| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst.
H.V. MORTON, In de voetstappen van den Meester. - Leopold, 's Gravenhagen, 1938, 358 blz., f. 3,75.
Wie Mortons' Paulusboek las, en nu dit Christusboek te zien krijgt, zal glimlachen en spontaan zijn hand uitsteken, als bij de ontmoeting van een leuken, knappen en vromen vriend. 'Vertel nog wat over die oude dingen'. En gewillig, totaal pretentieloos, begint de fellow: maar 't is al splinternieuw. U hebt op de voetstappen van Paulus Jeruzalem bezocht: u keert er weer op de voetstappen van Christus, en u ziet Jeruzalem weer geheel anders.
Mortons' genre is onbeschrijfelijk: hij alleen kan zijn genre bepalen. Wij meenden een typische bladzijde aan te halen, maar stonden voor een onmogelijke keus: elke bladzijde is typiek. Hij is tegelijk essayist, toerist, folklorist, historicus, orientalist; hij is schilder, miniaturist en geweldig landschapschilder, en caricaturist; dichter, beurtelings lyrisch, episch, dramatisch, idyllisch. Bovenal en aldoor is hij geloovig en vroom christelijk pelgrim. Wat daar wemelt in één enkel alinea! Hij is altijd luchtig, soms kluchtig, steeds eerbiedig, plots ontroerend: het tafereel van den bulgaarschen boer bij het H. Graf b.v. is aangrijpend-mooi. Al wat deze geleerde achter zijn oogen ziet, maakt hem zoo buitengewoon opmerkzaam voor alles wat hij hier voor zijn oogen ziet wemelen. Geen detail ontgaat hem, en dadelijk legt hij het vast in een woord, een adjectief, een beeld, een suggestie.
Het geheim van dit boeiend genre is o.i. de discretie van dezen rasechten Angelsakser. Hij weet enorm veel en hij weet het zeer secuur: maar u verneemt het alles, als bij toeval. Geweldige kultuur-historische perspectieven worden opengeworpen, achteloos als het ware en passant. Zijn volgehouden en ingehouden schalkschheid dekt diepe en zeer fijne emotie: u zoudt denken: een liefhebber, en telkens opnieuw wordt u verrast door een zeer diepe liefde. Schrijver is protestant: hoogst zelden - een paar keeren - kan men het merken aan een woord dat, in de vertaling althans, niet 'katholiek' klinkt. Maar geheel het werk is gedragen niet enkel door echt-christelijk geloof in den Godmensch, maar door een innige en zuivere vroomheid.
In de feestelijke rij der moderne Christusboeken neemt M. een eigen plaats in, 'zijn' plaats. Wat hij ziet hebben velen voor hem gezien en beschreven; maar zooals hij het ziet, zag het, voor hem, niemand. Het is, na zooveel exploraties, de ontdekking van Jezus' land en volk. M. volgt geen chronologische, noch topographische, noch welke orde dan ook: u hebt den indruk, hij kuiert en praat er zoo maar op los. En toch gaat alles naar één doel; geen oogenblik verlaat hij de voetstappen van den Meester.
Wij hebben den Engelschen tekst niet gezien; maar wij gissen, op grond van deze vertaling, dat alleen een taal- en stijlvirtuoos het proza van Morton, met al zijn schakeeringen kan weergeven. Het werk van Barky Wolf is meesterwerk.
L. Arts
H. HELMER, C. SS. R., Er is nog veel te doen. - Malmberg, 's Hertogenbosch, Tweede Druk, 1938, 280 blz., f. 1,50.
Alle priesters en opvoeders moesten dit boek lezen: ze vinden er een schat van nuttige aanmerkingen, die hen doen nadenken, al zijn ze het misschien niet altijd eens met den Eerw. Schrijver. Deze drukt vooral op meer samenwerking tusschen ouders, meesters en priesters; op kindschap Gods en gemeenschap der heiligen; op karaktervorming, wilsoefening en zelfbeheersching; op de opvoedkundige waarde van onze geloofswaarheden; op een juiste opvatting van schuld en zonde; op de kennis van Christus; op den waren zin van het gebed, dat niet louter een formulen-prevelen zijn mag; op de gepaste wijze van Mis-hooren; op kinderretraites; op het afkeurenswaardige in het inrichten van 'schoolbiecht' en Algemeene Communiën enz. enz. Zeker mag men den godsdienst niet al te negatief voorstellen als een aaneenschakeling van verboden dingen, noch al het natuurlijke als uit den booze. Hoofdstuk XI en XII zijn bijna uitsluitend aangepast aan nederlandsche toestanden.
