Streven. Jaargang 7
(1939)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| ||||||||||||||||
BoekbesprekingGodsdienst, moraalE. STAKEMEIER, Glaube und Rechtfertigung. Das Mysterium der christlichen Rechtfertigung aus dem Glauben. - Herder, Freiburg i. Br., 1937, X, 230 blz., Rm. 7,50. Dr. Stakemeier biedt ons hierbij de geschiedenis aan van het ontstaan van de Trentsche decreten betreffende het geloof en de rechtvaardiging. Om de discussies tusschen de leden van het Concilie beter te doen begrijpen, begint hij met de leer uit te leggen die toentertijd verdedigd werd door de thomistische, scotistische en augustiniaansche school. Bij deze gelegenheid tracht hij den oorsprong te vinden van de beroemde leer van Seripando over de dubbele rechtvaardigheid. Dan volgt de beschrijving van de langzame elaboratie van de verschillende decreten. Men bemerkt hoe het Concilie met opzet weigert een oordeel te vellen over de twistpunten van de thomistische en scotistische school; hoe het van den anderen kant, ondanks het streven van Seripando, de leer van de dubbele rechtvaardigheid verwerpt. Wat betreft de disposities tot de rechtvaardiging, heeft het Concilie den Heiligen Thomas nog nauwkeuriger gevolgd dan uit schrijvers uiteenzetting blijkt. Het werk van Dr. Stakemeier is in het algemeen zeer grondig en objectief. Het kan veel er toe bijdragen, om de juiste beteekenis te leeren kennen van de Trentsche decreten. Geheel de leer van de rechtvaardiging wordt op het einde van het boek ten slotte synthetisch uiteengezet. Ed. Dhanis Dr. M. SCHEEBEN, De heerlijkheden der goddelijke genade. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 430 blz., Fr. 30. De toenemende belangstelling voor den grooten XIX-eeuwschen theoloog, M.J. Scheeben laat zich ook buiten de grenzen van het duitsche taalgebied, in den vorm van vertalingen en studiën, gelden. Dom H.J. Scheerman, O.S.B., van de Abdij van Egmond, biedt ons de vertaling aan van Scheeben's meest populaire werk, dat zelf een bewerking was van een spaansch boek van Pater Nieuenberg S.J. Het is een volledige uiteenzetting van de katholieke leer over het genadeleven, niet echter in schoolschen betoogvorm maar eerder in preektrant gehouden. De vertaling is zorgvuldig gemaakt, misschien wat te letterlijk, zoodat het af en toe nogal zwaar aandoet. Zij zal in elk geval de verouderde, overigens onvindbare vlaamsche vertaling (Roesselare, 1897) gunstig vervangen. E. Druwé H. FELDER, Jezus van Nazareth. Vert. door G. KESTEN. - K. Beyaert, Brugge, 370 blz., Fr. 45. Het stemt tot vreugde, dat er ook van katholieke zijde voortdurend nieuwe en degelijke boeken over Christus verschijnen: de Iesu nunquam satis! Ook dit werk mag er zijn. De schrijver, een van Zwitserlands grootste geleerden, ontving onlangs te Rome, als een officieele erkenning van zijn uitzonderlijke verdiensten, de bisschopswijding op zeventigjarigen leeftijd! Ruim veertig jaar besteedde hij zijn beste krachten aan de geestelijke en wetenschappelijke opleiding van zijn Ordebroeders, de Kapucijner-studenten. En sinds meer dan dertig jaar legde hij zich bijzonder toe op de apologetische vraagstukken aangaande Christus, zoodat hij reeds in 1911 een werk in twee boekdeelen liet verschijnen: Jezus-Christus (Paderborn, Schöningh). Ziehier nu in boekvorm, uitgewerkt en aangevuld, de voordrachten voor een uitgelezen gehoor te Freiburg (in Zwitserland) gehouden. Binnen de zes weken na het verschijnen der duitsche uitgave, kwamen er aanvragen tot vertaling in vijf talen toe. Geen doorloopend en pakkend leven van Jezus, maar afzonderlijke onderwerpen: de bronnen van Christus' leven, de betrouwbaarheid van het evangelisch Jezusbeeld, Jezus' persoonlijkheid en zondelooze levenswandel, zijn innerlijk leven, zijn omgang met de menschen en zijn verhouding tot den Vader, zijn Messianiteit en zijn Godheid, Jezus in de eerste Kerk, vooral bij Paulus en bij Johannes, enz.: dit alles con animo beschreven, doch zeer wetenschappelijk, zoodat de schrijver met voldoening het 'bankroet der rationalistische critiek op Christus en zijn Evangeliën kan bestatigen'. Na gedurende tientallen jaren den schier onoverzienbaren vloed der 'hedendaagsche Christusliteratuur doorloopen, en het ineenstorten van zooveel | ||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||
rationalistische bolwerken gezien te hebben, mag hij met onuitsprekelijke vreugde vaststellen, dat menschelijke kennis en wetenschap niet één trek konden uitwisschen van Jezus' beeld, zooals het oprijst uit het Nieuw Testament'. Dit studieboek voor ontwikkelden - want ontspanningslectuur is het heelemaal niet - heeft zijn vaste plaats in de bibliotheek van klooster en seminariën. Een bibliografische lijst ware welkom geweest. Nu heeft men den indruk dat, behoudens Renan en Loisy, bijna uitsluitend de duitsche rationalistische critiek in aanmerking kwam. Jammer dat eenige drukfouten dit heerlijk werk ontsieren. J. Salsmans Mgr. Alban GOODIER, Jezus' openbaar leven, Ik ben de goede herder; Jezus' openbaar leven, Hosanna, den Zoon van David (vertaald door Domna Lucia M. ANTONISSEN, O.S.B., Priorij 'Regina Pacis', Schotenhof). - Foreholte, Voorhout, 1938-1939, (Standaard-Boekhandel, Antwerpen), 336 blz., ing. Fr. 35, geb. Fr. 46. Wij bespraken reeds (Streven V, 562-563) de eerste twee deelen van deze levensbeschrijving; wij kunnen slechts herhalen wat we toen meenden te moeten zeggen. 'De gewetensvolle arbeid van een even begaafd als vroom schrijver: beter kunnen we (deze boeken) noch kenschetsen, noch aanbevelen. Wie wetenschap verlangt, grijpe naar Lagrange, Lepin, de Grandmaison, Prat, Willam; wie een persoonlijk getuigenis zoekt, neme Mauriac; wie vroomheid behoeft, raadplege de homelieën van de oude Vaders, de populaire “Levens van Jezus” uit de Middeleeuwen of de meditatie-boeken uit den tijd der Contra-Reformatie... Mgr. Goodier heeft iets van dat alles. Wetenschappelijk voldoende gefundeerd, eerder voor eigen gebruik dan voor het publiek geschreven, tracht zijn biographie den eeuwig levenden Jezus voor te stellen: den Godmensch die de blijde tijding bracht, de zaligmaking voor alle menschen. Met een vrome, even beschroomde, nieuwsgierigheid die, ook met de fantasie, van alles 't fijne achterhalen wil; - met een eenvoudige, rustige, soliede psychologische kennis die, in één woord of gebaar, een zieleleven vermoeden kan; - met een vast geloof dat, in het Oud Testament, de voorbereiding en de voorafbeelding ziet van Jezus' optreden en voorbijgaan, van de onverwoestbare vervulling der tijden; - met een onverdroten werkzaamheid, altijd tot herbeginnen bereid en nooit heelemaal tevreden..., schreef Mgr. Goodier, op een tiental jaren tijd, een van de allernuttigste boeken voor den hedendaagschen geloovige. Deze verneemt er weinig bijzonderheden in van louter historisch belang, weinig echo's van wetenschappelijke of apologetische controversen; hij staat niet aan den rand van het christendom om, in het ongeloof, een flauwe afstraling te ontdekken van zijn eigen zoeklicht; hij staat midden in de geloofswereld, geniet van haar altijd voedende zekerheid en hoort weer, tot hem gericht, de “woorden van het eeuwig leven”. De stille lezer van Mgr Goodier's werk leert weer bidden. Zonder den modernen vooruitgang ook maar in het minst te negeeren, ziet hij zich onttrokken aan haar woelige sfeer van harden strijd; daar gaat voor hem, nu zooals vroeger, de Heiland weldoende voorbij; even voelt hij zich in de onzichtbare wereld verplaatst, de eenige werkelijkheid.' Eens te meer bevelen wij de vier deelen van het nu volledig vertaalde boek ten zeerste aan. Moge deze aanbeveling velen het boek doen opslaan en den Heer vinden. Em. Janssen J. LAMRMERTSE Lz, Het Protestantisme. I. Zijn Oorsprong, II. Historische ontwikkeling, III. Dogmatische ontwikkeling. - Brand, Hilversum, 1937, 1938, 1939; 102, 128 en 134 blz., f. 0,95, 1,25, 1,35. De gunstig gekende katholieke reeks 'Waarheid en Leven' biedt ons in deze drie handige deeltjes een goede inleiding tot de kennis van het protestantisme. 'Het zal misschien opvallen', zegt schrijver in de inleiding tot het eerste deeltje, 'dat de boekjes niet apologetisch van opzet zijn. Onzes inziens spreekt de geschiedenis zich zelf duidelijk genoeg uit voor de Waarheid der Kerk. Slechts waar noodig wordt een verschil met de leer der Kerk nader uitgewerkt.' In d. I komt het ontstaan van het Protestantisme ter sprake. Op den achtergrond van den toenmaligen religieuzen toestand (De Kerk in de branding, blz. 8-19), wordt achtereenvolgens het optreden van Luther (blz. 20-50) en Calvijn (blz. 51-82) geschetst. Hun respectieve dwalingen toont schrijver meer door hun eigen karakter, dan uit de heerschende misstanden van den tijd te moeten worden verklaard. In d. II wordt de verdere ontwikkeling geschetst, van af de meeningsverschillen 'onder de kopstukken der Hervorming', zoowel Luthersche als Calvinistische tot de verregaandste 'deformaties'. Hier komt de verspreiding van de reformatie in de Nederlanden speciaal ter sprake (blz. 68-91). De eigenlijke ontwikkeling van de leer zelf | ||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||
