| |
| |
| |
Godsdienstige kroniek
Bijbelwoorden - Babelwoorden
door L. Arts, S.J.
De stem des tijds is een stem Gods. God spreekt in den tijd met bijbelwoorden: de tijd heeft Gods' woorden tot babelwoorden gemaakt. De wereld heeft de taal van den vrede niet verstaan: zal zij de taal van den oorlog begrijpen?
Wat die stem ons thans verkondigt is deze eeuwige waarheid: de vrede onder de menschen is een zedelijk probleem; een kwestie van zedelijkheid. Oorlog kan menschenwerk zijn; vrede is een gave Gods. Dit heeft de wereld niet willen verstaan; nu zal zij het moeten voelen.
'Zedelijkheid'! Het eerste bijbelwoord dat een babelwoord geworden is. 'Zedelijkheid' - wat klinkt dit woord abstract en oud in vele moderne ooren! Misschien zal het woord 'oorlog' ietwat konkreter en aktueeler klinken. Want oorlog en vrede zijn synoniemen van 'zedelijkheid': als het positief en negatief van eenzelfde portret.
'Zedelijkheid' - dat was voor velen de oude lieve suikertante: een beetje sufferig en naief, maar toch sympathiek en zelfs eerbiedwaardig, als elke authentieke antikiteit. Men had er heelemaal niets tegen maar voelde er ook heelemaal niets voor. Zij was, als de godsdienst zelf, privaatzaak geworden: een vrij-onschuldige en onschadelijke liefhebberij. Men sprak haar niet openlijk tegen, men liet haar bazelen: men luisterde zelfs wel eens graag, zooals men tusschen gewichtiger bezigheden in, even luistert naar vertellingen uit den ouden tijd: interessant, aardig. Soms pakte men nog eens uit met die oude kostelijke toiletten, al was het maar om met bewondering na te gaan hoe snel en grillig de mode geëvolueerd had. Men vond die oude pruiken prachtig voor een expositie, maar heelemaal niet praktisch voor het moderne leven. Men gaf gaarne toe
| |
| |
dat niet alles verkeerd zat in die oude dingen, men schaamde zich zelfs niet er een en ander, wat bruikbaar leek, uit te kiezen en over te nemen en aan te passen: de mode is immers grillig. Maar dat die oude lieve teere dingen van het verleden iets konden beteekenen voor de toekomst, daaraan dacht men niet eens. Andere tijden, andere menschen! Men vergat echter dat menschen kunnen veranderen, maar dat 'de' mensch blijft, dat het meest moderne in den modernen mensch die mensch zelf is.
'Techniek' en 'mystiek'! - in dit teeken stond de nieuwe tijd. Realisme en dynamisme, dat waren de twee vleugelen van den nieuwen mensch! Slim zijn was de kunst; wijsheid had uitgediend. Soepelheid gold meer dan stevigheid. Houwe trouw was 'ouwe' trouw geworden. Daarom zou de 'laatste' oorlog, ook werkelijk de 'laatste' oorlog zijn.
Vrede was, als heel het leven zelf, een kwestie van techniek. Juridische combinaties, pacten, en wetten en verdragen. Vrede was een ekonomisch vraagstuk: handelsverdragen, internationale kartels, rationalisatie en verdeeling van grondstoffen. Een politiek probleem: machtverhoudingen, alliances, evenwicht en diplomatie. Een strategische vraag: bewapening en ontwapening, sancties en collectieve veiligheid.
| |
Geen vrede zonder zedelijkheid
Verre van ons de noodzakelijkheid en de doelmatigheid van deze technische organisatie van den vrede te loochenen of te kleineren. De vrede onder de menschen vertoont, in deze tijden en meer nog in de toekomst, ook een technische zijde, en wij moeten allen dank weten aan de velen die zich onverdroten aan de oplossing van deze zeer lastige problemen hebben gewijd. Maar dan moeten wij toch pijnlijk duidelijk vaststellen dat de technische oplossingen alleen de oplossing niet hebben gebracht.
