| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Prof. Dr. Jozef TEULINGS en P. Lactantius ENGELBRECHT, O.F.M., Ter gedachtenis aan Mij. - L.C.G. Malmberg, 's Hertogenbosch, Standaard Boekhandel, Antwerpen, 319 blz., Fr. 130.
Een prachtwerk, waarvan de schrijvers verklaren dat ze niet zoozeer den historischen ontwikkelingsgang van de misliturgie willen geven, dan wel een studie van de mis zooals ze nu gecelebreerd wordt. En dan nog geen koude studie, van buiten uit, zooals een historicus een instelling of een overgeleverd gebruik ontleedt en er de wezensbepalende invloeden van nagaat. De misliturgie is heilig en schoon. En tegenover heiligheid en schoonheid kan een begrijpend mensch niet koud blijven. Enthousiaste bewondering breekt los en slaat over tot bezielende liefde. Deze bezielende liefde te verwekken hebben de schrijvers zich ten doel gesteld. En dat ze schitterend in hun opzet geslaagd zijn, is hun ongemeen groote verdienste.
Want er was wel een gevaarlijke klip te omzeilen. Spreken over de mis en daarbij den nadruk leggen op het religieus-devatieuse aspect vervalt heel gemakkelijk in nietszeggende phraseologie, die de ziel veleer ontstemt dan hooger opvoert. Dat dit gevaar, helaas, niet denkbeeldig is, bewijzen tal van goedbedoelde maar toch zoo onbeholpen publicaties. En daarom zal Ter gedachtenis aan Mij zoo welkom zijn op de studeertafel van elk ontwikkeld geloovige. Want al werd er bewust gestreefd naar beleving van het misoffer volgens zijn daadwerkelijke, levensrichtende waarde, en niet louter naar bevrediging van archeologische nieuwsgierigheid, toch ontbreekt een zeer soliede dogmatisch-historische basis allerminst. De lijst van geraadpleegde werken die, zonder volledig te willen zijn, al het waardevolle bevat dat over de mis werd gepubliceerd, staat er barg voor.
En zoo komt Ter gedachtenis aan Mij op zijn eigen plaats in de heroplevingsgeschiedenis van de liturgische godsvrucht. Het kon niet vroeger geschreven worden omdat het al de gegevens der liturgisch-historische wetenschap noodig had tot het opbouwen van een synthese, die heerlijk openbloeit in de hoogere, mystieke, atanospheer, waar de mis pas in haar echte waarde en beteekenis wordt gevat: die van het hoogheilig Offer van Christus' Kerk.
In de bewerking werd stap voor stap de huidige mistekst gevolgd, waarbij ook de handelingen van den priester hun passende verklaring krijgen. Omdat de gelezen misvorm op vele plaatsen heden de meest gebruikelijke is, werd deze als leidraad gekozen bij voorkeur op de plechtige mis met diaken en subdiaken. Toch wordt naar deze laatste verwezen telkens een ceremonie in de gelezen mis onder meer gedrongen vorm voorkomt, terwijl in het ruimere kader van de plechtige mis haar beteekenis duidelijker tot ons spreekt.
Het werk vervalt in twee helften: Voormis en Offermis. Een inleidend gedeelte over het kerkgebouw als illustratie van de waarheden waaruit de misliturgie is gegroeid, gaat vooraf. Hier 'spreken de steenen', en tot beter begrip van wat volgen zal dient hun taal gehoord. De twee hoofdgedeelten van het boek brengen ons vervolgens de verklaring der misliturgie. Dit is geen louter commentaar van den mistekst, maar een scherp omlijnde dogmatische synthese van elk onderdeel, waarop een ascetisch-liturgische doorvoering volgt, om telkens te eindigen met een toetsen van het betoogde aan den mistekst self.
De behandeling van zoo'n hoogverheven onderwerp verdiende ook uitwendig te worden verzorgd. Schrijvers en uitgever hebben niets gespaard om van dit boek een prachtuitgave te maken, sober en zeer voornaam. En in dit verband dient gewezen op een totnogtoe weinig gebruikte illustratieformule bij liturgische studiewerken. Naast een tiental zeer mooie teekeningen van P. Renald Rats O.F.M. vinden we, van den kineast Kees Strooband, 30 photographische opnamen, ieder ter grootte van een volle quarto-pagina, die natuurgetrouw en tegelijk zeer suggestief de meest sprekende momenten uit de H. Mis voor het oog van den lezer vastleggen.
Om al deze hoedanigheden heeft dit nieuwe boek over de misliturgie al dadelijk een eereplaats verworven tusschen de vele goede werken die over het onderwerp verschenen zijn.
G. De Wolf
| |
| |
Louis BRABANT pr., Het H. Misoffer aan de ziel ontsluierd. 40 Instructies, vertaald door A. HENDRICKX, Congr. H. Sacr. - Beyaert, Brugge, 1939, XII-164 blz., Fr. 18.
'n Veertigtal instructies, vooral bedoeld om de 'doorsnee-toehoorders' van een zielloos en passief 'bijwonen' tot een genadevoller 'meeleven' van het H. Misoffer op te voeren. Tot in de kleinste bijzonderheden verklaart de Schrijver de beteekenis der gebeden en het symbolisme der ceremoniën.
Vooral bij de Offerande en de Consecratie kon dat 'gemeenschappelijk karakter' van gebed en offer meer naar voren gebracht worden; en bij de Communie uitdrukkelijker verwezen naar een dán pas 'volledig' bijwonen der H. Mis: dan pas toch is er 'deelname' aan het Offer.
Voor onvolkomen ingewijden laat deze gedétailleerde uiteenzetting de hoofdmomenten der H. Mis verzinken in den overvloed van bijkomstige bijzonderheden. Daarom komen deze zakelijke instructies vooral tot hun recht, meenen wij, in studiekringen, E.K.- en Acoltythaatgroepeeringen, enz.
De vertaling, soms wat gezocht, is meer dan eens minder gelukkig. Het woord 'slachtoffering' b.v. bevalt ons minder dan 'Offer' of 'Consecratie'.
R.C.
Dr. G. VAN DER LEEUW, Beknopte Geschiedenis van het Kerklied. - J.B. Wolters, Groningen, 1939, 287 blz., fl. 5,90.
Prof. van der Leeuw is een markante figuur in de hedendaagsche gereformeerde theologie. Zijn Beknopte geschiedenis van het Kerklied begint met een phenomenologische inleiding over de zin en de beteekenis van de godsdienstige zang. Hierop volgt een verhandeling over het kerklied in de christelijke oudheid. Schrijver wijst op het verband van het christelijk kerklied met de joodsche cultus, vooral wat de psalmodie betreft, met de volkzang van het hellenisme, vooral ten opzichte van de melodie der hymnen. Een hoofdstuk is gewijd aan de Middeleeuwen en aan de verschillende vormen van hymnen en liederen die deze tijd voortbracht. Een volgend hoofdstuk behandelt het kerklied in de Reformatie en de Contrareformatie. De auteur stelt vast dat na dit tijdperk de inspiratie-bronnen van het kerklied uitgedroogd zijn, zoowel in het Protestantisme als in het Katholicisme. De overvloedige productie van pietistische en methodistische liederen mogen ons hier niet misleiden. Het individualistisch, sentimenteel en ondogmatisch karakter van die liederen maakt dat zij maar hoogst zelden beantwoorden aan de eischen van het kerklied. We wijzen nog op een diepgaande paragraaf over de 'negro-spirituals'.