wordt in d. III behandeld en wel achtereenvolgens met betrekking op de hoofdzakelijkste leerpunten: Verlossing (blz. 7-37), Kerk (38-67), Openbaring (68-83), Sacramenten (84-101), Rechtvaardigmaking (102-114). Schrijver heeft zich goed ingewerkt in de desbetreffende literatuur, zoowel van protestantsche als van katholieke zijde. Liefst laat hij de protestantsche schrijvers zelf aan het woord. De uiteenzetting streeft naar grootst mogelijke bevattelijkheid, die echter af en toe door al te zware zinsbouw schipbreuk lijdt. Enkele storende drukfouten en verkeerde verwijzingen hopen we bij een eventueele herdruk verwijderd te zien. Intusschen zal het werk, dat met het oog op hedendaagsche stroomingen nog moet voortgezet worden, met belangstelling gelezen worden. E. Druwé Hans WIRTZ, De groote ergernis. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 304 blz., gen. Fr. 65, geb. Fr. 80. 'Christus is de altijddurende ergernis van de wereld. Vroeger en nu. Bij Joden, heidenen en... christenen!', aldus de eerste woorden van schrijvers' inleiding. Daardoor wordt de inhoud van het boek aangegeven, die niet heelemaal aan den titel en de schreeuwende plaat op den omslag beantwoordt, nl. een leven van Jezus in 52 vlugge kiekjes. Geen louter bespiegelende geschiedenis evenwel, maar elk tooneeltje in verband gebracht met de gevoelens en nooden van den modernen mensch. Het boek dat in Duitschland veel opgang maakte, werd door E.P. Eligius van Breda, Minderbroeder Capucijn, voortreffelijk vertaald en keurig uitgegeven in de Aeterna-Reeks. E. Druwé Zeven maal zeven vredesstemmen aller tijden en volken. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1939, 290 blz. De vredesgedachte zooals ze leefde in karakteristieke persoonlijkheden uit de geschiedenis, de vrede als innerlijke rust door onthechting van het veranderlijke en aanleuning bij het Eeuwige, de vrede als ideaal van rechtvaardigheid en liefde tusschen de volken en de sociale standen, de vrede als krachtdadig verdedigd bezit, de hechte vrede steunend op recht en natuur, de wankele vrede durend tot de verdrukte op krachten is gekomen; dat is het hoofdmotief van dit boek. De verscheidenheid echter der aspecten stelde schrijver voornamelijk voor twee moeilijkheden: ten eerste de synthetische ontwikkeling waaraan de verschillende groepeeringen onder één titel niet verholpen hebben en vervolgens de keuze der stukken. Elk stuk moet immers een waardevol menschelijk getuigenis zijn, en al zijn er nog zooveel menschen, die vrede verlangen en over vrede spreken, toch zindert niet in alle aangehaalde teksten die echte klank van een diep inlevende persoonlijkheid en van een algemeen menschelijke waarde. Met enkele staaltjes kan de lezer zich een oordeel vormen over de pijnlijke verwaarloozing der taal, gedeeltelijk veroorzaakt door de bonte verscheidenheid der gevolgde 'spellingen'. Zoo wordt in het uittreksel van Ghandi over de 'non-violence' beweging een programma opgesteld 'dat daaraan totaal verschillend is' (bl. 165). Op blz. 169 is er spraak van 'leerigheid', op dezelfde bladzijde staat 'zachtmoedig' met ch; op de volgende bladzijde vindt men 'groot gebragt' en 'omslagtig' terwijl 'noch' hetzelfde beteekent als 'nog' (blz. 171). De woorden 'dochter' en 'verdicht' staan naast 'onregt' (blz. 172) en 'mensch' naast 'vlees'. Een vreemde inversie van spelling treffen we op blz. 177 en 180, bij de woorden 'verenigen' en 'veelen'. Binnenslands maakt uitzondering op de vereenvoudiging en wordt 'binnen 's lands'. Wat moet men denken van constructies als: 'Als ik voorstelde de wet van de Macariërs' (blz. 185) en 'ook meende men met het oog daarop dat het geld niet mocht ontbreken wat in het dagelijksch verkeer der burgers benoodigd was...'? Om te sluiten nog enkele eigenaardigheden: 'leiddraad' (blz. 214); elk moet bereidwillig samenwerken 'ieder op zijn plaats, om het goede van het algemeen tot stand te brengen' (blz. 227); 'het is een ontmoedigd feit' (blz. 251); indien de zoon van Napoleon de oorlogen van zijn vader voortzette 'zou hij slechts zijn aap zijn' (blz. 263), e.a.. H. Peeters | ||||||||||||||||
WijsbegeerteA. SCHOPENHAUER, Sämtliche Werke. V und VI Parerga und Paralipomena. I en II. - Brockhaus, Leipzig. Het verschijnen van Schopenhauer's Parerga und Paralipomena zal door velen met vreugde worden begroet. Met Die Welt als Wille und Vorstellung zijn de Parerga und Paralipomena wellicht het hoofdwerk van den grooten denker. | ||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||
De verscheidenheid van de behandelde problemen, de oorspronkelijkheid van de zienswijze, de diepzinnigheid van tallooze aanmerkingen maken van dit werk een zelfstandig unicum. Gewis kan het niet altijd begrepen worden door hem die met de hoofdlijnen van Schopenhauer's systeem onbekend zou zijn gebleven, anderzijds stelt het al de voorafgaande schriften in een nieuw licht. Wie de Parerga niet gelezen heeft, mag over Schopenhauer als mensch en denker niet spreken: al de haat en de liefde van dit genie, zijn vooringenomenheid en zijn passies, zijn buitengewone scherpzinnigheid en zijn uitzonderlijke begaafdheden van metaphysicus en psycholoog liggen over die bladzijde verspreid. Het eerste Boekdeel bevat, zooals men weet, de historische essay's waaronder de Erläuterungen zur Kantischen Philosophie en de bemerkingen over zijn eigen stelsel, het vinnig en misprijzend schrift over de Universiteitsphilosophie, het interessante Versuck über geistersehen en de meesterlijke Aphorismen zur Lebensweisheit - met die twee toppunten van menschenkennis 'Von Dem, was Einer ist' en 'Von Dem, was Einer vorstellt'. Met zijn Aphorismen - een van zijn gemakkelijkste en meest glanzende boeken - komt Schopenhauer zetelen naast Seneca, Epictetus. Marcus-Aurelius. De tweede Band behelst 'Systematisch geordende gedachten over allerlei voorwerpen'. Zij breiden zich uit over logica en kleurenleer, over godsdienst en ethica, over archaeologie en mythologie, over de metaphysica van het schoone en de aesthetiek, enz. Vinnig en wreed, soms cynisch, soms ongelijk en zonder voldoende informatie, maar altijd treffend en dikwijls geniaal, pent de auteur hier zijn uitlatingen neer over de geleerden en de vrouwen, over stijl en boeken, over opvoeding, physiognomie, enz. Steeds verbaast het ons hoe eeuwig jong en frisch en spijts alles hoe diep humanistisch, vele van die bemerkingen blijven klinken. De waarde van deze uitgave der Verzamelde Werken, bezorgd door Dr. Arthur Hübscher, wordt op bijzondere wijze onderstreept door de Parerga und Paralipomena: om zich ervan te verzekeren, volstaat het de aanmerkingen van den uitgever te lezen V (I) bl. 531 en v. Opzet en draagwijdte van het werk, geschiedenis van den eersten druk, kenmerken van de vroegere edities, alles wat den tekst van de Parerga aanbelangt wordt hier klaar en bondig geschetst. De uitgaven van Frauenstädt en Grisebach vertoonden nog allerlei onvolmaaktheden en slordigheden; de editie van Deussen had wel het handexemplaar benuttigd waarop Schopenhauer zelf verbeteringen had aangebracht aan den geduchten tekst, maar zij had zich niet om de tekstcritische correcties van de voorgangers bekommerd. Dr Hübscher blijft trouw aan de editio princeps van Frauenstädt maar verbetert ze niet alleen met de wijzigingen van Schopenhauer's hand doch ook met al de critisch-beproefde schrijf- en drukwijzen. Het critisch deel is in beide banden voortreffelijk verzorgd. Het bevat na de 'Handschriftliche Zusätze' een tekstcritisch bijvoegsel waarover wij (in Streven, 1938, nr 4) uitvoerig hebben gesproken. Volgen daarna de varianten en ten slotte een tabel dank zij dewelke elk citaat uit om 't eender welke editie die steunt op Frauenstädt geverifieerd kan worden. Niet alleen zullen Schopenhauer's bewonderaars doch alle vrienden van de philosophie en van de schoone letteren, de uitgeverij Brockhaus dank weten om deze definitieve volkseditie die de wetenschappelijke nauwkeurigheid met de technische helderheid van den druk en de aesthetische soberheid van den band op prachtige wijze verbindt. Prof. Dr Edg. de Bruyne | ||||||||||||||||
LetterkundeCyriel VERSCHAEVE, Aan de Vlaamsche jeugd. - Zeemeeuw, Brugge, 1939, 112 blz. Een ertsklomp is elke redevoering van Verschaeve, waarin, naast ruw gedachtengruis en ruigheden allerhande, ook schilfers glanzen van het zuiverste metaal. En als de zon der bezieling doorbreekt, dan gaan die schilfers zoo aan het schitteren, dat men wel eens alle ruigheid vergeet en in bewondering het wisselende fonkelspel en het diepe glanzen gadeslaat. Meer dan in andere werken straalt de bezieling door in deze redevoeringen 'Aan de Vlaamsche jeugd'. In elke rede bijna lichten breede glansplekken op, en in 'Lentezege' schittert de zon onafgebroken. Maar ook waar de gedachte onmachtig worstelen blijft om haar uitdrukking, blijft de lezing van Verschaeve steeds een verrijking. Geen onzer schrijvers heeft dieper gepeild naar het wezen van onze liefde en de kern van onze eeuwige onrust. Als recensent acht men zich gelukkig Verschaeve nog eens te mogen lezen, nadat men zich maanden lang ambtshalve heeft moeten verzadigen met het proza van zijn belagers. L.M. | ||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||
'Vlaanderen, o welig Huis'. Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien. Onder redactie van Emmanuel DE BOM. Met de medewerking van Karel VAN DE WOESTIJNE, Marcel MATTHIJS, Karel JONCKHEERE, Cyriel VERSCHAEVE, André DEMEDTS, Richard MINNE, Filip DE PILLECIJN, Maurice GILLIAMS, Frans Carolina RIDWIT, Jan DENUCE, Felix TIMMERMANS, Emiel VAN HEMELDONCK, Albert VAN HOOGENBEMT, Luc. INDESTEGE, Hilarion THANS, Lambert SWERTS, F.V. TOUSSAINT VAN BOULAERE en Frans DEMERS. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 1939, 318 blz., ing. Fr. 28, geb. Fr. 40. Duidelijk heeft men dit boek als een album betiteld, een album met prachtige foto's en heerlijke teksten. Men klopte dus aan bij de voornaamste letterkundigen; als in een kaleidoscoop zou men de verscheidenheid laten waarnemen van Vlaamsche gouwen, steden en typen... doorheen de oogen en het temperament van zooveel kunstenaars. Als een veelzijdig document ligt het voltooide boek, keurig uitgegeven, op de leestafel. We slaan het open: de 76 illustreerende foto's zijn alle geslaagd; op velerhande wijze laten we ons bekoren door de interessante opstellen van Van de Woestijne, Verschaeve, De Pillecijn, Timmermans, Thans, Gilliams. Indestege... Toch kan het geheel ons niet voldoen. Vooreerst hebben de auteurs op commando geproduceerd. De meesten arbeidden gewetensvol; zonder veel inspiratie schreven sommigen zoo maar iets 'à leur manière'. Toch liet het commando hen heelemaal vrij: zoo onderscheidde men te weinig temperament van willekeur; men leverde wat opgesmukten bierpraat (Minne over Gent, blz. 71-91), men speelde even beedstormer onder de algemeen gangbare aesthetische waardebepalingen (Matthijs over Brugge, blz. 17-30). Sommigen (Gilliams, Timmermans) keerden de zaak om: in overigens zeer leesbare stukken plaatsten zij zichzelf in hun land en hun stad; zij vertelden hoe hun omgeving hen inspireerde of niet inspireerde. Een tweede bezwaar is belangrijker: het boek bezit geen eigen geest. Hier vinden we romantiek en daar folklore-voor-liefhebbers; er is min of meer geslaagd picturaal proza; er zijn causeries met wat vluchtige observatie en stemming gecomponeerd...: zwaar wordt de bundel er niet door! Daarom, niettegenstaande Verschaeve, Thans en anderen, hangt over het boek iets als een oppervlakkig-materialistische opgetogenheid: te veel wordt Vlaanderen een welig huis met rijke tafelen, een aardsch paradijs bij Noordzee, Maas en Schelde, waar nogal primitieve typen leven. 'Zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien', luidt de ondertitel. Het ware mogelijk een tegenhanger voor te stellen: het beeld van Vlaanderen 'zooals Vlaamsche schrijvers hun land niet zien'; en het historisch-groote, stoer-arbeidende, artistiek-begaafde, religieus-diepe Vlaanderen zou, in al zijn gewesten, een weliger huis blijken te zijn dan het hier voorgestelde. Em. Janssen Gerard WALSCHAP, Het Kind. - Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam, 1939, 235 blz., geb. fl. 2,90. Na een onmogelijk 'rondscharrelen' over den aardbol, zit Henri Tielens - 'het Kind' - weer in zijn gehucht, 'met een engel van een vrouwke, een pracht van een kind (het buitenechtelijk kind van dit vrouwke... natuurlijk!) met een kleinood van een vriend (den priester Bernard, een ietwat onevenwichtig 'mensch van goeden wil') en glimlacht naar het leven, naar de lieve smeerlapjes van menschen... leeft en laat leven... met een spreuk op zijn schouw: Alles komt terecht. D. w.z. volgens Henriken: in den schoot van de Almachtige en Eeuwige Aarde, volgens den priester Bernard, in het eeuwige leven, dat 'ik u allen toewensch in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes, Amen.' Deze citaten geven o.i. den geest en den toon, de stemming en de atmosfeer van den roman weer: het werk van een man die moe is: levensen denkensmoe, doodmoe... ook schrijvensmoe, want literair, naar inhoud en vorm en bouw, staat het minder hoog, is het slordiger, haastiger, ruwer dan b.v. Sibylle. Menschen die niet moe zijn zullen dit boek slecht noemen: verderfelijk, uitdagend, verbitterd, schaamteloos, sarcastisch, goddeloos, en zelfs godlasterend: het getuigenis van een afvallige, een heidensche verheerlijking van de Aarde... en Henrike zou 'glimlachen, alsof iemand hem heimelijk kittelde!'... Ons wil het enkel voorkomen als het werk van een 'homo finito': ziekelijk en aanstekelijk voor zieken. Een getuigenis? Eerder de koortsige droom van een moe mensch; oprecht zooals de sombere droomen van een uitgeput man oprecht zijn. Verheerlijking van de Almachtige Aarde? - wie zou dat hebben | ||||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||||
vermoed, zonder de vier laatste bladzijden? Daar zit geen greintje epiek of lyriek of tragiek in dit somber werk. Satanisme? Spot? och neen: enkel moeheid! Alles is moe: hart en geest en ziel: de liefde en de haat. Die menschen zijn geen karakters; niet eens typen; geen 'menschen van goeden wil': zij zijn totaal willoos; te moe om monsters te zijn: zieken en idioten. Henrike zelf is geen 'enfant terrible', niet eenmaal een monster: enkel een onmogelijk zwalper, die overal elders dan hier, zou terecht gekomen zijn, niet in de kapel van zijn gehucht, maar in de kapel van een gevangenis. Hun geloof verliezen? ze hebben geen geloof gehad; zij missen immers zelfs het elementair gezond verstand, die christen vlaamsche menschen van te lande. Demonie? Fatalisme? Relativisme? Nogeens, neen! enkel moeheid: neurasthenie. Wij meenen niet dat deze roman den roem van den Heer Walschap zal vergrooten. Schrijver teert hier op een onbetwistbaar talent en op de verworven vaardigheid van een hem eigen techniek, die langzamerhand wel ietwat een 'manière' gaat lijken. Wij kunnen natuurlijk enkel betreuren dat het mooie talent van den Heer W. geen gezonder inspiratie vindt. Een flinke rustkuur zou zijn geest, zijn talent en zijn ziel, en meteen ons allen, ten goede komen. Wij vreezen bovenal dat dit boek den schrijver zelf veel schade kan doen. Voor rijpe menschen die niet moe zijn achten wij dit werkje niet erg schadelijk of gevaarlijk; het is eerder onbeduidend. Ziekelijke naturen zullen er zeker niet gezonder bij worden; en niemand meenen wij zal er deugd aan beleven. L. Arts Arthur VAN SCHENDEL, Anders en eender. - Folemprise, Boucher, Den Haag, 1939, 284 blz. Niet alleen de meest geprezen auteur van creatief proza, is Van Schendel ook een der meest vruchtbare; en zoo smetteloos, zoo rustig-rijk, zoo ongedwongen beheerscht en beheerschend komt zijn arbeid ons voor, dat hij ons telkens met evenveel verbazing slaat als bewondering. Even egaal als zijn glanzend proza, zijn nooit gestelpte productiviteit! Over Van Schendel's persoonlijk leven vernemen we nergens veel; wie echter aandachtig zijn werken leest, leert hem geleidelijk beter kennen: zijn stem en stijl, zijn werk- en doenwijze, zijn diepere levensbeginselen; - en deze nieuwe bundel van 25 verhalen openbaart misschien het meest. Met elkander vergeleken, zijn al de werken van V.S. 'anders en eender'; deze verhalen ook. Onder zuiver-fantastische halen wij er bijna realistisch-beperkte op; maar in alle staat de auteur voor ons, kalm en voornaam, sober en elegant, even sceptisch en licht schertsend, veel begrijpend, goedmoedig vooral. V.S. moet een goed hart hebben: anders ware het hem onmogelijk zoo te vertellen. Anderzijds moet hij los staan van elke bindende waarheid: daardoor zijn werkelijkheid en fantasie, gestalten en gedachten voor hem gelijkwaardig en relatief geworden; daardoor behoudt hij iets koels en reflexiefs in toon en houding. Aan alles heeft hij geproefd en hij kent den smaak van alles; niets echter heeft hem ooit dronken gemaakt. Daarmede raken wij de beperking van dit verbazende talent: het is meegaande en aanvaardend, zonder ooit zijn superioriteit prijs te geven; het mist tragiek en geweld. Het hart jaagt niet doorheen de productie. Zij is een heel effen meer waarvan men de boorden niet ziet; de golfslag is echter te kalm, opdat het de zee zou zijn. Dat verklaart ook het feit dat deze groote verteller weinig boeit. Zelfs is hij niet geboeid; hij speelt... Afgezien daarvan, moeten wij dit meesterlijke boek warm aanbevelen. Em. Janssen Jan MENS, Mensen zonder geld. Roman bekroond met den Kosmos-Eerstelingen-Prijs, 1938. - Kosmos, Amsterdam, 1939, 248 blz., ing. fl. 3, geb. fl. 3.75. Naar onzen smaak is deze roman afhankelijk van Bartje door Anne de Vries; maar het verschil tusschen Drente en Amsterdam maakt het onderscheid tusschen beide boeken vrij groot. Verscheiden punten van overeenkomst vielen ons op: alles wordt bekeken met de oogen van den opgroeienden jongen Japie (een schrander, sluw en goed hartig broertje van Bartje); Japie's zuster Greet en Bartje's zuster Lammechien kunnen naast elkaar staan; in beide boeken verhuist het gezin tweemaal; verscheiden tafereelen, hoe verschillende ook, gelijken toch op elkander. Een tweede Bartje is Mensen zonder geld niet geworden. Het benepen leven te Amsterdam steekt af tegen de zachte landelijkheid van Drente; minder verscheiden en poëtisch komen de typen en tafereelen voor; zelfs wordt de menschelijke volkomenheid geschonden door de al te duidelijk gewilde hardheid (de feiten krijgen duwtjes); de stijl doet wel eens slordig aan (hoe dikwijls gebruikt de auteur het woord 'kwakken'!). | ||||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||||
Met veel temperament geschreven, is Mensen zonder geld een verdienstelijk werk, dat zijn bekroning ruimschoots verdient. Hoog stijgt zijn literaire waarde nog niet: nieuw mag men noch het thema noch de uitvoering meer noemen; te beklemd zit de auteur in de realistische zakelijkheid, die wel eens grofheid wordt. Voor gevormde lezers. Em. Janssen A. VAN DE VELDE, Hans Worst, spel in drie kapittels. - Vlaamsche Boekcentrale, Antwerpen, 1938, 94 blz., 20 fr. Een nieuw studentenstuk met de symbolische personnages waaraan V.d. Velde ons gewoon gemaakt heeft: de tegenstelling tusschen geest en stof, ideaal en drift, die zich vroeger reeds in Tijl-Lamme en in Radijs-Bot incarneerde, vindt hier een nieuwe belichaming in het tweemanschap: Wagner-Hans Worst. De reddende kracht van het offer zooals we die in Halewijn zagen uitgewerkt, slaat hier de brug tusschen die twee uiterste pijlers van menschelijkheid. De inhoud van het gebeuren: hoe de onrust naar levensvolheid en geluk, de geest van Faust die leeft in elke mensch en meest nog in het vreemdsoortig wezen dat student heet, tot eindelijke rust wordt gebracht in het besef van de gemeenschap der heiligen, die een gemeenschap is van offer en van boete. Zichtbaar heeft Van de Velde hier naar meer soberheid en meer diepte gestreefd. Daarin is hij dan ook geslaagd, al gelukt het hem nooit, in klassieke beheersching, afstand te krijgen tegenover eigen personnages. Alleen zijn de spitsvondige woordspelingen soms wat hinderlijk goedkoop en wreekt zich de romanticus wel eens in romantische ironie over eigen gevoeligheid. Misschien is dit stuk wel het beste in de jeugdreeks die de schrijver ons schonk. Voor geschoolde krachten, die het aandurven eigen zieleleven uit te spelen, en over een flink regisseur beschikken, een dankbare tekst. L.M. Paul VAN KEYMEULEN, Stille Liebe, Verzen. - Steenlandt, Kortrijk, 1938, 59 blz. Het eigene in deze bundel is nog niet scherp genoeg van het vreemde gescheiden, om te kunnen voorspellen wat het talent van dezen jongen auteur eenmaal zal vermogen. De invloeden zijn talrijk (Boutens, Gijsen, Nijhoff, Moens, Van de Woestijne, enz.) en duidelijk na te wijzen. Ze doordringen elkaar niet, maar laten zich, parallel, in bijna volstrekte onderlinge onafhankelijkheid gelden. Waar echter in de zangerigheid van het vers, of in de spontane eenvoud van een strophe de inspiratie zich loutert van alle vreemde bestanddeelen, schemert een gevoeligheid door, die eenmaal zichzelf geworden, zich uiten kan in een zang van eigenaardige en broze bekoorlijkheid. Selma LAGERLOF, Het huis van Liljecrona, vert. Piet Schepens. Davidsfonds, 1939, Fr. 15. Men beluistert in dit boek het geheimzinnig leven van het Zweedsche land, men voelt er de wondere banden tusschen zielen en dingen. Alleen Selma Lagerlöf kon zóó verhalen van de menschen uit haar geslacht, van haar volk ginds hoog in Wermland, bij het Zwarte Meer, van het droevige leven der jonge domineesdochter op Lövdala. Aan deze wordt alles ontnomen, tot haar innigste verwachting, tot de liefde en het vertrouwen van haar vader toe. En wanneer zij ten slotte heel alleen voor het leven staat, komt Liljecrona, de man die nooit weer zijn viool wou aanraken of een vrouw beminnen, en speelt voor haar zijn lang-verzwegen lied... - Dit is een boek van verlangen, lijden en liefde, maar bovenal een boek van trouw aan het leven. A. Deblaere Victor RENOIR, Mysterie. Een der 'volmaakte misdaden', van Doctor Julien Morange. - Vlaamsche Boekcentrale, Antwerpen, 224 blz., Fr. 32. Deze detective-roman leest waarlijk boeiend; het type van Julien Morange, den koning der misdaad, op den voet gevolgd door dat van Ferdinand Chatinier, den tegenspeler, is met een verbazende maestria geteekend. Wij meenen echter dat het boek geen ander is dan Arsène Lupin. L'aiguille creuse, van Maurice Leblanc; en wij verstaan niet goed waarom het oude spoor zoo zorgvuldig werd uitgewischt. Em. Janssen | ||||||||||||||||
