Streven. Jaargang 7
(1939)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |||||
Politieke kroniek
| |||||
[pagina 91]
| |||||
onkosten, strategische spoorbanen aan. Wel schoot de Fransche bondgenoot mild geld voor; maar werden die gouden banden niet op den duur bedenkelijk voor Ruslands onafhankelijkheid? De openbare opinie bleek integendeel met dat vredesinitiatief ingenomen, vooral in Engeland en in Amerika. De Tsaar was zich van die reacties bewust; hij gaf nochtans zijn plan niet op. Op 30 December richtte zijn Minister een tweede schrijven tot de leden van het Corps diplomatique; het zinspeelt op de goede ontvangst der nota door de openbare opinie alsook op... de nieuwe bewapeningen sedertdien. Tot besluit legt het een programma voor, in 8 punten. Het eerste punt bevat een accoord om gedurende een te bepalen tijd noch de land- noch de zeekrachten noch de budgetten die er in voorzien te verhoogen, en wel met het inzicht om eens die lasten te verminderen. Het achtste punt behandelt het aanvaarden van bemiddeling in zijn verschillende vormen, met het doel gewapende conflicten te voorkomen. De Gouvernementen bleven sceptisch. Zij weken evenwel voor den aandrang der openbare opinie, en op 18 Mei 1899 kwamen de vertegenwoordigers van 26 mogendheden te Den Haag bijeen voor de openingszitting van de 'Eerste Vredesconferentie'. Het bescheiden plan, in December door den Tsaar voorgesteld, werd slechts heel onvolledig verwezenlijkt; de commissie aangesteld om het eerste - en ongetwijfeld voornaamste - voorstel te onderzoeken, kon het niet eens brengen tot een tekst dien zij ter stemming aan de algemeene vergadering zou voorstellen. Het laatste voorstel gaf aanleiding tot het aanvaarden van een 'Overeenkomst' waarin wij over bemiddeling verschillende bepalingen en wenschen aantreffen, en die de statuten bevat van een 'Bestendig Bemiddelingshof' in Den Haag op te richten (welk oprichten weldra geschiedt). Deze 'Overeenkomst' verklaart o.m.: 'Bij ernstige oneenigheid of conflict moet men, voor zoover de omstandigheden het toelaten, vooraleer naar de wapens te grijpen, zijn toevlucht nemen tot de goede diensten of de bemiddeling van eene of meerdere bevriende mogendheden'Ga naar voetnoot(1). | |||||
[pagina 92]
| |||||
'Het is daarenboven nuttig dat eene of meerdere mogendheden, vreemd aan een ontstaan conflict, uit eigen initiatief, voor zoover de omstandigheden het toelaten, hun goede diensten of hun bemiddeling aanbieden aan de Staten die er in gewikkeld zijn. De mogendheden die vreemd zijn aan het conflict hebben het recht hun goede diensten of hun bemiddeling aan te bieden, zelfs wanneer het reeds tot vijandelijkheden aanleiding heeft gegeven. De beoefening van dat recht mag nooit door de mogendheden in conflict aangezien worden als zijnde een weinig vriendelijke daad. Het is plicht, wanneer een accuut conflict tusschen een of meer mogendheden dreigende is, deze er aan te herinneren dat het “Bestendig Hof” voor hen open staat. Daarom verklaren zij (de onderteekenaars) dat het in herinnering brengen, aan de strijdende mogendheden, van deze overeenkomst en de raad om zich tot het “Bestendig Hof” te richten, gegeven terwille van het hooger belang van den vrede, enkel als het aanbieden van goede diensten mogen aanzien worden' - en dus niet als minder vriendelijke tusschenkomsten. De oproep van den Tsaar en zelfs de schuchtere overeenkomsten van Den Haag wijzen op de solidariteit die onder de volken moet bestaan, en meer bijzonder op hun verplichting zich in te spannen om den vrede en de goede verstandhouding te bevorderen. Zij dienen zich ook te beijveren, bij het dreigen en zelfs bij het ontstaan van gewapende conflicten, om oorlog te voorkomen of te doen ophouden. Die solidariteit kwam meermalen tot uiting: in de laatste decennia voor den wereldoorlog 1914-1918 werden verschillende geschillen bijgelegd, en bijna elk jaar, van 1900 tot 1914, werd op de bemiddeling van het Hof in Den Haag beroep gedaan. Tusschenkomst van een derde om dwingend, zoo noodig door wapengeweld, het recht te doen zegevieren, werd integendeel in Den Haag afgewezen. In de accoorden verklaarde men toch uitdrukkelijk dat bemiddelings- of andere vredespogingen voor | |||||
[pagina 93]
| |||||
de mogendheden geen verplichting meebrachten om er op in te gaan. Men wilde dus volle vrijheid... tenminste wanneer het geschillen van 'meerderjarigen' gold. Wanneer onmondig geachte mogendheden onder elkaar krakeelden, kwamen de Groote Heeren uit Europa er wel eens tusschen. Zoo werd de uitbreidingslust van Japan na zijne overwinning op China (1894) gebreideld: het mocht geen enkel grondgebied opeischen. Rond 1900 zien wij zelfs in Macedonië een soort internationale gendarmerie de orde handhaven. Neutraliteit was dan ook geenszins afgekeurd, integendeel. Was ze niet aan enkelen opgelegd? Zien wij niet de eerste Vredesconferentie den wensch uitdrukken dat de rechten en de plichten der neutralen in oorlogstijd zouden bepaald worden, en de tweede Conferentie (1907) op dien wensch ingaan?