Minimiseert de Schrijver niet te zeer de eventueele zware verantwoordelijkheid bij kinderen? De zware subjectieve schuld wordt toch niet onmogelijk gemaakt door vrees of tegenzin, maar slechts door onvoldoend besef van de zwaarwichtigheid der overtreding (wat in kinderen kan voorkomen) en aldus door een onvolkomen toestemming.
| |
| |
Zekere uitdrukkingen en redeneeringen zijn ietwat geheimzinnig, zoodat wij wat moeite hebben om er een juisten zin in te vinden (b.v. blz. 145 'Vader of moeder... kan een kind nooit verplichten te biechten'; op blz. 30 vlg. zou duidelijker moeten uitkomen welke aanhalingen men geenszins aannemen kan).
Wat ons echter niet aangenaam aandoet is de schier onafgebroken afkeurende toon, alsof er niet veel goeds was in onze katholieke jeugdopvoeding. 'Er is nog veel te doen' voorzeker, maar sommige verwijten behooren niet zóó tragisch en zóó ex cathedra voorgesteld, noch min of meer veralgemeend te worden. Laten wij het den ijverigen priester en apostel der jeugd niet al te zeer ten kwade duiden, dat zijn vurige overtuiging en liefde hem oratorio modo deed schrijven. Elke wijze lezer zal er uit nemen wat in zijn handelwijze dient verbeterd.
J. Salsmans
P. CONSTANTINUS, O.M. Cap., In God. Meditatie voor de rijpere jeugd, voor elken dag. - Brepols, Turnhout, 1936, 102 blz., Fr. 20.
Niet minder dan 439 beschouwingen, volgens het Tijdeigen en het Feesteigen der Kerk, met eenige overwegingen daartusschen over praktische punten voor plichtbewuste christelijke studenten. Daarbij een keur van gebeden, en Mis-, Biecht- en Communieoefeningen. Overvloed van stof, zeer afwisselend, tot dichtstukken toe, volgens de korte toespraken, welke de Eerw. Schrijver 's morgens jaren lang hield voor zijn jongens. God zij dank, tegenwoordig vraagt onze godvruchtige jeugd dikwijls naar een meditatieboek, tot verdieping van haar geestelijk leven: het is uitstekend apostolaat aan dien wensch tegemoet te komen. Maar niet zoozeer punten ter overweging, dan wel geestelijke lezing wordt hier geboden, en nog lijkt ze niet altijd aangepast aan de mentaliteit onzer Vlaamsche jongens; deze zouden trouwens in verwarring komen door den Hollandschen tekst der gebeden en door de 'vereenvoudigde spelling'. Het doet ons leed dit boekje niet beter te kunnen aanbevelen.
J. Salsmans
J. RAIMOND, Celui qui Est. - Desclée-De Brouwer, Parijs, 1939, 288 blz., Fr. 14.
Dit helder lichtend boekje over God - het derde deeltje van een systematische godsdienstkursus - zal menig theologant en... menig professor, verzoenen met het lastige en abstracte tractaat van de theodicee, Streng-systematisch, klassiek-thomistisch, hoogvulgariseerend, en tevens verheven-practisch zonder moeite, zalvend zonder een zweem van gevoelerigheid, verheffend uit de hoogte, bevattelijk en levendig zonden omhaal. Zeer warm aanbevolen.
L. Arts
Ons Geestelijk leven. De volmaaktheidsplicht van den priester. - P. Brand, Hilversum, 1939, 112 blz., Fr. 28.
Verslagen van de eerste reeks ascetische studiedagen voor priesters te Stein (1938). Het onderwerp werd streng beperkt: de volmaaktheidsplicht van den priester, maar dan ook grondig, streng-wetenschappelijk, en alzijdig behandeld. In hoever is de priester verplicht naar volmaaktheid te streven, uit hoofde van zijn wijding, van zijn verhouding tot God, van zijn zending als zielzorger, van zijn positie in de Kerk?
L. Arts
E.A.V. VERMAAS, De Bellamy-beweging. - P. Brand, Hilversum, 1939, 64 blz., Fr. 0.65.
Bellamy is een amerikaansch journalist, die bezorgd was om het jaar 2000 en stierf in 1898. Deze gegevens verklaren reeds gedeeltelijk zijn denkbeelden en droombeelden; verklaren ook het aktueele heropleven van zijn succes in Nederland. Rustig, sober en klaar wordt zijn systeem van het christelijk standpunt uit beoordeeld; door een moralist en een ekonomist.
L. Arts
B.H. VANDENBERGHE, Chrysostomus, de grote redenaar. - Standaard-boekhandel, Antwerpen, 114 blz., Fr. 13.
