zij wilde dit doen in het geheim, dus op uren, dat anderen haar niet zagen: 's morgens heel vroeg bij het eerste ochtendkrieken of 's middags als de andere kinderen buiten gingen spelen. Maandenlang hield zij vol, zich elk genoegen of andere lectuur ontzeggend, tot dat in den zomer een oom haar ontdekte, weggedoken lezend achter de bessenstruiken en haar geheim verklapte. Zij was toen aan de Openbaring gekomen. De laatste hoofdstukken bleven echter ongelezen, want nu dat anderen haar geheim kenden, leek haar haar verder offer overbodig.
Boete doen en offers brengen om God te verzoenen voor gepleegde vergrijpen, dat is wel de kerngedachte, die we in haar boeken vinden uitgewerkt. Wat anders is het leven van Gösta Berling, den om dronkenschap afgezetten dominee, dan één lange periode van boetedoening om zich te bevrijden van die zonde? Wat anders het leven der ruwe Majoorske, dan een strijd vol offers, om haar beter-ik terug te vinden en te doen zegevieren? En de boeren, die uit Zweden naar het Heilig Land trekken in dat als een groot epos opgevatte boek 'Jeruzalem', is hun pelgrimstocht niet één groote daad van boetedoening voor de ontredderde gemeenschap en voor ieder mensch individueel? Tot in de onderdeelen der boeken vinden we dezelfde gedachte uitgewerkt: zonde brengt verstoring in de goede orde, niet alleen in de verhouding tusschen God en mensch, maar ook in de natuur. Neem bijvoorbeeld het hoofdstuk getiteld: 'De Droogte' in Gösta Berling. Hierin vertelt de schrijfster over de ontzettende rampen, die over Wermland kwamen in het jaar, toen de kavaliers op Ekeby regeerden. Het was alsof hun onrust, tot zelfs het evenwicht der doode dingen verstoord had. Allen en alles leek besmet. De onrust breidde zich uit van stad tot stad en van hut tot hut. Waar een zonde verborgen
| |
| |
was, barstte zij uit; waar een breuk was tusschen man en vrouw werd die tot een kloof; waar een groote deugd of een sterke wil was, werden ook die openbaar. Want niet alles wat geschiedde was uit den booze, maar de tijd was zóó, dat het goede vaak evenveel bederf bracht als het booze. Het evenwicht, de goede orde en regelmaat waren door de zorgelooze, verwilderde, avontuurlijke kavaliers verloren gegaan. Ook de natuur ondervond dit: 'Nooit hadden wolf en beer erger huisgehouden, nooit hadden vos en uil onheilspellender gehuild en onbeschaamder geroofd, nooit verdwaalden de schapen vaker in 't bosch, nooit heerschte er zooveel ziekte onder den kostbaren veestapel'.
En toen kwam de ergste beproeving: de vreeselijke alles verdorrende droogte. En dan vertelt zij hoe in dat rampenjaar het slechte in den predikant van Broby ook steeds grootere afmetingen aannam. Die droogte was een straf voor de dorheid zijner gebeden. De menschen, wanhopig geworden door het mislukken van den oogst, en door het uitdrogen van beken en stroomen, verweten den predikant zijn dorheid en gebrek aan geloof. Hoog stapelden zich dag na dag de dorre takken op, die de boeren vol wraak op het erf van den ongelukkige wierpen. Maar hij kon zich niet meer begeesteren tot een warm en vurig gebed. Eindelijk kwam Gösta Berling langs de pastorie en hij, die ook zooveel geleden had en nog moest lijden om de mislukking in zijn roeping, hielp zijn mede-broeder door over hun verloren gegane illusies en idealen te spreken. Ten slotte wist hij den predikant van Broby aan te sporen om uit 't diepst van zijn hart om regen te bidden.
Den volgenden Zondag, na het einde van den dienst, begint de predikant plotseling vol wanhoop te smeeken en te bidden om regen. Zijn gebed wordt verhoord, maar als de menschen overgelukkig de kerk verlaten om de dikke regendruppels te zien neerkletteren, blijft de predikant dood voor het altaar liggen. Deze wilsinspanning heeft hem 't offer van zijn leven gekost.