KunstDr K.Ph. BERNET KEMPERS, Meesters der Muziek. - Brusse, Rotterdam, 1939, 260 blz., ingen. Fr. 29, geb. Fr. 42. In zijn 'Woord vooraf' zegt de schrijver: 'Dit boekje wil van nut zijn voor ieder, die hetzij in de concertzaal, in de opera, voor het radiotoestel of bij de gramophoon gaarne naar muziek luistert en die wel iets meer wil weten van | ||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||
de meesters, die hem dit genot verschaffen... Dit boek is geen muziekgeschiedenis. Maar wie weten wil, hoe en waar de nog gespeelde toondichters leefden en wat zij hebben geschreven, die moge, hij zij concertbezoeker of radioluisteraar, muziekstudent of dilettant, grijpen naar dit boekje, dat ik getracht heb zoo te schrijven dat men het zonder eenige theoretische kennis van muziek kan lezen en begrijpen.' Het titelblad luidt volledig als volgt: 'Meesters der Muziek, Levensbeschrijving van dertig der grootste componisten met hun portret, vermelding hunner werken en van het belangrijkste, dat over hen geschreven is. Gevolgd door alphabetisch gerangschikte biographische aanteekeningen over drie honderd anderen.' Vergeleken bij het similaire werk: 'Introduction à la musique à l'usage des amateurs de musique et de radio, ouvrage dû à la collaboration de MM. Maurice Emmanuel, Reynaldo Hahn, etc.', overtreft het boek van Dr. K.Ph. Bernet Kempers ongetwijfeld zijn Franschen tegenhanger, wat het biographische gedeelte betreft: de dertig levensbeschrijvingen (chronologisch gerangschikt, van Palestrina tot aan Debussy) boeien als een levendige en meestal tragische film. De lijst drie honderd korte biographische aanteekeningen zal aan alle muziekliefhebbers groote diensten bewijzen; opvallend is het, dat er buiten Jongen, van geen enkelen hedendaagschen Vlaamschen of Waalschen componist wordt gewaagd, terwijl een vrij ruime plaats aan Noord-Nederlandsche musici wordt gegund. Dit zeer prijzenswaardig boek sluit met een woordenlijst waarin vreemde en technische termen worden verklaard. Vele radioluisteraars zullen het betreuren misschien, dat deze lijst geen uitleg verschaft over al de technische termen, ook de gewoonste, zooals: sonate, fuga, rondo, enz. G. Neefs Piet NUTEN, Hullebroeck en zijn beteekenis. Met een woord vooraf door Prof. Dr Floris VAN DER MUEREN. - De Sikkel, Antwerpen, 1939, 231 blz., gen. Fr. 35, geb. Fr. 48. Voor wie de na-oorlogsjaren, de tijd van de zangavonden, heeft gekend, behoudt de naam van Hullebroeck een gevoelsklank die geen naam van een ander musicus in ons opwekt. Hullebroeck met zijn liederen was toen een figuur, ik zou haast zeggen een symbool, waaromheen zich kon scharen alwie streed voor Vlaamsche cultuur. Hullebroeck - met Peter Benoit - is de man die zijn volk leerde zingen zooals Conscience het lezen leerde. En daarmee is hij tegelijk in de geschiedenis en in de legende getreden. Maar de herinnering aan de triomfantelijke zangavonden is zoowat al wat zijn enthousiaste toehoorders van toen over den guitigen zanger van Tineken van Heule of den geinspireerden voordrager van Noordzee hebben bewaard. En over Hullebroeck dienen we meer te weten: hoe hij er na taaien arbeid - waarbij meestal wantrouwig en afwachtend wordt toegekeken in plaats van te helpen, totdat het succes er is - in slaagde het muziek-luisterend publiek van de zoeterige wansmakelijkheden der toenmalige concertprogramma's los te maken; hoe hij met het Gentsche A-Cappella-koor, door hem gesticht, steeds weer de hoogste internationale onderscheidingen won en aldus den roem van het kunstzinnige Vlaanderen over de grenzen droeg; hoe hij heel vroeg reeds zijn rondtrekken als 'Vlaamsche bard' begon in eigen streek eerst, daarna in Nederland om ten slotte te reiken tot alle gewesten van de wereld waar nog een dietsche taal gesproken wordt; en vooral hoe hij aan zijn volk een schat van eenvoudige maar rasecht-muzikale volksliederen schonk die voor dien van geen enkel ander land behoeft onder te doen. Het vieren van Hullebroeck's kunstenaarsactiviteit ter gelegenheid van zijn zestigsten verjaardag kon geen schoonere bekroning krijgen dan het ontwerp voor een levensbeschrijving. In Piet Nuten heeft Hullebroeck een biograaf gevonden zooals elk kunstenaar er zich een mag wenschen. Een degelijk methodisch opzet voet voor voet uitgewerkt in een minutieuse biografie, geen ijdel lofgeschal maar een gefundeerde beoordeeling van de compositorische werkzaamheid aan de hand van teksten en vergelijkingen, en tot slot een paar tabellen voor de geschiedenis van het A-Cappella-koor en de liederavonden. Een mooi boek waarvoor Vlaanderen den schrijver dankbaar zal zijn. G. De Wolf Dr Camille DIGNEFFE. Onder leiding van -. Met de medewerking van Jozef SCHELLEKENS, Isidoor VAN BEUGEM, Jozef VAN LAER S.J., Lodewijk Taeymans S.J. - Steenlandt, Kortrijk, 1938, 191 blz., Fr. 50. Over dit boek een rustig overwogen recensie te schrijven, lijkt ons wel onmogelijk. Persoonlijk hebben wij Wijlen Pater Taeymans te goed gekend; jaar na jaar, op bepaalde tijdstippen vooral, waren wij getuige van zijn arbeid als schilder, als bouwkundige, als kunstcriticus. Met heel zijn hart schetst Pater Van Laer, in een eerste opstel, den mensch, | ||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||
den priester; wie den overledene kende, vindt hem hier terug. Levend vindt hij hem ook weer in de piëteitvolle studie van Dr. Digneffe, De Landschapschilder. Van den mensch gaat deze auteur tot den kunstenaar over; als hij nog leefde, zou Pater Taeymans zelf, dunkt ons, deze karakteriseering van zijn werk monkelend beamen. Korter zijn de opstellen van J. Schellekens over den bouwkundige, van I. Van Beugem over den kunstcriticus; bij beiden treft de toewijding en inspanning die zij voor hun respectievelijk onderwerp, met het gewenschte resultaat dan ook, over hadden. Voeg daar de biographie bij (de gebundelde en de ongebundelde opstellen), de chronologische lijst van de schilderijen; denk aan de 66 buitentekstplaten die het werk illustreeren: weinig menschen genieten de eer van zulk een gedenkboek; van weinigen kan het zoo verscheiden en waardevol worden samengesteld. Misschien slaat de piëteit den toon wel eens te hoog aan; blijft toch dat in dit boek heel veel te leeren valt, dat de overledene er levensecht uit te voorschijn treedt. Dr. Digneffe verdient, om deze praestatie onzen dank; al zijn medewerkers onze gelukwenschen. Em. Janssen P. CONSTANTINUS O.M. Cap., Liturgie en Kerkbouw. Voorwoord van Prof. Ir. M.J. Granpré Molière. - 'Vox Romana', Schiebroek, 1939, 248 blz., 197 ill., gen. Fr. 84, geb. Fr. 100. Een handleiding voor alwie ooit mocht betrokken zijn met kerk- of kloosterbouw. Men moet in dit boek dus geen lange theoretische beschouwingen of kunstbespiegelingen zoeken; P. Constantinus was bescheidener en... ook reëeler in zijn opzet. Na enkele inleidende beginselen over de verhouding tusschen Godsdienst, kunst, traditie, volk, enz. gaat hij over tot meer concrete voorlichting. Het is er hem hoofdzakelijk om te doen den kunstenaar of kerkbouwer inzicht te geven in de beteekenis en den zin van het kerkgebouw en zijn onderdeelen. Deze beteekenis is religieus-cultureel en moet dus opgediept worden uit de Liturgie. Juridisch legde de kerkelijke overheid zelf heel wat vast in het Kerkelijk Wetboek en de voorschriften van Concilies en Synoden. Maar meer dan één houdt zich aan deze normen en blijft niettemin onwetend over den zin van het kerkgebouw. Om dezen te vatten, moet men zich voegen niet alleen naar de rechtsvoorschriften, die inzake kerkbouw voortvloeien uit de Liturgie, maar ook naar haar geest, zooals deze leeft in de liturgische gebeden en de kerkbouwtraditie. Het is de groote verdienste van P.C. op dezen geest te wijzen, den warmen geest van den eeredienst, dien ook het kerkgebouw moet onderhouden in de harten der geloovigen. Hij doet het concreet, eenvoudig en begeesterend. Zijn boek zal den opdrachtgever leiden, den kerkbouwer religieus inspireeren en de voorschriften van de overheid dankbaar doen aanvaarden. Het is rijkelijk voorzien van illustraties, die evenwel vanwege de kleine afmetingen niet altijd zeer suggestief zijn. E. Vandenbussche Dr Jozef MULS, Schilders van Gisteren uit Noord- en Zuid-Nederland. - Het Spectrum, Utrecht (Standaard-Boekhandel, Antwerpen), 1939, 89 blz. Dit boekje over Nederlandsche schilders, levende en overledene, die pas de geschiedenis ingingen, leest aangenaam; het is in den lichten conferentietrant gehouden en niet zonder den gepasten humor geschreven. Het geeft een overzicht van onze XIXe-eeuwsche schilders in hun onderlinge afhankelijkheid en verbondenheid met de groote Europeesche kunststroomingen. Als voorbereiding tot en vademecum bij museumbezoek zal het veel dienst bewijzen; ongelukkig is het niet van een personenregister voorzien. De slotbeschouwingen waarin schr. de onwerkelijke levenssfeer van veel schilders, aspirant-schilders en kunstacademies aanklaagt en tevens pleit voor meer eerlijken levensdienst in kunstkringen zijn zeer lezenswaard. E. Vandenbussche Elsa MAHLER, Michael Nestorow. Ein Maler des gläubigen Russlands. - Vita nova Verlag, Luzern, 1938, 34 blz. tekst + 20 illustraties. De bedoeling van dit prachtig-uitgegeven boek is 'den zin aan te geven van de gestalten, die op Nestorows doeken leven en te wijzen op hun plaats in het Russische denken en leven'. (blz. 5). In een eerste hoofdstuk schetst schrijfster de Russische religieuze ziel aan de hand van de groote Russische schrijvers, vooral Dostojevski. In het tweede hoofdstuk volgt een korte levensschetst van Nestorow en de verklaring van een aantal zijner doeken. N. werd geboren in 1862; hij bleef werken als eenzaam religieus schilder. Een interessante illustratie voor hen die belang stellen in de groote Russische schrijvers. E. Vandenbussche | ||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||