'Chrysotomus herleeft' inderdaad. Na een levensbeschrijving en een bloemlezing, krijgen we hier een boeiende, vlotte stevige en levendige karakterstudie over den redenaar. Een kultuurbeeld van het oude Antiochië evokeert het kader waarin Chrysostomus geleefd en gewerkt heeft. Hier krijgen we niet zoozeer het beeld van den heilige, als van den mensch: den redenaar, den moralist, den zedeprediker, den pleitbezorger der armen; een heerlijk toonbeeld van den modernen grootstadszielzorger.
L. Arts
| |
| |
Dr. W. LAMPEN, St. Gertrudis de Grote, P. Brand, Hilversum, 140 blz., gen. Fr. 32; geb. Fr. 48.
Keurige, vrome, sombere en stevige levensbeschrijving van een der meest geniale, en begenadigde vrouwen uit de kerkgeschiedenis.
L.A.
| |
Wijsbegeerte.
Theologische Summa van den H. Thomas van Aquino, V, Over het Heelalbestuur (P.I.Q. 103-119). - Geloofsverdediging, Antwerpen, 1939, 368 blz., Fr. 35.
Dikwijls reeds hebben we de aandacht van onze lezers gevestigd op de groote onderneming der EE. PP. Dominicanen die met noeste volharding wordt doorgevoerd, nl. de nederlandsche vertaling van de Summa.
In dit deel handelt de H. Thomas eerst over het heelalbestuur, of de betrekking van het wereldgebeuren met God. Vervolgens over de manier waarop een schepsel op het andere kan inwerken en wel eerst in de wereld der engelen, dan in de natuur, en ten slotte bij de menschen. Voorzeker, veel van deze quaestiones dragen den stempel van den tijd waarin ze werden geschreven. De menschelijke geest was anders georiënteerd dan nu, en wetenschappelijk was hij niet zoo diep doorgedrongen in de natuurgeheimen. Dikwijls echter zal men verrast worden door het diepe inzicht van den Aquiner in problemen die nu actueel zijn of weer geworden zijn, b.v. in de quaesties over het noodlot (116), en in het prachtig artikel: 'Kan de eene mensch den anderen onderwijzen?' (117, I), waarvan ik enkel het antwoord ad 3 aanhaal: 'De leeraar veroorzaakt niet het licht der rede in den leerling, noch onmiddellijk de kenbeelden, maar door zijn doctrien beïnvloedt hij zijn leerling, zoodat deze zelf door de kracht van zijn verstand de gedachten vormt, welker teekenen de leeraar uiterlijk voorhoudt'. In het door ons gecursiveerde liggen merkwaardige anticipaties van onze moderne opvattingen over actief en aanschouwelijk onderwijs.
De vertaling is verzorgd en tracht de soberheid van het oorspronkelijke te benaderen.
F. de Raedemacker
Handboek van internationale moraal. - Standaard-boekhandel, Antwerpen, 1939, 184 blz., Fr. 15.
Dit handboek werd uitgegeven door den 'Internationalen Studiekring voor Sociale Vraagstukken', die onder de leiding staat van Z.E. Kardinaal Van Roey, en veertig katholieke sociologen uit veertien landen groepeert. In 1936 verscheen een tweede druk van een Sociaal Handboek door dezelfde groepeering in het licht gezonden. Het nieuwe handboek bevat vijf hoofdstukken van zeer ongelijke lengte: 1. De menschelijke gemeenschap (gezin, staat, statengemeenschap); 2. De internationale ongeorganiseerde gemeenschap (rechten en plichten van den Staat, colonisatie, een lange studie over vrede en oorlog); 3. De door overeenkomst tot stand gekomen organisatie der internationale maatschappij; 4. De internationale gemeenschap volgens de eischen van natuurrecht en christelijke orde (nationalisme en internationalisme, Volkenbond); 5. Het individueele geweten en de internationale moraal.
Over de belangrijkste en meest actueele problemen bezitten we dus in dit boek een beknopte geautoriseerde katholieke verhandeling. De samenstellers zijn zich wel bewust dat zij niet ex cathedra spreken, en dat sommige meeningen kunnen betwijfeld of aangevuld worden, maar ze hebben ook, midden de huidige internationale en nationale spanningen het hoofd weten koel te houden, zoodat er op geen enkele bladzijde eenige partijdigheid zelfs kan vermoed worden. Dit handboek is een serene bijdrage tot een blijvende internationale moraal. Het biedt een uitstekende leiding aan voor ons oordeel over de huidige internationale bedrijvigheid.
F. De Raedemacker
L. BRUNSCHVICG, La raison et la religion. - Alcan, Parijs, 1939, 268 blz., Fr. 30.
Leon Brunschwicg is een denker die het consequente cartesiaanisch rationalisme doortrekt en verrijkt met de hedendaagsche wetenschappelijke verworvenheden. Het hoogste wat de mensch bereiken kan, volgens hem, is het onbaatzuchtig denken waarin hij zijn geestelijk ik ontdekt.