Opmerkelijk is 't hoe vele predikantenfiguren er in Selma Lagerlöf's boeken voorkomen, en meestal teekent zij hen met de een of andere zwakheid, doch ook geeft zij hun strijd weer om zich te verbeteren en te bevrijden van hun zonde. In tegenstelling met het chablone domineetype in de nederlandsche
| |
| |
litteratuur in de jaren 1890-1910, waar de kanselredenaar tot elken prijs zwart moet worden gemaakt, geeft de zweedsche schrijfster een opbouwende strekking. 't Is zooals Gerard Brom noteert in zijn studie over 'De Dominee in onze Literatuur': 'De predikanten bij Selma Lagerlöf kunnen boos zijn als de duivel, want het bederf van de besten is altijd het ergste, maar ze zijn tenminste niet dwaas, ze zijn niet klein en laf en flauw als de pietermannen, die ons hier (in de nederlandsche letterkunde) worden voorgesteld'.
Waarschijnlijk omdat die gedachte van offer en boetedoening reeds als kind sterk bij haar leefde, is 't mogelijk geweest, dat Selma Lagerlöf deze onmiddellijk in haar allereerste werk zoo gaaf wist uit te werken. Het gebeurt niet dikwijls, dat een auteur met zijn allereerste boek reeds een wereldnaam verwerft en dat het eerste boek onmiddellijk een meesterwerk is. Dit was 't geval met Gösta Berling.
***
Geboren in 1858 op de landhoeve Morbacka, het familiebezit van luitenant Lagerlöf, in de omgeving van Sunne, nam de kleine Selma al heel gauw een bijzondere plaats in het gezin in door haar zwakke gezondheid. Op driejarigen leeftijd kreeg zij kinderverlamming, zij herstelde, maar één been bleef kreupel. Zoodoende kon zij nooit meedoen met andere kinderen in hun luidruchtige spelen. 't Liefst zat zij bij haar grootmoeder en luisterde naar de sprookjes, die de oude vrouw haar verhaalde. Het kind leefde een heel sterk innerlijk leven, steeds in zichzelf gekeerd, schuchter en schuw in gezelschap, gesloten, zich moeilijk uitend, maar alles heel intens doorvoelend. Zij las veel en graag en nam zich al heel jong voor om later schrijfster te worden. Toen zij als kind nog, opeens bemerkte, dat zij onbewust enkele versregels gedicht had om een natuurbeschrijving weer te geven, was zij hierover innig verheugd. Inderdaad zijn haar eerste pennevruchten gedichten geweest, sonnetten.
Door de omstandigheden genoodzaakt geld te verdienen, deed zij haar examen voor onderwijzeres en werd op een school geplaatst te Landskrona. Zij gaf zich met veel toewijding
| |
| |
aan haar leerlingen, en interesseerde zich sterk voor de sociale vragen van dien tijd, vooral voor vredesgedachte en voor de vrouwenbeweging. Maar er bleef toch in haar diepste wezen een groot verlangen branden naar iets anders. Zij wilde dichten en schrijven. Haar eerste gedichten zond zij, als ruim twintig jarige, naar een vrouwenblad.
Zij trokken de aandacht der redactrice, mevrouw Adlersparre, die de leidster was der zweedsche vrouwenbeweging. Deze vrouw zou een beslissende invloed op Selma's leven uitoefenen. Zij wees de jonge dichteres op haar tekortkomingen en ried haar aan liever proza te schrijven. Eenige jaren later zond Selma Lagerlöf enkele hoofdstukken uit Gösta Berling naar een dagblad, waarin een prijsvraag was uitgeschreven. Niet alleen werd de inzending bekroond, maar toen de schrijfster den uitgever meedeelde, dat dit slechts enkele hoofdstukken waren van een groot boek, waar zij aan bezig was, bood hij onmiddellijk aan het gansche werk te publiceeren. Wederom werd mevrouw Adlersparre de weldoenster en stelde Selma in staat een plaatsvervangster te nemen om zich geheel aan haar roman te kunnen wijden. Zoo verscheen dan in 1891 het wereldberoemd geworden boek, dat in dertig talen werd overgezet.
