| |
| |
| |
Internationale kroniek
Finis Poloniae!
door Prof. Dr. J.A. van Houtte
Voor de derde maal in het korte tijdsverloop van anderhalf jaar heeft een onafhankelijke staat in Midden-Europa een einde zien komen aan zijn bestaan. In Maart 1938 was het Oostenrijk geweest dat zijn zelfstandigheid had opgeofferd op het altaar van de nationale eenheid van den Groot-Duitschen stam, Oostenrijk waarvoor deze oplossing dan toch vroeg of laat had moeten intreden sedert dat het na den Wereldoorlog het eenmakend element van de Habsburg-dynastie had verloren, zonder hetwelk maar één ander bestanddeel meer overbleef: het taalkundig-nationalitaire, dat echter juist in den zin werkte van een vereeniging met het Duitsche kernland. Eén jaar daarop was het Tsjecho-Slowakije dat, reeds geamputeerd van zijn Duitsche en Hongaarsche bevolkingselementen, als een kaartenhuis ineenstortte onder de drukking van zijn machtigsten nabuur en in drie deelen werd gesplitst: de Tsjechische gebieden, Bohemen en Moravië, werden door het Duitsche Rijk opgeslorpt; de Slowaaksche leidden een juridisch zelfstandig bestaan in, onder de feitelijke voogdij van Berlijn; de Oekraïnische tenslotte werden opnieuw met Hongarije vereenigd, dat aldus, voor het eerst sedert 1919, opnieuw vreemde nationaliteiten binnen zijn staatsgebied kreeg. En tenslotte in September 1939 was het Polen dat, anders dan zijn twee voorgangers, die van binnen waren uiteengevallen, door de macht der wapenen werd veroverd en van de kaart van Europa geschrapt. Het was, als men den loop der geschiedenis overschouwt, de vijfde maal dat zijn gebied werd verdeeld. Reeds op het einde van de achttiende eeuw hadden Pruisen, Oostenrijk en Rusland in drie bedrijven (1772, 1793 en 1795), den Poolschen staat van de rij der mogendheden weggeveegd. Napoleon had hem kortstondig laten herleven in 1807; met zijn val in 1815 greep
| |
| |
een vierde verdeeling plaats onder de drie partners van twintig jaar tevoren. In 1919 verrees Polen voor de tweede maal in den veelbelovenden roes van de pacifistisch-nationalitaire Wilson-ideologie. Slechts twintig jaar zou zijn bestaan duren: in 1939 zouden twee van de verdeelers van voorheen - de derde was inmiddels op zijn beurt uit het rijk der levenden verdwenen -, een vijfde maal de bewerking uitvoeren en een nieuwe periode laten inluiden van hetgeen wezenlijk het Poolsche noodlot schijnt te zijn: zooals geheel de 19e eeuw door was geschied blijft er de dragers van de Poolsche staatsgedachte niets anders over dan een ballingsbestaan te leiden in de demokratische landen van West-Europa.
Het is niet van belang ontbloot, met het oog op deze jongste gebeurtenissen die de ontbinding meebrachten van den Poolschen staat, zijn diplomatisch verleden ter herinnering te brengen. Wanneer in 1919 te Versailles de vraag van de heroprichting van den Poolschen staat werd in het midden gebracht, dan kwamen onmiddellijk twee opvattingen dienaangaande in botsing. Voor de Angelsaksische ideologen, in de eerste plaats voor Wilson en Lloyd George, zouden de grenzen van den hernieuwden staat bepaald worden naar zekere abstracte criteria, die vaagweg met het begrip van de Poolsche 'natie' waren vereenigd, zooals de taaie strijd van de Poolsche emigranten voor de erkenning van hun volksbestaan gedurende de 19e eeuw het had ingeburgerd: een begrip waarin de taalkundige elementen de sluitsteen uitmaakten. Daarentegen, voor de extreem-nationalistische leiders, voornamelijk Pilsudski, zou de nieuwe Poolsche staat rechtstreeks aansluiten bij de Poolsche grootmacht uit vroeger eeuwen, van deze politieke formatie welke op zekere oogenblikken van haar geschiedenis Bohemen, Moravië en Silezië had bevat, op andere weer, na haar vereeniging met Litauen, zich van de Oostzee tot de Zwarte Zee had uitgestrekt. Voor Pilsudski zou Polen een groote mogendheid zijn, of niet zijn. Dit nu stemde overeen met de Fransche plannen te dien opzichte. In het Fransche opzet immers zou Polen een nuttige pion zijn in het diplomatisch-militaire schaakspel in Oost-Europa, een bastion van de Fransche politiek midden twee machten die op dat oogenblik beide als bepaald vijandig waren te aanzien: Duitschland en Sowjetrusland. Nochtans, hoezeer de Poolsche en Fransche delegaties ook voor dit standpunt
| |
| |
ijverden, het was de Angelsaksische stelling die het haalde. Rusland, ook Sowjetrusland, moest de eenige groote mogendheid blijven in Oost-Europa, en Polen een kleine staat, waarvan de grenzen naar het Oosten nagenoeg met de Boeg-rivier zouden overeenstemmen - dus in wezenlijke trekken met de huidige Duitsch-Russische belangengrens - en naar het Westen, waar de ethnologische vermenging zoo mogelijk nog verder ging dan in het Oosten, door plebiscieten zouden worden vastgesteld.