Geschiedenis, AardrijkskundeDr P.J. BOUMAN, Van Renaissance tot Wereldoorlog. - H.J. Paris, Amsterdam, 1938, 284 blz. Van Renaissance tot Wereldoorlog behoort niet tot die geschiedkundige werken, waarin een bepaald tijdvak tot in de bizonderheden uitgepluisd en beschreven wordt. In de eerste plaats omdat de gekozen stof zich over een te wijde tijdspanne uitstrekt, in de tweede plaats omdat Schrijver de meening is toegedaan dat de moderne geschiedschrijving zich bij voorkeur moet toeleggen op de interpretatie der historische feiten, op het 'streven naar het duiden van den zin' en niet op het opeenhopen en critisch schriften van nieuw feitenmateriaal. De feiten die Schrijver voor zijn 'interpretatie' uitkoos, vullen de vier eeuwen West- en Midden-Europeesche cultuur-evolutie, vanaf de Renaissance tot den Wereldoorlog 1914-1918. Geographisch ontspint die evolutie zich binnen de vierhoek Liverpool-Koningsbergen-Rome-Marseille, waarin Frankrijk, Engeland en de Nederlanden de typisch-West-Europeesche, de Duitsche Staten, Noord-Italië en Oostenrijk de Midden-Europeesche cultuur vertegenwoordigen. Voor Dr. Bouman is cultuur de levensstijl van een samenleving, de eenheid van geest en materieele vorm, het organisch en ondoorgrondelijk verband tusschen geloof en kunstuiting, tusschen intellect en techniek of tusschen behoefte en economische organisatie. Steunend op die definitie stelt hij een geloovigirrationeele levensstijl in Midden-Europa tegenover een technische-rationalistische in het Westen. Laatstgenoemde bleek het meest expansief en drong de andere terug. In de plaats van de middeleeuwsche cultuur, waarvan de Roomsch katholieke Kerk het hart was, kwam langzamerhand een andere naar voren sterk individualistisch, technisch geschoold, rationalistisch in hare denkwijze en gericht naar den materieelen vooruitgang van het menschdom. Techniek, imperialisme en kapitalisme werden er de voornaamste aspecten van. Maar juist toen die nieuwe levensbeschouwing haar definitieven triomf meende te vieren, ging zij ten gronde in de catastrophe van 1914. Volgens Schrijver was die oorlogscatastrophe van 1914 geen toevallige gebeurtenis; zij lag besloten in een langdurige ontwikkeling der cultuur, zij was een symptoom van de innerlijke ontwrichting van een samenleving, die de krachten welke zij had opgeroepen, niet meer kon beheerschen. De moderne mensch, vanaf de Renaissance tot op onze dagen, heeft gebroken met de kerkelijk-staatkundige cultuureenheid van het katholicisme. Hij heeft het gezag en het dogmatisme van de katholieke Kerk verworpen. Steunend op eigen krachten, vertrouwend op de voorlichting van zijn rede, heeft hij zich een eigen levensstijl, een persoonlijk levensideaal willen vormen; hij heeft zijn relaties met God en met de andere menschen naar eigen keuze willen vastleggen; hij heeft zijn individeel geluk op eigen hand willen achterhalen en hij werd daarin ten volle ontgoocheld. In de manier waarop Schrijver zijn stof behandelt ligt er veel subjectiefs, Hij werkt met synthetische voorstellingen die bij den lezer een totaal-indruk verwekken. Zoo krijgen wij achtereenvolgens een kijk op de middeleeuwsche beschaving, met haar spanning en beweging, de voornaamste stroomingen die er zich in bewogen, haar langzaam afglijden naar een nieuwe levensstijl: de Renaissance. Deze wordt dan op hare beurt in hare philosophische, politieke en artistieke aspecten voorgesteld om dan plaats te maken voor de nieuwere levensbeschouwingen in de XVIIe en XVIIIe eeuw. Aan de industrieele revolutie in Engeland en aan de Fransche Revolutie wijdt de Schrijver zeer suggestieve bladzijden, waarin o.m. aangetoond wordt hoe beide door gansch de XIXe eeuw door op de ideeën en toestanden blijven nawerken. In een laatste hoofdstuk wordt de tegenstelling in het licht gesteld tusschen de enorme ontwikkeling van het 'topzware industrieele stelsel' en de degradatie van alles wat aan een beschaving zijn waarde geeft. Het valt niet te ontkennen dat de uiteenzetting van Dr. Bouman een zeer rijke stof levert voor vruchtbaar nadenken. Zijn boek is alles behalve oppervlakkig. Toch is het van eenzijdigheid niet vrij te pleiten. Wij Katholieken voornamelijk zullen niet altijd accoord kunnen gaan met de manier waarop feiten en toestanden voorgesteld en geïnterpreteerd worden. Ook missen wij in de geciteerde litteratuur nagenoeg alle katholieke werken. Toch is het ook voor ons Katholieken, een rijk boek dat ons naast heerlijke vergezichten en oorspronkelijke gedachten ook de overtuiging geeft dat alleen een universeele en dogmatische godsdienst zooals de onze er een is, die aan het ontredderde, menschdom redding brengen kan. X. Constant VAN WESSEM, Koning-Stadhouder Willem III. - Leopold, Den Haag (A. Manteau, Brussel), 1939, 175 blz., ing. f. 1.90, geb. f. 2.50. Wij bespraken reeds in dit tijdschrift (Streven V, 234-235) de eerste drie | ||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||
werken van deze reeks: de levensbeschrijvingen van Oldenbarneveldt, De Ruyter, Coen. Ons interesseerde de poging om leesbare, evenzeer artistiek als wetenschappelijk verantwoorde nationale biographieën op de markt te brengen: in Holland zooals bij ons is het toch vooreerst noodig dat wetenschap en kunst elkander meer ontmoeten, meer doordringen! Dit tweede werkje van Van Wessem in de reeks, heeft de hoedanigheden van het eerste, dat over De Ruyter. Professioneele geschiedkundigen zullen waarschijnlijk bepaalde bijzonderheden en voorstellingen corrigeeren; wij kunnen alleen getuigen dat het verhaal vlot en prettig leest, dat het, vrij duidelijk, het stugge karakter en den bewogen levensloop in een totaal-beeld voorstelt. Een meesterstukje is het nog niet. Het nogal rechtlijnige schematisme en de hier en daar oppervlakkig-goedkoope verklaring duiden aan hoezeer de historische en biographische literatuur, bij ons, nog in de kinderschoenen loopt. Maar een ernstige, grootendeels geslaagde poging om het genre op peil te brengen is hier zeker aanwezig. Zij verheugt ons te meer daar Willem III, Koning van Engeland, als Europeesche figuur belangstelling verdient; - en omdat het a-religieuze standpunt van den auteur weinig hinderend inwerkt, mogen we, zelfs voor rijpere humaniora-studenten, dit levensverhaal gerust aanbevelen. Em. Janssen Prof. Dr Hermann JUNG, Der deutschen Boden und sein Gesteins- und Mineralschätze. Mit 86 Abbildungen im Text. - Iena, Verlag von Gustav Fischer, 1938, 192 blz., ing. RM. 7, geb. RM. 8.50. Dit boek wil een duidelijk antwoord geven op de vraag: hoe staat het met de vruchtbaarheid en ondergrondschen rijkdom van den Duitschen bodem. Het werd eerst en vooral opgevat als een handboek voor hoogstudenten. Als zoodanig is het voortreffelijk. Logische indeeling van de stof en bevattelijke uiteenzetting ervan zijn hier wel de voornaamste hoedanigheden. Achtereenvolgens worden de gesteenten, de kultuurbodem en de ertsen behandeld. Voor den broederen kring van oningewijde lezers, voor wie ook dit boek bestemd is, geeft Schrijver telkens weer de noodige geologische, chemische, aardrijkskundige, ja zelfs geschiedkundige ophelderingen. Talrijke kaarten, schetsen, tabellen, registers verhoogen de didactische waarde van dit werk. In een kort aanhangsel wordt ons een overzicht gegeven van de bodemgesteltenis en minerale schatten van Oostenrijk, dat juist in die dagen, waarin het boek gedrukt werd, bij Duitschland ingelijfd werd. Nu het Duitsche Rijk andermaal in een wereldstrijd gewikkeld is, een uitputtingsoorlog wellicht zooals de voorgaande, krijgt het boek van Prof. Jung een zeer actueele waarde. Of Duitschland den strijd tot een gelukkig einde zal kunnen voeren, hangt wellicht grootendeels af van de bestaandsmogelijkheden, die zijn bodem opleveren kan. X. Anton LUBKE, Das deutsche Rohstoffwunder. - Forkel und Co, Stuttgart, 556 blz., gen. RM. 6.80, geb. RM. 9.80. Dit lijvige boek handelt, zooals de titel het aangeeft, over de wonderen der Duitsche techniek in het opzoeken en verwerken der grondstoffen. Een zeer actueel onderwerp, niet alleen voor Duitschland maar ook voor de andere landen, daar het probleem der grondstoffen de buitenlandsche politiek van het Nazi-rijk sterk beïnvloedt. Met zijn sterk ontwikkelde industrie en zijn streven naar ekonomische zelfstandigheid, zoekt Duitschland die gebieden te beheerschen waaruit het de steeds meer noodige grondstoffen kan putten. In afwachting echter dat het met zijn gevaarlijke en geduchte expansiepolitiek de grenzen van het land naar zijn wenschen verzetten mag, tracht het met de in eigen bodem voorhanden schatten te woekeren. Men heeft Duitschlands grondstofpolitiek vaak omschreven als een strijd tegen de armoede. Die armoede is echter relatief. Vergeleken met vele andere landen, met het onze voornamelijk, beschikt Duitschland over een grootere verscheidenheid en een grootere hoeveelheid bodemschatten. Maar in verhouding tot de behoeften van het volk en de eischen van zijn reusachtige industrie zijn die schatten gering en heeft het Rijk werkelijk een onverbiddelijken strijd te voeren tegen de armoede. Die strijd, het moet erkend worden, is door het Nazi-regiem met bewonderenswaardige energie aangebonden. Het is ook de verdienste van dit boek dien strijd weder te geven op een overzichtelijke en bevattelijke wijze en toch met de noodige nauwkeurigheid. Men voelt dat de schrijver con amore gewerkt heeft, maar zijn enthousiasme voor de heerlijke resultaten is hem geen beletsel om objectief de leemten en de tekortkomingen aan te stippen en zelfs te onderlijnen. Achtereenvolgens spreekt hij ons over het kolenvraagstuk, de zware metalen als daar zijn: het ijzer, het koper, het zilver, het zink en het lood, het tin en het nikkel en de nieuwste, daaraan verbonden legeeringen. Daarna gaat hij over tot de studie der lichte meta- | ||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||
len, de exploitatie der brandstoffen, het verwenden der olieachtige producten, de textielindustrie, het leder- en pelswerk, de voedingsmiddelen. Bij dit alles bepaalt hij zich niet tot technische bizonderheden, maar weidt ook uit over ekonomische en geschiedkundige beschouwingen. In een bijvoegsel wordt een studie over de grondstoffen-ekonomie van het Sudetenland toegevoegd. Ook oningewijden zullen met groote voldoening het boek van Anton Lübke doorlezen. Veel is er in te leeren. Het opent horizonten en stemt tot vruchtbaar nadenken. X. | ||||||||||||||||
