Streven. Jaargang 7
(1939)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 392]
| |
Letterkundige kroniek
| |
[pagina 393]
| |
En als hij objecteert dat de literaire kunst voor ons bijzaak is, dan antwoorden we dat we haar niet eenvoudig als een middel beschouwen tot den moreelen, cultureelen, religieuzen bloei van ons volk (de hoofdzaak): wij kennen haar de plaats en de rol toe, die zij, door haar wezen zelf, dient in te nemen. Wie, in een krachtig levenscomplex, de literatuur organisch onderbrengt, maakt haar aan de algemeene kracht deelachtig; wie haar kunstmatig isoleert, bekomt slechts een monsterachtig gedrocht, bloedarm en krachteloos. De weg van de Vlaamsche letterkunde is, door onderlinge wisselwerking, met den weg van het Vlaamsche, geheel het Dietsche volk, allernauwst verbonden. Op den achtergrond van onze algeheele ontwikkeling, trachten we onzen bijzonderen literairen geest af te lijnen. | |
Vlaandren, o welig huis...Vlaanderen, Brabant, Limburg: het zijn, artistiek beschouwd, welige gewesten. We spreken niet van voorrang, van bijzondere kenmerken hier of daar; het treft ons alleen dat, op geheel den Zuidnederlandschen bodem, de kunst, rijk en verscheiden, sedert de Middeleeuwen haast aanhoudend heeft gebloeid. Ook in moeilijke omstandigheden en doorheen tijdperken van verdrukking. Van de XIII tot aan de XVI eeuw waren wij, ten overstaan van Europa, zoo groot, dat we thans het 'groote Vlaanderen', waar Verriest van sprak, spontaan beschouwen als de romantische verbeelding van een dweper, liever nog als het goedkoope succes van een redenaar. Vanaf de XVI eeuw keerde de politiek zich tegen ons; geleidelijk verloren we onze onafhankelijkheid en ons zelfbewustzijn. Toch is ons artistiek en cultureel aandeel in de Contra-Reformatie nog heel belangrijk. Daarbij mag de literair-historische gemeenplaats wel eens herzien, als zouden we, van 1648 tot na 1830, cultureel dood zijn geweest. Hoezeer ook geknot en bedrukt: zoo levendig bewaarde ons volk zijn religieuze, literaire, zelfs min of meer zijn wetenschappelijke traditie, dat, daardoor alleen, niet slechts het ontstaan van de Vlaamsche Beweging moet verklaard worden, ook gedeeltelijk (wat de meesten niet schijnen te vermoeden) het 'wonder' Gezelle. Een sterk levend, een taai volk duikt levenskrachtig weer op uit de tunnel van eeuwenlange onzelfstandigheid. | |
[pagina 394]
| |
Altijd weelderig, brengt de Zuidnederlandsche grond steeds artistieke en literaire talenten voort. Meerdere van onze hedendaagsche auteurs zijn rijk begaafd; hun werken getuigen van hun kunnen; daarvan getuigt ook (welke schakeeringen men er overigens aan toevoege) hun populariteit in vreemde landen. Onze 'Vlaamsche volkskracht' is niet uitgeput. Daarom stellen wij dit vooraan: in onze Zuidnederlandsche literatuur komen, vrij talrijk en verbazend, talentvolle auteurs voor, met verdienstelijken arbeid. Zij vertoont de vitale begaafdheid van het volk zelf: tegelijk een der minst geschondene en best bedeelde van West-Europa. | |
Onze geaardheid.Het gaat echter niet op, ons volk en onze auteurs zoo maar met alle gaven te bedeelen. Evenals de grootsten onder de menschen, vertoonen de besten onder de volkeren bevreemdende leemten. Tegenover Frankrijk konden we, eeuwen lang, ons eigen wezen handhaven; we konden ons ook afscheiden van de Duitsche staten in het Oosten: een tweevoudig bewijs van onze eigen Dietsche geaardheid. Maar het graafschap Vlaanderen had nooit een Vlaamschen adel, het hertogdom Brabant voor beperkten tijd slechts Brabantsche gezaghebbers: het beste van ons volk bestond uit taaie, nuchtere, degelijke, wroetende, vechtende poorters, die hun