Het kan nu bezwaarlijk geloochend worden dat Polen deze bepalingen een beetje hardhandig in zijn voordeel wijzigde en met zijn belangen, die ook deze van Frankrijk waren, beter in overeenkomst bracht. Naar het Oosten toe was het de gelukkige uitkomst van den Poolsch-Russischen veldtocht die de gewenschte verbeteringen bracht. In het Westen werden hier en daar in de plebisciet-gebieden ongeoorloofde drukkingen uitgeoefend, die de resultaten van de stemming ten gunste van Polen deden uitvallen. Al werden de hier gepleegde gewelddaden van de benadeelde zijde klaarblijkelijk overdreven, dan toch is het begrijpelijk dat hier van meet af aan een zeer ongunstig klimaat bestond voor de Poolsch-Duitsche betrekkingen. Alles werkte mede om dit klimaat tot stand te brengen, te onderhouden en te verscherpen. Vooreerst was daar het feit dat doorheen hun vroegere geschiedenis Polen en Pruisen, waarvan het Duitsche Rijk de voortzetting was, steeds op onvriendschappelijken voet hadden geleefd, welke verhoudingen ook na de verdwijning van Polen op het einde der 18e eeuw zich hadden bestendigd in den vorm van een wederzijdsch gevoelen van nationalen haat waarbij, van Duitsche zijde, een stevig misprijzen was vermengd voor de Barbaarsche 'Polakken'. Volgens de nieuwe orde, deels te Versailles ontworpen, en deels door de Polen gewapenderhand veroverd, zouden dezen dus de leidende mogendheid worden in Oost-Europa, vermits Duitschland door zijn gedwongen ontwapening en Rusland tengevolge van zijn binnenlandsche wanorde tijdelijk op de titel van grootmacht geen aanspraak konden maken. Het is licht te verstaan dat dit vooruitzicht, rekening gehouden met de bestaande volksgevoelens, de Duitsche opinie ongemeen vijandig moest stemmen tegenover den erfvijand. Men voege daarbij dat de nieuwe staat, hierbij de traditie van het oude Polen hernemend, onbevangen uitkwam voor een satelliet van Frankrijk, en deze omstandig- | |
| |
heid kon alleen, met betrekking tot het
Duitsche volk, voor gevolg hebben dat Warschau zou deelen in den wrok dien de overwonnen tegen den Franschen overwinnaar koesterde. Tenslotte waren daar nog de methodes waardoor de Poolsche staat zijn bestaan vestigde, welke - en dat was niet anders te verwachten in de toenmalige wanorde van het Oost-Europeesche - veeleer dan op verdragen of juridische bepalingen, op de wet van den sterkste hadden gesteund.
En onder de andere buurlui was daar vooral de Sowjetunie. Of beter, van Poolsch standpunt, Sowjetrusland. Want om het even welk er het regime was, het was hier met een erfvijand dat men te doen had, zoo mogelijk nog met een grooteren dan de gehate Duitschers, omdat in het tijdvak der verdrukking, de Tsaren in Polen hadden geregeerd op een wijze waartegen de Pruisische denationalisatiepolitiek nog kinderspel mag genoemd. Maar thans kwam daarbij ook de vraag van het regime. Pilsudski had immers aan het bolsjewisme zijn haat toegezworen met een hevigheid waartoe alleen gewezen Marxisten, zooals hij er een was, bekwaam zijn. Zoo kwam het dat de oorlog dien de jonge staat, onder zijn leiding, tegen de Sowjetunie voerde (1920-1921), niet werd voorgesteld voor wat hij in feite grootendeels was, voor een middel om in het Oosten gunstiger grenzen te scheppen voor het bestaan van de nieuwe republiek, maar wel als een kruistocht tegen het communistisch wereldgevaar, een voorstelling die door de natuur van de zaken eveneens veel waarheid om het lijf had. Hoe het ook zij, het is begrijpelijk dat de Sowjetunie, na dezen veldtocht, die overigens zeer rampzalig voor haar was verloopen, van het standpunt uit van het streven naar wereldrevolutie, den Poolschen staat voortaan als de 'Publieke Vijand Nr 1' ging aanzien, een opvatting welke Polen zelf als eervol aanzag. En wanneer later, onder het beleid van Stalin, de Sowjetunie weer vatbaar zou worden voor nationalistische gedachtenstroomningen, dan spreekt het vanzelf dat deze het allereerst tegen Polen moesten gericht zijn, niet alleen omdat Polen het voornaamste verlies uitmaakte dat de Rusissche staat had geleden na den Wereldoorlog, maar ook omdat het bestaan van Polen als groote mogendheid voor een heropbloeiend Rusland niet te dulden zou zijn, in de 20e eeuw evenmin als in de 18e.