Heel het werk door blijkt een uitgebreide eruditie. Het zij ons geoorloofd op te merken dat het toeschrijven van het Iesu dulcis memoria aan den H. Bernardus niet gefundeerd is, evenmin als van het O Deus ego amo te aan den H. Franciscus Xaverius. Wij voegen er aan toe dat de latijnsche tekst van dit laatste gebed op een manier geciteerd is die de oorspronkelijke inspiratie onrecht aandoet. Wat het boek van Prof. v.d. Leeuw zoo voortreffelijk maakt, is zijn gave om op een eigen wijze de verschillende typen van het kerklied te onderscheiden. Hij bedient zich hierbij niet zoo zeer van technische kenmerken, als wel van de geestelijke houding die in de liederen ligt uitgedrukt. Door tot op deze diepte te gaan, bewijst deze studie van hoeveel belang het kerklied is voor het leven en den geest van het Christendom.
Ed. Dhanis.
Prof. F. OTTEN en Prof. J. VERHAAR, Het verlossende Antwoord op kwellende Vragen. - Urbi et Orbi, Utrecht, 1939, 416 blz.
In dit boek werden onder vorm van encyclopedie de apologetische artikels verzameld die beide schrijvers sinds bijna twintig jaar regelmatig lieten verschijnen in het bekende Nederlandsch tijdschrift 'Het Schild'. We mogen dan ook geen hoogere eischen stel[l]en dan welke door den oorsprong zelf van het boek mogelijk gemaakt zijn. Een volledige apologetische encyclopedie is het niet: vele 'kwellende vragen' komen niet aan de beurt. Ook moet men hier geen uitgebreide historische, exegetische, theologische uiteenzettingen zoeken, evenmin een uitgebreide bibliographie over de behandelde onderwerpen. Alleen een beknopt duidelijk en kort gemotiveerd antwoord wordt ons gegeven. Een groot aantal vragen handelt over den Bijbel en het Protestantisme, daar deze beide gebieden vooral onze Noorderbrooders interesseeren. Wanneer men rekening houdt met deze onontkoombare beperkingen - gezien de opzet -, kan men het werk ten zeerste aanbevelen. Het laat toe gemakkelijk en snel een geautoriseerd katholiek antwoord te vinden op vele moderne apologetische vragen. Het scherpt in ons het verlangen naar een groote apologetische encyclopedie waarin, door vooraanstaande geleerden, al de vragen op een wetenschappelijke wijze zouden behandeld worden.
F. De Raedemaeker
| |
| |
Marcel LEGAUT, Ik geloof in God. - Govers, Den Haag, 206 blz.
Toen 'Prières d'un Croyant' verschenen, hebben wij hier onze blijde verrassing uitgedrukt over het feit dat een leek zoo bidden kon: zoo eenvoudig en verheven, zoo uit-het-volle-leven en zoo innig. Deze gebeden van een leek zullen welkom zijn bij alle leeken die willen leeren bidden. Dit boek is een teeken des tijds en een getuigenis van den Geest. Actio Catholica bloeit uit in Contemplatio cathalica. Leeken helpen priesters werken, zij helpen ze ook am te bidden. De vertaling is nauwkeurig en keurig.
L. Arts
Dr. Friedrich JURGENSMEIER, Het Mystieke Lichaam vaat Christus. - Teulings, 's Hertogenbosch, 344 blz., gen. Fr. 10, geb. Fr. 75.
Het werk van J. is na enkele jaren wereldberoemd. Het is het eerste, en totnogtoe het eenigste, dat zoo grondig, uitgebreid en expliciet uit de leer van het Corpus Mysticum een volledige ascese en moraal afleidt. Hier krijgen we meer en beter dan een vertaling: een bewerking van het duitsche meesterwerk. Het boek wint hierdoor aan overzichtelijkheid en helderheid, zonder ook maar iets van zijn grondigheid en rijkdom in te boeten. Een schat voor onze Nederlandsche geestelijke litteratuur.
L. Arts
G.J. VAN VELDHOVEN, Inleiding tot de Kerkinrichting. - Paul Brand, Hilversum, 1939, 43 blz., gen. fl. 0.75.
Leeraar in 'staatsinrichting', heeft Schr. op eigen houtje, zonder behulp van eenig boek buiten het Nieuw Testament, willen nagaan hoe zich daarin de 'Kerkinrichting' voordoet. Hij komt tot de verrassende uitkomst, dat nagenoeg de heele struktuur van de roomsch, katiholieke kerkinrichting, uit de H. Schrift alleen, zonder eenig beroep op de traditie, kan worden opgemaakt. Men zou over de verklaring van een of anderen tekst kunnen twisten, maar het geheel heeft voorzeker apologetische waarde. Enkele onnauwkeurigheden vielen ons op, b.v. blz. 28 wordt Ephes. 3, 2: 'het beheer van Gods genadegaven' (enkelvoud in het oorspronkelijke) op de Sakramenten toegepast; blz. 32 geeft 'het geloovig gebed' niet den objectieven zin weer van he grieksch.
E. Druwé
| |
Wijsbegeerte
Dr. Herman WOLF, Inleiding in de Wijsbegeerte. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1939, 257 blz., ing. fl. 2,90, geb. fl. 3,50.
In tegenstelling met andere 'Inleidingen' geeft dit boek noch een korte geschiedenis van de wijsbegeerte, noch een overzicht van de verschillende vakken waarin de philosophie gewoonlijk wordt ingedeeld. Schrijver tracht eerder een inzicht te geven in de voornaamste problemen waarmee de wijsbegeerte zich bezig houdt. En hij doet dit volgens een reeks tegenstellingen: in een zekere polariteit immers ziet hij het wezen zelf van het philosophisch denken. Zoo handelt hij achtereenvolgens over de tegenstellingen in het denken: rationalisme en irrationalisme; de tegenstellingen in de opvattingen omtrent het wezen en de grenzen der kennis: realisme en idealisme; de tegenstellingen in de natuuropvatting: causalisme of teleologie; de tegenstellingen in de opvattingen omtrent de verhouding van lichaam en ziel: dualisme-monisme; de tegenstellingen in de metaphysica: inductieve, hypohetische en speculatieve, idealistische metaphysica. In een slotbeschouwing worden de tegenstellingen geschetst tusschen het naturalistische en het idealistische type van wereldbeschouwing.