De wereldoorlog van 1914-1918 bracht een radikalen ommekeer in de opvattingen; deze was bijna algemeen en kwam van verschillende zijden tot uiting. De vrijmetselaarsloges der geallieerde en neutrale Staten, te Parijs vergaderd, spraken zich, op 29 Juni 1917, voor een radikaal plan uit. Het voorzag een internationaal Parlement waarvan de leden door de nationale Parlementen zouden aangesteld worden. Dat Parlement moest de diplomatieke, economische en militaire maatregelen treffen noodig om de uitoefening van zijn macht te waarborgen. Dit zou een aanzienlijke beperking der bewapening meebrengen, want daartoe, en daartoe alleen, zouden nationale legers bestaan. Paus Benedictus XV richtte, op 1 Augustus 1917, tot de wereld een 'Oproep tot den vrede', waarin Hij de regeeringen der strijdende volken verzocht 'overeen te komen over deze punten die schijnen den grondslag te moeten uitmaken van een rechtvaardigen en duurzamen vrede: 'Hoofdzaak is dat de blinde macht der wapens vervangen wordt door de zedelijke macht van het recht, met, als gevolg, een rechtvaardige, onderlinge overeenkomst om gelijktijdig en gezamenlijk de bewapening te beperken volgens een vast te stellen plan en mits waarborgen. Hierbij geldt als maatstaf wat noodzakelijk en voldoende is om de openbare orde in den Staat te handhaven. De legermacht wordt dan vervangen door | |||||
[pagina 94]
| |||||
de instelling van een scheidsgerecht met zijn vredestichtenden invloed. De inrichting hiervan gebeure in gezamenlijk overleg en zoo dat maatregelen worden voorzien tegen den Staat die weigeren zou de internationale vragen er aan te onderwerpen of de beslissingen er van te aanvaarden'Ga naar voetnoot(2). President Wilson, in zijne 'Boodschap' van 22 Januari 1917 over de voorwaarden en de waarborgen van een rechtvaardigen vrede, verklaarde: 'de vrede moet gevolgd worden door een daadwerkelijk samenwerken der mogendheden om het onmogelijk te maken dat nogmaals zulke ramp ons zou treffen... En ik acht dat overeenkomsten alleen onvoldoende zijn om een hechten vrede te waarborgen. Het is volstrekt noodig dat er een macht wordt geschapen als handhaafster van de duurzaamheid der overeenkomsten, een macht zooveel grooter dan die van eenig nu oorlogvoerend volk of van eenig bondgenootschap, tot dusver gevormd of ontworpen, dat geen volk en geen mogelijk verbond van volken zal kunnen ondernemen haar te weerstaan.'