De opvattingen van deze erfvijanden konden in Polen
| |
| |
maar weinig interesse, en nog minder ongerustheid verwekken zoolang de toestanden van 1918/19 bleven heerschen. Maar wanneer Polen voor nieuwe verhoudingen kwam te staan? In feite was zulks het geval ca 1933. Het was rond dezen tijd dat in Rusland de ontwikkeling inzette die, zooniet in de plaats van, dan toch nevens de werking van de Komintern, deze van de Russische diplomatie en in zekere mate de bedreiging van de militaire Sowjetmacht moest in het spel brengen. Het uitgangspunt daarvan was de herleving van de nationalistische politiek in het Duitsche Rijk tijdens den zomer 1932, en in het bizonder de overname van de regeering door Hitler op 30 Januari 1933. Deze gebeurtenissen, en vooral de laatste, ofschoon zij op zichzelf aan de bestaande machtsverhoudingen niets konden veranderen, hadden in Frankrijk een geweldigen psychologischen weerklank. Indien de denkbeelden der Duitsche nationalisten werden uitgevoerd, dan zou ofwel Frankrijk moeten ontwapenen, ofwel Duitschland opnieuw bewapenen, en in beide gevallen was het uit met den ouden Franschen droom van de 'veiligheid' die men met zooveel inspanning had trachten te verwezenlijken. Zonder dralen trachtten de Parijssche staatslieden nieuwe waarborgen te verkrijgen; de mystiek van de voor-oorlogsche Russische alliantie, waarvan nog aanzienlijke sporen in de Fransche opinie bleven voortleven, bewerkte dat het Quai d'Orsay toenadering zocht tot Rusland. Door de macht der omstandigheden was Sowjetrusland eensklaps opnieuw erkend als een groote mogendheid, en vanzelfsprekend meteen, als de grootste mogendheid in het Europeesche Oosten. Dit feit op, zichzelf zou al voldoende geweest zijn om de Poolsche houding volkomen te wijzigen. Daarbij kwamen echter nog gronden van meer reëelen aard: ongetwijfeld had in de Sowjetunie de anarchische chaos van de beginperiode plaats gemaakt voor meer georganiseerde strevingen, waarvan de opvolgentlijke Vijf-Jaar-plannen (1928 vlg.) de voornaamste
uitdrukking waren. Polen's Oosterbuur had opgehouden van geenen tel te zijn, en trad weer met bijna hetzelfde prestige als voor 1914 in het diplomatische spel op. Polen was dus verplicht een nieuwe basis te zoeken voor zijn betrekkingen met zijn nationalen erfvijand van steeds, zijn ideologischen vijand van het heden, de Sowjetrepubliek.
De oorzaak van de erkenning van de Sowjetrussische macht
| |
| |
lag ongetwijfeld voor een deel in de zooeven aangehaalde binnenlandsche toestanden in den bolsjewistischen staat. Een niet minder belangrijke voorwaarde daarvoor was echter de eveneens boven gemelde koersverandering in Duitschland. Sedert de heer von Papen in Mei 1932 de regeering had aanvaard had Duitschland opgehouden de gedweeë houding aan te nemen welke het met den heer Stresemann had ingezet. Op zeer besliste wijze lieten de Duitsche delegaties bij den Volkenbond en bij de talrijke internationale Conferenties toen weten dat de eisch van hun land naar gelijkheid van rechten eindelijk moest vervuld worden, en wel door ontwapening van de andere volkeren, ofwel door herbewapening van het Duitsche. Eigenlijk nam het kabinet Hitler begin 1933 deze vorderingen eenvoudig voor zijn rekening over, en stelde geen hoogere voorwaarden dan sedert acht maanden werd gedaan. Alleen was er dit veranderd, en de omstandigheid was van uiterst verstrekkende psychologische draagwijdte: terwijl men zeer goed wist dat de twee voorgaande Rijkskanseliers, von Papen en von Schleicher, feitelijk om-zeggens geen volgelingen achter zich hadden, wist men maar al te goed dat de heer Hitler de Führer was van de talrijkste Duitsche partij, en nam men dus zijn eisch ernstig op, wat men voordien niet had gedaan. Een andere zak was het hem in te willigen: hiertoe wilde en kon Frankrijk niet besluiten. Maar het was maar al te duidelijk dat Hitler gebruik zou maken van de machtspsychose welke aan zijn naam was verbonden, - zeer ten onrechte, naar den toenmaligen toestand der Duitsche bewapeningen - en bereid zou zijn om eenzijdig te verwezenlijken wat hij door overeenkomst niet kon bereiken. Welnu, ook deze omstandigheid dwong Polen zijn vroegere positie te herzien. Toen het was ontstaan, was Duitschland op den bodem van zijn vernedering, was de Duitsche weermacht qualitatief, wat betreft de wapensoorten, zoowel als quantitatief, wat betreft het aantal
manschappen, aan zeer strenge beperkingsmaatregelen onderworpen, waarvan de werking nog verhoogd werd door de demilitarisatie van het Rijnland. De dag was thans te voorzien, waarop Duitschland zich een nieuwe weermacht zou opbouwen, hetgeen twee jaar later geschiedde (1935); het oogenblik was in aantocht waarop Duitschland de Pijngebieden militair zou bezetten en aldus aan Frankrijk de mogelijkheid zou ontnemen om ieder initiatief van Duitschland
| |
| |
door zijn ontzaglijk strategisch overwicht in den kiem te smooren. Het was duidelijk dat Frankrijk, te dien tijde door binnenlandsch-politieke toestanden tot machteloosheid en zelfs tot verval gedoemd, er niet zou kunnen toe besluiten van tusschen te komen, dat Groot-Brittannië wellicht zelfs een geheim plezier zou vinden in dit herstel van den toestand dien Londen had gewenscht uit den Wereldoorlog te zien ontstaan. Het besluit was klaar: Polen zou moeten naar verstandhouding zoeken met Duitschland, den erfvijand Nr 2, net als met de Sowjetunie, den erfvijand Nr 1.