Wolf verwerkt in elk van deze hoofdstukken de meest kenschetsende philosophische systemen. Hij wijdt zeer weinig aandacht aan de grieksche philosophie; de aristotetische en daarbij aansluitende middeleeuwsche wijsbegeerte wordt ook zeer vluchtig en vaak onnauwkeurig afgehandeld (b.v. blz. 149: de psychologie van Aristoteles). Zijn volle aandacht schenkt bij daarentegen aan de moderne en hedendaagsche systemen, behalve dan aan de phaenomenologie die niet wordt vernoemd.
S. bekent zich tot de idealistische School van Boland, Bierens de Haan e.a., hetgeen verklaart dat hij ook het neo-thomisme of de neo-scholastiek totaal verwaarloost. En dat is jammer: zou men immers niet juist hier de best geslaagde poging vinden om de wijsgeerige tegenstellingen te overbruggen? Wij meenen dat het idealisme, zooals schrijver dat ziet, te vaag en te ijl is om een voldoening gevende intellectueele synthese tot stand te brengen. Lezers met een zekere philosophische scholing zullen nochtans met belangstelling deze Inleiding bestudeeren.
F. De Raedemaeker
| |
| |
Werner ILLEMANN, Wesen und Begriff der Philosophie. - Junker und Dünnhaupt, Berlijn, 112 blz., RM. 4,90.
Dikwijls heeft men reeds gezegd dat een definitie van de wijsbegeerte alleen in betrekking tot een bepaald philosophisch systeem kan gegeven worden. Dit is ook het geval met de definitie die W. Illemann in dit boek ontwikkelt en tracht te verrechtvaardigen. 'Philosophie ist also Idealismus und nichts als Idealismus' (bl. 87): in deze uitspraak ligt zoo klaar als het maar mogelijk is het philosophisch standpunt van den schrijver uitgedrukt. Philosophie, volgens hem is bezinning op het denken als dusdanig, afgezien van elken inhoud. Voor ons blijft de philosophie, ook na dit overigens levenswaardig betoog, een bezinning op het wezen der dingen, met inbegrip van het verstand dat ook 'iets' is. Overigens het ideaal van deze philosophie van het wezen schijnt soms den schrijver, zonder dat hij er zich bewust van is. voor oogen te staan. Verder kunnen we niet anders dan onze instemming betoonen waar hij een specifiek onderscheid aantoont tusschen al de positieve wetenschappen eenerzijds en de speculatieve wetenschap, welke de wijsbegeerte is, anderzijds. J. Maritain, in 'Les degrés du savoir' en 'La philosophie de la nature' heeft hetzelfde onderscheid onderzocht en bewezen van realistisch standpunt uit. Een vergelijking tusschen het boek van Illemann en de werken van Maritain is uiterst leerzaam. Zij leidt tot de overtuiging dat er maar een stap te doen is om van de idealistische opvatting der philosophie, zooals I, die voorstaat, over te gaan tot het diepere standpunt van de 'philosophia perennis'.
F. De Raedemaeker
Prof. Dr. C.A. MENNICKE, Moderne psychologie. - Wereldbibliotheek, Amsterdam, 1938, 308 blz., gab. Fr. 52.
Ik aarzel niet dit boek merkwaardig te noemen. Onder de vele inleidingen tot het onoverzienbaar veld van de moderne psychologie die in alle talen het licht zagen, ken ik er geen dat zoo principieel doordacht, van uit een goed beredeneerd standpunt uit, de zoo diverse stroomingen karakteriseert, situeert en beoordeelt.
In het eerste deel handelt M. over de algemeene psychologie. De elementen- en associatiepsychologie, de wils en denkpsychologie, de gestaitepsychologie en het behaviorisme worden hier achtervolgens besproken. In het tweede deel komen de typologische karakterologie, de diepte-psychologie, de ontwikkelingsps., de sociale ps., en de para-psychologie, als zoovele aspecten van de differentieele psychologie, aan de beurt.
Elke psychologische strooming wordt door M. beknopt weliswaar, maar zeer oordeelkundig ontleed. Hij is een zeer veilige gids, en telkens legt hij een zeer scherp synthetisch inzicht en een buitengewone helderheid in de uiteenzetting aan den dag. Maar vooral zijn kritiek is merkwaardig: bij elk systeem weet hij de waardevolle inzichten van de vergankelijke theorieën te onderscheiden, en hij gaat daartoe van de zeer juiste gedachte uit dat de blijvende resultaten te danken zijn aan elkaar aanvullende methoden door de verschillende psychologen aangewend; terwijl de tegenstrijdige theorieën, die te wijten zijn aan de verabsoluteering van deze methoden, niet kunnen bijgetreden worden. We moeten bijgevolg deze theorieën laten varen, maar zorgvuldig de resultaten verzamelen die door de diverse methoden: experiment, zelfbeschouwing, analyse, enz., werden bereikt. In dien zin is het werk van M., zooals de ondertitel het zegt, 'een poging tot synthese'.
De schrijver wil dus in de moderne psychologie alleen de wetenschappelijke, proefondervindelijke zijde tot zijn rekening nemen, en een absolute grenslijn trekken tusschen de psychologie als wetenschap, en elke 'bepaalde opvatting omtrent het wezen der menschelijke ziel' (bl. 12). Hij is er zichzelf van bewust dat er in dit absoluut uit elkaar houden der twee manieren - de proefondervindelijke en de wijsgeerige - om de werkelijkheid der menschelijke ziel te benaderen, een 'diepgaande problematiek schuilt'. Deze problematiek wil M. niet oplossen, en toch, hij het beoordeelen van de resultaten der psychologie-als-wetenschap, komt telkens de psycholoog-als-wijsgeer om den hoek kijken. Maar naar onze meening is het idealisme (neo-hegelianisme) tot hetwelk M. zich bekent niet in staat in organisch verband te komen met de psychologische ervaringswetenschap, evenmin als met welke andere wetenschap ook. Het idealisme en de wetenschap - die steeds een objectieve realiteit als voorwerp neemt van haar onderzoek - staan contradictorisch tegenover elkaar. O.i. is alleen het gematigd realisme, met zijn theorie over de ziel als vorm van het lichaam, bij machte de problematiek waarvoor het boek van M. geen uitweg weet, op te lossen. loet besluit dat M. trekt, uitsluitend op wetenschappelijke gronden, aangaande de spanning tusschen 'gebeuren' en 'beteekenis' in de psychologische verschijnselen (bl. 305) kan alleen worden ingepast in een realistische wijsgeerige kennis van de menschelijke ziel. Mits deze aanvulling kunnen we dit boek ten zeerste aanbevelen.
F. De Raedemaeker
| |
| |
| |
Kunst
Geschiedenis van de Vlaamsche Kunst, onder leiding van Prof. Dr. Ir. Stan LEURS. Afleveringen 18, 19, 20. - De Sikkel, Antwerpen, Fr. 16 per aflevering.
Eindelijk dan is dit werk volledig. Meermalen reeds hadden wij de gelegenheld de degelijkheid van de verschillende bijdragen aan te toonen. Elke studie van de drie laatste afleveringen afzonderlijk bespreken, is hier niet mogelijk; wij willen slechts vluchtig de bijdragen aanstippen, een enkele maal nochtans een paar bemerkingen naar voren brengen.