Deze invloeden, samen met nog andere, brachten de geallieerde en geassocieerde landen er toe een 'Volkenbond' in het Verdrag van Versailles te voorzien. Niet zonder lang wikken en wegen, nemen en geven, waarvan duidelijke teekens te bespeuren zijn in het meermalen vage, soms zelfs tegenstrijdige 'Volkenbondspakt' of statuut van den Volkenbond. Dit 'Volkenbondspakt', waar bijna onmiddellijk de meeste onder de neutralen bij toetraden en de vroegere vijanden ook na enkele jaren toegelaten werden, brak beslist met de vooroorlogsche opvattingen, in de eerste plaats met de opvatting dat een land altijd neutraal mag blijven. Vriendelijke aanbieding van goede diensten en van bemiddeling blijven aangeprezen, maar zijn niet langer voldoende; bij weerspannigheid moet daarbij komen een onderzoek naar de schuld en in bepaalde gevallen een positief ingrijpen om den onwillige te beteugelen, | |||||
[pagina 95]
| |||||
door economische sancties en zelfs met gewapende machtGa naar voetnoot(3). De eerste jaren na het sluiten van het Pakt waren de meeste landen den Volkenbond gunstig gestemd; getrouw onderhielden zij de verplichtingen die hij hun oplegde. Onder hen rekenen wij België dat na den wereldoorlog zijne neutraliteit afgeschud had. Het keurde zelfs in 1924 de bepalingen goed van het 'Protocole van Genève' dat voor een verplichtend ingrijpen tegen den 'aanvaller' minder eischt dan het Pakt (nl. geen eenstemmige beslissing van den Raad). - Men weet dat verzet van Japan en Groot-Brittanje niet toeliet het Protocole definitief te sluiten. In 1925 sloten wij een der Accoorden van Locarno, met Duitschland, Frankrijk, Groot-Brittanje en Italië (deze laatste twee als 'waarborgenden'). België, Duitschland en Frankrijk verklaarden van den oorlog af te zien als middel tot regeling van een conflict, en elkaar hun territoriaal bezit te waarborgen. Bij schending van het verdrag door oorlog moesten de onderteekenaars gewapend ingrijpen. Zwitserland, het vroeger bij uitstek 'neutraal' land, verwierp deze met verontwaardiging: bij zijn toetreden tot den Volkenbond, verklaarde de Federale Raad aan de Federale Vergadering: 'De voor-oorlogsche neutraliteit miste elken | |||||
[pagina 96]
| |||||
zedelijken grondslag omdat ze steunde op de opvatting dat de Staten niet onderworpen zijn aan de zedelijke wet van het goede en het kwade, dat de conflicten die tusschen hen losbreken enkel machtskwesties zijn, met uitsluiting van elke notie van rechtvaardigheid of van billijkheid.' Toen Italië, in 1935, Abessinië aanviel richtte de Negus een oproep tot den Volkenbond. Deze sprak zich eenstemmig tegen Italië uit. Bijna alle landen grepen in, wel niet met hun strijdkrachten, maar toch door economische sancties die Italië gevoelig troffen en ontstemden.
Abessinië werd niettemin verslagen en door Italië onderworpen, waarna, in Juni 1936, de Volkenbond aan de sancties een einde stelde. Het reeds sterk verminderd vertrouwen in den Volkenbond ging nu voor goed verloren. Twee groote mogendheden, Japan en Duitschland, hadden hem reeds verlaten, Italië volgde hun voorbeeld; daarna meerdere kleine landen, vooral uit Amerika. Intusschen zochten andere kleine mogendheden zich los te maken van de verplichtingen tot gewapende tusschenkomst. Duitschland had, op 7 Maart 1936, het verdrag van Locarno | |||||
[pagina 97]
| |||||
opgezegd. België nam deze gelegenheid te baat om, op 16 October 1936, bij monde van zijn Koning, te verklaren dat het zijne volle vrijheid hernam om bij een oorlog neutraal te blijven en dat het die neutraliteit krachtdadig zou handhaven. Een Fransch-Engelsche verklaring van 24 April 1937 en een Duitsche van 13 October 1937 namen instemmend acte van dat 'verlangen'. Ook Zwitserland maakte rechtsomkeer: in een memorandum, op 29 April 1937 tot den Raad van den Volkenbond gericht, vroeg het dat 'de traditioneele neutraliteit der Zwitsersche Confederatie zou verklaard worden niet in strijd te zijn met de bepalingen van het Pakt'. De Raad ging hierop in... De 'Oslo-groep' (België, Luxemburg, Nederland, Zweden, Noorwegen, Denemarken, Finland) kwam, in Juli 1938, bijeen om te besluiten dat het toepassen van sancties op verzoek van den Volkenbond in 't vervolg als niet verplichtend zou moeten aangezien worden, en dat diensvolgens iedere Staat over de toepassing zou oordelen; hetgene tot voordeel van den Volkenbond zelf zal strekken.