In het eerste deel van zijn nieuw boek: La raison et la religion, schetst hij een contrast tusschen dat geestelijk ik dat, zelfgenoegzaam, zijn einddoel in zich zelf vindt, oen het 'vitale ik'. Met dit laatste bedoelt hij den mensch overgeleverd aan het eigenbelang en aan de sociale gewoonten. Uit dit vitale ik ontstaat de vrees, de wereld der demonen en der goden, het imaginaire en het zgn. transcendente, hetwelk niets anders is dan een droombeeld. Dat alles
| |
| |
moet men verzaken wil men opstijgen tot het geestelijk ik, waarin de immanente God zich openbaart: 'Il est la vérité éternelle en qui une âme pensante acquiert le sentiment et l'expérience intime de l'éternité de la pensée.' (blz. 74).
Na aldus den godsdienst te hebben herleid tot een loutere functie van het denken, beproeft B. zijn stelling aanneembaar te maken door een soort bewijsvoering ex absurdo. Onder den titel 'Les disgraces de l'éclectisme' doorloopt hij heel de geschiedenis van de wijsbegeerte, welke hij indeelt in een platonische, een augustijnsche en een leibnitziaansche periode. En telkens toont hij hoe de groote denkers vanaf Xenophanes tot aan Bergson, geaarzeld hebben tusschen het louter idealistisch rationalisme en een ingebeelde metaphysica, tusschen het psychologische, als loutere denkfunctie gedachte ik, en de substantieele ziel, tusschen het denken en het gelooven.
In dit tweede gedeelte vindt de lezer zeer schrandere analysen van de meeste philosophische systemen, en van de moeilijkheden waarop ze stieten wanneer ze het relatieve met het absolute, het immanente met het transcendente wilden verzoenen. Zoo b.v. bij Kant de overgang van het 'reine Vernunft' tot het moreel geloof. In de meeste gevallen moeten we met B. instemmen: een ware synthese tusschen de verschillende princiepen die het bestaan van den mensch bepalen, vindt men zelden, zelfs bij de grootste wijsgeeren: het patente falen van Descartes is daarvoor een schitterend bewijs. Waar is het ook dat haast alle wijsgeeren aanhoudend het 'eclectisme' in den zin van B. hebben beoefend. Maar dat bewijst niet dat er geen synthese mogelijk is tusschen het tijdelijke en het eeuwige, tusschen natuur, mensch en God. De bewijsvoering van B. zou alleen dan kunnen voldoen, wanneer hij alle groote wijsgeerige systemen in zijn onderzoek had betrokken. Er is echter een enorme leemte in zijn werk: de thomistische theorie over de verhouding rede-geloof wordt totaal over het hoofd gezien. Waarom een heel hoofdstuk aan de 'augustijnsche periode' gewijd, en geen regel aan de thomistische? Is het misschien omdat St. Thomas zijn volle aandacht heeft geschonken aan het probleem dat B. hier behandelt onder den titel van 'La Raison et la Religion'? De tijd schijnt nochtans voorbij te zijn, waarin men, bij het behandelen van dergelijke problemen, de thomistische synthese links kon laten liggen. Deze gewilde leemte in de bewijsvoering van B. ontneemt haar alle kracht. Ik zeg gewilde leemte, daar B. schrijvers citeert die hem ten minste enkele aanduidingen konden verschaffen over de positie van St Thomas, b.v. Bréhier: La philosophie au moyen-âge.
F. De Raedemaeker
LADISLAS WITWICKI, La foi des éclairés. - Alcan, Parijs, 1939, 236 blz., Fr. 40.
In dit boek heeft de schrijver den uitslag meegedeeld van een onderzoek dat hij instelde over het geloof bij ontwikkelde katholieken. De 'proefpersonen' moesten antwoorden op een aantal vragen van een 'test'. Deze bestond in een verhaal dat lijkt op het verhaal van den zondenval en de Verlossing, maar totaal profaan aandoet. De vragen komen hier op neer: 'vindt u in dit verhaal iets dat uw werkelijkheidszin of (en) uw zedelijk gevoelen stoort?'. De meeste proefpersonen moeten bekennen dat het verhaal ten zeerste onwaarschijnlijk is, zoo niet totaal onmogelijk, en dat het het zedelijk bewustzijn, voornamelijk den zin voor gerechtigheid door vele bijzonderheden kwetst. In zijn boek past Witwicki deze uitkomst toe op het geloof in de katholieke dogma's van zondenval en Verlossing, en besluit o.a. dat overtuigde intellectueele geloovigen een 'gedwongen overtuiging' hebben, nl. eene waaraan ze vast houden door affectieve redenen, alhoewel ze min of meer aanvoelen dat het dogma ongelooflijk en onredelijk is. Maar ze willen over deze tegenstrijdigheden niet nadenken, juist omdat hun overtuiging 'gedwongen' is.
