| |
| |
| |
Oriëntatie in het Joodse Probleem
door P. Constantinus O.M. Cap.
In de volgende beschouwing zal het niet gaan over wezen, oorzaken, gevolgen van het Joodse probleem. Daarvoor mag verwezen worden naar mijn pas verschenen boek 'Wij trekken door de dagen' (Paul Brand, Hilversum, 1939). Doel van dit korte opstel is vooral, aan te tonen, waar de fouten schuilen van een minder juiste beoordeling der Joodse kwestie en waarom er, jammer genoeg, in katholieke kringen zo'n verwijdering bestaat tussen groepen, die elk het Joodse probleem trachten op te lossen.
Immers het zou zo heerlijk zijn, wanneer men komen kon tot één gemeenschappelijke katholieke kijk op dit vraagstuk; terwijl daarentegen de verhouding tussen genoemde groepen nu soms zo scherp is.
Een zekere ijver voor de katholieke zaak, en een zekere verontwaardiging over niet te loochenen praedominantie is den felsten antisemiet immers niet vreemd. Zijn actie vindt in den regel haar aanleiding in warme sympathie voor het katholieke volksbelang, en in een hartstochtelijke genegenheid voor de normale, gezonde groei van het burgerlijke leven in de staat. Des te betreurenswaardiger is het dan, wanneer die actie excessen vertoont, welke haar juist daarom onhumaan en onkatholiek maken, en dat men zijn toevlucht neemt tot radicalisme, waar ongetwijfeld radicale actie nuttig en nodig kan zijn.
Juist dit schept verwijdering tussen de groepen, welke, ieder voor zich, hun activiteit ontlenen aan het constateren van dezelfde excessen, en die elk de normalisering beogen van een uit zijn evenwicht gewrongen toestand, maar die uiteengaan zowel in het opzetten der theorie, als in het toepassen der
| |
| |
middelen ter verbetering. En de verschillen tussen beide richtingen zijn zo groot, dat de ene richting op alleszins verantwoord katholiek standpunt staat, de andere daarentegen in mindere of meerdere mate ingaat tegen de leer en de praktijken der Kerk.
Er zijn in de jaren, die achter ons liggen, bij de Nederlandse 'Commissie voor Israel' (een onderafdeling der interdioecesane Apologetische Vereniging 'Petrus Canisius') heel veel brieven binnen gekomen, waarin haar verweten werd, dat zij geen open oog had voor de perversiteit van het Jodendom, en dat zij te naief was om te bespeuren, wat helderder geesten waarnamen in de Joodse activiteit. Volledigheidshalve moet hieraan toegevoegd worden, dat deze verwijten nooit van kerkelijke zijde kwamen en ook, dat het archief der Commissie heel wat documenten van perversiteit bezit.
De voornaamste gronden der beschuldiging waren o.a. de volgende: De Commissie geloofde in de oprechte bekering van Joden, - zij neemt overal stelling tegen antisemitisme en radicalisme met betrekking tot de Joden.
Men vergat bij deze beschuldigingen eraan te denken, dat Rome insgelijks tegen antisemitisme en radicalisme is, - dat alles, wat genoemde Commissie deed en doet, altijd geschiedt onder hoge goedkeuring der kerkelijke overheid, en dat al haar publicaties gewaarborgd zijn door Bisschoppelijke censoren. Tegenover deze handelwijze valt het op, dat geen enkel werk, tijdschrift of blad met een anti-Joods radicalisme of van uitgesproken antisemitisme verscheen of verschijnt met de goedkeuring van een Bisschoppelijken censor. Meestal verraden deze of soortgelijke publicaties gebrek aan theologische en exegetische scholing en een eenzijdige beschouwing van alles wat betrekking heeft op het Joodse probleem. De vermelde feiten dezer publicaties zijn voor het meerendeel waar, doch worden veelal eenzijdig belicht, terwijl de middelen ter verbetering niet vrij te pleiten zijn van een zeker radicalisme, waar een radicale verbeteringspoging ongetwijfeld de volle aandacht verdient.
Het is zo jammer, dat heel veel goedbedoelde strevingen om deze excessen zich houden buiten de kerkelijke richting. Het is daarom van belang, het onderwerp nader onder de ogen te
| |
| |
zien, als een poging, om de groepen dichter bij elkaar te brengen.