Sociologie, PolitiekGeorges HEYMAN, Beroepsorganisatie en economische reglementeering. Standaard-boekhandel, Antwerpen, 1939, 55 blz. 'De lezer gelieve (deze brochure) te beschouwen als een “post scriptum” bij 'De Middenstand in de Staathuishoudkunde'. In dit werk, verleden jaar verschenenGa naar voetnoot(1), 'werd getracht de economisch-sociale bepaling van het middenstandsvraagstuk en van de algemeene middenstandspolitiek te brengen. Dit werk omvatte uiteraard het onderzoek van de eischen welke door de middenstandsgroepeeringen tot verbetering van de thans heerschende toestanden worden gesteld, maar dan slechts in verband met het onderwerp'. Het post scriptum is een nader onderzoek naar die eischen. Eenzelfde strekking komt hier naar voren als in de eerste studie, en ditmaal nog radikaler, nog onverbiddelijker: afschuw voor de 'gerichte economie', en wel een brandmerken er van van een principieel standpunt uit, ten gunste van de 'vrije economie', de vrije mededinging, gebreideld uitsluitend door juridische regelingen, die de rechtstreeks oneerlijke concurrentie doelmatiger voorkomen dan onze tegenwoordige wetgeving het doet en daarbij door beknotting der macht van trusts, cartels en dergelijke concentraties. Vooral het 'Wetsontwerp op de Beroepsorganisatie en de Economische Reglementeering', van 15 November 1938 en de Besluitwet van 13 Januari 1935 moeten het ontgelden. Men weet dat deze besluitwet het mogelijk maakt, in bepaalde, zorgvuldig omschreven omstandigheden, een regeling door een onbetwiste meerderheid van voortbrengers uit een bepaalden bedrijfstak toegepast, voor alle ondernemingen uit dien bedrijfstak verplichtend te maken. Zelfs het ontwerp betreffende de broepsorganisatie van ambachten en neringen, door de heeren F. Van Ackere, P. Crockaert en anderen ingediend, moet zorgvuldig gezuiverd worden van al hetgeen het aan verkeerde gebondenheid bevat, vooraleer te kunnen aanvaard worden. Wij nemen gaarne aan dat op het gebied van 'leiding' van overheidswege voorzichtigheid geboden is, heel bijzonder bij ons, omdat de geesten nog niet voldoende daartoe voorbereid zijn en zoowel de groote financie als de Socialisten er gemakkelijk misbruik van kunnen maken om hunne afkeurenswaardige strevingen door te drijven. En 't is ook overduidelijk dat de middenstand in dat geval hun eerste slachtoffer zou zijn. Maar alle 'planisten' zonder onderscheid afkeuren, beweren dat 'alle planisme slecht is' (blz. 37), alsook dat 'de ordening van de gerichte economie kwakzalverbedrog is' (blz. 50), steunt op een onaanneembaar princiep. Ongetwijfeld is concurrentie nuttig en trouwens onmogelijk geheel weg te nemen zonder een ondraaglijken dwang door te voeren. Maar van den anderen kant 'mag de juiste ordening van het economisch leven niet aan een ongebonden concurrentiestrijd worden overgelaten', ze moet 'binnen zekere grenzen gehouden worden', zooals trouwens ook de economische dictatuur welke 'een krachtige beteugeling en wijze leiding noodig heeft'. Wij moeten voorzeker de overdrijvingen der dictaturen laken, ook op economisch gebied, maar daarnaast is het plicht te erkennen, dat b.v. de Italiaansche een lofwaardige 'bijzondere staatsbemoeiing doorvoerde, die een regelenden invloed doet gelden'. 'Planistische' voorstellen zijn van katholieke zijde uitgegaan: van de zijde der arbeidersorganisatie, alsook van die der werkgevers, van deze laatsten inzonderheid het plan Velge, in den vorm van een wetsvoorstel uitgewerkt. Die voorstellen dienden tot grondslag van het hier gewraakt wetsontwerp (van 15 November 1938). Dat ontwerp werd geenszins onverminderd door onze katholieke organisaties goedgekeurd, omdat het van hunne voorstellen op belangrijke punten afwijkt, maar evenmin principieel en in zijn geheel door hen van de hand gewezen omdat het, hoe onvolmaakt ook, toch in de goede richting stuurt welke is: een matiging en ordening der vrije concurrentie en wel eerst en vooral door de georganiseerde betrokkenen zelf, terwijl de tusschenkomst der staatsmacht voorzien wordt, bijna enkel om 'leiding te geven, aansporend of beperkend op te treden' (Quadragesimo | ||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||
Anno), alsook om aan de besluiten der organisaties de nodige kracht bij te zetten, aangezien onze grondwet - in tegenstelling met de onlangs herziene Nederlandsche - niet toelaat publiekrechtelijke ordeningsmacht aan de vereenigingen der betrokkenen toe te kennen. Kortom, de brochure van Mr. Heyman bevat ongetwijfeld nuttige waarschuwingen, maar ze bouwt op een grondbeginsel dat wij onmogelijk kunnen aanvaarden en... wij meenden het te moeten zeggen. K. du Bois De Hervorming van den Staat. Nieuwe Besluiten - Studiecentrum tot hervorming van den Staat, Brussel, 1938, 376 blz. Wij bespraken reeds in een kroniek: 'De rol van de corporatie in den Staat' (Streven, Juni 1938, blz. 552-557) de eerste uitgave van het 'Centrum' waarvan dit werk als een vervollediging en een aanvulling is. Een vervollediging omdat 'de meeste bevoegde commissiën hunne werkzaamheden voortgezet hebben gedurende een tweede academisch jaar, om hun programma af te werken'; een aanvulling omdat 'vier nieuwe commissiën opgericht werden'. De sectie 'Bedrijfsorganisatie', waarvan wij verleden jaar de besluiten bespraken, hield dit jaar geen vergaderingen omdat 'het ministerie tegenwoordig de kwestie van de beroepsorganisatie bestudeert'. Wij hadden gaarne aanvullingen vernomen: het vraagstuk blijft immers actueel, wordt nog steeds besproken en geeft nog aanleiding tot bewistingen die wel eens onstuimig zijn... 'Vooraanstaande vertegenwoordigers van de jonge intellectueelen werden in een commissie gegroepeerd'. Waarom vernemen wij niets over hunne werkzaamheden? De overige drie nieuwe commissies onderzochten hoe, tot bescherming der spaarders, de financieele publiciteit moet geregeld; hoe de sociale wetgeving kan vereenvoudigd; eindelijk welke eischen het bevorderen van het urbanisme stelt. Om de spaarders te beschermen moet men de financieele publiciteit er toe dwingen uit te komen voor hetgeen ze is: een aanbeveling ingegeven door winstbejag. Daartoe stelt de commissie voor de vermelding 'meegedeeld' of 'advertentie' in vette letters voor of achter de bijdrage te eischen. Zal 't veel uithalen? We durven het betwijfelen maar moeten er, met de commissie, bij voegen dat de vrijheid der pers, door onze grondwet gewaarborgd, geen doortastender ingrijpen toelaat. Over de vereenvoudiging der sociale wetgeving krijgen wij interessante suggesties: het zegels-plakken zou heel wat vereenvoudigd kunnen worden en eveneens het berekenen der verschuldigde stortingen; dit zijn middelen om nuttige wetten minder onsympathiek te maken bij wie storten moet. Om onze steden te verfraaien, en vooral om het optrekken van onooglijke gebouwen te voorkomen, vraagt de commissie dat de bevoegdheid der gemeentelijke overheid aanzienlijk verhoogd worde. De nieuwe commissies hebben ongetwijfeld nuttig werk geleverd. En ook de overige die ditmaal nog optraden. Wij krijgen b.v. over het 'Brusselsche vraagstuk' 'n paar nuttige wenken en ook 'n paar die onze paedagogen wellicht zullen betwisten, nl. opmerkingen over het onderwijs in de twee landstalen. Hetgeen ons over de staatsfinanciën ten beste gegeven wordt is zeer belangrijk, van aard om den belastingbetaler een weinig te verkwikken en zijne min of meer onwillig afgestane centen zuiniger en doelmatiger te doen aanwenden. Ook de parlementsleden zullen tevreden zijn: hun aantal is beslist niet te hoog en men behoort ze in de gelegenheid te laten nieuwe of verhoogde uitgaven ter stemming voor te stellen. De bewijzen waarmee beide stellingen verdedigd worden schijnen ons weinig bevredigend. Is het Engelsch stelsel, dat aan de regeering het recht voorbehoudt uitgaven voor te stellen, niet nuttig gebleken? Het is een rem die doeltreffend werkt, een eeuwenlange ondervinding leerde het. En wanneer het gouvernement die rem te krachtig inzet springt zij onder de drukking der openbare opinie. Uit deze enkele opmerkingen en zelfs bedenkingen zal het, hopen wij, duidelijk blijken dat deze 'nieuwe besluiten' niet minder dan de eerste onze aandacht verdienen. Misschien zullen enkele - evenals verleden jaar - naar doortastender ingrijpen doen verlangen. K. du Bois Dr W. LEEN, De sociale verzekeringen in België, 1e deel. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1939, 314 blz., Fr. 50. In dit Eerste Deel komen de gezinsvergoedingen aan arbeiders in loondienst, de schadeloosstelling bij arbeidsongevallen, de schadeloosstelling bij beroepsziekten en de maatschappijen van onderlingen bijstand of mutualiteiten aan de beurt; ze worden door den jurist methodisch uiteengezet. Wij | ||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||
willen echter bijzonder de aandacht vestigen op de 'Inleidende begrippen' (blz. 27-45) waarin de schrijver eerst nauwkeurig bepaalt wanneer een verzekering 'sociaal' mag genoemd om daarna te wijzen op de jammerlijke tekorten der wetteksten en eindelijk te onderzoeken welke hier de taak van den Staat is: wanneer hij de verzekeringen moet verplichtend maken, aan wie hij dan de uitvoering der verzekering moet toevertrouwen en door wie hij den financieelen last er van moet laten dragen. De beschouwingen van principieelen aard, in deze inleiding ontwikkeld, getuigen van een diepsocialen zin en strekken er toe onze sociale wetgeving nog rijker vruchten te doen afwerpen. Mogen ze onze wetgevers tot leidraad dienen... zoodra beter tijden hun wederom zullen toelaten zich aan de hervorming en de vervolmaking ervan te wijden. K. du Bois Racisme, Universitaire Bijdrage tot het Rassenvraagstuk. - Universitas, Leuven, VIo jg., nr 3-4, Jan.-Febr. 1939, 115 blz., Fr. 10. Dit Racisme-nummer wil - aldus het voorwoord - 'een grondige bijdrage zijn over een zeer aktueel onderwerp'. En, daar het netelige ligt in de verbinding van deze fictie (n.l. de vermeende werkelijkheid van het ras) met de werkelijke politiek van vandaag...; daarom werden in dit nummer niet enkel het racisme als zoodanig behandeld, maar tevens aspecten zooals 'Volksgemeenschap en Staat', enz. die, alhoewel niet in onmiddellijk verband met het ras, toch wezenlijk bij het racisme-vraagstuk hooren en van het grootste gewicht zijn, omdat zij al dan niet de rassen-fictie tot ondergrond hebben.' De bijzonderste aspecten van het Rassenvraagstuk worden hier aan een onderzoek en aan een beoordeeling onderworpen. Dit is stellig een der bijzonderste verdiensten van deze uitgave, welke overigens, zooals dit noodzakelijk het geval is bij publicaties met verschillende auteurs, in haar onderdeelen betrekkelijk verscheiden en ongelijk is van waarde. Gaarne bevelen wij nochtans voornamelijk de bijdragen aan van Prof. F. Grégoire, Dr. H. Van Rooy O.F.M., Prof. J. Leclercq. Ook voor een bestudeeren van de verhouding België-Vlaanderen is deze laatste van groote waarde. Hugo van de Perre Mr A.S. de LEEUW, Het Socialisme en de Natie. - Pegasus, Amsterdam, 1939, 376 blz., fl. 1.10. Welke houding moet het Socialisme tegenover de 'Natie' aannemen? Tegenwoordig en in de democratische landen is het antwoord als vanzelfsprekend: ondubbelzinnig meedoen in 't verzet tegen de autoritaire mogendheden! Deze houding is voorwaar een andere dan die door Marx en de Socialisten van 1848 voorgestaan, maar de omstandigheden zijn ook andere, zoodanig dat deze gewijzigde houding volkomen gerechtvaardigd is. Ziedaar, meenen wij, de stelling die de schrijver bij zijne partijgenooten wil ingang doen vinden. Hij verdedigt ze door achtereenvolgens de houding der socialisten tegenover het nationale vraagstuk in 1848; 1914; 1939 te beschrijven en uit te leggen. Hij is socialist, eerder links gericht; hij beschouwt en beoordeelt de toestanden van dat standpunt uit; evenwel zonder de feiten te verdraaien en met een grondige kennis van de leer der meesters, in de eerste plaats van Marx en Lenin. Daarom ook, voor wie 't oordeelkundig leest, een leerrijk boek. K. du Bois Dr W. BANNING, Hedendaagse sociale bewegingen. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 2e druk, 1939, 251 blz., ing. fl. 3.90, geb. fl. 4.90. Deze bewegingen zijn: 'Liberalisme en moderne democratie'; 'Het Rooms-Katholicisme'; 'Het Calvinisme'; 'Het Socialisme'; 'Het Fascisme'. Ze worden ons bewonderenswaardig objectief en zakelijk geschetst. De schrijver is niet van de onzen. Welnu we meenen dat weinige buitenstaanders er even volmaakt als hij in slaagden in onze sociale opvattingen binnen te dringen, de sociale leer der Kerk weer te geven. Daarom besluiten wij dat hij de veilige gids is om ons in te leiden in de andere bewegingen die hij beschrijft. Hij beschrijft en beperkt zich nagenoeg tot een beschrijving. Wel zegt hij ons een bepaalde methode nl. de 'sociologische'; nauwkeuriger uitgedrukt die der z.g. 'Cultuursociologie' te volgen; een methode die uitgaat van de overtuiging of tenminste de hypothese 'dat de sociale idealen in de eerste plaats gebonden zijn aan sociale groepen, en dus begrepen moeten worden uit de maatschappij en de zich daarin openbarende tegenstellingen, de in haar gevoerde strijd'. Maar die methode, tenminste zooals hij ze toepast, leidde hem geenszins tot besluiten die wij zouden moeten verwerpen. Hij beperkt zich tot enkele persoonlijke wenken, in een heel korte 'slotbeschouwing' (blz. 214-251); een | ||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||
te korte naar ons verlangen omdat ze van aard is tot nuttige gevolgtrekkingen te brengen. Kortom een zeer leerrijk boek dat wij aan den intellectueel warm aanbevelen. K. du Bois Dr K.W.P. KLAASEN, Misdaad en pers. Met een voorrede van Dr N. MULLER. - Dr G.Th. KEMPE en Mr J. VERMAAT, Criminaliteit in Drenthe. Met een voorwoord van Mr Dr H. Baron de Vos van Steenwijk. - Dekker & Van de Vegt, Nijmegen, 1939, XII + 248 en XI + 242 blz., fl. 3.50 en fl. 2.50. Deel II en Deel III van de serie 'Criminologische Studiën' - Deel I is: Dr. G.Th. Kempe, Criminaliteit en kerkgenootschap. Misdaad en Pers gaat na - aan de hand van een uitgebreid enkwest - wat de pers omtrent strafrechtelijke zaken aan zijne lezers meedeelt, in welken vorm ze het doet en hoe in verschillende middens over dat optreden der pers geoordeeld wordt. Bij wijze van besluit wordt eindelijk onderzocht wat er dient gedaan om tegen de vastgestelde tekorten en misstappen op te treden. Drenthe is zoo wat de achterhoek van Nederland; in menig opzicht de meest achterlijke. Hoe ontwikkelde zich aldaar de criminaliteit? Welke invloeden werkten in deze ten goede en ten kwade? Een kort maar zeer zorgvuldig doorgevoerd onderzoek gepaard met een studie van het beschikbaar statistisch materiaal, maakte het de schrijvers mogelijk ons daarover veel te leeren. K.B. Harold FRENCH, Bloed over Europa. - Het Nederlandsche Boekhuis, Tilburg, 1938, 225 blz. Schrijver gaat uit van het standpunt dat het Russisch internationaal Communisme nog niets van zijn wereldomvattende activiteit heeft afgelegd, en steunt hierbij voornamelijk op het schrijven van Stalin in de 'Prawda'. De Russische dictator verklaarde namelijk dat thans het oogenblik is aangebroken, waarop het internationale proletariaat te samen met het Russische volk een aanvang moet maken met de verwerkelijking der wereldrevolutie! In deze lijn neemt Harold Frensh dan ook achtereenvolgens de bijzonderste landen in oogenschouw, waar zich op een of andere wijze deze communistische activiteit doet gelden. En in zooverre levert steller ons hoogst belangwekkende documentatie, die voor velen anders totaal onbekend zou blijven. De titel van het werk: 'Bloed over 'Europa' beantwoordt evenwel slechts gedeeltelijk den inhoud, dewijl ook landen buiten Europa onder de loep worden genomen. Dat doet natuurlijk geen afbreuk aan de waarde van dit boek, wel integendeel. Hetzelfde kan helaas niet worden gezegd van den stijl. Het slot van elk hoofdstuk - hoe welgemeend de wenschen en waarschuwingen ook mogen zijn - doet storend aan, daar zij eerder thuis hooren in een dagblad. Anderzijds dient hier vermeld dat wellicht menig lezer geneigd zal zijn voorbehoud te maken bij de bewering over den z.g. voorgenomen Communistischen staatsgreep in Frankrijk (Zie blz. 99). Verre van ons schrijver's goede trouw in twijfel te willen trekken; maar een bewering als deze dient met meer bewijzen te worden gestaafd. Als waarschuwing echter tegen het nog immer voortwoekerende communistisch gevaar, kunnen wij dit werk slechts aanbevelen; te meer daar Harold French het verschil en zelfs de antithese opteekent tusschen het Communisme van Lenin en dat van Stalin. Bij den laatste blijkt het communisme eerder een middel te wezen tot het verwezenlijken van een Russisch Imperialistischen droom, terwijl in de oogen van Lenine het communistische Rusland hoogstens een uitvaltoren moest zijn ter verwezenlijking van het uiteindelijke doel: de wereldrevolutie en de communistische maatschappij. Hugo van de Perre Harold FRENCH, Tsjecho-Slowakijë. Bijlage. - Nederlandsche Boekhuis, Tilburg, Mei 1939, 16 blz. In mijn bespreking van Harold Frensch's werk: 'Tsjecho-Slowakije', (Streven, Augustus 1939) kondigde ik de spoedige verschijning aan van een bijlage tot genoemd werk. Deze is thans van de pers gekomen. De keepers van het boek (in het verleden of in de toekomst) dienen dus bij hun boekhandelaar navraag te doen. Volgens een nota van de uitgevers wordt zij hun kosteloos ter beschikking gesteld. H.V.D.P. | ||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||
WetenschappenHeinrich KONEN, Physikalische Plaudereien. Gegenwartsprobleme und ihre technische Bedeutung. - Verlag der Buchgemeinde, Bonn, 1937, 384 blz., Rm 5.40. Deze 'Plaudereien' willen den lezer in de gedachtenwereld der moderne natuurkunde binnenleiden, hetgeen de schrijver doet al 'pratende', dikwijls verhalend, nl. over de meest beroemde natuurkundigen en hun vorschen. Hij doet het in een 10-tal gesprekken die elk op zichzelf een geheel uitmaken, ofschoon ze in nauw verband met elkaar staan. De gesprekken - m.a.w. de hoofdstukken van het werk - handelen achtereenvolgens over: het doel der physica; de ruimte; de tijd en het meten der uren; het zoeken naar decimalen (gepaste maten); groot en klein; de energie in haar verschillende gedaanten; warmte en koude; de strijd om het absolute nul; electrische energie en electrische stroom; stralen. Eindelijk geeft hij ons een aanhangsel bibliographische bijzonderheden over de scheikundigen wier werk in het boek beschreven werd en die wij meest alle ook door een photo leeren kennen; het boek is nl. niet enkel keurig, zelfs rijk, uitgegeven maar daarbij overvloedig en oordeelkundig geïllustreerd. In die gesprekken kon onmogelijk alles behandeld: de omvang van het werk liet het niet toe en het was daarbij onmogelijk alle vraagstukken, in de physica onderzocht, voor oningewijden bevattelijk voor te stellen. Daarom deed de schrijver een keus aan zijn doel aangepast. W. Koch Dr Albert EINSTEIN en Leopold INFOLD, Drie eeuwen Physica. - D.B. Ceuten, Amsterdam, 1938, 319 blz. Volgens den ondertitel leidt ons dit werk 'Van Galileï tot relativiteitstheorie en quantumtheorie'. De schrijvers stelden zich tot doel: 'een overzicht te geven van den groei der physica in de laatste eeuwen en van haar huidige structuur' (uit het 'kort voorwoord' van den vertaler, Dr M.C. GEERLING). Het boek bestaat uit vier hoofdstukken die telkens een bijzonder tijdperk behandelen. Elk hoofdstuk eindigt met een samenvatting. Ziehier een en ander er uit. Hoofdstuk 1. De opkomst der mechanische zienswijze. - Alle verschijnselen kunnen teruggebracht worden tot beweging die afhankelijk is van aantrekkende of afstootende krachten. Deze zijn slechts van doen afstand afhankelijk en werken op onveranderlijke lichamen. Hoofdstuk 2. Het verval der mechanische zienswijze. - Daar het blijkt dat de werkende krachten eener lading op een magneetnaald niet alleen afhankelijk is van den afstand maar ook van de snelheid der lading, en daar de kracht noch aantrekkend noch afstootend is maar loodrecht gericht is op de verbindingslijn tusschen magneetnaald en lading, moeten wij de mechanische zienswijze opgeven. Hetgeen de optica ons leert over de rol van de middenstof voor de voortplanting der lichtgolf, dwingt ons nog sterker tot dat opgeven. Hoofdstuk 3. Veld, relativiteit. - Een nieuw begrip is dus noodig: 'het veld'. Het zijn noch de leidingen noch de deeltjes, maar het veld in de ruimte tusschen de ladingen en de deeltjes dat essentieel is voor de beschrijving der natuurkundige feiten. De relativiteitstheorie werd uit de problemen van het veld geboren. De speciale relativiteitstheorie is gebaseerd op twee veronderstellingen: 1o) de natuurkundige wetten zijn in alle eenparig bewegende cardinaalsystemen dezelfde; 2o) de snelheid van het licht heeft altijd dezelfde waarde. De relativiteitstheorie verandert de wetten der mechanica: hare oude wetten zijn niet meer geldig als de snelheid van het bewegend deeltje die van het licht nadert. Een andere consequentie is de betrekking tusschen massa en energie: massa is energie, en energie bevat massa. Hier komt men eindelijk tot de conclusie: tot nu toe is een zuivere veld-physica nog niet uitgewerkt; men moet nog rekening houden met het bestaan van én veld én materie. Hoofdstuk 4. Quanta. - De atoomverschijnselen brengen ons tot nieuwe begrippen: de materie heeft een korrelstructuur; zij is samengesteld uit elementaire deeltjes, de materie-quanta. De electrische lading heeft dus ook een korrelstructuur en, wat zeer belangrijk is voor de quantumtheorie, dit geldt ook voor de energie. De photonen zijn de energie-quanta, waaruit het licht is samengesteld. Bestaat licht nu uit golven of uit photonen? Is een bundel electronen een zwerm elementaire deeltjes of is het een golf? Hetgeen wij hier schematisch samenvatten wordt den lezer duidelijk gemaakt door voorbeelden die de theorieën als het ware doen leven; hij krijgt een wijder kijk in een interessante wetenschap, echter niet zonder eenige moeite en inspanning. Maar merkt de schrijver zelf niet terecht op: 'een weten- | ||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||