Na het artikel van Dr. Muls over Rubens' tijdgenooten en leerlingen, behandelt Prof. Leurs, met de nauwkeurigheid die hem eigen is, de Barok-architectuur. Deze bijdrage is de laatste van het tweede deel der Geschiedenis. De eerste studie van het derde deel (De Deemstering) is van de hand van Mevr. Gabriels: De Beeldhouwkunst. Spijtig dat hier de literatuuropgave niet vollediger is: slechts zes verwijzingen. Waarom toch worden hier de werken o.m. van C. Poupeye over T. Verhaegen en N. Van der Veken niet aangegeven? om niet te spreken van de werken over L. Delvaux en van een aantal tijdschriftartikelen, die belangstellende lezers nuttig kunnen zijn voor verdere studie?
Verder worden nog behandeld: De Schilderkunst van de XVIIIe eeuw, door Prof. Dr. Paul De Keyser; de Vlaamsche Graveerkunst tijdens de XVIIe en XVIIIe eeuw, door Dr. L. Lebeer; de Sierkunsten gedurende hetzelfde tijdperk, door Dr. Marthe Crick-Kuntziger.
Na een zeer lezenswaardige uiteenzetting over de tapijtweverij, wordt ook met enkele woorden de geschiedenis van het kunsthandwerk geschetst. Maar krijgt Antwerpen hier de plaats die het toekomt? Weinig is er tot heden toe bekend over de Antwerpsche kantnijverheid, en dat weinige wordt dan nog al te dikwijls verwaarloosd. Zoo lezen wij in deze bijdrage: 'Het beroemde gehistorieerde voetdoek, geheel uit kloskant vervaardigd, aan de Aartshertogen Albrecht en Isabella aangeboden ter gelegenheid van hun onlangs gesloten huwelijk en van hunne inhuldiging te Brussel als Hertogen van Brabant, toont ons welk hoogtepunt reeds vanaf het einde der XVIe eeuw het talent der Brusselsche kantwerksters had bereikt. In dit prachtstuk...' Het werd inderdaad als Brusseisch werk opgeëischt door wijlen conservator Van Overloop. Doch in 1937 besprak de heer Truyens-Bredael, textielkundige en expert in kant, dit 'spellewerk' in een voordracht gehouden voor Antwerpen's Oudheidkundigen Kring en toonde aan dat dit 'prachtwerk' de Aartshertogen werd aangeboden niet te Brussel maar te Antwerpen; dat de Ommegang die er op afgebeeld staat, geenszins betrekking heeft op ommegangen in Vlaanderen en Brabant, maar dat hier een bepaalde ommegang is voorgesteld, n.l. die van Antwerpen; eindelijk, dat het kantwerk geen Brusseisch, maar wel degelijk Antwerpsch werk is. In het geschiedkundig tijdschrift Historia (1938, bl. 98) onder den titel: 'Een kantwerk van historische beteekenis' onderteekend: G.T. Van Ysselstein, wordt deze stelling als 'overtuigend' aangegeven. Daarenboven ontdekte de heer Truyens-Bredaei in het Plantijn-archief, een rekeningboekje, waarin de vrouw van Christophe Plantijn, de uitgaven opteekende van de jaren 1558 tot 1558. Hierdoor nu zou bewezen worden dat Plantijn ook kantwerk liet vervaardigen en verkocht. Het zou tevens het oudste archiefstuk zijn betreffende
Antwerpsch kantwerk. Dit alles toont aan dat Antwerpen hier een meer eervolle plaats diende in te nemen.
Mevr. Crick behandelt vervolgens nog Het Metaal, de Glasramen en Aardwerk. Nog een bijdrage van Prof. Leurs, de laatste van zijn hand: De Bouwkunst in de XVIIIe eeuw.
In een twaalftal bladzijden krijgen wij dan een al te beknopt overzicht van de Kunst der XIXe eeuw. 'De nog beschikbare ruimte, verklaart de schrijver, E.H. Dr. A. Stubbe, volstaat nauwelijks om de snel opeenvolgende kunststijlen, door het aanduiden van hun karakteristieke eigenaardigheden, voldoende van elkaar te onderscheiden. De lezer moet vrede nemen met een grove schets.' Hoe bondig en beknopt deze bijdrage ook weze, toch is ze het lezen overwaard.
Hier dienen wij nog aan te stippen dat, ten einde de opzoekingen te vergemakkelijken, een register van Namen en een van Gebouwen opgesteld werd door den heer E. Van Hemel.
Als besluit: De uitgevers hebben hun belofte volbracht. Zij hebben de opstellen toevertrouwd aan bekende, hoogstaande specialisten, zoodat wij hier een degelijk, betrouwbaar boek in de eigen taal hebben, voor al wie een duidelijke uiteenzetting wenscht over de Geschiedenis van de Vlaamsche Kunst.
Vergeten wij De Sikkel niet, die de uitgave keurig verzorgde, zooals wij dat trouwens mochten verwachten van deze uitgeverij.
Ad. Jansen
| |
| |
Heinrich LUTZELER, Christus' Gedaante. - (Nr 1 van de reeks 'De Kunst in 't Leiven'),.
Heinrich LUTZELER, Blijvende Vreugde. (Nr 4 van de reeks 'De Kunst in 't Leven'). - Herder, Freiburg i. Br., 1939, RM. 0,98 elk
Twee deeltjes van een reeks kunstboekjes in 8o, elk met 6 blz. tekst en 25 platen in 't formaat van de heele pagina, waarvan twintig zwart-en-wit, de titelplaat en vier andere in vierkleurendruk (bij het Christusdeeltje daarenboven met goud).
Het is niet de eerste maal dat we in 'Streven' een werk van Lützeler bespreken en aanbevelen. Ook deze bescheiden kunstboekjes getuigen weer, evengoed als zijn grootere werken 'Führer zur Kunst' e.a., van eenzelfden rijken geest en rijk gemoed.
Lützeler weet zeer goed dat de kunst de menschen alleen interesseert als levenswaarde en dat zij in de kunst een ontheffing zoeken uit het gewone leven naar een schoonere werkelijkheid, en niet zoozeer de historische ontwikkeling van vormen en techniek. Zoo is elk deeltje aan een bepaald onderwerp gewijd, een bepaald thema, een facet van het leven, en de 25 afbeeldingen tonnen ons hoe de kunst der verschillende volken dit heeft belicht.
Het resultaat rechtvaardigt genoeg deze methode van kunstvoorstelling: een bundeltje als 'Blijvende Vreugde' b.v. zal voor menigeen in al zijn bescheidenheid een echte openbaring zijn.
De enkele bladzijde tekst die aan de afbeeldingen voorafgaat geeft een zeer treffend en origineel commentaar. Aan alle kunstminnende lezers worden deze boekjes graag aanbevelen.