Wij zullen den schrijver niet verwijten wat hij zegt te vreezen, nl. dat hij te kwader trouw zou zijn en de bedoeling zou hebben de geloovigen te verontrusten in hun zekerheid. Maar noch zijn logische en epistemologische beginselen - uiteengezet in de 'concepts préliminaires', - noch zijn methode van onderzoek, noch zijn conclusies kunnen ons bevredigen. Nergens vinden we een juist inzicht in de 'bovennatuurlijke kennis'. De schrijver schijnt alleen het rationeel begrip, en de contradictie te kennen. Een waarheid die niet tegenstrijdig is, maar toch het verstand overtreft, en die men aanvaardt uit redenen die het verstand voldoen, zulke waarheid ruimt hij geen plaats in zijn synthese. Witwicki heeft ook een enge rationalistische opvatting over de ethiek. Volgens zijn beginselen zou men onzedelijk moeten noemen dat een vader de schulden betaalt voor zijn zoon, of dat een kind wil boeten voor zijn ouders. Het offer van Christus past voorzeker niet in het raam van een rationalistische moraal, maar of al wat daar buiten ligt immoreel zou zijn, is weer een heel andere vraag.
De ergste fout van het onderzoek ligt echter hierin, dat de zin van het profaan verhaal heelemaal afwijkt van den zin van het dogma, zooals dit door
| |
| |
het geloof wordt voorgehouden. De conclusies van den schrijver kunnen we dan ook niet aanvaarden.
F. De Raedemaeker
| |
Geschiedenis.
G. Ward PRICE, Ik ken deze Dictators. Uit het Engelsch overgezet door V. van der Dussen. - Fidelitas, Amsterdam, 320 blz., Fl. 2,75.
Indien er één buitenlander aan zijn werk over den Duitschen en Italiaanschen Dictator een titel mocht geven als: 'Ik ken deze Dictators', dan is het heel zeker de schrijver G. Ward Price. Zijn contact met deze staatshoofden dateert immers noch van recenten datum noch uit het tijdstip van hun hoogste macht. Zoodoende is schrijver in staat geweest een overvloed van details en karaktertrekken te leeren kennen, die voor het groot publiek steeds verborgen blijven. Steunend op de aldus verzamelde gegevens, heeft Ward Price zich aan het schrijven gezet van een boek dat geroepen is een groeten weerklank te hebben en dit ook bij het Nederlandsche publiek heeft gekend, zooals de tweede druk van dit werk het bewijst.
Nu zou hiertegen kunnen worden aangevoerd dat het beschrijven van deze personaliteiten een uiterst dankbaar thema is, zooals door de tallooze al of niet nauwkeurige en partijdige boeken wordt aangetoond. Maar juist het feit dat 'Ik ken deze Dictators' zulk een succes is te gemoet getreden op een overgesatureerde markt op dit gebied, spreekt voor zich zelf doch meteen ook voor de waarde van het werk.
De gemeenzame karaktertrekken ter zelfder tijde als deze, welke hen zoo diepgaand onderscheiden, worden met zulke raakheid en scherpte opgeteekend, dat velen dit boek zullen willen lezen en herlezen, te meer dewijl zij soms jaren naar zulk een karakterstudie en dito vergelijking hebben uitgekeken.
En thans, nu de wereld door deze beide menschen weer in uiterste spanning werd gebracht, nu elke hunner gesten bij machte is de oorlogslont opnieuw aan het buskruid te leggen, zoo zal het den naar positieve gegevens zoekenden lezer, uiterst leerzaam vallen dit werk ter hand te nemen.
Ward Price heeft in dit boek eens te meer getuigenis afgelegd van zijn journalistieke hoedanigheden, die geenszins mogen worden vergeleken met de artikelenschrijvelarij waaraan men ons al te zeer heeft gewoon gemaakt. Voor Ward Price is de journalistiek inderdaad een roeping die ook de grilletjes van het lezend publiek moet durven trotseeren. En uitgaande van dit standpunt heeft de schrijver ons zijn moedig werk ter lezing aangeboden.
Wij, persoonlijk, betreuren het echter dat hij af en toe schijnt te hebben toegegeven aan de sensatiezucht van talrijke lezers. Vandaar waarschijnlijk zijn overvloed van kleiner bijzonderheden o.m. met betrekking tot de uitverkoren spijzen der beide Dictators.
Ook zijn zijne beschouwingen om het godsdienstig conflict in Duitschland te onbeduidend om er een duidelijk beeld van te hebben.
Dit voorbehoud kan er ons evenwel niet van weerhouden onze oprechte meening uit te drukken dat deze beide portretteekeningen waarschijnlijk een graag gebezigde informatiebron zullen uitmaken voor den geschiedschrijver van het na-oorlogsche Europa.