schappelijk boek, zelfs een populair, kan niet als een roman gelezen worden'? Wij hopen evenwel dat de lezer zich door die moeite niet zal laten terugschrikken. W. Koch Het Dier in zijn Wereld, beschreven door Dr. K. KUIPER (Zoogdieren); Dr. G.J. VAN OORDT (Vogels en amphibiën); Dr. L.D. BRONGERSMA (Reptielen); Dr. H.C. REDEKE (Visschen en Schaaldieren); Dr. H.C. Engel (Lagere Dieren); Dr H.C. BLOTE (Insecten) en Prof. Dr I.M. VAN DER VLERK (Uitgestorven dieren), onder redactie van Dr. H.C. REDEKE. - De Haan, Utrecht, 1938, 386 blz. Het is verbazend hoeveel boeken over Plant- en Dierkunde in Nederland onder het publiek gebracht worden. En het tempo waarin dergelijke uitgaven verschijnen bewijst dat ze verkocht en gelezen worden. Dit boek is tamelijk eigenaardig van opvatting. Het is niet een vulgarisatieboek zooals de wonderbaar aantrekkelijke publicaties van Vriends en andere. Het streeft niet als zoodanig naar aantrekkelijkheid of stijl. Ook is het geen typisch leerboek voor hoogstudenten zooals dat van Ihle en Nierstrasz. Het wil werkelijk geschreven zijn 'om den Nederlandsche natuurvrienden een zij het ook beknopt overzicht te geven van de velerlei wijzen waarop het dier in zijn Wereld is ingepast.' Toch staat het, wat behandeling en voorstelling der stof betreft dichter bij het degelijke leerboek, dan bij het geliefkoosde leesboek. Het is m.i. meer een naslaanwerk dan een boek om aan één stuk door uitgelezen te worden. Dat het eene noofdstuk al wat stroever is dan het andere, kan niet anders als men een degelijk werk wil dat door meerdere specialisten werd opgesteld. Het beste hoofdstuk vind ik dat der vogels. Prachtig verzorgde uitgave, rijke illustratie ook met talrijke kleurphoto's maken dit boek tot een kostbaar en solied stuk werk. Dr. Alb. Raignier HANS GUNTHER, Das grosse Fernsehbuch. - Francktische Verlagshandlung, Stuttgart, 192 blz. In dit vulgarisatiewerk zet de schrijver de theoretische moeilijkheden uiteen welke de verwezenlijking van de televisie ontmoet heeft, en eenige der voorgestelde oplossingen. Het bevat aldus een volledige toelichting van het von Ardenne-systeem, en van het Zworykin-en-Karolus-systeem, dat sinds Oktober 1938 over het Berlijnsch gebied uitgebreid werd. Het valt op te merken dat de schrijver het nochtans ver gevorderde Baird-systeem van de British Broadcasting Corporation bijna geheel onvermeld laat. Een andere opwerping, trouwens grootendeels aan het onderwerp zelf te wijten, is dat de uiteenzetting wat simplistisch voorkomt voor den technieker, en, dunkt ons, wat ingewikkeld voor den niet ingewijden lezer. P. Goedertier Eric BORCHERT, Mein Objektiv sieht Europa. - H. Knapp, Halle, 1939, XXIV blz., 79 afbeeldingen, RM. 4.05. Er gaat geen week voorbij of daar verschijnt ergens een nieuw boek over photographische reproducties, meestal vergrootingen van beelden genomen op klein formaat. Toch moeten de meeste dezer boeken er zijn en de amateur photograaf blijft steeds geneigd om de nieuwe boeken te koopen omdat hij telkens iets nieuws over dit onderwerp verneemt dat voor hem van dienst kan zijn. Zoo is het met 'Mein Objektiv sieht Europa' ook. De beelden werden gemaakt als reportage-photos en de schrijver is 'reporter' gebleven in zijn boek. De tekst dien hij schreef als inleiding is van journalistischen trant geillustreerd door talrijke humoristische gezegden en verhaaltjes; hij doet hetgeen hij vertelt van een zijner Amerikaansche confraters: hij biedt zijne lezers aan hetgeen zij wenschen! Van veel grooter belang - en dat is iets nieuws - is de ontleding van de verschillende photos, zooals hij die opvat. Hij legt uit hoe hij er toe gekomen is om die photos op die wijze te nemen, hoe hij het alledaagsche heeft vermeden, welke truks hij gebruikt heeft, waarom hij zoo of zoo gediaphragmeerd heeft,... enz. Dit alles wordt zoo voorgesteld dat de lezer elke photo met de inleidende woorden zal vergelijken en dikwijls het voornemen maken Eric Borchert in zijn photokunst na te volgen; het boek zal een echte - een aangename - studie worden die hem later van nut zal zijn. Het boek moge dus door ieder naar volmaaktheid strevenden amateur zonder voorbehoud worden gekocht. J. De Jaegher | ||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||
EconomieProf. Dr. E. CARELL, Algemeine Volkswirtschaftslehre, eine Einführung. Quelle und Meyer, Leipzig, 1939, 254 blz., Rm. 4. Een 'inleiding', en de schrijver beperkt er zich wijselijk toe ons in te leiden, ons de hoofdzaak mede te deelen, maar dan zakelijk, duidelijk en volledig. Het persoonlijk element wordt dan ook eenigszins op den achtergrond geschoven; evenwel niet volledig: de schrijver breekt beslist met het economisch liberalisme af, hij koos een edeler standpunt, hij wil de economie werkelijk in den dienst stellen van den mensch. Van den mensch en van de natie. Dit komt bijzonder duidelijk uit o.m. in zijne rake weerlegging van het argument uit de 'Komparativen Kosten' waardoor de vrijhandelaars elke protectie afwijzen. K. du Bois Dr E. van HINTE, Het Conjunctuurvraagstuk. Een eerste inleiding in de studie van prosperiteits- en depressieperioden. - Uitgevers-maatschappij v.h. G. Delwel, Wassenaar, 1939, 224 blz., fl. 3. Een 'eerste inleiding', evenwel een ernstige, die diep in het vraagstuk binnendringt; dus volstrekt geen vulgarisatiewerkje dat u zoo maar 'n paar makkelijk te begrijpen bijzonderheden meedeelt zonder u de ware draagkracht van de zaak te doen beseffen. Wel integendeel: alwie dit werk aandachtig leest zal inzien hoe veelzijdig en ingewikkeld het vraagstuk is en daardoor voor elke kwakzalverij op dit gebied gewaarschuwd zijn. En daarom een nuttig boek! Want er zijn vele kwakzalvers die meenen de crisis bijna in een handomslag te kunnen wegruimen of minstens heel wat te kunnen milderen. Schrijver is niet van dezen. Hij is er van overtuigd dat crisissen nooit zullen van de baan zijn, meer nog dat ze feitelijk noodzakelijk zijn, hoe pijnlijk ook zekere van hun gevolgen wezen mogen. Dan maar lijdelijk toezien? Geenszins. Reactie is nuttig, ja noodig. En daarom, zegt hij, moet de crisis er komen, omdat anders reactie, die tot vooruitgang noopt, zou uitblijven. Reactie, ook van staatswege? Ja evenwel voorzichtig omdat staatsingrijpen gemakkelijk nadeelig kan uitvallen. - Hier is Schrijver wellicht wat te pessimist. Wij nemen ook met hein gaarne aan dat eenig op- en neergaan der conjunctuur er altijd blijven zal en zelfs een noodige prikkel tot vooruitgang is. Maar kan ordening, samen met minder woest winstbejag, nijpende crisissen - met haar droeve naslepen waaronder wij sedert 1930 gebukt gingen - niet voorkomen? Of moet de crisis zulke hevigheid bereiken om nuttig te werken? Wij meenen dat een rustiger economisch leven mogelijk is en vooruitgang niet noodzakelijk in den weg zal staan. Zal die vooruitgang dan wat langzamer geschieden? Mogelijk. Is 't echter een kwaad? Leeft de mensch 'enkel van brood'? K. du Bois Dr E. FRANK, Vraagstukken der theoretische economie. Deel. I. - J.B. Wolters, Groningen, 1939, 66 blz., fl. 1.50. Wij staan tegenwoordig voor een 'kentering in de economische wetenschap, (die) zich uit in het zich afwenden van klassieke en neo-klassieke systemen'; een reactie die 'verklaarbaar en wenschelijk is'. Maar wanneer een nieuw gebouw moet opgetrokken op de plaats waar er nu een oud staat is slooping geboden en dus lofwaardig. En de schrijver gaat aan 't sloopen. Ons inziens wat lustig-onbezonnen. Kunnen niet minstens vele steenen in 't nieuw gebouw gebruikt, die hij aan gruis slaat? Achtereenvolgens moeten de economische wetten, het aanwenden der wiskundige methode, de leer der productie het ontgelden, kort maar ongenadig. Eindelijk komt de theorie der pachtwaarde aan de beurt. Deze wordt breedvoeriger onderzocht (blz. 24-65). Maar ook hier blijft onze eindindruk dat het sloopingswerk, ofschoon door een kundig vakman uitgevoerd, te ver doorgedreven wordt en wel omdat de schrijver in overdreven zin de economie als een 'ervaringswetenschap' aanziet. Dit alles belet niet dat het sloopingswerk interessant is, want er valt zeker te sloopen nu, zooals Schrijver zelf terecht opmerkt, de nuchtere feiten heel wat economische 'dogma's' omvergeworpen hebben. K. du Bois | ||||||||||||||||
VariaA. SCHELFHOUT-VAN DER MEULEN, Nergens en nooit vergeten. - Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 65 blz., Fr. 8. Wat in vele vaak al te strakke klasboekjes over wellevendheid en netheid gecatalogeerd staat, wordt hier, in een dubbele uitgave, voor grootere jongens en voor grootere meisjes, vlot en prettig verteld, door een keurige en flinke opvoedster. L. Arts | ||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||
G.H.J.J. SCHUURMANS-ST6KHOVEN, Luchtvaartwoorden. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 64 blz., Fr. 11.50. Onder de leiding en op initiatief van den Heer J.F. Van Tyen werd in een vergadering van vertegenwoordigers van Nederlandsche organisaties, op 2 Juni 1937, te Amsterdam, een commissie voor luchtvaart-terminologie benoemd, die tot taak kreeg een woordenlijst op te stellen, ter verbetering van de termen in gebruik bij de luchtvaart. Vreemde woorden werden zooveel mogelijk door Nederlandsche woorden vervangen, weinig bezwaar werd gemaakt tegen algemeen ingeburgerde begrippen van Latijnsch-Griekschen oorsprong; en de publicatie van de voorgestelde woorden werd onder redactie van den Heer G.H.J.J. Schuurmans-Stekhoven, commissie-secretaris, besloten. Zoo kwam dit zakwoordenboek tot stand. Het is in vier kolommen ingedeeld en geeft in de eerste de slagwoorden thans in gebruik, in de tweede de beteekenis er van, in de derde de aanbevolen vervangwoorden en in de vierde opmerkingen, ter vermijding van misverstand in de woordkeus. Het kunstvliegen werd in dit boekje niet opgenomen omdat de afzonderlijke subcommissie, met dit onderdeel van 't werk gelast, nog niet haar werkzaamheden kon beëindigen. Voor het snel zoeken van de te raadplegen woorden gebruikt men het alfabetisch slagwoordenregister, dat afgedrukt is aan het einde van dit mooi boekje. Ongetwijfeld zal dit boekwerk belangrijke diensten, tot verspreiding van het vliegwezen bewijzen; en ik vertrouw dat deze handleiding ruim zal verspreid worden. J. Schul | ||||||||||||||||
Ingezonden boeken
|
|