De organisatie van den vrede onder de menschen is geen probleem van mekaniek, omdat het menschdom geen machine is. De machine mag perfekt berekend en afgepast zijn, zonder den onzichtbaren 'stroom' blijft zij een dood gewicht. Deze mysterieuze stroom, zoo oud en zoo nieuw als de electriciteit of de radio-activiteit, is juist de 'zedelijkheid': het onvatbare
| |
| |
en ontastbare iets, zonder hetwelk al het overige niets beteekent; het onberekenbare, zonder hetwelk elke berekening misrekening wordt; het mystieke element dat alleen leven geeft aan elke techniek.
| |
Geen mystiek zonder moraal
Maar daar is stroom en stroom: daar is positieve en negatieve stroom. Zoo is daar ook mystiek en mystiek. De eeuwige alles bezielende moraal is meer dan een 'mystiek'. Wat velen thans 'mystiek' noemen, is, meestal enkel een schitterend en veelbelovend, maar feitelijk machteloos en gevaarlijk ersatz van zedelijkheid: dynamiek die wel eens dynamiet wordt; een oerkracht, maar daarom juist een blinde kracht en een domme kracht, zonder rem en zonder richting. Men weet zoo ongeveer van waar zij uit gaat, maar niemand kan berekenen waar ze heen drijft. Die 'mystiek' is uiteraard vaag en troebel, als een nevel: moraal is niet minder mysterieus maar ook niet minder doorzichtig en helder dan de aether. 'Mystiek' is strikt subjectief: zij schept hare 'levensopvatting' van binnen uit, en liefst ook van onder uit: persoonlijke intuïtie, wereld-vizioen van den geest, wil tot macht, gevoel van eer, élan vital, het recht van de liefde, of het diktaat van het bloed, of hoe men het ook noemen wil. Moraal is geen subjectieve levensopvatting, zij is objectieve levenswaarheid, die van boven uit ons denken beheerscht, zooals de zon het oog; die onzen wil richt, zooals de Pool een magneetnaald; die ons leven ordent volgens een onwrikbare waarde-hierarchie, aan alles zijn plaats gevend, op zijn plaats.
Alleen dit objectieve, vaststaande, duidelijke element van de moraal vrijwaart in ons het subjectieve, het persoonlijke, het gevoelde, het intuïtieve, het 'mystieke', voor ontaarding tot willekeur, droom, subjectivisme en mysticisme. Het maakt een persoonlijke levensopvatting tot algemeen-geldende levenswaarheid. Een oog is al even onmisbaar als ontoereikend om te zien: daartoe is ook en vooral zonnelicht noodig. Zonder Pool is een magneet een waardeloos en onbetrouwbaar stuk ijzer. Alle ankers zijn nutteloos tuig, zonder een brok vast land. Een bron mag nog zoo wild vloeien, zonder den trek van den oceaan baart zij enkel een poel. Wat van onder opkomt in den mensch:
| |
| |
uit bloed of zin of hart of instinkt, wordt pas waardevol en menschelijk, natuur wordt pas kultuur, individueel wordt pas persoonlijkheid, wanneer het zijn richting vindt van boven uit. Elke stem van het bloed blijft wartaal, zoolang de geest haar niet verklaart. Hieroglyfen konden van alles beteekenen: al het mogelijke en al het onmogelijke, tot op den dag dat Champollion den sleutel vond naar den eenen eenigen nuchteren zin van het mysterieuze teeken.
'Mystiek' is een van die vele bijbelwoorden die babelwoorden geworden zijn, en aldus veel verwarring hebben gesticht. Laten we liever de zaken duidelijk bij den naam noemen, en spreken van 'zedelijkheid'.