L. Van der Kerken
| |
Letterkunde
W.L.M.E. VAN LEEUWEN, met medewerking van Dr. J.A. GORIS (Marnix Gijsen), Schrijvers en Schilders. De mooiste verhalen en liederen uit Noord- en Zuid-Nederland van Veldeke tot Vestdijk, verlucht met 200 reproducties van geestverwante werken der beeldende kunst. - De Haan, Utrecht, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1939, 408 blz., Fr. 100.
'In Schrijvers en Schilders is getracht het verband tusschen literatuur en schilderkunst tot zijn recht te laten komen' (lbz. 1); maar dan heel in het algemeen. 'Men verwachte... in deze weinige pagina's (de korte inleidingen voor elk tijdperk) geen gedetailleerde kunsthistorische beschouwingen: die te geven was niet de bedoeling van dit werk. Er is juist naar gestreefd de keuze zoo te doen, dat degene die met aandacht de gedichten en het proza leest en de platen bekijkt, zelf de verwantschap, naar onderwierp of naar vormgeving of naar beide op kan merken, en de beknopte inleidingen willen dus niet anders doen dan den lezer op weg helpen in deze hem wellicht nog weinig vertrouwde materie'. (blz. 1).
Volgende aanhaling laat het best den geest, de bedoeling, den inhoud van het werk kennen: 'Echter zal de lezer, naar ik meen, in Schrijvers en Schilders voor het eerst in één deel bijeen vinden: Middeleeuwsche geestelijke liederen naast schilderijen van Rogier van der Weyden, Geertgen tot St. Jans en Gerard David; een Middeleeuwsche doodenklacht naast de rouwdragers op de tombe van Philips den Stoute (Philips den Goede, E.J.); liederen over Christus' lijden en bespotting naast werken van Hieronymus Bosch; natuurbeschrijvingen in de Renaissance-litteratuur naast schilderijen van Joos de Momper, Van de Velde, Avercamp, Van Goyen, Ruysdael; de ernst van Vondel naast die van Rembrandt en Vondels weelde naast Rubens; Breero's kluchtige liederen naast Steen, maar Hoofts verfijnde lyriek naast Van Dijck en Terborgh, Metsu en Van Poelenburg; Poot's Akkerleven naast Van der Does' geschilderde pastorale; Potgieters late, rijke romantiek naast Israels laatste portretten, maar Potgieters vroegere romantiek naast de eerste werken van denzelfden schilder; Conscience's historieverhaal en Ledeganck's Aan Gent, naast het werk van Henri Leys; de galgenhumor van Piet Paa[l]tjens' Drie Studentjes naast Alexander Verhuell's snijdende satire; Gezelle's Casselkoeien naast het prachtige schilderij van Emile Claus; de trotsche sonnetten van Kloos naast Breitners zelfportret; Van Deyssel's impressionistisch proza naast Isaäc Israels; de teedere liefdesverzen van Leodold naast de droomschilderingen van Thijs Maris; katholieke poëzie der jongeren als Engelman en Moens naast werk van de schilders Matthieu Wiegman en Gustaaf Van de Woestijne' (blz. 3).
Bij deze tekst, die trouwens heel sekuur, hoewel niet volledig, den inhoud aangeeft, plaatsen we onze bemerkingen.
Vooreerst dienen de samenstellers, om het initiatief, werkelijk gefeliciteerd. De gedachte hing in de lucht; de uitvoering is geheel nieuw, en als de allereerste van haar soort verdient zij groote waardeering.
| |
| |
Aan deze waardeerinig willen onze bezwaren dan ook niets afdoen. Ons eerste bezwaar is: het beginsellooze in de samenstelling. Over het eigen wezen van de schilderkunst, tegenover het eigen wezen van de literaire kunst gesteld, vernemen we niets. Evenmin over het parallel- of het uiteenloopen van beide kunsten in een bepaald tijdvak; evenmin over de verschillende oriëntatie en geest in het Noorden en in het Zuiden; evenmin over andere beginselen en kaders. Meer vastheid en methode hadden stellig meer suggestieve uitslagen bereikt.
Dit raakt ons tweede bezwaar. Er zijn momenten en personen geweest, in wie de schilderkunst (de etskunst) en de letterkunde in nauw contact kwamen. In Karel van Mander hij voorbeeld en in Johannes Luyken: van geen van beiden werd ook maar één illustratie opgenomen. Ook omtrent verscheiden auteurs van de Gouden Eeuw, omtrent Potgieter en Alberdingk Thijm, omtrent de Antwerpsche Romantiek na 1830 en de Tachtiger-beweging rond 1885 had men, in betrekking tot de schilderkunst, heel interessante bijzonderheden voor het grijpen. Daarvan maakten de samenstellers haast geen gebruik; zij onderstelden dat hun arbeidsveld nog geheel braak lag; zij gingen uit van een abstract geconcipieerd parallelisme tusschen de schrijfkunst en de schilderkunst, te weinig van concrete feiten, technische kennis en vruchtbare beginselen.
Ziehier nog een derde bezwaar: het aandeel van de moderne tijden is te annzienlijk en er werd, voor die tijden vooral, te veel minderwaardig werk opgenomen. De samenstellers spreken van plaatsgebrek; waarom dan niet, in een sober gehouden overzicht der traditie, alleen belangrijke personen en verschijnselen naar voren gehaald, deze scherp en penetreerend belicht?
De samenstellers namen te veel hooi op hun vork: zij schonken ons een rijke, suggestief geillustreerde bloemlezing, zonder vast plan overigens doch met smaak geïllustreerd; zij noemden haar 'Schrijvers en Schilders'! Daarmede is het onderwerp - de onderlinge inwerking en afhankelijkheid van beide kunsten - slechts in zoover gevorderd, dat een volgende samensteller nu beter werk zal verrichten. De weg ligt open; blijft de groote verdienste van dezen bundel, den weg te hebben opengelegd.
Em. Janssen
Gerard KNUVELDER, Inleiding tot de Nederlandse Letterkunde. Tweede deel A, Schets van de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde van ± 1770 tot heden. Bibliographie door Pierre van Valkenhoff. - Malmberg, 's Hertogenbosch, 1939, 215 blz., fl. 1.90.
Gerard KNUVELDER, Inleiding tot de Nederlandse Letterkunde. Tweede deel B, Bloemlezing. - Malmberg, 's Hertogenbosch, 1939, 372 blz., fl. 2.90.
Wij bespraken reeds het eerste deel van deze Inleiding.... (Streven VI, 551-552): wij verklaarden ons geheel akkoord met de beginselen die de auteur in zijn eerste 'Voorwoord' uiteenzette; wij wezen er op dat, in de Schets.... en in de Bloemlezing, de toepassing er van voor de hand ligt.
Uit het 'Voorwoord' van het tweede deel A, lichten we nog een beginsel: 'Ik ben van oordeel, dat een groot deel van de al te schaarse uren Nederlands in de hoogste klassen besteed moet worden aan de behandeling van de letterkunde vóór 1880 en de geschiedenis daarvan' (blz. IV). Ook hiermee gaan we akkoord; behalve met het woord 'geschiedenis', tenminste zooals Knuvelder dat opvat.