Gaan wij de ingebrachte bezwaren wat nader ontleden, dan schijnen ze tot de volgende groepen teruggebracht te kunnen worden:
| |
1. De onoprechtheid der Jodenbekeringen.
Men veronderstelt, dat, alwie gelooft aan de mogelijkheid ener echte bekering onder de Joden, een waanidee koestert, omdat men voor waar aanneemt (wat ook Luther, niet in zijn vroegere, maar in zijn latere tijd aannam), dat een Jood niet oprecht te bekeren is, en zich hoogstens in schijn bekeert (zoals in de 15e eeuw in Spanje en Portugal). Deze idee treft men, meen ik, in veel kringen vrij algemeen aan. Men neemt wel echte bekeringsgevallen aan voor vroegere eeuwen, voor de dagen van S. Paulus, doch voor de moderne tijden schaart men zich achter Luthers oordeel: 'Ein Jude oder jüdisch Herz ist so stock-stein-eisen-teufelhart, dass mit keiner Weise zu bewegen ist'.
| |
2. Joods eigenbelang en antisemitisme.
Veelal meent men, dat, zo er (en dan zeer sporadisch) iets goeds in het Jodendom wordt aangetroffen, dit goede doorgaans meer 'schijn' is, en heel gemakkelijk zal worden uitgebuit tot Joods eigenbelang, zodra de tijd ervoor gunstig is. Vandaar neemt men tegenover 'den' Jood een houding aan, die niet van een afkeurenswaardig antisemitisme is vrij te pleiten.
| |
3. Judeophile verblinding voor het slechte in den Jood.
Meerderen nemen aan, dat degenen, die zich kanten tegen radicalisme en antisemitisme bij de Jodenbestrijding, in den Jood op overdreven wijze het goede zien en de ogen kortzichtig sluiten voor het enorm veel kwaad, door Joden op verschillend gebied bedreven.
| |
4. Onjuiste documentatie.
Niet zelden gaat men in de bestrijding van het Jodendom volgens een bepaalde methode te werk. Men verschaft zich een aardige schat van uitspraken, bij voorkeur uit de Talmoed en de Sjoelchan Aroech (een uit de Talmoed pasklaar gemaakte
| |
| |
handleiding voor dagelijks gebruik, maar met veel anti-christelijke toevoegingen), verder van kerkvaders, kerkelijke schrijvers, Bisschoppen, Pausen (heel bizonder Benedictus XIV), Provinciale Concilies en Dioecesane Synoden, van Monsignori 'die zeer goed thuis zijn in het Joodse vraagstuk', om te bewijzen, hoe 'de Kerk' denkt en, hoe dus elk katholiek moet denken over den Jood. Ondertusschen durft men de boeken en brochures, waarin deze stellingen geponeerd worden, niet voor te leggen aan het oordeel en de goedkeuring der Kerk. Volgens deze methode zijn de volgende werken geschreven en zonder kerkelijk 'imprimatur' gepubliceerd: 'Zendbrief aan de katholieke geestelijkheid der wereld', van prelaat Dr. Stanislaw Trzeciak, Warschau; 'Het Jodenvraagstuk' bij Lannoo te Tielt (z.j.); 'De Joden in de christelijke Samenleving' door Dr. H. de Vries de Heekelingen (z.j.) te Oisterwijk (een bewerking van 'Israël, son Passé, son Avenir', te Parijs, 1937); 'De Joodse Hoogmoed' van denzelfden schrijver (z.j.) te Amsterdam; verder vooral de dag- en weekbladen met Nationaal-Socialistische strekking. Dat men zo zorgvuldig het oordeel der Kerk vermijdt, is wel een bedenkelijk teken.
Het zal voor de lezers nuttig zijn, elk dezer vier punten wat nader te verklaren.
| |
1. De onoprechtheid der Jodenbekeringen.
Er zijn, vooral indertijd in Spanje, heel veel onoprechte bekeringen geweest, bizonder omdat met de bekering tot het katholicisme toentertijd stoffelijke voordelen verbonden waren en de katholieke Spanjaarden zelf te zeer met deze bekeerden gecoquetteerd hebben.
Daar tegenover staat vast, dat in onze dagen Jodenbekeringen mogelijk en een feit zijn; - dat deze bekeringen (misschien behoudens een uiterst zeldzame uitzondering) zéér oprecht zijn; - dat deze bekeringen evenzeer als de heidenbekeringen door Christus worden verlangd (en dat dus het bekeringsapostolaat voor de Joden Hem even aangenaam is).