Een ander gevaarlijk woord is 'realisme'.
| |
Integraal realisme
'Realisme' is waarheid en wijsheid mits het integraal realisme zij. Mits het ook en vooral afrekene met de onzichtbare machten: met de onmachten van de onderwereld en de grootmachten van het bovenaardsche: met de blinde oerkrachten van het wilde instinkt, en met de hooge onaantastbare eischen van den geest; met de mysterieuze maar zeer reëele zwaartekracht van het onverloste vleesch, en met de even mysterieuze maar even reëele spankrachten van het geestelijk kosmos. Deze onzichtbare machten van de zedelijke wereld zijn eigenlijk zoo werkelijk en zeker, zoo ontastbaar en zoo onberekenbaar, als de gloeiende aardkern onder onze voeten, en de ijskoude aether boven ons hoofd. Van deze stoffelijke natuurkrachten onder en boven ons weten we totnogtoe enkel met zekerheid dat zij bestaan: aardbevingen zijn daarvan af en toe zeer bescheiden getuigen. Wij weten Goddank veel meer niet enkel over het bestaan maar ook over den aard en de wetten van de zedelijke machten, dank aan de wondere sismograaf van het geweten, en aan de openbaringen van Gods' observatorium. Maar wanneer het instrument van het menschelijk geweten ontredderd is, en men niet meer luistert naar de uitzendingen van het Goddelijk observatorium, dan zijn daar schokken noodig - krisis of oorlog b.v. - om de verdwaasde menschheid te herinneren aan de realiteit van de onzichtbare wereldmachten.
| |
| |
| |
Geen zedelijkheid zonder God
Gods' luidspreker, Paus Pius XII, die van op de vatikaansche hoogte de wereld overschouwt, niet enkel in heel haar breedte maar ook in heel haar diepte, heeft de zedelijke basis voor den vrede geschetst met drie woorden: rechtvaardigheid, vrijheid, eer. - Die woorden klinken uit den hooge als klare bazuin-stooten: zij hebben hier beneden tallooze echos gewekt, en het werd een verwarring. Bijbelwoorden werden babelwoorden. Wij willen hier enkel trachten het eerste en het voornaamste van die drie woorden te verklaren.
Maar hoeft dit woord wel verklaard? - 'Rechtvaardigheid'! is dat geen woord zoo scherp en zoo blank als een zwaard? Jawel, maar het werd hopeloos en roekeloos verbogen en verwrongen tot een afgezakte veer. Rechtvaardigheid is het zwaard van de waarheid; maar in de schede van de rede en in de hand van de liefde. Zonder deze dubbele beveiliging: de veilige rede en de heilige liefde, is het zwaard niets meer dan een gevaarlijk moordtuig. Op de eene zijde van het zwaard schrijft de rede: 'cuique suum: elk het zijne!' - op de andere zijde graveert de liefde: 'Vrede'. - Dan pas wordt het zwaard van de waarheid een werktuig en een symbool van den vrede.
| |
Geen rechtvaardigheid zonder geweten
De tolk van het recht is het menschelijk geweten: een helder hoofd en een warm hart. Daar ligt tegelijk de macht en de zwakheid van de rechtvaardigheid; want niets is zoo taai en zoo teer als het geweten. Brutaal geweld mag het verkrachten, het martelen en kwellen, onaantastbaar blijft het geweten, want rede en liefde liggen dieper en hooger dan elk uiterlijk geweld. Niets of niemand zal het verwrikken. Geen uiterlijke sanctie is zoo zwaar als de inwendige aanklacht van het geweten: aan haar ontkomt niemand. En toch is niets zoo teer als datzelfde geweten. Geen macht kan het overweldigen van buiten: maar het kan zichzelf bedriegen. Een kinderhand voor het oog is voldoende om de heele groote zon te doen verdwijnen.
Geweten veronderstelt 'weten': een helder hoofd en een helder hart. Oprechtheid is een enorme kracht, maar rechtheid moet richting geven. Niets is goed wat niet is volgens het
| |
| |
geweten. Maar daarom is nog niet alles goed wat volgens het geweten is. Geweten kan niet valsch zijn; het kan wel vervalscht zijn.