De onderhandelingen werden gevoerd in het najaar 1933 en kwamen ongeveer gelijktijdig tot haar besluit ten aanzien van de twee landen: met Duitschland werd een non-agressie-verdrag gesloten in Januari, met de Sowjetunie een ander in Februari 1934. Voorzeker werd in beide akten voorbehoud gemaakt voor de reeds bestaande bondgenootschappen, concreter gesproken, voor de alliantie met Frankrijk, die dan toch klaarblijkelijk tegen Duitschland was gericht. Niettemin is het zeer problematisch of de regeering van Warschau nog veel lust gevoelde om eventueel de verplichtingen die uit deze Fransche alliantie volgden, na te komen. In feite hadden wellicht de beide handteekeningen van den kolonel Beck veeleer een nieuwe periode ingeluid in de diplomatische geschiedenis van zijn land. In 1918/19 was Polen ontstaan als een bastion van Frankrijk in het Oosten van het vasteland, klaar om ieder oogenblik te velde te trekken tegen Frankrijk's vijanden, Duitschland of Rusland, toentertijde twee mogendheden van twegden of derden rang. De situatie was thans veranderd, of zou veranderen in zooverre zij Duitschland betrof: Polen zou weldra tusschen twee mogendheden gekneld zitten, waarvan iedere veel sterker was dan Polen zelf. Daaruit trok het zijn conclusies. Van leidende militaire mogendheid in het Oosten werd het uit eigen beweging, hoewel misschien onbewust, een bufferstaat.
Het is echter naar onze meening een unicum in de geopolitiek dat bufferstaten in deze verhouding staan tot de twee groote mogendheden die zij van elkander scheiden, dat zij het voorwerp zijn van den diepen en unaniernen nationalen haat van deze mogendheden, en wederkeerig ook deze mogendheden een diepgevoelde onmin toedragen. Dat was nochtans het geval van Polen, en daarom vereischte de Poolsche diplomatie wonderen
| |
| |
van takt en zelfs van... akrobatie. Inderdaad, de betrekkingen tusschen het nationaal-socialistische Duitschland en de Sowjetunie waren denkbaarst slecht. Een volmaakt evenwicht te behouden tusschen beide was zelfs om-zeggens onmogelijk. Er bleef dan alleen over zooveel mogelijk, en zoolang het ging, aan bascule-politiek te doen, met dien verstande echter dat Duitschland wel een politiek gevaar uitmaakte, daarentegen zijn regime niet wilde 'exporteeren', terwijl de Sowjetunie van beide standpunten te vreezen was. Daaruit volgt het feit dat Polen zich ten uiterste inspande om gulle betrekkingen te bewaren met Duitschland, een streven waaraan de Duitsche diplomatie een zeer goed onthaal bereidde en dat ze met hartelijke wederkeerigheid bejegende.