naarstig verworven weelde omzetten in stoere patriciërspracht; de bijzondere deugden der ridderschap - grootmoedige heldhaftigheid, avontuurlijke liefde - waren hier spoedig uitheemsch. Spoedig verviel onze literatuur, zonder het 'rijk der schoonheid' heelemaal te verlaten, 'in de boeien der didactiek'; naar de geaardheid blijft de nogal nuchtere veelweter en moralist Jacob van Maerlant 'vader der Dietsche dichters algader'Ga naar voetnoot(5). Adellijke heldhaftigheid bepaalde onzen volksaard niet, wèl burgerlijke degelijkheid. Alleen de Brabander doet zich wel eens als een edelman voor, met recht nog haalt Bredero den 'Spaanschen Brabander' over den hekel. Ook bij den breedsten zwier (men denke aan Vondel) is het didactische niet ver af; | |
[pagina 395]
| |
ook onze laatste heilige, Joannes Berchmans, munt uit door nijvere getrouwheid: bezonnen en gereserveerd, wagen we maar zelden den 'salto mortale' in het rijk van schoonheid en liefde. Het ridderlijk ideaal van trouw en recht, de heldhaftige vergevingsgezindheid, het ruime denken, het begeesterd zweven boven de lage landen van kleine werkelijkheid bereiken we zelden. Gemakkelijk bekrompen, twisten we met elkander. Misschien drukken onze nauwe grenzen op ons; zeker weegt een vrij algemeene enggeestigheid door; terwijl we toch, bewust, grootheid en kracht in ons dragen. Op ons denken en doen ligt vanzelf een zweem van provincialisme, evenals een norsche stugheid op ons gelaat: de verlammende onmacht van wie toch zijn breeden vleugelslag ontwaart. Wij beseffen onze kleinheid, wij ontkomen er nog niet aan: onze allerbesten waren totnogtoe ontevreden over zichzelf en over ons. Soms leken ze geneigd ons te verlaten; wij, hen uit te stooten. Tusschen ons bestaan zelf en onze groeikracht werd het evenwicht niet gevonden. Misschien geographisch, zeker moreel missen wij levensruimte. Waarom dat hier gezegd? Wij hoeven onze beperking niet passief te aanvaarden; doch werkelijkheidszin is, voor wie groot wil worden, onontbeerlijk. Groot worden zooals anderen groot zijn, groot worden naar het abstracte begrip er van, kunnen we niet; we kunnen slechts groot worden aan onze eigen grootheid: door verrijking, veredeling, verruiming van ons eigen karakter. | |
Onze traditie.Allerbelangrijkst, voor wie onze hedendaagsche mentaliteit wil nagaan, is onze geschiedenis vanaf de eerste helft der XVII eeuw. We namen haast geen deel meer aan de Europeesche evolutie; afgezien van de stormen die het woelige Europa over deze gewesten liet gaan, hadden we even goed op een eiland kunnen wonen. De laatste cultuur die bij ons bloeide, was die van de Contra-Reformatie. Door en door katholiek, sloot zij, veel inniger dan men bij het eerste zicht zou vermoeden, bij de late Middeleeuwen aan. Toch bleef zij, met haar latijn als voertaal en met haar fraaie kunstvormen der Renaissance, internationaal geïnspireerd en gericht: terwijl elders het nationale bewustzijn ontwaakte, werd het hier door een samenloop van omstandig- | |
[pagina 396]
| |
heden onderdrukt. Terwijl elders alles gistte wat in het moderpe artistieke, wetenschappelijke, politieke leven volgroeid is. bleven wij gedoken. Het encyclopedisme, de Aufklärung, de Fransche Revolutie lieten voorloopig ons dieper gemoedsleven onberoerd: geslachten na geslachten leefden vroom met een ascetische, hier en daar mystieke, vroomheid; artistiek verkneukelden zij zich aan de onsterfelijke rederijkerij. Op de he dendaagsche Europeesche mentaliteit hebben wij een achterstand van bijna drie eeuwen: veel van de Contra-Reformatie, van de Rederijkers, van den Barok zelfs, bestaat hier nu nog, wat verkleind en verdord, wat petieterig en