Hij herleidt de geschiedenis geheel tot een systematiek: 'niets... baart meer moeite dan het ontwerpen van een behoorlijke systematiek' (blz. 111), bekent hij zelf. Nu dient het literair onderwijs natuurlijk systematisch ingedeeld en gerangschikt, ook de literaire geschiedenis kan geen ordening ontberen; maar onderwijs, noch geschiedenis bestaan om de systematiek, en als deze het eene of het andere te veel geweld aandoet, streeft zij haar doel voorij. Dan zijn de teksten geen hoofdzaak meer (cfr. Eerste deel A, blz. III), tenzij de systematisch zoo of zoo belichte teksten. Dan krijgt de leerling allerhande schema's voor oogen, met allerhande ideologieën bakleed: hij kan de geheele waarheid onder de woorden niet schuiven; hij waant te kennen wat hij niet kent, en dat is bijna erger dan er niets van te weten.
Onder de knel der systematiek ligt hier het leven zóó gedrukt en verwrongen, dat wij, Zuidnederlanders, eenvoudig geen traditie zouden bezitten! Guido Gazelle b.v. heeft een plaats gevonden tusschen Multatuli en de onmiddellijke voorloopers der Tachtigers (blz. 56-57, 63-65). Vóór Van No en Straks zou de Vlaamsche Beweging van geen tel zijn; daarna en daardoor echter kreeg 'het gedachte- en gevoelsleven in Vlaanderen een Europesche wijdheid als in eeuwen niet gekend was' (blz. 101)!
Ook bij de behandeling van Noordnederlandsche auteurs heeft de systematiek stremmend, zonder evenredig nut, ingewerkt. Het geheele werk blijft
| |
| |
weliswaar allerverdienstelijkst, het zal ook uitstekende diensten bewijzen; zooveel te meer betreuren wij het star-formeele, dat het dynamische en spontane haast dooddrukt. En het uitsluiten van de Zuidnederlandsche traditie, vanaf de XVII eeuw tot in 1894, kunnen we niet aanvaarden. Neen, hij Vermeylen zal Knuvelder haar niet vinden, en wanneer zullen de katholieke Noordnederlanders het beste van hun zuidelijke geloofsgenooten ooit leeren waardeeren?
Met vreugde namen we waar dat de auteur onze bloemlezing Zuid en Noord ook wel eens had geraadpleegd.
Em. Janssen
| |
Geschiedenis
Anton KERSSEMAKERS, Vrijmetselarij en Jodendom. - 'Oisterwijk', Oisterwijk, 195 blz., fl. 2,25.
Dit boek van Antoon Kerssemakers steekt gunstig af bij reeds vroeger door hem gepubliceerd werk over het Jodendom, doordat het een meer origineele, zelfstandige studie is en vrij van onchristelijk antisemitisme.
De opzet en, over het algemeen, ook de verwerking van de stof tonen aan, dat de schrijver Objectief het gegeven vraagstuk onder de oogen wil zien. Hij bewijst, dat de fatale handelwijze van meerdere moderne Joden, speciaal Joden-Vrijmetselaars, niet op rekening komt van het 'traditionele' Jodendom, of de 'traditionele' Vrijmetselarij, in zover hun traditioneel karakter ligt in de oorspronkelijke, trouw doorgegeven goede beginselen. De perversiteit, die in het Jodendom en de Vrijmetselarij te laken is, moet men bestempelen als een grove ontaarding, een noodlottige interpretatie van het oorspronkelijk goede in Jodendom en Vrijmetselaarsbeweging. Doch al heeft deze beschouwing, een goede zijde, in zover zij het generaliseren belet, - zo opgezet is de bedoeling niet vrij van een zeker simplicisme. Aldus zou men o.a. ook het hedendaagse communisme en individualisme kunnen bestuderen als ontaardingen der christelijke collectiviteitsgedachte, en persoonlijkheidsleer.
De schrijver ontbolstert in de eerste hoofdstukken de goede kernen, zowel van het Jodendom, als van de Vrijmetselarij; daarnaast stelt hij de uiteenzetting der geleidelijke ontaarding. Hieraan voegt hij tenslotte nog een hoofdstuk toe, dat eigenlijk niet in het boek thuis hoort, doch dat de schrijver bizonder om persoonlijke grieven tegen den kenner der Vrijmetselarij, Jac. van Ferm, heeft samengesteld. Wij zien het verband van dit hoofdstuk met de vorige hoofdzakelijk in een reactie tegen Jac, van Ferm.
Het boek, - en dit is zijn goede zijde -, behoedt den lezer voor het onzalig generaliseren inzake het vraagstuk: Jodendom en Vrijmetselarij. Gaarne zouden wij gezien hebben, dat de schrijver meer nadruk had gelegd op het vrij grote aantal moderne Joodse interpretanten der Vrijmetselarij.
De zwakke zijde van het boek ligt in de afwezigheid van nieuwe gezichtspunten, zodat het geheel, naar wij reeds aangaven, een simplistiche indruk maakt.
Toch is de toon op meerdere bladzijden zeer hautain, en ontkomt men niet aan de idee, dat de schrijver zeer ingenomen is met eigen werk, en zelf op een hoog voetstukje staat. En wanneer hij bij anderen onjuistheden ziet ot meent te zien, speciaal bij een autoriteit, als Jac. van Ferm, dan wordt ineens alles onbarmhartig neergehaald. Kerssemakers is geen gentlemanlike criticus, ook niet op politiek terrein. Zijn autoritaire beweringen zijn, om zijn eigen bewering toe te passen 'het product van een bepaalde mentaliteit, die een zekere groep menschen gemeen hebben', (Blz. 9). Deze mentaliteit is niet vrij van andividualisane. Een typisch voorbeeld hiervan vinden wij op blz 20 en 21, waar hij zo maar ineens 'de geschiedschrijving, de vergelijkende godsdienstgeschiedenis, de kerkgeschiedenis, de geschiedenis der inwijdingen vooral' (enz.) onder handen neemt en haar beschuldigt van 'vervalsching'. 'Voor een groot deel, zegt hij op blz. 20, is de moderne geschiedschrijving immers, van welke richting ook, een gigantische vervalschinig van de werkelijkheid.' Schrijver gebruikt bij voorkeur de woorden 'overgroote meerderheid', 'zeer velen', waar hij meent critiek te moeten uitoefenen.
Wanneer men zó hoog staat, en zó'n toon aanslaat, moet wat men zelf schrijft, de toets der critiek kunnen doorstaan, of meet men kunnen dulden, dat anderen heel bescheiden hun critiek uitoefenen op dat zo hoogstaande werk.
Welnu, wij hebben vooral theologische en philosophische bezwaren.