De beweegredenen van de Duitsche diplomatie waren hierbij echter niet dezelfde als deze van de Poolsche. Het is bezwaarlijk aan te nemen dat het haar ooit ernst was met de gedachte een afrekening met Polen op te geven. Al te diep was de antipathie van het Duitsche volk tegen Warschau, al te hevig was zij aangevuurd geworden door de omstandigheden waarin de Poolsche staat was ontstaan. De Corridor tusschen Pommeren en Oostpruisen, die steeds voor de Duitschers als een zeer onaangename fout tegen de geographische schoonheid was voorgekomen, moest noodzakelijk na 1933 bezwaren brengen die voorheen niet zoo merkelijk te voelen waren geweest: het verkeer door Poolsch-Pommeren was niet aan zeer storende beperkingen onderworpen, maar de militaire samenhang tusschen Oostpruisen en het Duitsche Rijk was er dan toch door verbroken, en deze overweging verkreeg hernieuwde beteekenis nu Duitschland weer een militaire grootmacht zou worden. Men voege daarbij dat de verloren Pruisische provincies van het Oosten voor 1914 de graanzolder van het Rijk waren geweest, en ook dat feit kreeg een hernieuwde beteekenis in een tijd waarin de autarkie-strevingen in Duitschland een voorheen nooit gekende gunst begonnen te genieten. Tenslotte was daar nog het vraagstuk van de minderheden: het tracé van de volksgrenzen in dat gedeelte van Europa is nu eenmaal zoo, dat het onmogelijk is een duidelijke scheiding te trekken tusschen twee verschillende groepen, zoodat Duitsche elementen in Polen waren gebleven (ca. 1.200.000) en Poolsche elementen in Duitschland thuishoorden (ca. 200.000). Volgens de stevigste
| |
| |
tradities van de Midden- en Oost-Europeesche volkeren werden aan deze z.g. allogene bevolkingen nu bepaald geen bizonder malsche levensvoorwaarden bereid. Vermits nu echter het. Nationaal-Socialisme zich het lot van alle Duitschers aantrok, moest de behandeling van de Duitsche minderheid in Polen toch eensdaags tot incidenten leiden, al werden deze dan ook voorloopig om taktische redenen uitgesteld. Inderdaad, vermits uit dit alles blijkt dat het geen gevoelens van oprechte waardeering konden geweest zijn die in 1934 tot de Poolsch-Duitsche ontspanning hadden geleid, dan is men wel verplicht aan te nemen dat zij van Duitsche zijde een taktische zet was geweest, waarvan de beteekenis niet heel moeilijk is om te vatten. Op het programma van de Duitsche afrekeningen stonden immers nog andere punten, en wel zulkdanige die van dringender aard waren dan het Poolsche vraagstuk. Laten wij de Oostenrijksche kwestie hier als in zekeren zin van intern-Duitsch belang terzijde. Maar er waren redenen genoeg om met Tsjechoslowakije klaar te komen voordat men zich aan Polen zou vergrijpen. Vooreerst waren daar de Duitsche bevolkingslementen betrekkelijk veel sterker dan in Polen (ca. 23% in plaats van ca. 4%), en kon dus een veel werkzamer binnenlandsche drukking worden uitgeoefend, waarvan men sindsdien kon zien hoe zij tot het algeheele uiteenvallen van deze brooze Versailles-constructie moest leiden. Daarenboven was de geographisch-militaire positie van den Tsjechischen staat voor Duitschland voorwaar niet minder gevaarlijk dan deze van den Poolschen: als onmiddellijke nabuur van het hoogbelangrijke Saksische nijverheidsgebied oefende de Tsjechische wapenmacht op het Rijk een bestendige bedreiging uit, veel werkzamer nog dan deze van Polen. Eindelijk was Tsjechije, als sterk geïndustrialiseerd gebied, waar de uitbating van de overvloedige natuurlijke rijkdommen reeds in vollen gang was, als prooi meer begeerenswaardig dan Polen waar de voorhanden
rijkdommen nagenoeg nog geheel moesten worden ontgonnen, hetgeen de vooruitzichten op onmiddellijke winst sterk verminderde. Kortom, het zou er eerst op aankomen Bohemen onder den Duitschen invloed te krijgen. Daartoe echter was het noodig dat Polen niet als mogelijke tegenstander Duitschland in den weg stond. Ook Tsjechoslowakije was immers Frankrijk's bondgenoot en een onderneming ertegen kon allicht tot een oorlog tegen Frankrijk, mogelijk
| |
| |
zelfs tegen Engeland leiden. Er moest voor gezorgd worden dat Polen in dat geval niet bereid zou zijn om den casus foederis toepasselijk te achten. De zaak was betrekkelijk gemakkelijk: Warschau en Praag hadden immer, ondanks alle pogingen van Frankrijk, op gespannen voet geleefd, en Polen zou aangetrokken worden door het vooruitzicht zijn deel te krijgen van de Tsjechische prooi: het gebied van Teschen.
Totdaar stemden de belangen van Duitschland en Polen overeen. Wanneer echter, in October 1938, de bewerking tot beider tevredenheid ten uitvoer was gebracht, wanneer Duitschland het Sudetengebied en Polen de Olsa-streek hadden geannexeerd, kwamen voor het eerst ernstige moeilijkheden in het vooruitzicht tusschen beide staten. Aangezien het politieke evenwicht overhoop was geraakt in dat gedeelte van Europa, trachtten zij beide van hun kant de bestaande nieuwe orde zooveel mogelijk in hun voordeel te doen uitloopgin. De Tsjechische bevolking was als het ware verdwaasd door de verhoudingen die de katastrofe voor haar hadden aangenomen, en bleek al even weinig vatbaar voor Poolsche als voor Duitsche vriendschapsbetuigingen en invloedsuitbreidingen: beide mededingers hadden zich evenzeer aan haar vergrepen. Anders ging het met Slowakije, waar alle troebele omstandigheden bestonden die de intrede van een half-ontwikkeld volk in de Europeesche politiek moeten begeleiden: omkooperij, hoogverraad, verdachtmakingen, enz., enz. Hier was het dat Polen en Duitschland met alle denkbare middelen hun invloed zouden trachten uit te breiden. De uitkomst is bekend. Duitschland haalde het pleit, wanneer in Maart 1939 de Tsjechoslowaaksche staat uiteenviel. Daar Bohemen blijkbaar niet voor vriendschappelijke samenwerking zou te vinden zijn, werd het in het Duitsche Rijk ingelijfd. Slowakije daarentegen was tot alles bereid, werd dienvolgens tot onafhankelijke staat gepromoveerd, en stelde zich in den dienst en aan de zijde van Duitschland. In het bizonder, axi de zijde van de Duitsche legermacht. Want in het verdrag van 'protektoraat' dat tusschen Berlijn en Bratislava werd gesloten, verkreeg de Duitsche weermacht het recht om het Slowaaksche grondgebied als operatiebasis te gebruiken. Het was duidelijk waartegen? Door de bezetting van de Karpaten door Duitschland was de Duitsch-Poolsche strategische grens met ettelijke honderdtallen kilometers verlengd, en bedreigde
| |
| |
Duitschland het voor Polen levensbelangrijke industriegebied van Brakau-Przemysl-Lwow. Het kon niet lang meer duren of ook de Duitsch-Poolsche betrekkingen zouden in een andere phase treden.