ouderwetsch, soms wonderbaar bekoorlijk en voedend, in velerhande productie. Indien de Europeesche mentaliteit voor volmaakt doorging, zou die achterstand niets dan nadeel beteekenen. De huidige oorlog, na een eeuwenlange verwording, brandmerkt de richting wel, die Europa sedert lang insloeg. Aan onze afzijdigheid hebben wij ons bewaard Roomsch-Katholicisme niet alleen, ook onze betrekkelijke ongereptheid en moreele gezondheid te danken. Daarom mogen we dat 'achterlijke' niet eenvoudig weggooien als nieuwe rijken hun schamele kleeren. Al dienen wij ons bij den Europeeschen toestand aan te passen, de vraag is niet: 'hoe Europa achterna loopen op den verkeerden weg?' De vraag is veeleer: 'hoe, bij de kentering die we doormaken, het beste van onszelf ongeschonden bewaren? hoe, met Gods genade, weer onder de besten van Europa onze plaats innemen?' | |
Vlaming zijn om Europeër te worden.De bekende leuze van Vermeylen is de juiste; maar heeft hij ze toegepast? Ja, in zoover hij zich niet liet verfranschen; afgezien daarvan, offerde hij, aan den Europeër, den Vlaming wat op. Volgens Jan Frans Willems, moet de Zuidnederlandsche letterkunde zich door drie kenmerken onderscheiden: haar godsdienstigheid, haar zedelijkheid, haar nationaal gevoelGa naar voetnoot(6); het zijn juist de kenmerken, die de Van-nu-en-straksers, artistiek tenminste, verloochenden. Het bekende dichterlijke programma | |
[pagina 397]
| |
van Guido Gezelle, die een christen-vlaamsche poëzie wilde doen beoefenenGa naar voetnoot(7), stemt met den geest van Willems precies overeen. De grootsten onder onze leiders vóór Van nu en straks waren niet minder Europeër, zeker meer Vlaming. Hiermee veroordeelen wij Van nu en straks niet: die verschijning en beweging is veel complexer, overigens een product van haar tijdGa naar voetnoot(8). Zij heeft echter onze geheele traditie op losse schroeven gezet, de hiërarchie der cultuurwaarden omgegooid. Zij heeft onze idealen tot nuchtere en materieele doeleinden teruggebracht, ons artistiek pogen herleid tot een society-diepzinnigheid, die voor ernstiger wil doorgaan dan ze eigenlijk is. Van dan af dateert, in veel ruimere kringen, de onverteerde lectuur en het eigenwijs paradeeren met een vreemd nonconformisme. Zij heeft tenslotte meer vernield dan gesticht. Niet onmiddellijk valt de vernieling in het oog: in de diepe ziel ligt ze dikwijls besloten. Schijn van bereikte resultaten stak veeleer de oogen uit: er bestaat thans een artistieke en literaire wereld, die bewonderend zichzelf beschouwt. In Vlaanderens schoone hovingen zijn verscheiden auteurs tuiniers en bloemen tegelijk. De Van-nu-en-straks-beweging heeft het verdraagzaam agnosticisme (gemakkelijk onverdraagzaam tegenover de geheele waarheid) als grondbeginsel voorgesteld, de beslotenheid der literaire kringen bevorderd. De ware verbondenheid met het volk heeft zij door een industrieele propaganda vervangen, die voornamelijk de half-intellectueelen verbluft en verblindt. Er bestaat, ja, belangstelling voor de literatuur: veel meer echter voor de literaire mode dan voor de literaire waarden. Voeg daarbij dat, in de laatste jaren vooral, het Socialisme vergrovend heeft ingewerkt. Alsof volksverbondenheid in vor- | |
[pagina 398]
| |
melijke onbeschaafdheid, in onbeschaamdheid zou bestaan! Bestaat zij niet in mildheid en daadwerkelijke verheffing? Intusschen zijn de eerbied voor de zuivere taal, de verzorging van den stijl, de voornaamheid die tot de allerelementairste beleefdheid behoort, voor een aanzienlijk deel teloorgegaan. Als men zóó Europeërs moet worden, bedankt men voor de eer!.... We worden onpersoonlijke, kleinzielige en kleine naloopertjes; zelfgenoegzaam noemen we cultuur en verheffing wat een beetje comfort en burgerlijke genoegens beteekent. Wij hebben de romantiek verloochend; het beste van onze traditie willen we meteen verloren gooien. | |
