Streven. Jaargang 7
(1939)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 384]
| |
Apologetische kroniek
| |
[pagina 385]
| |
ik geloofde, als lid der Katholieke Kerk, kan ik niet verder meer aanvaarden: het mist immers elken intellectueelen steun. Ongelukkig wordt ons over deze verstandelijke evolutie, over het rijpen van dit geestelijk inzicht niet veel bekend gemaakt. Anderhalve bladzijde (36-37) moeten ons over dit belangrijk punt inlichten. En nog! Want Walschap is zoo vervuld met zijn ressentiment, dat nagenoeg de helft van deze geringe ruimte wordt ingenomen door een rechtvaardiging van zijn lang talmen om zich openlijk voor niet-katholiek te bekennen. Dit laatste interesseert ons niet, zoodat we ons beperken tot de bespreking van nagenoeg één bladzijde van het schrift. Misschien weet Walschap veel meer dan wat hij hier neerschrijft, maar méér deelt hij ons niet mee; méér dan deze bladzijde zal over de niet-sentimenteele redenen van zijn vaarwel niet gelezen worden, en we moeten ons dan ook tot haar bepalen, waar we het intellectueel aspect van 's schrijvers afvalligheid willen onderzoeken. Sommige lezers immers zullen misschien onder den invloed komen, niet van de argumenten, - want die zijn er niet -, maar van de affirmatie van Walschap: er bestaan geen redelijke gronden van de katholieke leer en levensbeschouwing die ik tot voor enkele jaren aankleefde. Wij willen aantoonen dat deze bevestiging op geen enkelen redelijken grondslag rust, maar omringd is met een aantal vergissingen en denkfouten die geen enkele overtuigende kracht kunnen ontleenen aan het feit dat Walschap, op literair gebied, een groot en o.i. een gewettigd gezag geniet. Wij meenen dat de meest overtuigende methode zal zijn heel den bedoelden tekst te citeeren met het passend commentaar. Hij debuteert als volgt: Ik heb niet salut gezegd omdat mij onrecht is aangedaan. Geen waarheid is aansprakelijk voor de gebreken van haar aanhangers. Het onderscheid is volkomen duidelijk geformuleerd: niet om persoonlijke gevoelsmotieven heeft Walschap aan de katholieke waarheid vaarwel gezegd. Alleen omwille van de vele grieven die hij aanhaalt tegen geestelijken zou hij het niet gedaan hebben: daarin had hij volkomen gelijk. Nochtans was het onrecht dat zulke hevige reacties in zijn rechtvaardigheidsgevoelen opriep, niet zonder invloed: | |
[pagina 386]
| |
Maar deze gebreken, door mij van al te dichtbij waargenomen bij ongeloovige priesters en dies meer, gaven alen moreelen schok, zonder denwelken men niet overgaat tot een afrekening. Ook dit is te verantwoorden. Het zien en vooral het ondervinden van geestelijke en zedelijke tekortkomingen bij kerkelijke gezagdragers, bij priesters en kloosterlingen, kan een twijfel oproepen. Maar om over te gaan tot een afrekening met het christendom moeten er andere motieven, van intellectueelen aard, aanwezig zijn. Er moet na den twijfel, een inzicht komen dat hetgeen deze geestelijken verkondigen geen steek houdt voor de nadenkende rede. Komt dat inzicht niet tot stand, dan moet, volgens het eerste beginsel van Walschap, de twijfel verworpen worden, en gehandeld naar het woord van Christus: doe zooals zij het u zeggen, maar niet zooals ze het u voordoen. Voor iemand die zoo duidelijk inziet dat 'geen waarheid aansprakelijk is voor de gebreken van haar aanhangers' is deze houding vanzelfsprekend. Nu vervolgt Walschap: Zij (deze gebreken) deden de verontwaardiging groeien tot ik mij bevond voor het dilemma: Hebben dezen menschen de waarheid, dan moet ik mij ondanks alles neerleggen; hebben zij ze niet, dan laat ik mij al die gemeenheid niet langer welgevallen en ga mijn weg. Deze conclusie is een ontgoocheling voor iemand die logisch denkt. Voor welke waarheid immers moest Walschap, in het eerste geval, zich neerleggen, net als elk katholiek geloovige? Niet voor de aesthetische-ethische meeningen, zoolang deze niet officieel door de Kerk waren verkondigd - hetgeen tegenover Walschap niet is geschied; maar wel voor de katholieke waarheden die door elkeen, ook door de geestelijken, moeten aanvaard worden, zoolang men lid wenscht te blijven van de Kerk. Het stond Walschap vrij in de Kerk zijn strijd voort te zetten voor de hem eigen opvatting van de katholieke literatuur: dat had natuurlijk meer moed en uithoudingsvermogen gevergd dan de katholieke gemeenschap te verlaten omdat men zijn pogingen niet steunen wilde. Een katholiek legt zich alleen neer wanneer het gezag gesproken heeft; hetgeen hem niet belet rekening te houden met den goeden raad van andere katholieken wanneer deze rechtzinnig is en welgemeend. | |