* * *
Indien, bij het geschil dat den tegenwoordigen oorlog ontketende, de Volkenbond normaal en met onverminderd gezag, overeenkomstig den geest en de letter van het Pakt had kunnen optreden: dan werd hoogst waarschijnlijk een der strijdende partijen schuldig verklaard, dan was België in den oorlog gewikkeld. Indien de Locarno-overeenkomsten nog golden, stonden wij, met ons leger, aan deze of gene zijde. Mogen wij dan tegenwoordig onzijdig blijven? Moest België niet, bij ontstentenis van een rechter die recht spreekt, zelf onderzoeken wie rechtmatig strijdt en zich aan diens zijde scharen? Bij een geschil is het niet wenschelijk dat de partijen aan hun eigen oordeel overgelaten worden, dat, bij onwil van de schuldige, de andere gedwongen is met ruw geweld zijn recht af te dwingen. Daarom moet een instelling bestaan die, zoo noodig met sterke hand, het recht handhaaft. Wanneer een degelijke rechterlijke instelling bestaat, dan eischt het algemeen welzijn dat de verliezende partij zich aan het vonnis, zelfs een | |||||
[pagina 98]
| |||||
bedenkelijk vonnis zou onderwerpen. Alleen in uitzonderlijke gevallen blijft het dan geoorloofd zich tegen het uitvoeren van het vonnis te verzetten. Maar bij ontstentenis van een rechterlijke instelling is het den particulier geoorloofd zelf zijn goed recht te verdedigen, ook met het noodige geweld. Hetgeen voor de particulieren geldt, geldt eveneens voor de Staten. Daarom ware een hechte volkenbond wenschelijk: een machtig internationaal organisme dat recht spreekt en in staat is dat recht te handhaven, zelfs met aanwending van geweld. Zulke volkenbond zou beroep mogen doen op strijdkrachten der mogendheden om het recht te herstellen. Maar helaas dat organisme bestaat niet: welke ook vroeger de werkelijke invloed van den Volkenbond was, tegenwoordig heeft hij feitelijk elke rechterlijke macht verloren, daarbij, hij heeft over dit conflict niets verklaard. Ingrijpen kan nochtans voor een derde mogendheid loffelijk zijn, somwijlen zelfs zedelijk verplichtend; evenwel enkel indien deze voorwaarden gezamenlijk vervuld zijn:
Indien die voorwaarden niet vervuld zijn is ingrijpen onverantwoordelijk: verdelging, verarming, omwenteling zou het Gouvernement op zijn onderdanen neerhalen, zonder een zuiver doel of zonder voldoende waarborg. En het kan misdadig worden, op grond van een vage sympathie of van een luidruchtige volksbeweging, de veilige neutraliteit prijs te geven voor het onberekenbare gevaar. Van zedelijke verplichting tot tusschenkomst mag men slechts spreken, wanneer de schending van het recht voor een groot deel der samenleving een ontredderend onheil beteekent; of | |||||
[pagina 99]
| |||||
wanneer men, zonder evenredig nadeel, het overigens aanzienlijke en onbetwiste onrecht veilig kan herstellen.
Passen we deze beginselen op onzen toestand toe, dan volgt het onontkomelijk besluit: neutraliteit. Wij willen hier niet onderzoeken in welke maat het recht aan de eene zijde, het onrecht aan de andere zijde is. Vooraleer men ingrijpt zou dat onderzoek evenwel moeten geschieden, totdat volle klaarheid bekomen is. Voor ons geldt vooral deze bemerking - en ze maakt elk verder onderzoek vrijwel overbodig. Onderstel dat de zaak, ook zoo breed mogelijk beschouwd, heelemaal duidelijk was: er zouden een totaal schuldige en een totaal onschuldige partij thans oorlog voeren. Wat zou dan onze toetreding tot de onschuldige partij uitwerken? Zij zou de kansen van het recht grooter maken, dat spreekt. Maar zou het geschieden in verhouding met het gevaar, de ontreddering, de vernieling, den moord in eigen land? Want aanstonds werd ons land - zoo goed als geheel ons land - oorlogstooneel; en was de macht van ons leger dan zulk aanzienlijk gewicht dat de balans vanzelf zou omslaan? Wij hoeven hierop niet verder in te gaan. In de laatste jaren voor den oorlog had onze Vorst Leopold III zeer goed het Europeesch belang van onze neutraliteit ingezien: wij konden, dank zij onze geographische ligging, den vrede vrijwaren! Nu de oorlog aan gang is, is dat belang niet minder groot: wij kunnen vooralsnog de uitbreiding van de ramp beletten; welke uitbreiding, als wij er in betrokken waren, wellicht veel verder zou gaan dan de ontzetting binnen het eigen grondgebied.
Noch op grond van voormalige accoorden, noch op grond van zedelijke verplichtingen kan men, tegen onze neutraliteit, steekhoudende argumenten aanvoeren. De argumenten daarentegen vóór onze neutraliteit zijn niet weerlegd. Daarom lijkt het ons voor ieder Belg een ernstigen plicht, zich aan de zijde van den Koning te scharen, ter verdediging van zijn kostbaarste bezit: zijn veiligheid en vrede! En daarvan is de vrede in Europa altijd eenigermate afhankelijk. |
|