Confessionele literatuur.Tegenstroomingen waren altijd merkbaar; op sommige tijden schijnbaar de sterkste. Wij noemen hun productie: confessioneele literatuur. Daaronder verstaan we de literatuur in dienst van een hooger ideaal: van het nationalismeGa naar voetnoot(9) namelijk en van het katholicisme, dikwijls van beide tegelijk. Voor den wereldoorlog van 1914-1918, leek het religieus-nationale Vlaamsche idealisme te zullen zegevieren. Onder de leiding en bezieling van Dr. Laporta, H. Verriest, E. Vliebergh, L. Scharpé, L. Dosfel, F. Van Cauwelaert, Dr. Van de Perre, Pater Stracke, C. Verschaeve, J. Persyn (verscheiden anderen nog) leek alles mogelijk. De werkelijkheid werd: de bloedige frontlinie en de IJzerhelden. Daarvan blijft de IJzertoren over en de jaarlijksche IJzerbedevaart; voor velen klinkt de toen verheffende leuze Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Christus nu licht archaisch en simplistisch: zij hoorde bij de romantiek! Hier en daar leven nog lijders en strijders van dien heldentijd: met eerbied omringt men hen; in petto schudden ze het hoofd om dit verdwaasde geslacht. Confessioneele literatuur bestond altijd voort: van Pogen tot De Pelgrim, van De Pelgrim tot Volk. Soms waren het hoog laaiende vlammen, maar het vuur leek niet gevoed; herhaaldelijk verkilde politieke strijd en verbittering de warme mildheid. Tegenover de neutrale, de onverschillige, de agnostische literatuur, kon de confessioneele zich niet organiseeren: idealisten | |
[pagina 399]
| |
zijn altijd minder praktisch aangelegd; daarbij ontbrak de officieele steun en deed verdeeldheid veel luchtkasteelen instorten. Nog vergleden meerderen van haar beoefenaars, half overtuigden toch maar, naar de andere zijde: naar de literatuur die tenslotte den toon aangaf en de prijzen uitreikte. En toch, alleen de confessioneele literatuur biedt redding en toekomst. Niet noodzakelijk de specifiek-katholieke, noch de Dietsch-nationale! Zeker niet de enggeestige, nog minder de propaganda- en partij-geschriften! Maar de literatuur van menschen die ook over de groote vragen hebben nagedacht, die zich de algeheele waarheid ten dienste hebben gesteld, die voor hun volk en hun God alles veil hebben. In hun oogen staan breede horizonnen weerspiegeld; hun werk wordt ruim en mild, het brengt wijsheid en goedheid. Het is Europeesch, omdat wij thans in den Europeeschen toestand zijn opgenomen. Van Europeesche toestanden, productie, geestesstroomingen nemen zij kennis evenals de anderen. Minder overvloedig; met meer doorzicht en beleid! Minder zijn zij, als nieuwgierige dilettanti, met de Europeesche mode en propaganda vertrouwd; dieper en degelijker gevormd en geïnformeerd, staan ze met beide voeten op vasteren grond: grootere menschen, schooner en machtiger, kinderen van een fierder volk in een verruimd land. De schoonheid is wel de eerste hoedanigheid van de literatuur; maar de schoonheid heeft veel bestanddeelen. Wie met de leuze van schoonheid schermt, vergeet thans vaak haar ethischen grondslag, en, waar zij dieper gaat, haar tendentie naar religie. | |
De weg van de Vlaamsche letterkundeHoe loopt dan de weg der Vlaamsche letterkunde? Er zijn haast evenveel wegen als schrijvers met naam, stellig evenveel als stroomingen. Daarbij bewegen de verscheiden genres zich in verscheiden richting en wordt de literatuur zoowel aan de Universiteit als in dorpskringen beoefend. 'De weg van de Vlaamsche letterkunde' kan dan slechts als een resultante beschouwd worden, een grootste gemeene deeler. In welke richting beweegt zich de warreling van feitelijk bestaande wegen? Wij weten het niet precies. Maar dit is zeker: de literatuur, | |