[pagina 387]
| |
Maar Walschap is gaan twijfelen aan de katholieke waarheid als dusdanig: Na jaren van onnoemelijk lijden heb ik ingezien, dat zij geen enkel iets of wat behoorlijk argument bezitten, dat hun toelaat zichzelf depothouders der eenige en volstrekte waarheid te noemen. Hier hebben we weer vasten grond onder de voeten. Walschap heeft 'ingezien' dat er geen argumenten bestaan voor de waarheid der katholieke leer. De beslissende vraag is nu: hoe heeft hij dat ingezien? Ons laatste citaat moet ons daaromtrent inlichten. Het weze herhaald: misschien heeft Walschap vele andere argumenten waarop hij zijn 'procès de carence' kan steunen, maar in heel de brochure vinden we niets dan hetgeen hier volgt; daarop moeten we, tot nadere specificatie, ons oordeel vellen: had Walschap werkelijk intellectueele redenen - en niet alleen gevoelsargumenten - om de Kerk te verlaten? Ik heb slechts zeer eenvoudige, zeer preciese vragen gesteld, waarmee de menschheid zich sinds alle tijden in alle werelddeelen bezighoudt. Indien er een God bestaat, heeft hij gesproken? Indien hij gesproken heeft, bezit men den juisten tekst? Indien er een ziel bestaat, bestaat zij hiernamaals voort? Indien zij voortbestaat, wordt zij gestraft of beloond? En zoo voort. Duidelijkheidshalve hebben we het citaat in alinea's ingedeeld: de vragen van Walschap; het antwoord van de 'geleerden en de vromen' op deze vragen; de zedelijke verantwoordelijkheid bij een geloofsafvallige. | |
[pagina 388]
| |
Welnu het is ons onmogelijk te aanvaarden dat de geleerden en de vromen op de vragen van Walschap hebben geantwoord zooals hij het zelf zegt. Ware dat zoo, dan berust zijn 'inzicht' op een enorm misverstand. Immers de katholieke leer zegt juist het tegenovergestelde met betrekking tot de opgeworpen vragen. Dat weet een student in de theologie, laat staan een geleerde. De leer der Kerk onderscheidt immers: 1o Waarheden die door de menschelijke rede, op eigen krachten, kunnen gekend en bewezen worden, dus louter philosophische waarheden; op twee na stemmen ze overeen met de vragen van Walschap: het bestaan van God, het bestaan van de ziel, het voortbestaan van de ziel (de persoonlijke onsterfe- lijkheid), de straf en de belooning in het latere leven. Dat zijn geen geloofswaarheden, alhoewel zij verondersteld worden bij den geloovige. 2o Waarheden die door het verstand gekend worden alleen omdat God door de Openbaring in de menschelijke geschiedenis heeft ingegrepen, omdat Hij tot ons 'gesproken heeft'. Heeft God tot den mensch gesproken? Bezitten wij een betrouwbaren tolk van dat goddelijk woord, nl. de Kerk? ('bezitten wij den juisten tekst?' heeft voor een katholiek geen zin). Dat zijn vragen die, naar aanleiding van de Openbaring, zich aan ons verstand opdringen. En ook deze vragen kunnen wij met onze rede bevestigend beantwoorden, met argumenten uit de godsdienstphilosophie en de geschiedenis. Ook deze waarheden zijn dus geen geloofswaarheden: het zijn de zgn. 'praeambula fidei': het redelijk inzicht waardoor het geloof geen blind aanvaarden is, maar een verantwoord ontvangen van de bovennatuurlijke Openbaring. 3o Tenslotte de eigenlijke geloofswaarheden: de dogma's of mysteriën, de H. Drievuldigheid, de H. Eucharistie, enz., die we aanvaarden op goddelijk gezag, omdat we weten dat het goed en redelijk is naar Gods woord te luisteren zooals het ons door de Kerk levend vertolkt wordt. Walschap heeft geen enkele vraag nopens deze waarheden gesteld, en nochtans alleen van deze kan gezegd worden dat de katholieke leer erkent dat ze niet kunnen bewezen worden 'noch door de rede, noch door historische feiten'. Alleen voor den eigenlijken geloofsakt in de geopenbaarde waarheden is de | |