Bij de beoordeeling van het doel der Kerk vergeet hij de zo noodzakelijke distinctie tueschen het essentiële en accidentele doel, en komen de invloeden, die haar arbeid naar buiten belemmeren grotendeels op haar rekening als tekorten. Het satanische in de wereld, vooral van onze dagen, daarmee wordt in 't geheel geen rekening gehouden. Dit leidt tot een overschatting der Middeleeuwen (waartegen Dr. B. Kruitwagen meermalen waarschuwde), en een omlaag-halen van wat de Kerk in onze dagen nóg betekent, zodat Kerssemakers schrijven durft: 'De Kerk geeft blijk, geest en begrip voor haar eigen traditie te hebben verloren'; dit is een staaltje van geschiedvervalsching, waartegen
| |
| |
hij zelf zo waarschuwt. (Blz. 12). De uitwendige luister der M.E. verblindt hem, de inwendige en ook uitwendige luister der Kerk in onze tijd (zie haar Eucharistisch, liturgisch leven, haar jeugdwerk, haar missiearbeid, haar sociale werken, enz.) ontgaan hem.
Vervolgens is hij vaag, minder juist, onvolledig in het opzetten van definities, het aangeven van distincties, het typeren van de karakteristieke zijde van meerdere kwesties. Men voelt het gemis van logische, wijsgerige, en dogmatische scholing aam, daar waar de schrijver desondanks toch deze gebieden betreedt; zo vraagt zijn traditiebegrip op blz. 13 de noodzakelijke aanvulling van 'openbarings'-(waarheden), - verwart hij de dingen, juist door niet volledige en scherpe begrenzing, zowel theologisch als wijsgerig van 'bovennatuurlijk', 'buitennatuurlijk,' 'natuurlijk', 'physisch,' 'metaphysisch', en kont hij tot de stelling dat 'traditie' betekent 'kennis, onverschillig van welke aard, die een bovenmenschelijken oorsprong heeft,' ook dan wanneer het niet de 'geopenbaarde' waarheden betreft. (Blz. 14). Ook vergeet de schrijver distinctie te maken tussen wettelijke en onwettelijke Joodse traditie.
Het zijn maar enige der vele bemerkingen, die zich opdringen bij het lezen van dit boek; ze mogen aantonen, dat de schrijver, die gaarne met keien werpt, zelf in een glazen huisje zit.
Ons oordeel luidt: De lezing van dit werk behoeft niet zo dringend te worden aanbevolen, als de schrijver, - gezien de hautaine houding, - zelf schijnt te verwachten.
P. Constantinus
Fritz STERNBERG, Hoe lang kan Hitler oorlog voeren? - Onze Tijd, Brussel, 1939, 368 blz., ing. Fr. 66,30, geb. Fr. 83.30.
Vooraleer tot de eigenlijke bespreking van dit lijvige boekdeel over te gaan, wil ik, zoover mogelijk, schrijver en boek eenigszins situeeren. Schrijver is marxistisch georienteerd en blijkt zelfs tot den extremen vleugel te behooren. Is hij een uitgeweken Duitscher? Is hij van Joadsche afkomst? Stellig ademt zijn werk in een anti-Nationaal-socialistischen geest; deze houding verplicht ons tot een bestendige waakzaamheid.
Hier voeg ik onmiddellijk aan toe de degelijkheid noch de eruditie van den schrijver volstrekt niet te onderschatten. Het hierin verwerkte materiaal en de hoogst leerzame analyse van de tegenover elkander staande krachten moeten ieder onbevooroordeeld lezer imponeeren.
Overigens zijn de jongste gebeurtenissen - het Duitsch-Russisch Niet-Aanvalspakt b.v. - de grondvesten van dit werk komen aantasten. En wel in zooverre, dat de acteur Rusland onder de economische en militaire vijanden van Duitschland had gerangschikt en bijgevolg het Duitsche oorlogspotentiaal eerder had geminimiseerd, terwijl het Russische in dezelfde mate werd overschat. Hetgeen van Marxistiche zijde zeer begrijpelijk was, op een oogenblik dat Rusland in het z.g. Vredesfront scheen te worden opgenomen.
Daardoor heeft deze studie alle waarde nog niet verloren. Het uitbreken zelf en de eerste ontwikkeling van den oorlog bevestigt meer dan een juiste stelling.
Ernstig voorbehoud dient dus gemaakt omtrent de objectiviteit van dit werk; de lectuur daarvan kan slechts worden aanbevolen aan wie het kaf van het koren weet te onderscheiden. Maar bevoegde lezers zullen er dan ook een hééle reeks interessante gegevens uit putten.
H.v.d.P.
| |
Maatschappij en staat
Dr. W. CRACCO, Schets eener geschiedenis der economie. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1939, 274 blz., Fr. 30.
Deze 'schets' is de voorbode van een omvangrijker studie: de Schrijver werd verzocht 'een tamelijk uitgebreide geschiedenis der economische en sociale theorieën te schrijven'. Welnu 'bij de voorbereidende arbeid daartoe is (hem) evenwel de mogelijkheid gebleken, met betrekkelijk geringe inspanning, een zeer beknopte geschiedenis der economie op te stellen, die als leidraad voor een éénjarige leergang zou kunnen gebruikt worden' (uit het Voorwoord).
Deze leidraad zal ongetwijfeld aan den student diensten bewijzen en hem veel vervelend cursus-opnemen besparen maar ook toch niet toelaten de lessen te verwaarloozen, m.a.w. deze 'schets' is onvolledig: ze behandelt b.v. vrij breedvoerig de economische opvattingen van Marx terwijl ze niets geeft over die van de Reformisten en van De Man; de geleidelijke evolutie der stelsels en hun onderling verband komen niet voldoende uit. Het schijnt ons dan ook dat wij den lezer die zoekt naar een werk dat hem een alzijdig beeld geeft van het economisch denken, aanraden moeten te wachten, ni. op het verschijnen van het aangekondigd uitvoerig werk.
Dr. K. du Bois
| |
| |
C. KETELAER & J.E. VAN GRIEKEN, Dictionnaire Juridique et Admninistratif Franéais-Néerlandais. - Ferd. Larcier, Brussel, 1938, 430 blz.
In een tweetalig 'Kort bericht' maken 'de uitgevers' ons hun doel bekend: 'zij hebben een nuttig en in een nieuweren vorm opgevat werk willen tot stand brengen...
'Uit den weelderigen schat der Nederiandsche taalwendingen, hebben zij, inzonderheid, de bewoordingen en uitdrukkingen aangehouden, welke door de Officieele Commisie voor de vertaling der Wetboeken is aangenomen geworden en waarvan het gebruik door onderscheidene wetten verplichtend werd gemaakt voor het onderwijs en voor het opstellen der akten.
Naast ieder woord, hebben zij het artikel vermeld van het Wetboek waarin het voorkomt en, met daarnaar te verwijzen, hebben zij van de juistheid van hun terminologie willen doen blijken.
Als een uitersten dienst aan hen die het woordenboek zulien gebruiken, hebben zij er niet tegen opgezien, - aan het einde van het werk -, een volledige lijst te verzamelen, in alphabetische orde gerangschikt, van de Nederlandsche woorden in het Woordenboek voorkomend. Naast elk woord, staan het Fransche woord of de Fransche woorden die hetzelve vertalen...'.