Wanneer men 'heiden' bekeeringen vrij algemeen voor oprecht houdt, dan is 't goed te bedenken, dat zéér véél moderne Joden in West-Europa en in Amerika rassisch Jood zijn, doch op godsdienstig terrein volslagen heidens of ongeloovig.
| |
| |
Het is een voortdurende ervaring van de Commissie voor Israel, dat zeer velen van deze Joden vanaf hun vroegste jeugd in de huiselijke kring nimmer een enigszins godsdienstige opvoeding kregen, of ook maar één ogenblik hadden leren bidden, - ófwel ze hadden op verdere leeftijd het weinige hunner vroegere godsdienstigheid afgeschud, zodat ze als volslagen heidenen in het jachtende leven stonden, waarin ze vooruit wilden, - als heidenen van Jood-rassische afkomst. Afgezien van deze geaardheid en een soms sterker volksbewustzijn dan anderen, zijn ze, inzake godsdienstige opvattingen, bij het bekeringsonderricht, doorgaans op één lijn te stellen met niet-Joodse heidenen, zodat het soms niet overbodig is, de grondslag van heel de godsdienstige opbouw, het Godsbewijs, te verstevigen. Het verdere onderricht aan zulke Joden behoeft dan doorgaans geen speciaal karakter in Joodse richting, tenzij soms een tere behandeling van de erfzondeleer en juiste vorming zijner raseigenschappen en volkstrekken.
De verklaring van de erfzondeleer eist, vooral ten overstaan van den Jood, een heel bizondere takt, omdat niemand er zo sterk van overtuigd is, als hij, dat (zoals Rabbijn M. Dienemann zegt) 'de mens de kracht tot het goede in zich draagt, en maar in zover Gods geboden nodig heeft, om hem te tonen, welke weg hij begaan moet. Ongehoorzaamheid aan het Godsgebod wordt soms in het vierde geslacht nog gestraft, echter niet met genadenberoving, want bovennatuurlijke hulp bestaat er niet.' 'De ziel, die Gij mij gegeven hebt, is rein', zo bidt de orthodoxe Jood dagelijks.
Over het algemeen zal een vrije, eerlijke uiteenzetting dezer punten, concentrerend in een hoge gelijkheidsleer, een zielkundig kontakt scheppen, wat leidt tot een spontane, dankbare openbaring van eigen ziel. Wij behoeven dan ook niet te twijfelen aan de oprechtheid van Joodse bekeringen. Die oprechtheid wordt over 't algemeen nog gewaarborgd door speciale moeilijkheden, die den Joodsen bekeerling wachten, bizonder van de zijde van familieleden en familieomstandigheden. Een Jood, die bekeert, zal er, als Katholiek, doorgaans niet beter op worden in materiële richting; meermalen komt hij in moeilijker positie zowel wegens familieomstandigheden, als wegens het feit, dat sommige katholieke kringen niet zelden wantrouwend tegenover hem blijven, gereserveerd en koel.
| |
| |
De veronderstelling derhalve, als zouden minder edele bedoelingen achter hun bekering schuilen, strookt niet met de feiten, die juist deze bedoelingen uitsluiten. Hoogstens 'zou' men dit wantrouwen kunnen koesteren, bij een opvallende beweging tot het Christendom in landen, waar een christelijke regering (een Grieks-Orthodoxe zoals in Roemenië, of, een gemengde Katholieke-Calvinistische zoals in Hongarije) beperkende maatregelen overweegt tegenover een sterk Joods overwicht in een christelijke staat. Het ligt dan zowel in het Joodse als christelijke belang, de oprechtheid dezer bekeringen zeer critisch te onderzoeken, wil men de Spaanse geschiedenis der 'Conversos' en 'Marranos' niet zien herleven. In België, Nederland, en over het algemeen in West-Europa en Amerika loopt het niet zo druk en slechts in een uiterst zeldzaam geval had de Commissie voor Israel het gegronde vermoeden, dat het bekeringsmotief niet oprecht was.
Terecht zou de vraag kunnen gesteld worden, of dit nu een speciaal Joodse trek is. Onze grootstadzielzorg, zeker in Noord-Nederland, kent gevallen van verandering in geloofsrichting onder Christenen uit het oogpunt van meer stoffelijke steun in bepaalde omstandigheden, - en op kleiner schaal gebeurt iets dergelijks wel eens, waar het betreft een bedenkelijke opgave voor het lidmaatschap van een of andere godsdienstige vereniging, welke daarmee charitatieve instellingen verbonden heeft tot steun van haar leden.