In feite duurde het maar enkele dagen. Reeds op het einde van de maand Maart werd Polen in het bezit gesteld van de Duitsche eischen te zijnen opzichte. Danzig zou tot het Duitsche Rijk moeten terugkeeren, terwijl door den Corridor een soort Duitsche super-Corridor zou worden ingericht, onder den vorm van een streep Rijksgebied waarop een autostrade en spoorwegen zouden zijn aangelegd. Men kan zich bezwaarlijk voorstellen dat de Wilhelmstrasse verwachtte dat deze voorstellen door Polen kans hadden om aangenomen te worden. Hoe onaangenaam ook de vroegere situatie voor Duitschland mocht zijn, en werkelijk kon men haar van het Duitsche standpunt als onaangenaam beschouwen, de vervulling van de Duitsche eischen zou niet minder onaangenaamheden met zich brengen voor Polen, daar ook zij een deel van het Poolsche gebied van het kernland zouden afzonderen, evenals Oostpruisen het was van het Rijk; bovendien gold het nog het eindje Poolsche kust waarvan de waarde in oorlogstijd in gegeven omstandigheden zeer kostbaar kon zijn. Het antwoord was natuurlijk een gladde weigering. Maar ook meer nog! De neutrale bufferstaat van de periode 1934-1939 was eensklaps voor het vooruitzicht gesteld aangerand te worden door een van zijn naburen. Het lag dus voor de hand dat hij naar hulp zou omzien, zijn neutraliteit volkomen prijsgeven in ruil voor steun van elders. Zoo geschiedde dan ook in de laatste dagen van Maart. De ingesluimerde alliantie met Frankrijk werd als het ware opgefrischt, terwijl thans ook Groot-Brittannië zijn afzijdige houding van weleer prijsgaf, verontrust door het gedurige voortdringen van Duitschland op het vasteland, dat de laatste sporen van evenwicht aldaar dreigden te zullen vernietigen, en ook zijn steun aan Polen beloofde ingeval het mocht aangerand worden.
Tot hiertoe waren de zaken zeer helder. Indien Duitschland Polen aanviel, dan kreeg dit land onmiddellijk hulp in den vorm van een oorlogverklaring van Frankrijk en Groot-Brittannië aan het Rijk. Een steun die evenwel, ingezien de praktische mogelijkheden, zeer problematisch was. Het verdedigingsapparaat dat het Rijk zich in het Westen had opgebouwd stelde het
| |
| |
klaarblijkelijk in staat om het gros van zijn troepen naar het Oosten te keeren, en in het Westen aan zuivere defensie te doen, terwijl niets gemakkelijker was dan de Deensche zeestraten, en zoodoende de Oostzee, voor om het even welk eskader af te sluiten dat Polen zou willen ter hulp komen. Dit alles kon natuurlijk de leiders van de demokratische staten van het Westen niet ontgaan zijn, en bracht hen ertoe naar middelen te zinnen om aan Polen een daadwerkelijke hulp te verstrekken. Het was niet tevergeefs dat Frankrijk voor den Wereldoorlog de bondgenoot was geweest van het Tsaristische Rusland, en dat een geheel geslacht Fransche staatsburgers was opgevoed geworden in de overtuiging van de onoverwinnelijkheid van de Russische wapenen. Dat de gebeurtenissen in 1917 dan toch een anderen keer hadden genomen, werd door deze generatie als het gevolg van de binnenlandsche ontbinding van den Russischen staat aanzien, een gebeurlijkheid waarmede heden niet meer af te rekenen viel. De gevolgtrekking lag voor de hand, vermits dit geslacht er geen ander was dan datgene dat thans de regeering leidt: er moest om de Russische hulp worden gedongen. Vermits Frankrijk en Engeland niet in staat waren om Polen daadwerkelijk bij te staan, dan zou de 'Pletrol' van 1914 dat in hun plaats kunnen doen.