Hoe kwam Selma Lagerlöf op dit onderwerp? Later heeft zij in een interview de verklaring gegeven. Als jong meisje las zij de werken van de zweedsche schrijvers Bellman en Runeberg en werd hier zeer door getroffen. Maar opeens viel haar toen de gedachte in: 'de streek, waarin ik thuis hoor, het Wermland, is niets minder belangwekkend. Hier vind ik stof voor boeken'. Om te beginnen zou zij de lotgevallen verhalen van die oude, arme officieren, de kavaliers, die zoo menigmaal met hun afgeleefde paarden en rammelende wagens langs hun huis Morbacka trokken en over hun avontuurlijke jeugd verhaald hadden. Ook de Majoorske zou zij naar een bekende figuur teekenen, want door biografen van Selma Lagerlöf vernemen we, dat er werkelijk in de noordelijke streken van Wermland een oude dame geleefd heeft, die zich bijna als een man kleedde, met de boeren handel dreef en groote macht in den omtrek had. 'Als kind herinner ik me haar in de pastorie te hebben gezien; zij droeg een groen marokijnen pet op haar grijze krullen.' En voor de Gösta Berling-figuur liet Selma
| |
| |
Lagerlöf zich inspireeren door de gestalte van den zoon van een proost uit Sunne.
En toch, al zijn er meerdere 'portretten' in deze roman, hij is allerminst realistisch. Juist het geheel afwijkende, nieuwe van vorm en inhoud in een tijd van opkomst en bloei van den realistischen roman, maakte het boek zoo opvallend en boeiend. Van de kavaliers maakte Selma Lagerlöf onwezenlijke menschen, sagenfiguren uit de heldengedichten en ridderromans der middeleeuwen, maar toch ook weer echte, levende menschen met zwakheden en feilen, waar zij tegen strijden moeten, zooals menschen dat door alle eeuwen heen hebben moeten doen. Nooit is zij hard in haar oordeel over den zwakken mensch, steeds voelt men de liefde er doorheen stralen en altijd herinnert Selma Lagerlöf ons aan den goddelijken oorsprong der menschelijke ziel.
Dat transponeeren van menschengestalten tot sagenfiguren zat haar als zweedsche als 't ware in het bloed, want Zweden is een land van sagen. André Bellessort schreef over haar in zijn boek:'La Suède': 'Selma Lagerlöf est en vérité la voix de la terre, la bouche du vent, la sensibilité et l'imagination du Nord'. En Christine Doorman, de kundige vertaalster der Deensche sprookjes van Hans Andersen, die met Selma Lagerlöf door een innigen vriendschapsband verbonden was, voegt hieraan toe:
'Haar fantaisie is de oer-fantaisie, ongerept, wild fantastisch, nog als de natuur zelve in haar oerstaat. Als de intense zweedsche geeft zij haar landgenooten juist precies wat zij vragen, waar zij behoefte aan hebben, haar verhalen zijn de weerspiegeling van wat er in hen leeft, want de zweed vraagt om hem sprookjes en sagen te vertellen, vreemder, emotioneeler en bovennatuurlijker nog dan die, welke hij diep in zichzelf hoort zingen gedurende de eentonigheid zijner winters en de slapeloosheid zijner zomers. In zijn aan gebeurtenissen zoo arm bestaan, vraagt hij niet naar het met verstand geanalyseerde; hij dweept hartstochtelijk met het onverwachte, de levendige schokkende aandoeningen, met het geheimzinnige dat zweeft over het landschap!'
Het landschap, de natuur speelt ook een groote rol in Selma Lagerlöf's boeken. Alvorens haar boek over 'Niels Holgersson's wonderbare reis' te kunnen schrijven, reisde zij tot in
| |
| |
Lapland om elke bijzonderheid van het land in zich op te nemen en in Gösta Berling zijn de kasteelen der kavaliers (Ekeby en Borg) allen in Wermland nog terug te vinden, zooals haar eigen ouderlijk huis Morbacka onmiddellijk te herkennen is in de beschrijving van de hoeve Löfdala in het hoofdstuk over 't Huis van Liljecrona.