Tegenover de hier en daar gangbare mening, als zou een Jodenbekering nooit, of maar heel zelden oprecht zijn, staan de vele feiten onzer naaste omgeving, feiten (onder controle der Commissie voor Israel) van degelijke bekeringen, die soms zeer zware offers hebben geëist. Bovenstaande uiteenzetting moge ertoe bijdragen, aangaande bekeringen uit het Jodendom een opvatting recht te zetten, die ook zeer vaak gehuldigd wordt in diep gelovige Ierse kringen aangaande bekeringen uit het Anglicanisme.
| |
2. Joods eigenbelang en antisemitisme.
Ons katholiek standpunt in de overgang van een Jood tot het Katholicisme, alsmede de katholieke stellingname tegen het antisemitisme sluiten niet in, dat men in den Jood niets
| |
| |
dan goed zou zien, of de ogen zou sluiten voor de werkelijk vele ongerechtigheden, door Joden (maar ook door niet-Joden) bedreven. Al zou men zulks willen doen, men zou in een levendig kontakt met Joden al heel spoedig tot een andere bevinding komen, en Joden zelf zouden het van velen hunner eigen rasgenoten getuigen. Het is noodig, vooral hier, het kaf van het koren, het onkruid van de goede, edele tarwe te onderscheiden.
Dat nu is juist hét punt, waartegen het antisemitisme misdoet. De katholieke strijd tegen het antisemitisme gaat dus tegen een noodlottige, onmenselijke en onchristelijke veralgemening, tegen de vervolging van den Jood, als Jood, op godsdienstige, rassische, politieke, oeconomische, culturele gronden. Dit antisemitisme is altijd zeer scherp door de Kerk veroordeeld, eveneens dat antisemitisme, hetwelk in de middelen ter bestrijding van werkelijke, door Joden bedreven excessen niet de juiste maat houdt, en een onrechtvaardige, onmenschelijke actie voert, in zover het 'buitensporige' middelen zich veroorlooft, waar 'rechtvaardige' middelen alleszins gewenst en nodig kunnen zijn. Beide zijden van dit antisemitisme komt men herhaaldelijk in boeken en bladen tegen, en vooral is het te betreuren, dat de voorstanders der tweede groep antisemieten het radicalisme der middelen huldigen. Deden zij het niet, ze zouden niet ver afstaan van het katholieke standpunt. Juist, omdat ze, afgezien van de bestrijdingsmiddelen, veelal een juiste kijk hebben op de gevaren van Joodse zijde, slepen ze zeer velen in hun radicalisme mee, en het is zo pijnlijk de strijd te moeten aanbinden tegen deze doorgaans zo edel bedoelende groep, die dan de andere zijde zo licht verkettert, of van naieviteit beschuldigt. Bij deze tweede soort antisemieten wordt een zuiver uiteengezet theologisch onderscheid vaak onmiddellijk daarna teniet gedaan door een onkatholieke hatelijkheid, die den Jood, als zodanig treft en grieft. Zo lezen wij in de 'Zendbrief aan de katholieke geestelijkheid der wereld', van 'prelaat' (Mgr., niet Bisschop) Dr. Stanislaw Trzeciak te Warschau: 'Niemand keert zich tegen de Joden, omdat zij leden zijn van een of ander ras en van een of ander volk, want er zijn ook onder hen eerlijke en eerbiedwaardige mensen' (blz. 1); doch op de laatste blz. blijft er, in de praktische toepassing, niets meer van
deze distincties over, als de schrijver besluit: 'Als Jezus Christus, onze Heer, op zo ontroerende
| |
| |
wijze de slechtheden der Joden heeft bestreden, kunnen wij hetzelfde doen, en meer nog. Wij hebben zelfs de plicht om te vechten tegen de misdadigheid en de helse plannen van dit goddelooze ras.' Het wordt ons ook begrijpelijk, dat de Nazi-pers in Erfurt de redevoeringen van Trzeciak over het Jodendom indertijd zeer hoog geprezen heeft. Bij bovengenoemde methode denkt men onwillekeurig aan Chestertons woorden in 'The Ball and the Cross': 'You start by hating the irrational, and you come to hate everything'.