De besprekingen die te dien einde werden ingezet namen echter een buitengewoon merkwaardig uitzicht aan. Het bleek dat de beschermeling met den uitgezochten beschermer alles behalve in zijn schik was. Men had schijnbaar in de Westersche hoofdsteden vergeten dat Russen en Polen voor elkander geen vreemden meer waren, maar dat hun kennis van mekaar, over eenige eeuwen uitgestrekt, niets dan onaangename herinneringen voor beide zijden, maar natuurlijk het meest voor de zwakste zijde, voor Polen, opriep. Het was maar al te zeer te verwachten, voor alwie eenigszins met de verhoudingen vertrouwd was, dat de Russen als helpers het huis zouden binnentreden, maar later niet meer zouden eruit te krijgen zijn. Er waren trouwens ook te Parijs geen menschen te kort die dit inzagen: geheel de rechtsche pers - men kan bezwaarlijk den heer de Kerillis van 'l'Epoque' tot de rechtschen rekenen - verwittigde de verantwoordelijke leiding tegen een gebeurlijken misstap, maar tevergeefs. Liet ook de Poolache regeering formeel hopren dat zij met de hulp der Sowjets heelemaal niet
| |
| |
gediend was? Het is voorloopig nog onbekend, maar zeker is het niet onmogelijk. Wat er ook van zij, de onderhandelingen tusschen Parijs, Londen en Moskou waarbij dus de voornaamste belanghebbende niet vertegenwoordigd was, werden druk voortgezet. Niet druk genoeg nochtans voor de maniakken van de Russische alliantie. De prijs dien Rusland voor zijn hulp verlangde was immers tamelijk hoog: wellicht beging het de vrijpostigheid niet van Oost-Polen zelf te spreken, maar naar alle waarschijnlijkheid stelde het als conditio sine-qua-non voor zijn medehulp de onderwerping van de Baltische staten en van Finland aan zijn militair protectoraat. Een zeer netelig vraagstuk voor de Fransche en Britsche onderhandelaars! Men kon toch bezwaarlijk de zelfstandigheid en integriteit van één staat 'verzekeren' - en men mag zich terecht afvragen of de verzekeraar zelf niet als roover zou fungeeren - ten koste van deze van vier andere landen. Rond deze moeilijkheid bleef men een paar maanden draaien. Ondertusschen verloren de Russophielen in het Westen hun geduld en wisten de afvaardiging van Fransche en Britsche militaire overheden naar Moskou af te dwingen, om stafbesprekingen met de Rooden aan te knoopen, terwijl nog niet eens vaststond of dezen wel voor hun zaak gewonnen waren. Het was tijdens het verblijf van de militaire zending in de Sowjetunie dat de donderslag viel: op 23 Augustus 1939 werd tusschen Berlijn en Moskou een niet-aanvalspakt onderteekend dat vanzelf alle verdere besprekingen met de Westersche mogendheden overbodig maakte.
Was deze ommekeer in de Duitsch-Sowjetrussische betrekkingen wel zoo onverwacht? Niet heelemaal. Het ideologisch geschil tusschen de beide wereldopvattingen waarvan de twee regeeringen de exponenten waren was zijn hoogtepunt voorbij. Dit was bereikt geweest tusschen 1933 en het voorjaar 1939, zoolang Duitschland met stalen handschoenen alle communistische gedachtenstroomingen in eigen land had vernietigd, vervolgens een zeer werkzamen steun had verleend aan het nationale Spanje om het bolsjewisme te beletten zich in Zuid-West-Europa te vestigen, en aldus geheel het vasteland als het ware te omknellen. Na de verovering van Catalonië (December 1938-Februari 1939) had de Sowjetregeering de partij als verloren aanzien, en haar steun aan de Spaansche Rooden onttrokken, wat het snelle ineenstorten van de Spaansche middenzone
| |
| |
helpt te verklaren. Zij had tevens haar lessen getrokken uit de Spaansche aangelegenheid. De voornaamste was wel dat haar militair apparaat niet in staat was om een oorlog te onderstaan tegen een eenigszins gelijkwaardigen tegenstander. Afgedaan, bijgevolg, de gedachte van ooit het bolsjewisme met de wapenen te Berlijn in te planten. Ten hoogste viel er te denken op profijtelijke militaire wandeltochten, en zulke konden er allengs uit de Poolsch-Duitsche veete ontstaan. Aan wiens zijde en tegen wie? Dat was voor het Kremlin om het even. En om dit duidelijk te maken, vertoonden de Russische geschriften en redevoeringen sedert de liquidatie van de Spaansche aangelegenheid een zeer merkwaardige dosage in de aanvallen of scheldpartijen aan het adres van de niet-bolsjewistische regimes. Hiermede moest aangetoond worden dat de roode ideologie zich evenzeer verwijderd gevoelde van de demokratische als van de zgn. fascistische denkbeelden. Deze principieele 'onpartijdigheid' eens in het licht gesteld zijnde, kon het Kremlin gerust aan- en opbod verwachten. Zooals boven werd verhaald kwam de eerste vraag van de zijde van de demokratiën, evenwel een vraag zonder aanbod! Duitschland zou blijk geven niet dezelfde scrupules te koesteren aangaande de integriteit van de Baltische staten als de demokratische kampioenen.