Wonderlijker echter is 't dat deze intens zweedsche vrouw, ook de sfeer van een gansch ander land dan het hare op zoo schitterende wijze heeft geteekend. En niet alleen de sfeer, maar ook de mentaliteit van een ander volk. Haar boek 'De Wonderen van den Antichrist', is waarlijk een verrassing, want het speelt gedeeltelijk te Rome en voor het grootste deel op Sicilië. Zij, die gewend is protestantsche predikanten der Luthersche kerk te portretteeren, moet zich nu bewegen tusschen franciscaansche monnikken en siciliaansche dorpspastoors en de geschiedenis van romeinsche keizers en pausen bestudeeren. Bijna zou men denken met een gansch andere schrijfster te doen te hebben, ware 't niet, dat het legendarisch element in het boek Selma Lagerlöf opnieuw als een sagenvertelster bij uitnemendheid leert kennen. Met welk een liefde heeft zij hier den Bambino geteekend, het miraculeuze beeld, dat in de Ara Coeli-kerk op het Kapitool prijkt! Zij begint haar boek met de voorspelling te verhalen der sybille, die aan keizer Augustus verkondigde, dat op het Kapitool eenmaal de Wereldverlosser zou worden aangebeden, Christus of antichrist, maar geen sterfelijke menschen. Na dit streng vermanende woord, verbood Augustus het volk om een tempel ter eere van hem op het kapitool te bouwen, doch in plaats daarvan liet hij een kapel voor het pas geboren Godskind bouwen en noemde het: Aracoeli: Altaar des Hemels.
Selma Lagerlöf heeft Rome's Kapitool goed gekend, anders zou zij nooit de devotie voor Rome's Heilig Kind, zooals zij het vermaarde Bambino-beeld noemt, zóó gevoelig niet hebben kunnen beschrijven. Doch ook hier weer in dit boek, weeft zij realiteit en legende dooreen, wanneer zij het beeld van het Christuskind laat stelen door een engelsche vrouw, die er een nagebootst beeld voor in de plaats zet en in de kroon van dat van klatergoud vervaardigd beeld de woorden doet griffen: 'Mijn rijk is van deze wereld'. Door allerlei fantastische gebeurtenissen geschiedt 't dat het nagebootste beeld toch weer
| |
| |
in haar handen terecht komt en het echte zijn plaats in de Ara Coeli-kerk herneemt, maar het nagebootste beeld reist met de engelsche vrouw de wereld door en wordt door velen voor het echte gehouden, omdat het er zoo op lijkt. Maar - en hier raken we weer aan het symbolische in haar werk: met dat nagebootste in vele opzichten op den Christus gelijkend beeld, bedoelt zij het socialisme, dat den menschen een gouden tijd van voorspoed beloofde, maar welk's rijk tot deze wereld beperkt is en niet tot het eeuwige uitreikt.
Als jonge onderwijzeres immers had Selma Lagerlöf een groote belangstelling getoond voor de sociale vraagstukken en problemen, die haar tijd beheerschten. Het is dan ook niet te verwonderen, dat zij een dier sociale problemen, die in de negentiger jaren aan de orde van den dag waren (denken we bijv. aan de jeugdwerken van Wells, Shaw en Chesterton in hun socialistische periode der Fabian Society) in een roman heeft behandeld. Maar nooit is een sociaal vraagstuk op zulk een legendarische of sprookjesachtige wijze verwerkt geworden.
Hoe innig poëtisch, feeëriek en toch weer reëel schildert zij de natuur van Sicilië, waar het boek over 'De Wonderen van den Antichrist' zich voornamelijk afspeelt. Hoe groot moet haar ontzag geweest zijn voor dien machtigen vuurspuwenden reus: de Etna. Zij laat een Siciliaansche vrouw over de angstwekkende pracht van dien geweldigen berg, ook wel Mongibello genoemd, vertellen aan een kleinen jongen, Gaetano, die den berg nog nimmer zag en gebruikt dan sprookjesachtige beelden. Hier volgen er enkele: 'Gaetano had er nooit over nagedacht, wat de Etna eigenlijk voor een berg was. Hij had niet geweten, dat hij sneeuw op zijn kruin had, eikenloof in den baard, en wijnranken om het middel en dat hij tot over de knieën in oranjebosschen trapte. En langs den berg stroomden groote, breede, zwarte rivieren. Die waren heel merkwaardig; ze vloeiden zonder te murmelen; zij golfden zonder wind, de slechtste zwemmer kon er zonder een brug overkomen.
Gaetano raadde dat de signora de lavastroomen bedoelde. Het zou jammer zijn indien Gaetano den Etna nimmer zou zien. Want hij verhief zich ten hemel als een praaltent. Hij was veelkleurig als een caroussel. En Gaetano zou zeker ook willen weten of de berg alle kleuren kon aannemen, of hij
| |
| |
blauw, zwart, bruin of violet kon worden. En of hij een schoonheidssluier droeg als een signora? Of hij gelijk een tafel was bedekt met pluche kleeden? Of hij een tunica van gouddraad en een mantel van pauweveeren droeg? En of het waar was, dat de oude koning Arthur daar nog altijd woonde in een grot?'