Slechts dan kent de natuurwet het recht toe, om met de schuldigen ook de onschuldigen te treffen, wanneer het algemeen belang de bestraffing der schuldigen eist en er inderdaad geen ander middel is, dan waarmee ook de onschuldigen te lijden hebben. Tegenover het Jodendom worden echter de meer humane middelen, de rechtvaardige methoden meermalen over het hoofd gezien, om onmiddellijk tot een onmenselijk radicalisme te vervallen.
In plaats van het versterken der R.K. Pers, der R.K. staatkundige eenheid, der R.K. Organisaties, verzwakken en verbrokkelen meerdere antisemieten door hun verdachtmakingen en hun eigen groepering deze zo noodzakelijke eenheid, die heel wat meer tegen Joodse excessen zou kunnen doen met rechtvaardige middelen, wanneer men onverdeeld in één sterke groep naast elkander stond. Tegenover de Joodse pers-invloed is de versterking der eigen katholieke pers nodig, ook door het opzeggen van elk abonnement op de te laken persproducten; - tegenover de Joodse oeconomische invloed is de versterking nodig der eigen organisaties, vooral van de middenstand, als absolute eis; - tegen Joodse invloed op politiek terrein is het herstel der innerlijk verscheurde katholieke politieke eenheid dringend nodig; - tegenover Joodse trusts is de vorming van eigen corporaties het aangewezen middel, zoals geschied is in Nederland door de N.B.C. Boerenbond. Deze maatregelen zijn heel wat doeltreffender en rechtvaardiger, dan de radicalistische pogingen van antisemietische groepen, die daarenboven door hun verzwakking der eenheid de tegenpartij bedenkelijk in de kaart spelen.
| |
3. Judeophile verblinding voor het slechte in den Jood.
Iedereen, die wat nader met Joden in aanmerking komt, zal
| |
| |
bevinden, dat het een volk is van extremen op bijna alle gebied, in politiek, oeconomie, godsdienst e.a. Men moet de innerlijke Joodse eenheid werkelijk niet overschatten en het zou me niet verwonderen, dat de innerlijke verscheurdheid dàn meer aan het licht zal komen, wanneer de algemene bedreiging van buiten vermindert. Op die gronden geloof ik nooit aan het 'blijvend' herstel van de Joodse politieke staat. Deze tweespalt is niet van vandaag of gisteren, doch vertoont zich reeds in de Hellenistische tijd, in de dagen der Macchabeërs, onder de overheersing der Romeinen, en zelfs vlak voor Jeruzalems ondergang. En juist de radicale, extremistische groepen zijn het roerigste en laden het odium der niet-Joden op het hele ras, zo zeer, dat de idee gevestigd wordt, alsof men maar héél, héél zelden een goeden Jood aantreft.
Toch zijn er naast een groot aantal verstoffelijkte, agerende, perverse elementen en groepen, zéér veel hoogstaande personen, gezinnen en groepen, die ver boven de middelmaat uit steken. En juist onder dezen vinden meerderen hun weg naar het Katholicisme; en juist dezen vinden het zo pijnlijk wanneer ook zij betrokken worden in de aanklacht, die tegen de eerste groepen terecht wordt ingediend. En zuiver onderscheid is daarom nu vooral nodig, nu het leven, oppervlakkig gezien, vaak de indruk wekt, alsof er onder de Joden geen goede meer te vinden zijn. Dit komt, omdat de fijne elementen minder opvallen in het dagelijkse leven, terwijl de radicale elementen en groepen zich roeren op verschillend gebied, waar zij niet zelden een leidersrol vervullen, zoals onlangs nog in het bekende manifest ten gunste van het Neo-Malthusianisme, dat bijna uitsluitend door Joden ondertekend was en zolicht een algemene reactie tegen 'den' Jood wakker roept.
Dit manifest of deze 'Open Brief', van 'de Nederlandse Vereniging voor seksuele Hervorming', gericht aan de leden van de beide Kamers der Staten Generaal was ondertekend door de volgende personen, bijna uitsluitend Joden: Dr. J. Valkhoff, voorzitter; H. Ide-Bottenheim, secretaresse; J. Goudsmit-Geerkens, penningmeesteresse; J.H. Goud, Prof. Mr. Dr. Leo Polak, Mr. Dr. Benno, J. Stokvis, Dr. F. Wibaut, M. Wibaut-Berdenis van Berlekom, leden. Zeer terecht schreef 'De Maasbode' (Woensd.-avondbl., 2e bl., 25 Jan. 1939) onder de titel 'Wil men met geweld naar het Antisemitisme?' het volgen- | |
| |
de: 'Als het kleine percentage Joden onder onze landgenoten zich geroepen gaat voelen om de toon aan te geven bij de propaganda voor praktijken, waartegen een christelijk volk zich verzetten moet en verzetten zàl, dan hebben zij erop te rekenen, dat dit verzet ook zal geboden worden. Het zal dan niet gaan tegen de Joden, als zodanig, maar tegen de beginselen, die zij willen opdringen... Dit is geen antisemitisme, maar het zal haast vanzelf tot antisemitisme leiden...'