Hugo van de Perre
Jef LAST, De Spaansche Tragedie. - Contact, Amsterdam, 198 blz., ing. Fr. 29.
Deze 'Spaansche Tragedie' is samengesteld uit, en ook wel eenigszins een bloemlezing van artikels van Jef Last in allerhande pers, maar voornamelijk in het Nederlandsche Sociaal Democratisch dagblad 'Het Volk' verschenen.
De inleiding tot zijn boek telt 28 blz. en Last, de ex-communist en de ex-Nederlander, schetst er ons, eenigszins op zijn manier natuurlijk, de verhoudingen in zooals zij in rood Spanje zijn geweest. Als dusdanig weegt deze inleiding op zichzelve dan ook ruimschoots op tegen enkele hoofdstukken van het eigenlijke boek.
Gelet op de kentering in Last's geestesgesteldheid, zooals zij in het bloedende Spanje tot ontbolstering is gekomen, had dit boek naast of in plaats van den naam 'De Spaansche Tragedie', even zoo goed den naam kunnen dragen van 'De Tragedie van Jef Last'.
Ten bate van de zaak van het proletariaat in het algemeen en van de IIIe Internationale in het bijzonder, is de Nederlander Jef Last naar de loopgraven van Spanje vertrokken. Zijn Nederlandsche nationaliteit heeft hij er, omwille van dit feit, verloren en ter plaatse ook zijn gehechtheid aan de communistische ideologie. Moskou heeft er, naar zijn opvatting, tot eigen voordeel verraad gepleegd. Rest hem nog zijn proletarische gezindheid. Waar- | |
| |
heen deze hem zal richten valt in dit boek niet duidelijk op te maken. Al verweert hij zich bij voorbaat tegen de mogelijke beschuldiging van Trotzkistische gezindheid.
Wellicht zal de 'Tragedie Jef Last' nog volop voortduren wanneer de 'Spaansche Tragedie' al lang zal zijn uitgestreden.
Hugo van de Perre
C. BRANDI, Charles-Quint, 1500-1558. - Payot, Parijs, 1939, 660 blz. Fr. Fr. 64.
Wij moesten tot voor korten tijd een heel eind terugblikken en wel tot in de jaren 80, wilden wij een bevredigende biographie ontdekken over keizer Karel, den man in wiens Rijk de zon nooit onderging, en die in zooveel opzichten den stempel van zijn Nederlanderschap, is blijven behouden en heeft afgedrukt op de gebeurtenissen van de Groote Politiek van zijn tijd. In 1937 verscheen echter de levensbeschrijving van den keizer van de hand van prof. Brandi (Göttingen), den besten kenner wellicht van den man en van zijn tijd. Het is de Fransche vertaling, van Guy de Budé, die wij hier bespreken. Schr. heeft gemeend dat de persoonlijke inslag dien Keizer Karel op de gebeurtenissen drukte het hem niet mogelijk maakte zijn figuur van het verhaal van deze gebeurtenissen af te scheiden. Vandaar dat wij hier vooral een behandeling krijgen van de rol door Keizer Karel in de 16e-eeuwsche ontwikkeling gespeeld, en niet zoozeer een karakterstudie van den vorst. Velen zullen het betreuren. Want al is het onderwerp, zooals het werd opgevat, schitterend behandeld, dan was er toch voorzeker middel om het andere standpunt daarmede te combineeren, terwijl nu de lezer zelf, door eigen studie van de gebeurtenissen en van de houding van den keizer ertegenover, zijn figuur van groot staatsman, dien alleen de kans weigerde te dienen, moet trachten opnieuw samen te stellen.
Prof. Dr. J.A. Van Houtte
Leo PICARD, De nieuwe europeesche situatie en de beide Nederlanden, Vlaanderen en Oostenrijk. - De Sikkel, Antwerpen, 1938, 112 blz., Fr. 16.
In dit werk, met zijn eenigszins misleidende hoofding, heeft de gunstig gekende auteur alles samengebracht wat hij als oor- en ooggetuige, als historicus met scherpen blik en kritischen geest van het Oostenrijksch drama had opgevangen. Dit verscheen destijds in den vorm van informatorische brieven in 'Het Vaderland'. Geschreven onder den indruk van het oogenblik, zijn deze artikels interessant door hun zakelijkheid en door hun oprecht streven naar objectiviteit.
Van het hoogste belang evenwel is het eerste hoofdstuk, dat zijn titel geeft aan het gansche werk. Hij heeft willen aantoonen dat de nieuwe Europeesche situatie een grooten invloed uitoefent op de positie van de beide Nederlanden en had daarbij als doel: 'versterking der zelfstandigheidspolitiek door samenwerking tusschen Nederland en België, met het zeer essentieele feit der cultuurgemeenschap tusschen het overgroote deed van de bevolking der beide landen.' (blz. 4).