Ook voor Duitschland bracht deez ontwikkeling immers een behoefte mede om zijn betrekkingen ten overstaan van de Sowjetunie te herzien. Inderdaad, afgezien van de manier waarop Rusland in het kamp van zijn tegenstanders zou geraken, afgezien van de verplichtingen die het zou opnemen of van de plannen die het zou uitvoeren, één ding was zeker: dat Rusland zijn invloed in het Oosten zou uitbreiden, hetzij dat het Oostelijk Polen, wellicht ook geheel Polen zou bezetten, al was het maar als tijdelijke helper, hetzij dat de demokratiën uiteindelijk toch de Baltische randstaten zouden prijsgeven. Sedert het voorjaar 1939 was Duitschland dan ook bedacht om deze eventualiteit te voorkomen, als zij niet werd goedgemaakt door een parallelle uitbreiding van de Duitsche machtsfeer. Het eerste wat dan ook moest vermeden worden, was dat de Duitsche houding de aansluiting van Rusland bij Frankrijk en Engeland zou onvermijdelijk maken. En daarom vertoonde ook de Duitsche pers een gelijkaardige evolutie als de Russische. Geen verwoede
| |
| |
aanvallen meer tegen den 'Weltfeind', den wereldvijand Nr 1, het bolsjewisme, maar een doodzwijgen van de ideologische tegenstellingen, om alleen, druppeltje voor druppeltje, in het bewustzijn van de lezers te laten binnendringen het begrip van wat beide staten, de Duitsche en de Russische, aan reëele belangen gemeens hadden. En wanneer de Westersche staten bleken geen reden te kunnen maken van het slachten van de Baltische randstaten op het altaar van de Poolsche belangen, dan achtte Duitschland zijn uur gekomen om ook van zijn kant voorstellen te doen aan het Kremlin. Alles wat dit van Londen en Parijs had verlangd werd toegegeven, en wellicht nog meer. Want indien het niet gepast was dat Stalin aan Frankrijk en Engeland een stuk van Polen vroeg, was er niets tegen dat hij met Duitschland onderhandelingen dienaangaande zou aanknopen en zoodoende de Russisch-Pruisische overeenkomsten van het einde van de 18e en het begin van de 19e eeuw herhalen.
Er is eigenlijk geen enkele aanwijzing dat Duitschland voor deze onderhandelingen met Rusland het plan van een volledige liquidatie van den Poolschen staat zou hebben opgevat. Hoe groot ook het zelfvertrouwen van de Duitschers in hun wapenen mag zijn, dan toch kunnen zij niet de illusie hebben gehad geheel Polen te veroveren in enkele weken tijds. Misschien bestond het Duitsche plan wezenlijk in een herstel van de grenzen van 1914: daardoor zou Polen immers én zijn toegang tot de zee én de meest ontwikkelde van zijn gebieden verliezen, een mogendheid van derden rang worden, en rijp zijn voor een soort protectoraatspositie. Wanneer echter de mogelijkheid werd geboden van een Duitsch-Russische samenwerking voor de verdeeling van Polen, dan hadden beide landen er belang bij deze mogelijkheid uit te buiten. Rusland was niet in staat om een ernstigen veldtocht te voeren, en stond voor de keuze: ofwel in Polen te rukken als helper van Polen, met de noodzakelijkheid om te strijden, zij het tegen de Duitschers, zij het... tegen de Polen zelf, als dezen hun helpers na een eventueel voorspoedig einde van den oorlog hadden willen terugdrijven. Ofwel in Polen te rukken als invallers, nadat de Poolsche legermacht reeds door de Duitsche zou verslagen zijn en er nog alleen de overwinning ter hulp te snellen. Voor Duitschland was de keuze even duidelijk. Ofwel tegen de Polen alleen te
| |
| |
velde trekken, met de redelijke hoop van hen in betrekkelijk korten tijd buiten gevecht te stellen, en het meerendeel van hun gebied in verstandhouding met de Russen te annexeeren. Ofwel na de Polen ook de Russen als tegenstanders te hebben, waarvan de legers wel geen militaire waarde hadden, maar door hun ontzaglijke effectieven de Duitsche troepenmacht lang konden binden. Een overeenkomst was niet moeilijk om bereiken, en moet bestaan hebben sedert dat het niet-aanvalspact van 23 Augustus werd onderteekend. Het vervolg van de gebeurtenissen ontwikkelde zich op bliksemsnel tempo. Op 1 September 1939 vielen de Duitsche troepen in Polen binnen; twee dagen nadien kwamen de Westersche landen hun Ooster-schen bondgenoot ter hulp, zonder dat deze daarvan eenige verlichting kreeg; drie weken later, nadat de Poolsche weermacht in een grooten veldslag bij de Weichsel tot ieders verrassing was in de pan gehakt, vielen ook de Sowjettroepen binnen, en op 2 October was de veldtocht in het Oosten volkomen geëindigd. Polen had opgehouden te bestaan.
Daarmede waren de verhoudingen aan de Weichsel tot voldoening der beide verdeelers geregeld. De verdwijning van Polen was echter zwaar aan gevolgen voor geheel Europa, terwijl ook de verdere samenwerking tusschen Berlijn en Moskou zeer diepe wijzigingen in de bestaande Europeesche orde kon aanbrengen. Het zal ons opzet zijn in een volgende bijdrage de draagwijdte van deze politieke verschuivingen nader te beschouwen.
|
|