Het zijn juist weer de provocerende Joden, die het Jodendom de slechtste diensten bewijzen. Nu zou het een verkeerde Judeophile stemming verraden, daarvoor de ogen opzettelijk te sluiten; men zou door een exces van genegenheid misdoen, waar het antisemitisme door een defekt misdoet. De juiste houding ligt tussen deze twee in en grondt zich op een objectieve, eerlijke beschouwing.
Een juiste kijk op het Jodendom leert ons, dat niet alle Joden, die zich orthodox noemen, goed zijn, evenmin als alle Joden, die niet orthodox zijn, slecht of onbetrouwbaar genoemd moeten worden. Het innige kontakt, ook met 'ongelovige' Joden leerde, dat ook in die kringen mensen zijn met een edele levenshouding, en het kontakt met 'orthodoxe' Joden leidde niet altijd tot hoogachting, vooral niet, wanneer men (wat echter aan 't verminderen is) zich nog schoeide op de hatelijkheden van de Sjoelchan Aroech. Het is immers een feit, dat men zich, op grond van dat werk, heel wat tegen christenen kan veroorloven; doch het zou wederom een fatale generalisering zijn, indien men de ideeën 'orthodoxe' Jood en 'Sjoelchan-Aroech'-Jood zou vereenzelvigen. En zelfs de Sjoelchan-Aroech-Jood is nog niet altijd aanhanger dezer afkeurenswaardige praktijken.
Joden zelf schrijven daarover: 'Niemand zal zeggen, dat de verschillende uitlatingen (van dat boek) er vriendelijk uitzien... Het zijn antiquiteiten, die ieder in het licht van de tijd en van de omstandigheden, waarin zij ontstaan zijn, mag beoordelen' (Prof. Palache). 'Veel bepalingen... zijn in deze tijd niet meer in de praktijk: b.v. de wetten over koop en verkoop, diefstal, roof, verloren en gevonden goederen, erfenissen, eden, getuigenissen, straffen, rente, banverklaringen, invorderingen enz.' (Aldus in de inleiding op de uitgave van Wilna, 1895). Gewenst echter ware 't, dat dit boek danig werd
| |
| |
herzien en deze 'in onbruik geraakte' bepalingen voorgoed eruit geschrapt werden, want juist deze maken de Joodse verhouding verdacht, en zijn niet zonder invloed op sommiger handelwijze, o.a. Nr 224 van het boek 'Orach Chajim' ('Weg ten leven'), Nr 146, 153, 158 van 'Yore Dea' ('Hij ontvangt kennis'), en Nr 26, 156, 183, 225, 266, 267, 283, 348 e.a. van 'Chosjen Hammisjpat' ('Borstschild van het recht').
Niet elke Jood is een Sjoelchan-Aroech-Jood en niet elke Sjoelchan-Aroech-Jood is een aanhanger van deze en soortgelijke beginselen. Zo zijn er zeker meerdere Nederlandse Rabbijnen, die ertegen gekant zijn.
Gebrek aan dit noodzakelijke onderscheid verraadt de schrijver van het reeds gesignaleerde boek 'Het Joodse Vraagstuk' op blz. 87 en v.g. onder het hoofdstuk 'Is de Sjoelchan Aroech het wetboek der Joden?' En omdat meerdere Rabbijnen zelf verklaren van 'ja', besluit de schrijver ten onrechte, dat ze daarom ook voorstanders zijn der door ons gewraakte praktijken. Eenzelfde fout kan men constateren in de boeken van Dr. H. de Vries de Heekelingen. Dat is geen eerlijke methode en haar voorstanders missen het recht om degenen van een Judeophile houding te beschuldigen, die een eerlijk, objectief onderscheid maken zelfs tussen Joden, die de Sjoelchan-Aroech volgen.