[pagina 400]
| |
die het meest als gezaghebbend en officieel cultuurdragend optreedt, gaat den goeden weg niet op. Daar is zelfgenoegzaamheid. Voorloopig onbedreigd, deelt men de lakens uit; men maakt elkander wijs dat de literatuur nooit zoo weelderig, zoo hoog zou hebben gebloeid. Men prijst en bekroont werken die zulke onderscheiding niet kunnen dragen; men fingeert een literatuurgeschiedenis tot op heden: de onsterfelijken staan reeds op hun voetstuk. Daar is compromis en partijbelang. Men legt een conventioneelen maatstaf aan; op diepere vragen gaat men niet in, omdat men, delvend, strijdbijlen zou ophalen. En de mysterieuze mantel der schoonheid bedekt wel eens meer gemengde inzichten. Daar is oppervlakkigheid, modezucht, actualiteit: een instinctmatig zich afkeeren van concentratie, beginselvastheid en diepe bevrediging. Daar is heerschzucht en voorkeur: andersdenkenden en temperamentvolle onafhankelijken sluit men als vanzelf sprekend buiten; - daar is lauwheid en lafheid: afzonderlijke kunstenaars durven hun kostbaarste parels niet voor profane oogen laten schitteren... ...Daar is natuurlijk ook talent, werkkracht, verdienste, ervaring. Verscheiden auteurs mogen met gezag optreden; de geheele groep echter schiet aan idealisme en moed te kort: hij bevordert zuiver-actueele werken, tam van inspiratie (behalve voor het zedelijke en het intellectueel verwarrende), met (voor verdraagzame onverschilligen) weinig storende motieven. Ook in de kunst zijn nuchterheid en realisme onmisbaar; overal zijn verdraagzaamheid en conventie noodzakelijk. Toch moet, in de hedendaagsche literatuur, de confessioneele toon (welke de confessie ook weze)Ga naar voetnoot(10) luider doorklinken: dan pas wordt het akkoord vol en diep.
Met drie wenschen willen we besluiten: 1o Meer verbondenheid met het volk. De auteurs hoeven | |
[pagina 401]
| |
zich niet meer democratisch voor te doen; integendeel! Zij moeten echter, ook al zouden zij slechts voor enkele ontwikkelden of fijnproevers schrijven, den volke, middellijk of onmiddellijk, geven wat den volke goed is. 2o Meer cultuur. Wij schreven reeds over de noodzakelijke samenwerking en saamhoorigheid tusschen de wetenschappelijke beoefenaars van de literatuur en de kunstenaarsGa naar voetnoot(11); ook tot andere wetenschappen en levensvormen moet de samenwerking, de sympathieke belangstelling tenminste, zich uitbreiden: nooit mag iets, a priori en moedwillig, geheel worden uitgesloten. 3o Een bevoegde, een onafhankelijke critiek. Te overvloedig schrijft men bij ons critieken: het verantwoordelijkheidsgevoel van den criticus gaat er bij verloren; de eerbied ook voor de critiek, van het propaganda-middel niet meer te onderscheiden; de rol van de critische literatuur meteen, die toch naar de creatieve moet terugwijzen, haar niet mag vervangen... Door den overvloed van critische aphorismen wordt thans, bij ons, alle anarchie, alle vormloosheid goedgepraat, alle zin voor proportie op zij gezet, elke werkelijk critische studie en uitspraak door willekeurige meeningen overwoekerd. Als ieder burger politieman wil zijn, bedrijft de politie zelf buitensporigheden: vóór alles heeft onze literaire staat thans een politie noodig, die de tucht handhaaft. De weg van onze literatuur is de weg van onze cultuur, van ons volk. Omdat de literatuur onze cultuur, ons volksleven zoo sterk beïnvloedt, dient zij - het is allerbelangrijkst - op den rechten weg te gaan. |
|