Het klassieke beeld van de rechtvaardigheid is: de vrouw met den blinddoek. Rechtvaardigheid moet inderdaad tegelijk blind en scherpziende zijn. Blind voor elke ongeregelde drift die het inwendig oog beletten zou te lezen in het geweten; en scherpziende opdat geen enkel recht, hoe nederig en bescheiden ook, het ontga. De zwakheid van de vrouw komt van de beweeglijkheid van haar passies: haar macht is de helderheid van het onvervalschte geweten. Rechtvaardigheid is de trouwe bruid van de Waarheid.
Vrouw Justitia is geen afgodin: zij is de dienstmaagd des Heeren. Waar zij ophoudt goddelijk te zijn, blijft zij niet menschelijk: daar wordt de koningin tot slavin. Daar kan haar helm en pantser en zwaard omhangen, ofwel het toilet van een lichtekooi, zij is en blijft slavin. Zonder de wijding van de Almacht wordt menschelijke rechtvaardigheid ontwijd, en tot onrecht gedoemd.
| |
Geen geweten zonder God
Zonder God wordt het geweten ofwel een rechter zonder wetboek, ofwel een wetboek zonder rechter. Dit moeten wij niet bewijzen, wij moeten het voelen, aan den lijve in de onmacht en de verwarring van dezen tijd.
Zonder God wordt het geweten een rechter zonder wetboek: een beul of een slachtoffer. Het geweten immers is de grondwet van alle grondwetten: het onvergankelijk en onmisbaar perkament voor elk verdrag, de onzichtbare maar onverbiddelijke getuige van elk gegeven woord, het wetboek dat elken rechter domineert. De rechter aller rechters is de wet, en de grondwet van elke wet is het geweten. Boven elk pakt staat geschreven, zichtbaar of onzichtbaar: 'in geweten'. Zonder dit opschrift is al het overige: woorden op papier. Het luidt nog wel zoo in de moderne pakten: het staat er zelfs uitdrukkelijker en nadrukkelijker dan ooit. Maar wanneer men dan vraagt wat die uitdrukking beteekent, dan staan de meesten met hun gewetens-verklaringen verlegen. Vroeger sloot men verdragen klaar en duidelijk 'in den naam van God' of, duidelijker nog, 'in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes'. Dit
| |
| |
was geen naiviteit: de naiviteit bestond hierin dat wij dezen aanhef naief gingen vinden. Wij hebben den granieten grondslag van het recht weggebroken, en kartonnen pilaren in de plaats gezet: wij hebben God de eeuwige levende Waarheid vervangen door moderne abstracties en theorieën. Met den oppersten wetgever hebben we de opperste wet opgegeven, en buiten kracht gesteld.
Boven het hoofd van de vrederechters werd het beeld en de naam van God verwijderd: in de plaats trad een heele stoet afgoden. Eerst 'déesse Raison', later 'das Gefühl', daarna 'l'Humanité', nu de 'natie' of 'het ras' of 'de klas'. En elke nieuwe afgod bracht een splinternieuw wetboek in voege en heel nieuwe opvatting van het recht. Is het dan wonder dat de rechters zelf op den duur het hoofd kwijt geraakten? Temeer daar op dit oogenblik verschillende afgoden tegelijk orakelen. Totdat de rechters zelf op zij werden geduwd door de macht, en vervangen door een beul: die werkt sekuurder en vlugger. Scepticisme voerde tot fanatisme en cynisme. Zonder God is het geweten een rechter zonder wetboek: geen wegwijzer maar een windwijzer: een strooman of een ijzeren beul. Geen vrederechter maar een wreede rechter.