| |
4. Onjuiste documentatie.
De meest hatelijke anti-joodse schrijverij treft men aan bij degenen, die met een oppervlakkige kennis van wat historische data en met een absoluut onvoldoende inzicht in het zo ingewikkelde Joodse probleem (dat uitgaat boven de natuurlijke orde) zich het recht aanmatigen, hierin een beslissend oordeel te spreken, en die dit oordeel trachten te staven met uit hun historische omlijsting gerukte uitspraken van Pausen, Bisschoppen, Kerkvaders, kerkelijke schrijvers, Concilies, Synoden e.a. Ze gaan letterlijk te werk volgens een methode, reeds door Kardinaal Newman als 'prejudice' bestempeld, waar deze schrijft: 'They have picked up facts at third or fourth hand, and have got together a crude farago of ideas, words and instances, a little truth, a deal of falsehood, a deal of misrepresentation, a deal of nonsense, a deal of invention...' Zo beweert
| |
| |
Dr. de Vries de Heekelingen over zijn boek, 'De Joden in de christelijke samenleving', dat hij uitsluitend steunt op Joodse documenten en dat 80% dezer documenten aan originele bronnen zijn ontleend, en dat de Talmoedteksten nauwkeurig geciteerd zijn. Een nauwkeurige studie van boek en bronnen echter toont aan (volgens het bijna uitsluitende getuigenis van schrijvers' eigen nota's) dat er van de 199 citaten in dit boek niet 42 (zoals de schrijver heeft beweerd), doch 80 uit de tweede hand zijn. Meerdere door den schrijver geciteerde Talmoed-teksten staan niet in de Talmoed, maar in antisemietische werken van Günther, Bisschoff, e.a. (Zie o.a. 'Apologetisch Leven'. Jg. 12, blz. 78 vg.)
Ongetwijfeld hebben meerdere, uit historisch en tekstueel verband gerukte citaten van bovengenoemde personen, Concilies, Synoden, enz. vaak een algemene zin gaan ze, op zich genomen, tegen 'de' Joden. Doch ditzelfde geldt eveneens van meerdere uitspraken van Christus Zelf in het Evangelie, wanneer ze los, op zichzelf worden genomen, afgezien van het milieu, de groep, waarvoor ze zijn bestemd. Zo o.a. Joann. II, 13-16; VIII, 42-47; Matth. XXIII, 3-13 e.a. Deze teksten worden hier heel bizonder vermeld, omdat juist deze voorkomen in de reeds meermalen genoemde 'Zendbrief aan de katholieke Geestelijkheid' van Mgr. Trzeciak. Gezien evenwel in hun juist verband, hebben ze geen universele, maar zéér particuliere betekenis, daar ze duidelijk bestemd zijn voor een bepaalde groep.
Eveneens werd in genoemde 'Zendbrief' een beroep gedaan op het getuigenis van Paus Benedictus XIV, doch een zeer nauwkeurige studie van de werken, acten, Encyclieken van dezen Paus bewees juist het tegendeel van wat de 'Zendbrief' beweerde. (Zie hierover 'De Bazuin' van 17 en 24 December 1937 'Paus Benedictus XIV en het Jodendom').
Wanneer men verder Christus Zelf wil voorstellen, als zou hij tegen 'het' Jodendom, tegen 'den' Jood zijn opgetreden, vergrijpt men zich aan de eerbied, Hem verschuldigd. Christus is in werkelijkheid de veroordeling zelf van het Antisemitisme; Zijn voorbeeld was en is immer het veilige richtsnoer der Kerk in haar houding tegenover het Jodendom. Zij, die van deze handelwijze der Kerk afwijken, zijn in dit opzicht onkatholiek en onchristelijk.
| |
| |
Christus is niet tegen het Jodendom, maar tegen die groepen en individuen, welke om hun daden strenge afkeuring verdienen, ook als ze niet van Joodse afkomst waren geweest.
Overal in het H. Evangelie valt het ons dan ook op, hoe Christus zuiver onderscheidt tusschen Joden en Joden, het goede prijzend, het slechte lakend, maar nimmer het ras of volk, als zodanig, op antisemietische wijze grievend.