De vereeniging van Oostenrijk met Duitschland heeft gemaakt dat het Midden-Europeesch plan opnieuw zin heeft gekregen. Duitschland immers, is veel machtiger geworden. Hongarije is van hem economisch onafhankelijk en Tsjecho-Slowakije zal het worden, indien het zich ten minste, dank zij de wijsheid der Praagsche politici en Hitler's trouw aan het eigen ideaal van den eerbied voor alle volksche wezen, kan handhaven te midden van het machtig Duitsche Blok.
Tegen een Midden-Europa, gegrond op samenwerking met Duitschland als primus inter pares, kan niemand eenig argument aanvoeren. Iedereen zal zooniet moeten meewerken aan, dan toch welwillend toezien bij zijn ontstaan om den vrede in Europa te redden. Duitschland moet krijgen waarop het recht heeft; doch omdat het overmoedig zou kunnen worden, moet ieder land zijn paraatheid verzorgen.
Nu bestaat er een eeuwenoude traditie van Nederlandsche internationale politiek, gesteund op een vaste volksovertuiging, waarvan het Vlaamsche element in België de sterkste drager is. Zonder Vlaamsche beweging geen kracht dier traditie in België's buitenlandsche politiek, een veel bedreigder positie van Nederland zelf, minder veiligheid voor Nederland en België samen, meer oorlogsdreiging voor heel Europa.
De taak der beide Nederlanden tegenover de nieuwe machtsverhoudingen is eenvoudig het versterken van deze traditie van zelfstandigheidspolitiek en het vermijden van ondermijnende ideologische campagnes. Zij moeten alles doen om, in overeenstemming met Chamberlain's politiek, de vreedzame oplossing van alle hangende vraagstukken als kolonies en Duitsche minderheden te bevorderen. Beide kunnen veel in dit opzicht. Zij kunnen trouwens het bewijs leveren dat volksche eenheid en verbondenheid niet steeds tot
| |
| |
verplaatsing der staatsgrenzen moet leiden. Men zal voor het leger het mogelijke doen, het Nederlandsche volkswezen in België bevestigen en het gevoel der volksgemeenschap in Nederland verruimen. Dit is het beste middel om den algemeenen vrede in beider belang te dienen.
Wij hebben dit hoofdstuk niet alleen ten titel van inlichting samengevat, doch vooral om aan te toonen dat het, ofschoon beknopt, het lezen ten zeerste waard is. Het is jammer, dat de heer L. Picard ogeen jaar gewacht heeft om dit te schrijven. Inderdaad hebben zich nieuwe feiten voorgedaan, die aan zijn voorstelling nog meer kracht en beteekenis en bijgevolg ook nog meer interesse verleenen.
J.V.
L.J.M. FEBER, Het uur van Azië. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1939, 221 blz.
Is dat uur geslagen? Ja, zegt ons de schrijver heel beslist, ja, indien er geen wonder geschiedt. Ja, - ofschoon de definitieve ondergang niet onvermijdelijk voor een naaste toekomst is -. Waarom? Ten slotte omdat Europa aan den godsdienst den rug gedraaid heeft; aan den godsdienst en aan zijn cultuur op dien godsdienst opgebouwd of tenminste door hem gelouterd; aan den godsdienst in zijne coloniale politiek, heel bijzonder in Azië; aan den godsdienst eindelijk door tegen de moraal te zondigen die de godsdienst leert. Daarom en omdat Europa, in zoover men het voorzien kan, zich niet tijdig zal hervatten.
Feber's oordeel over ons werelddeel is dus zeer streng. Te streng? In het begin van de lezing voelt men zich geniegd het te meenen. Maar als men het boek doorgelezen heeft, durft men hem niet meer beslist ongelijk geven, is men zelfs er als het ware toe gedwongen te besluiten dat ongetwijfeld door het blanke ras veel en zwaar gezondigd werd, terwijl de onbetwistbare voordeelen die Azië aan Europa dankt, geenszins onbaatzuchtig er aan geschonken werden.
Dat streng oordeel is op feiten geschraagd; op een zeer zakelijke en methodische historische uiteenzetting van hetgeen tot het tegenwoordig conflict in het Verre Oosten aanleiding gaf, ook van de meer verwijderde oorzaken uit het verder verleden. Daardoor is deze studie tevens een zeer leerrijke geschiedkundige inleiding welke ons niet weinig helpt de tegenwoordige strevingen der landen uit het Verre Oosten, en in het bijzonder van Japan, met kennis van zaken te beoordeelen, een geschakeerd oordeel er over te vellen. Haar voornaamste verdienste ligt evenwel, ons inziens, hierin, dat ze in diep-christelijken zin een oordeel velt over hetgeen in het Verre Oosten gebeurde en nu gebeurt; een oordeel dat tot inkeer dwingt, tot een pijnlijk maar weldoende gewetensonderzoek.