En zonder God wordt het geweten een wetboek zonder rechter: een doode letter op een rol papier: een moordtuig of een speeltuig. Want zonder rechter wordt de wet of niet toegepast, of willekeurig of blindelings toegepast. Partijen schermen met teksten en feiten; advokaten bewijzen en getuigen bevestigen alles wat ge wilt: teksten en feiten worden verwrongen naar willekeur. De macht van het recht wordt vervangen door het recht van de macht: politieke of militaire of financieele of ekonomische macht. Dit is geen beeldspraak, het is de treurig-nauwkeurige constatatie van een aktueelen toestand. Waar het wetboek niet meer in de hand is van den rechter, daar wordt het een bijl in de hand van een beul - een ijzeren of een gouden bijl - ofwel een voddeke papier in de vuist van een cynieker. Het wetboek wordt een draaiboek.
Zoo is het bijbelwoord: rechtvaardigheid een babelwoord geworden. Wie de rechtvaardigheid en meteen den vrede wil redden, moet aan het geweten zijn kracht terugschenken. Is dit wel mogelijk?
| |
| |
| |
Utopie of ideaal?
Die rechtvaardigheid, en de vrede welke zij grondvest, is een utopie voor enkel menschenkracht, of liever voor enkel menschenzwakheid. Voor den christen is deze vrede in de rechtvaardigheid geen utopie, wel een ideaal.
Utopie is een ideëele mogelijkheid die als een materieele onmiddellijk bereikbare werkelijkheid wordt verwacht; ideaal is een ideëele werkelijkheid, die als een materieele verre mogelijkheid wordt betracht. Utopie is droom: ideaal is plan. Utopie is de korte weg, maar die nergens heenbrengt: die weg is altijd te lang; ideaal is de lange weg, die nader brengt bij het doel, die weg is nooit te lang. Utopie is ongeduld, onbeheerschte kracht, roekeloosheid en vermetelheid; - ideaal is geduld, beheerschte kracht, betrouwen en wagemoed. De utopist laat al het bestaande los voor zijn idee; de idealist houdt het bestaande stevig vast voor zijn idee. Voor den eerste is alles waardeloos behalve het doel: voor den andere is alles waardevol als een middel. De utopist legt zijn heden in de toekomst; de idealist bouwt zijn toekomst in het heden. De utopist maakt plannen voor een luchtkasteel; de idealist bouwt aan een kathedraal in een tranendal. De eerste begint met de nok van het dak en de spits van zijnen toren; de andere zorgt voor diepe en stevige grondslagen. De utopist wil in een slag den hemel op de aarde tooveren; de idealist wil de aarde stuk voor stuk naar den hemel heffen.
Het heidendom - meer bepaald het heidensch pacifisme - is de eeuwige utopie: het christendom is het eeuwige idealisme. Maar christenen kunnen ook utopisten zijn, vooral in zake pacifisme.
Wie droomt van 'eeuwigen vrede' op aarde, van statisch evenwicht op een dood punt, wie vrede wil tegen elken prijs, ook ten koste van den vrede zelf, die is utopist: die zal moeten rekenen op menschengoden en dus misrekenen. De christelijke idealist weet dat het vaderland van den eeuwigen vrede niet ligt in ons tranendal. Hij droomt niet van eeuwigen vrede, hij bouwt aan den tijdelijken vrede; hij ijvert voor 'meer vrede' en 'betere vrede', moeizaam en onversaagd, zonder illusies, maar daarom ook zonder desillusies. Hij wil geenen vrede tot
| |
| |
elken prijs; hij wil den prijs van den vrede: geen statischen vrede, maar dynamischen vrede: evenwicht in spanning en spanning in evenwicht. Wij weten waar onze zwakheid ligt - wij zijn kinderen van Eva - maar dan weten wij ook waar wij onze kracht moeten zoeken: niet bij menschengoden, maar bij den Godmensch: wij zijn ook kinderen Gods.