De uitgevers bereikten hun doel: de franschsprekende jurist treft hier vrijwel alle woorden en uitdrukkingen aan die 'juridisch' mogen genoemd worden, zelfs meerdere (b.v. copier, copiste, garage, abject) die slechts onrechtstreeks in verband staan met het rechtswezen. De 'uiterste dienst' maakt het werk voor den vlaamschsprekende bruikbaar. Hem wordt evenwel enkel een 65-tal blz. toebedeeld.
Dr. K. du Bois
G.A. MULLER, Staatsinrichting. - J. Musses, Purmerend, 1940, 104 blz.. fl. 0,90.
Dit No 11 van 'Musses' Politiebibliotheek' licht den lezer zakelijk en duidelijk in over de Nederlandsche staatsinrichting, in de eerste plaats in de Grondwet vervat, over vorm en geest ervan. De Schrijver, Oud-Hoofdinspecteur van Politie te Rotterdam, heeft zijne uiteenzetting aangepast aan den lezerskring waarvoor deze uitgaven rechtstreeks bestemd zijn - de 'Reeks' bevat 50 nummers -. Zijne brochure bereikte reeds haar derden druk: een duidelijk bewijs dat er naar gevraagd werd, en ook wel van het hoog ontwikkelingspeil van het ambtenarenkorps waartoe de Schrijver zich richt.
Ook voor ons is deze brochure zeer leerrijk: van de meerdere korte uiteenzettingen van de Nederlandsche staatsinrichting die wij lazen schijnt ze ons de beste te zijn, vooral omdat ze bijzonder duidelijk de hoofdzaak last uitkomen.
Dr. K. du Bois
Albert MULLER S.J., La pensée sociale de S.S. Pie XII. Ordre civil, Ordre sociaal, Ordre international. - La Vie économique et sociale, Antwerpen, 1939, 96 blz., Fr. 5., te bestellen postch. 390825, J. Legrand, Antwerpen.
Als Nuntius in Duitschland (1917-29) en daarna als Pauselijk Staatssecretaris, heeft Z.H. Pius XII talrijke toespraken gehouden en ook enkele brieven geschreven nl. aan Mr. Duthoit bij gelegenheid van de Fransche 'Semaines sociales'. Uit die toespraken en brieven wordt ons hier door P. Muller een bloemlezing aangeboden. De aangehaalde teksten zijn naar het behandeld onderwerp gerangschikt: het gezin, de burgerlijke maatschappij, het maatschappelijk vraagstuk, de internationale orde, 'blijven vertrouwen'; enkele korte beschouwingen lichten ze toe.
In zijn 'Inleidend woord' merkt P. Muller op: in de woorden van den Nuntius en den Kardinaal 'se révèle une pensée remarquablement haute et sereine, sûre d'elle-même et nourrie aux sources les plus pures de la vérité chrétienne... Textes... auquels l'autorité du suprème Magistère ne manquera pas, nous en sommes convaincus, d'apporter une consecration definitive'. Deze opmerking dagteekent van voor 7 maanden. Intusschen ging reeds de uitgedrukte verwachting in vervulling: de Paus heeft geschreven en gesproken, bevestigend hetgeen ons in deze brochure aangeboden wordt. Ze verscheen met vertraging, aan de oorlogsomstandigheden te wijten (het imprimatur in van den 28en April 1939); wij betreuren die vertraging geenszins: nog meer misschien dan zeven maanden geleden, toen er in Europa nog vrede was, is tegenwoordig deze uitgave belangrijke en actueel.
Dr. K. du Bois
Geert GRUB, Gerecht en Recht. - 'Dienen', Heide, 1939, 198 blz.
Een hevige aanklacht tegen de rechterlijke macht; een onbezonnen aanklacht. De voorgestelde hervormingen zijn zeer eigenaardig: [de] gevangenis
| |
| |
afschaffen; ze vervangen door een soort toezicht over den veroordeelde, met erbij een afstaan van een deel van 't loon; enz. Wij achten het nutteloos verder op de beweringen van dit boek in te gaan.
Dr. K. du Bois
| |
Varia
L. GROENEN, Geïllustreerde Scheepvaart Encyclopedie. - J. Guillaume, Antwerpen, 1939, 1484 blz., 297 platen, Fr. 450 (ook in 10 mensualiteiten van Fr. 45, bij den schrijver, 80, Constitutiestraat, Antwerpen).
In een eerste deel geeft de schrijver ons, in het Engelsch, het Fransch en het Nederlandsch, de vaktermen der scheepvaart met den nodigen uitleg, die soms vrij breedvoerig is; in een tweede teekeningen en plannen van het schip, zijne onderdeelen en bijbehoorigheden; om dan eindelijk in drie 'Indexen', een Engelschen, een Franschen en een Nederlandschsen, alle termen te rangschikken, in beide eerste deelen vervat.
Dit standaardwerk, wellicht eenig in zijn aard, getuigt van een jarenlange ondervinding als kapitein ter lange omvaart en als zee-deskundige. De heer Groenen beperkt zich niet tot het beschrijven van het schip, zijn tuig en zijn voortstuwingsmiddelen; ook de nieuwste toepassingen der wetenschap, b.v. op de gebieden van electriciteit en van radio, waardoor de veiligheid ter zee niet weinig verhoogd werd, maakt hij ons in al hunne bijzonderheden bekend.
Hoe dikwijls was een onbeholpen en onzekere terminologie niet de aanleiding tot betwistingen over de juiste draagkracht van overeenkomsten waarin zeevaartaangelegenheden in aanmerking kwamen? Hier wordt aan de partijen het middel aangeboden om bij het opstellen hunner accoorden woorden en uitdrukkingen te bezigen met een duidelijke, door alleen aanvaarde beteekenis - en aan alien die over scheepvaart handelen het middel om het juiste woord te gebruiken dat ze anders wellicht tevergeefs zouden zoeken. Een lange lijst van geraadpleegde particulieren en firma's is voor ons een laatste bewijs van de bezorgdheid van den schrijver eau enkel alleszins betrouwbare gegevens aan de hand te doen.
F. De Cleyn
Proff. Dr. J.A. KOK, Naar het absolute nulpunt. - Het Spectrum, Utrecht, 96 blz.
De 'strijd' met de natuur om het volstrekt koude, het absolute nulpunt van de temperatuur te bereiken is een harde strijd. In dien strijd onderscheidde zich vooral Kamerlingh Onnes. Op 10 Juli 1908 slaagde hij er in helium vloeibaar te maken, bij een temperatuur van - 269 C. of 4,2 K. Bij die temperatuur werden leerrijke proeven gedaan, inz. over den weerstand van electrische geleiders (platina en kwik) en de taaiheid van lagere diertjes die het 28 uren lang in vloeibare waterstof (- 253 C.) en 7 uren lang in vloeibaar helium (- 269 C.) uithouden.
C.
| |
Ingekomen boeken:
Rudolf G. BINDING, Vier Jahre an der Front. - Reclam, Leipzig, 1939, 78 blz. |
Walter BREWITZ, 4000 Jahre jüdischer Geschichte. - Reclam, Leipzig, 1939, 235 blz. |
|
|