[pagina 389]
| |
'speciale genade', de geloofsgenade noodig. Om waarheden die het natuurlijk verstand te boven gaan te aanvaarden wordt immers een innerlijke verlichting vereischt waardoor deze aanvaarding mogelijk wordt. Hoe is het nu mogelijk dat een katholiek geleerde aan Walschap zou gezegd hebben: Zie, h. Walschap, dat God bestaat, dat we een onsterfelijke ziel hebben die zal beloond of gestraft worden, dat God tot den mensch gesproken heeft, dat de Kerk de Openbaring onfaalbaar vertolkt: dat alles zijn louter geloofswaarheden, die we alleen door een speciale genade aanvaarden, waarvoor we geen enkel redelijk bewijs kunnen aanbrengen? We willen niet veronderstellen dat Walschap, in den aangehaalden tekst, den lezer wil om den tuin leiden, en hem rationeele redenen voor zijn afvalligheid voortooveren; wij twijfelen geenszins aan zijn oprechtheid. We moeten dus aannemen dat hij zijn zegslieden slecht begrepen heeft; maar dan heeft hij ook den plicht de intellectueele gronden waardoor hij verklaart zijn afvalligheid te rechtvaardigen te herzien. Hij moet gelijk elkeen 'zijn geweten volgen', maar dat beteekent een goed gevormd geweten, en geen verkeerd inzicht in dingen waarvan hij zelf het belang beseft. Er ligt iets tragisch in het persoonlijk geweten van den mensch: het eenige licht dat hij hic et nunc moet volgen, en het kan een dwaallicht zijn! Dat noopt ons tot bescheidenheid in het spreken over 'ons geweten'. Ook het uitzinnigste werd verricht onder de leuze: 'mijn geweten zegt dat het zoo moet', en velen zijn van de waarheid afgedwaald, meegesleept door intellectueele stroomingen die nu volkomen waardeloos blijken. Ook zij hebben hun geweten gevolgd - en gingen verloren. 'Het is iets verschrikkelijks, zegt Antigone tot Kreoon, een man die het mis voorheeft, en toch hardnekkig doorzet.' Walschap verklaart: 'Ik heb me dikwijls vergist, voortdurend mijn meeningen herzien en ik verwacht van de toekomst hetzelfde' (blz. 38). Wij hopen dan ook dat deze korte aanteekeningen bij hetgeen ons veruit het belangrijkste schijnt in deze brochure, den schrijver er toe zal nopen de intellectueele gronden van zijn 'vaarwel' te herzien. | |
[pagina 390]
| |
Aanhangsel. Een persoonlijk getuigenis.
| |
[pagina 391]
| |
onze geestelijkheid en een aanzienlijk deel van onze intellectueelen bestaat zoo weinig contact, zoo weinig psychologische eenheid, dat men van vervreemding, van afkeer mag spreken, - en de fout ligt bij de leeken niet alleen. Tegenover de intellectueelen en hun behoeften stonden wij niet altijd mild, begrijpend, tegemoetkomend. Niet een dogmatisch doorhakken van veel levensverstrikking, wèl een benaderen en heelera van veel verscheuring, hoort, hoort nù bovenal, bij ons priesterwerk. Moge Walschap's brochure ons heilzaam doen nadenken. III. Mogen anderzijds de leeken ook nadenken. Zij streefden naar een 'verruiming van den geest', waarbij elk religieus en moreel houvast in laatste instantie diende opgegeven. Als laatste norm van waarheid en cultuur aanvaardden zij den gang der hedendaagsche wereld, haar gang naar den oorlog; want hoeft, in deze omstandigheden, haar ontreddering nog een betoog? Mag een katholiek leek, in dezen tijd, het geloof in een hoek van zijn bestaan terugduwen, zijn denken richten naar de actueele aforismen, autoriteiten en stroomingen? Meer intellectueele tucht, meer moreele fierheid, meer religieuze ernst en trouw, meer milde apostolaatsgeest en daadwerkelijke naastenliefde zijn thans, bij velen, de allereerste vereischten opdat, bij veel meerderen nog, het geloof en het geluk niet bezwijken. Ook opdat de kunst niet bezwijke. De artistieke bloei is, in feite, van den moreelen en religieuzen bloei onmiddellijk afhankelijk: daarvan worden de oprechte kunstenaars, door eigen. waarneming, altijd dieper overtuigd.
* * *
Leeken en priesters, de brochure van Walschap stemt ons tegelijk tot weemoed en nadenken. De waarheid alleen kan hem, kan ons bevrijden. |
|