Ook Joodse Rabbijnen is die edele houding niet ontgaan. Zo schrijft o.a. Lewis Browne: 'Deze Jozuah (Jesus) was een en al goedheid en zachtmoedigheid, - behalve in enkele zeldzame ogenblikken. Hij sprak niet alleen van Gods oneindige liefde maar beleefde ze ook... De Zeloten legden het op het leven van de Sadduceërs aan, de Sadduceërs waanden zich hemelhoog boven de Farizeërs verheven en allen tezamen koesterden een diepe minachting jegens het arme volk, dat huisde in de sloppen van de steden of op het land een schamel loon verdiende... Tot een volk, dat van dodelijke haat verzadigd was, kwam Hij met woorden van liefde'. ('Wondere Waarheid'. Amsterd., 1926, blz. 109.)
Dit Christusbeeld van een Joodsen Rabbijn benadert meer de historische werkelijkheid, dan dat van de antisemieten, en het Christusbeeld van de 'Wereldzendbrief', die Christus voorstelt als den vervloeker van 'het goddeloze ras'.
Karl Adam stelt in zijn monumentaal werk 'Jezus Christus' de vraag: 'Hoe stond Jezus Christus tegenover de dingen en mensen van de omringende wereld?' Het antwoord wordt opgebouwd op deze fundamentele beschouwing: 'Reeds het doelbewuste, buitengewone, zelfbewuste en mannelijke van zijn verschijning verbiedt ons om Jezus in de rij van dromers en dwepers te zetten. Het doet veeleer een uitgesproken aanleg voor het rationele veronderstellen. Even intuïtief-artistiek als de blik van Jezus is, zodra Hij de gehele werkelijkheid en haar diepste en laatste zin omvat, even ongekunsteld, rationeel en nuchter redenerend is zijn denken, als het gaat om het vaststellen van logische samenhang en betrekkingen, om de zekerstelling en fundering van afzonderlijke waarheden.' ('Jezus Christus'. Voorhout, 1934, blz. 99 vg.)
En dan wordt dit beginsel verder doorgevoerd in een meesterlijke, objectieve ontleding van Jezus' verhouding tot de verschillende personen en groepen. Nergens een generalisering,
| |
| |
overal een juist afwegen van feiten, personen en omstandigheden; zo o.a. tegenover de Sadduceën, die de verrijzenis loochenen, - tegenover die Pharizeën, welke zijn goddelijke afkomst ontkennen, - tegenover die Pharizeën, die Hem zijn genezingen op Sabbath verwijten, - tegenover hen, die zich overgeven aan een verdraaide casuïstiek, - tegenover hen, die op formeeljuridische wijze de geboden verzwaren. Telkens opnieuw en overal de strijd tegen het onrecht en het kwaad van individu en groep, - nergens tegen de natie en het ras; en het is een smadelijke methode al deze uitspraken van Christus, losgerukt van de omstandigheden, zo voor te houden, alsof ze een algemene zin hebben.
En naast het strenge optreden tegen de excessen van afzonderlijke groeperingen en personen een liefde voor Israel, die nog op het hoge Kruis om vergeving bidden doet. 'Ook Jezus' liefdeboodschap, en juist zij, heeft in Jezus' werkelijkheidszin en in Zijn mensenkennis haar juiste plaats'. (K. Adam, T.a.p.)
Een antisemiet, die zich op Christus beroept, tot verdediging van zijn werk, is, in het licht van Christus' verheven Persoon en karakter, werkelijk een godslasteraar en nooit zal één Bisschop lectuur als genoemde 'Zendbrief' van zijn 'Imprimatur' voorzien, wel echter veroordelen en afkeuren en, zoals soms geschiedde, o.a. met Rohling, den schrijver suspenderen.
Vandaar de enorme vrees van zulke schrijvers voor Bisschoppelijke censoren, wat niet pleit voor de kerkelijke richting der antisemietische leer.
* * *
Wij achtten het nodig heel bizonder onze katholieke intellectuelen te oriënteren in enige punten omtrent een antisemietische houding tegenover het Jodendom.
Hierbij behoeft men de ogen niet te sluiten voor het onrecht, door Joden bedreven, doch men signalere het kwaad, de personen, de groepen zonder maatregelen te nemen tegen 'den' Jood; zo deed ook Christus. Menige antisemiet echter verwaarloost de effectieve middelen tegen het kwaad (versterking der kath. pers, der staatkundige eenheid, der R.K. Organisatie), en verliest zich in een afkeurenswaardige bestrijding van het hele Joodse ras.
Antisemitisme verraadt altijd een gebrek aan degelijke kennis, aan juist onderscheid, aan 'sensus catholicus', en is onmenselijk, onchristelijk, onkatholiek.
|
|