Streven. Jaargang 7
(1939)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 502]
| |
Godsdienstige kroniek
| |
[pagina 503]
| |
't nederlandsch overgeslagen voorrede: 'Men gelieve dan ook van dit standpunt uit deze studie te beoordeelen'. Welk is dit standpunt? 'n Paar zinnen uit de Voorrede (duitsche uitgave). 'De titel van dit boek “Christliche Askese” kan wellicht aanmatigend voorkomen. Men legge er echter niet meer in dan hij zelf zegt: er is sprake van christelijke ascese. Dat wil niet zeggen, dat er een volledige ascetiek wordt aangeboden. Het gaat om de bezinning over het christelijk bestaan in het kader van het moderne leven... Wij spreken hier op de eerste plaats over de natuurlijke voorwaarden der ascese, zooals die voor elken christen in zijn eigen beroep door het leven zelf gevorderd worden. Als men het van het standpunt der indeeling van ons weten beschouwt, dan is dit boek allereerst ontstaan uit een wijsgeerige beschouwing. Het behandelt een soortgelijke opgave als de existentieele philosophie, die de levende existentie ophelderen wil... Wij wagen ons dus niet op het gebied der theologie: deze zal veeleer onze leidsvrouwe zijn. Wij wenschen niets anders dan, in den goeden ouden zin, bijstand te verleenen, 'n “voorhulp” te schenken aan het geloof (praeambula fidei): door overweging van het verstand, of liever door levende zelfbezinning de geloofswaarheden nader tot ons natuurlijk denken te brengen en ze daarin te laten wortel schietenGa naar voetnoot(2). Ik wil derhalve voornamelijk, uitgaande van de aanschouwelijke, phenomenologische beschrijving, de menschelijk-psychologische grondslagen der ascese mededeelen.' De bovennatuurlijke gaven Gods worden, het spreekt van zelf, steeds verondersteld, en de schrijver staat onverholen op het standpunt, dat hij 'als leek de waarheden en kennissen uit het geloof als een geheiligd en ons geschonken bezit mag benuttigen voor het verkrijgen van nieuwe inzichten in het leven'. In dat opzicht kan de christen maar bijwinnen door een meer ééne, meer totalitaire beschouwing, waarin gelooven en weten, al zijn ze streng verscheiden, toch tot een eenheid (niet identiteit) en harmonie moeten komen. Van dit zeer bepaalde en beperkende standpunt uit kunnen wij deze studie waardeeren. Zij is niet bedoeld voor vaklui: | |
[pagina 504]
| |
daarom werd wetenschappelijk apparaat achterwege gelaten (al zullen de verklarende noten achter in de duitsche uitgave, menigen twijfel oplossen, en bij sommige ongewone en paradoxale beweringen geruststellend werken). Maar schr. meent dat ongeveer alle lezers zijn betoog zullen kunnen volgen, als ze ten minste al ooit over hun godsdienstig bestaan hebben nagedacht. *** In hoofdzaak krijgen wij dit dubbel middelpunt: het offer en de zonde. 'Door het offer moet de mensch de zonde overwinnen. In het offer is ons het geneesmiddel gegeven om de omwenteling, welke de zonde in ons teweegbracht, weer ongedaan te maken' (p. 5). Offer is 'alles wat voortvloeit uit vrijwillige onderwerping aan Gods heiligen Wil; offeren is de eenige juiste houding van het schepsel ten opzichte van den Schepper'. (ib.) Zonde gaat recht tegen het offer in. 'De concrete zondige handeling is de bezegeling van een inwendig procédé, dat te voren heeft plaats gehad in den mensch, nl. het zich los-maken uit de offerhouding en offermentaliteit jegens God' (p. 7). 'Maar het offer is sterker dan de zonde... In Christus is voor het eerst na den zondeval weer een zuivere en oorspronkelijke offerverhouding van schepsel tegenover God verwerkelijkt.' (p. 8) Christus' offer is het zuivere offer. 's Menschen offer is een zuiveringsoffer, d.w.z. 'n ascetisch offer, waarvan het hoogtepunt is 'het berouw, de innerlijke omkeer, het afzien van autonomie waar we geen recht op hebben, van de eigendunkelijke dienstweigering aan God, welke ten slotte de zonde uitmaakt'. (p. 11) Christus' offer is dan ook het offer van de Kerk, de H. Mis. Door onze inlijving in Christus' Mystiek Lichaam worden wij deelgenooten aan dat zuivere offer van Christus. Maar evenals Christus wel de erfzonde overwon, doch elk onzer zich met Gods genade die overwinning eigen moet maken, zoo moeten wij ook onze werken door het zuiveringsoffer aansluiten bij het zuivere offer van Christus. Ascese zal dan eigenlijk al datgene zijn, wat in ons de belemmeringen van de algeheele offerstemming wegneemt. | |