Zoo gaat zij voort, bladzijden lang om den berg te bevolken met legendarische figuren, te vertellen over de reuzen, die in zijn ingewand heete vuren stoken, wier vlammen plotseling naar buiten uitslaan, over de planten en wijnranken, die op de lavahellingen groeien. Eén wonderlijk gewas vooral vond men er: 'dat strompelde en stortte, dat viel en kroop, dat liep op de knieën en op het hoofd en op de ellebogen. Het was binnen en buiten het dal, het had slechts stekels en knobbels en het had een mantel van spinnewebben, een poeder op zijn pruik en leden zoo vele als een worm. Kon dat iets anders zijn dan de cactus?'
Zoo wisselen natuurtafereelen af met fantastische avonturen en een diep gevoeld meeleven met de arme bevolking op het italiaansche eiland, waar de verlokkende en tegelijk onheilspellende berg als een vorst troont; ontegenzeggelijk een der belangrijkste en merkwaardigste boeken uit Selma Lagerlöf's oeuvre. Pater Hendrichs S.J. noemde terecht de werken der scandinavische schrijfster: 'van een diepe symboliek en van uit gouddraad geweven teederheid en fijnheid van gevoelens'. Maar het groote van haar kunst is dat zij, al laat zij haar verbeelding de meest wonderlijke sprookjes vlechten (denkt b.v. aan het eiland Oland in 'Niels Holgersson', dat ontstaan is doordat een reusachtige vlinder in zee viel en verkalkte en versteende), zij het menschelijke harer figuren zoo diep weet te doorpeilen. Hoe vele volkstypen heeft zij niet geschetst uit haar omgeving in dat Wermland, waar zij heur hart aan verpand had. Hoe roerend is de naastenliefde geschetst in het verhaal over de beide Broeders in de verzameling: 'Oud en Nieuw'. De stokoude koster moet bij elke begrafenis aan de open groeve zingen. Hij heeft haast geen stem meer, doch zou hij te vroeg het gezang beëindigen, dan zou hij zijn baantje verliezen. In de menigte is er dan iemand, die onopgemerkt meezingt, de stemmen zijn zoo aan elkaar gelijk, dat men ze niet kan onderscheiden, het klinkt als komend uit één mond.
| |
| |
Dat is de stem van des kosters ouderen broer, die op deze wijze zijn schuld tracht af te betalen aan den jongeren broer, die hem in zijn nooden steeds bijstond. Nu helpt hij den koster om zijn taak tot het einde toe te vervullen.
Humor, zachte humor, is er soms ook in het typeeren dier volksmenschen, maar nimmer spot of bittere ironie.
Toen Selma geboren werd, voorspelde haar tante Wennervik, die volgens de familie profetische gaven bezat, 'dat het pasgeboren meiske ziekelijk zijn zou, veel zou reizen en heel haar leven lang hard zou moeten werken. Ze zal nooit een weefstoel opzetten, maar veel met boeken en papieren te maken hebben. Zij trouwt nooit.' Ongeduldig vroeg de jonge moeder: 'Maar wordt ze een goed braaf mensch?' Waarop tante Wennervik antwoordde: 'Lief en bescheiden wordt ze wel.'
De uitspraken van dat familielid zijn wel bewaarheid geworden, want Selma Lagerlöf is een hoogstaande, nobele vrouw geweest, die met haar boeken veel invloed ten goede heeft uitgeoefend en die zelf steeds hooge idealen heeft nagestreefd. Al heeft ze eenige groote reizen ondernomen, haar tehuis was en bleef Zweden en het dierbaar ouderlijk huis Morbacka, waar zij geboren werd en waar zij op hoogen ouderdom stierf in het voorjaar van 1940. Haar tijdgenooten hebben haar geëerd, de hoogste onderscheidingen vielen haar ten deel, maar allen, die haar persoonlijk gekend hebben en het voorrecht harer vriendschap genoten, getuigen, dat zij ondanks al dien roem: 'lief en bescheiden' is gebleven. Dat kon zoo zijn omdat het hart dezer geniale kunstenares vervuld was van een vurig eeuwigheidsverlangen en van een innig geloof.
|
|