Wat niet bereikbaar is, is daarom nog niet ongenaakbaar. Wij verwachten hier op aarde geen volkomen vrede in volkomen rechtvaardigheid: wij streven ernaar, van verre, tastend in het donkere van den nacht, maar wij weten dat de dageraad begint op middernacht. Dit alleen nu weten wij met volkomen zekerheid: dat middernacht voorbij is. Die wetenschap is voldoende voor een onverwoestbaar optimisme. Toen het goddelijk Woord is vleesch geworden in den kerstnacht hebben de engelen den dageraad, van den vrede begroet.
Zoo nuchter is ons christelijk pacifisme, maar zoo sterk ook. Wie aan menschen wil wijsmaken dat er een tijd zal komen dat er geen armen en geen zieken meer zullen zijn, geen booswichten en geen slachtoffers, die is een utopist: die bedriegt zichzelf of de anderen of allebei. Christus zei: 'armen zullen er altijd zijn onder u', en zieken ook en zondaars: onkruid onder de tarwe. Dit zal ons aanzetten, niet om met geweld de tarwe met het onkruid uit te roeien, maar wel om met een onverstoorbaar geduld, telkens opnienw het onkruid te weren en de tarwe te verzorgen. Zooals wij honger en armoe en ziekte en zonde blijven bestrijden, zoo willen wij blijven strijden tegen den oorlog, niet met de liefde voor het geweld, maar met het geweld van de liefde. Zoo wordt allengs de grond zuiverder, en meer geschikt voor het Godsrijk, waar vrede en vreugde in liefde heerschen. Volkomen zuiver echter wordt die grond van ons tranendal nooit. Wij zullen altijd moeten strijden tegen den oorlog. Maar deze strijd zelf zal de kansen van den vrede verhoogen. Dezelfde Christus die beloofde: 'Ik schenk u mijnen vrede', heeft ook gezegd: 'Ik breng u geenen vrede, maar het zwaard.' Dit is en blijft de paradox van het levend christendom: de heilige vrede in het teeken van het heilige zwaard. In dien christelijken zin is de oude heidensche spreuk waar: si vis pacem para bellum: wilt u den vrede met de anderen, strijd dan tegen u zelf. - Op dit zwaard van den vrede burineerde Christus met zijn bloed - niet met het bloed van
| |
| |
anderen! - 'Zalig de vreedzamen, zalig zij die vervolging lijden voor de gerechtigheid.'
Zoo leert het christendom het onvermijdelijke onkruid zelf te benuttigen: het verzoent ons met het onvermijdelijk leed. Van de onmacht van de ziekte maakt het almacht van offer. Armoede wordt een zegen voor armen en rijken. De schuld van den zondaar wordt een loutering voor den rechtvaardige. De ruwheid van het geweld wekt heldhaftige vergevingsgezindheid. Haat van den vijand wordt door liefde voor den vijand overwonnen. Onheilige oorlog zelf kan een heilig offer worden voor den vrede: de kruisdood voert naar de verrijzenis, en beulen worden werktuigen van verlossing.
Dit is het wonder: ook op kromme lijnen kan God recht schrijven. Voor wie God bemint komt uiteindelijk alles terecht. Het eeuwig mirakel van het kruis is dat liefde tenslotte zelfs het onrecht overwint. Voor ons, christenen, is vrede een brok verlossing.
Het teeken van den vrede is het Kruisteeken: geen hakenkruis, noch sikkel en hamer, synthesen van haat en geweld; - ook geen gouden kalf of maskot: symbolen van spot en gemakzucht. Het gebaar van den vrede en van de rechtvaardigheid is geen vuist, maar een open hand: geen vuist in de lucht, en ook geen vuist in den zak: een open hand die neemt en geeft. Het goddelijk teeken van den menschelijken vrede is het teeken van de verlossing, het teeken van het kruis: hier pas wordt heel de rechtheid van het recht verzoend met heel de breedheid van de liefde. Mammon en Venus en Mars en alle afgoden zijn slaven en slavinnen van den vrede: de koning van den vrede is Christus: de grootste martelaar van de liefde voor het hoogste recht.
|
|