[pagina 505]
| |
Het eerste boek handelt over den 'oorsprong van het goed en het kwaad in ons'. En hier komt alles aan op de z.g. 'voorbeslissing', die zoowel ten goede als ten kwade de eigenlijke verdienstelijke of zondige daad voorafgaat. Ten goede komt zij 'ongeveer overeen met het opwekken van de goede meening, die ook aan alle praktische goede handelingen voorafgaat' (p. 19). Ten kwade is zij 'het zich los-maken uit de offerhouding en de offermentaliteit ten opzichte van God' (ib.) Wie al het over de goede en valsche voorbeslissing gezegde in zijn scholastieke categorieën wil doen passen, moet wel merken, dat er iets wringt. Vooral de slechte voorbeslissing: die lijkt nu eens een inwendige zonde te zijn (p. 21-22: voorbeeld: Wie een vrouw aanziet om haar te begeeren, heeft in zijn hart reeds echtbreuk met haar gepleegd), - of het heet: alle berouw kan ze ongedaan maken: zij is het stadium der bekoring voorbij (p. 20); zij is de verloochening der door God gewilde orde; maar meestal wordt zij voorgesteld als aan de (inwendige of uitwendige: duitsche tekst p. 41) zonde voorafgaande, als de kiem der zonde (Nederl. p. 50-51), waarop 'uiteraard', wel niet noodzakelijk, toch 'haast onvermijdelijk' de zonde ten minste van gedachte of begeerte volgt. Elders wordt het verloop aldus aangegeven: 'Eerst is er dus de ongeregelde begeerte naar een of ander goed; wat nog geen zonde behoeft te zijn. Dan komt echter het zich laten gaan, het “ja” op de ongeregelde neiging. Dit zich laten gaan gebeurt volkomen bewust, zoodat men er volstrekt verantwoordelijk voor is. Maar dit is nu juist de slechte voorbeslissing. De mensch weet heel goed, dat hij daarmee een innerlijke beweging aan de gang zet, die indruischt tegen de aard van zijn eigen natuur.' (p. 68) 'In de voorbeslissing bewegen wij ons met het geheele gebied van onzen persoon - met inbegrip dus van gemoed, verstand en wil - naar de geschapen orde of er van af.' (p. 70) Het schijnt mij, dat de goede of slechte voorbeslissing ten slotte is: een vrij aanvaarde oriënteering naar het einddoel toe of er van af, een bewuste stellingname tegenover het zijnde, 'n involgen of afdwalen van den echten zin van het leven, de diep-oprechte beaming of verloochening van ons geschapenzijn, van onze algeheele afhankelijkheid van God. Daarom ook krijgt de beschouwing over doel-vrijheid en doel-verslaving | |
[pagina 506]
| |
zulk een overwegend belang. Ascese moet tot volkomen vrijwaring leiden van subjectieve doeleinden, ook wel 'Teilzwecke' genaamd, d.i. van eigengerechtigd gestelde doeleinden, die niet het objectieve, door God bepaalde doel zijn. De zwaardere duitsche termen Zweckfreiheit en Zweckversklavung, bieden minder kans tot misverstand, dan het eenvoudiger vertaalde 'vrijheid' en 'verslaafdheid'. Heel de leer trouwens van de voorbeslissing is misschien wel in hoofdzaak te vinden in de Imitatio Christi, III boek 37 hfdst. Het komt er inderdaad meer op aan onze innige levensrichting te kennen, dan de menigvuldige kleinere tekortkomingen, die gewoonlijk tot doel of stof voor het bijzonder gewetensonderzoek worden gemaakt. In dit opzicht lijkt mij dit eerste deel de noodzakelijkheid te betoogen van wat de Exercitia Spiritualia van Sint Ignatius beoogen blijkens hun titel: ons zoo vrij te maken van al wat beneden God is, dat we ons door geen enkele ongeregelde neiging laten verleiden (slechte voorbeslissing), en Gods Wil in alles vinden (goede voorbeslissing, in harmonie met de door God in de natuur gelegde en gewilde orde). Het wordt ongetwijfeld op een soms wel ingewikkeld schijnende manier, maar met onontkoombare consekwentie en overtuigingskracht, niet door rhetoriek maar door reëele ontleding verkregen, voorgehouden. Alleen dreigt Schr. in een overdrijving te vallen, welke ook door den vertaler is aangevoeld (blz. 47 en 92): hij schijnt nl. de noodzakelijkheid van een goede voorbeslissing zoo streng op te vatten, alsof er bij elke handeling expliciet (dat woord kent hij wel niet) een positieve intentie van het laatste doeleinde vereischt wordt, opdat zij niet zondig weze. Dat wij om goed en verdienstelijk te handelen feitelijk op het laatste doel, op God, georiënteerd moeten zijn (door de genade) is onbetwijfelbaar; maar dat daartoe een bewuste positieve intentie (in schrijvers taal: een gekende goede voorbeslissing?) noodig is, moet wel overdreven heeten. Wel mag men nooit positief het laatste doel uitsluiten, doch het volstaat het virtueel te blijven nastreven in goede of in zich onverschillige objecten, die dan door dit feitelijk gericht zijn naar God concreet goede handelingen voor gevolg hebben. *** Het tweede deel getiteld 'Het Offer' gaat verder in op het wezen der ascese, haar werking, haar waardebepaling, haar | |
[pagina 507]
| |
toetssteen, hare concrete beleving tegenover het driftenleven en de gemeenschap (familie, stand, volk, Kerk). Dit is voorzeker het gedeelte, dat het gemakkelijkst te volgen is, waar velerlei zeer suggestieve aanwijzingen in voorkomen, zooals over de mislukking (p. 155, v.), over het evenwicht tusschen en het afwisselend ritme van ontzegging en bevrediging in de ascese; over het middel-zijn van de ascese en geen doel; over de stand-ascese (die de standen verhinderen moet tot klassen te ontaarden) p. 199; over de beroepsascese, waar de meest actueele toon doorklinkt uit dezen tijd van arbeidsoverheersching (ook een prachtige objectieve ascese). Ik wil hier 'n alinea aanhalen, waarin zijn gezond realisme duidelijk spreekt: 'Deze man of vrouw, in eigen stand goed ontwikkeld, behoort aan het werkelijke leven toe en heeft niets uit te staan met die z.g. algemeen ontwikkelde mens, die uit voorkeur en vals ontwikkelings-ideaal zich met alles heeft bezig gehouden en ten slotte met niets, omdat hij niets van dit alles heeft doen wortel schieten in het concrete leven. De mens moet en kan alleen volslagen mens worden in zijn beroep. Wij kunnen de liberale opvatting niet aanvaarden, als zou de ontwikkeling en vervulling van het menschelijke in ons naast ons beroep staan; terwijl dit beroep alleen zou dienen om aan den kost te komen. Neen alle gebieden van ons mens-zijn moeten in het beroep worden geactualiseerd, en daarin ook hun vervulling vinden.' De uiteindelijke bedoeling van de ascese is ten slotte geheel zichzelf te worden, lidmaat van de gemeenschap, zoo natuurlijke als vooral bovennatuurlijke in de Kerk, om aldus deel te hebben aan het zuivere offer van Christus, waardoor God voortdurend verheerlijkt wordt. 'Tot de waarachtige zelfwording komen we dus nog niet door de voorbeslissing, al draagt deze de kiem reeds in zich van onze komende geestesstructuur; ook niet door de versterving, de ascetische afstand van de levensgoederen, ofschoon deze op de zuivere en rechtvaardige behandeling van de levensvoorwaarden ons voorbereidt. Tot de zelfwording komen we pas door het practisch contact met de dingen van ons leven door inzicht en handeling; daardoor alleen wordt verwerkelijkt, wat als kiem gegeven is in de voorbeslissing en waardoor de versterving ons voorbereidt. Wij worden wat wij zijn in de practische en feitelijke dienst aan de door God gestelde rang- | |
[pagina 508]
| |
orde der doeleinden. Wij hebben daarvoor dus alle dingen, welke ons leven met zich meebrengt, op hun juiste waarde te schatten en zo te ordenen, dat elk dienstbaar wordt gemaakt aan wat hoger staat in zijnswaarde; wij moeten onze familie zo aanhangen, dat zij voor ons blijft ingeraamd in de volksgemeenschap; het volk zo toebehoren, dat het voor ons een deel uitmaakt van Christus' Mystiek Lichaam; de Kerk zo dienen, dat zij door ons haar doel bereikt: de voortzetting te wezen van de menswording der Eeuwige Wijsheid.' (p. 242)
Deze studie is ongetwijfeld merkwaardig. De vertaling is 'n vrije bewerking, waar links en rechts wat overgeslagen of iets bijgevoegd is. Zij zou gewonnen hebben aan meer volledigheid.
Leuven 1938. |
|