K. du Bois
| |
Letterkunde.
Albert VAN HOOGENBEMT, De Stille man. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1939, 302 blz., Fr. 35.
Verscheiden hedendaagsche romans werden in den eersten persoon geschreven; bij ons deden het o.m. Roelants, Gilliams, Putman. Ook Van Hoogenbemt schrijft in den eersten persoon: naar den inhoud staat De stille man heel dicht bij Vader en ik, van Putman; naar den stijl heeft het boek veel van Gilliams, naar het opzet en den geest ook veel van Roelants.
Nog verder gaat de hedendaagsche roman-techniek: meer dan eens verklaren verscheiden getuigen, ieder op zijn wijze, een gestalte of een verloop. Elias, van Gilliams, bestaat uit een dubbel gedenkschrift, evenzoo Alles komt terecht, van Roelants; de kroon spant echter Van Schendel die, in De wereld een dansfeest, negentien getuigen laat optreden. Naar zulke modellen arbeidde Van Hoogenbemt. Op een viervoudige wijze belicht de gefingeerde schrijver Gerrit de gestalte van zijn vader: met persoonlijke herinneringen in het eerste hoofdstuk, met brieven van zijn moeder in het tweede, door het getuigenis van zijn oom in het derde, met eigen herinneringen weer in het vierde. Alles brengt hij samen rond een korte reis, heen en weer, uit Ieperen over Mechelen naar Zutendaal in Limburg: tweemaal vernacht hij in het ouderlijk huis waar moeder nog woont, enkele dagen brengt hij te Zutendaal door, op het eigendom van de familie; - herinneringen, brieven, gesprekken, niet het minst het bewustzijn van erfelijke gelijkheid, vertoonen hem dan, geleidelijk volkomener, zijn vader in diens ware, doch steeds meer mysterieuze gedaante.
Hoe was die vader? Hij hield veel van sterren, kon dus moeilijk leven (cfr. blz. 109). Wars van alle kleinheid, wilde hij, volstrekt heldhaftig in zijn handel en wandel, als musicus groote kunst voortbrengen (cfr. blz. 50, 287-288). Aan dien droom zich voedend, liet hij zich door de werkelijkheid ontgoochelen; hij werd een hunkerend avonturier, een hartstochtelijk geweldenaar, soms een gepijnigde wreedaard: met werkelijkheid en droom streed hij als Jacob met
| |
| |
den engel. Kort voor zijn dood slechts besefte hij, gelukkig, de nooit wankele liefde van zijn vrouw; - maar zijn zoon, terwijl hij dit boek schrijft, voelt zich vechtend met hetzelfde mysterie.
Een dubbel bezwaar brengen wij tegen dit werk aan. Dit vooreerst: van het genre zelf - de roman in den eersten persoon - wordt misbruik gemaakt. Deze heeft reden van bestaan: vanzelf leert hij peilen in diepten van persoonlijkheid en leven; - als 'document humain' plaatst hij zich echter min of meer buiten de eigenlijke kunst, de creëerende fantasie. Zin voor proportie doet hij verdwijnen, meteen zin voor heldhaftigheid: de schrijvende persoon waant zich het centrum van het heelal; aan zijn meest onbeduidende ontgoochelingen kluift hij als aan nooit afgeknaagde beenen. Gemakkelijk verdwijnt ook de pudeur: het hoort toch bij de confidentie zichzelf of anderen moreel uit te kleeden! En de ontledende zelfbespiegeling vervangt dat alles niet: zij poseert lichtelijk en paait zich met machtwoorden; daarbij peilt niet de beste uitpluizer het diepst en vruchtbaarst het leven; eerder de eenvoudige, daadkrachtige held die, door alle schemering heen, alles in het licht ziet en zet.
Dan dit bezwaar nog: de zeer vernuftige compositie doet verwarrend aan, de auteur lijkt met zijn vader te sollen. Ook voor den stijl is het boek niet heelemaal geslaagd: Gilliams en Roelants werden te slaafs nagevolgd. En tenslotte, wanneer zullen onze romanciers hun taal toch verzorgen; gallicismen en fouten vermijden als deze: 'eenmaal dat het.... komt', 9 - 'studiekamer' (voor studeerkamer), 35 - 'telkens ik...', 17, 267 - 'gelukken' (voor slagen), 70, 284 - 'onbegrijpbaar' (voor onbegrijpelijk), 285 - enz.?
Deze eersteling getuigt van een meer dan gewoon talent, van ernst en werkkracht; volkomen geslaagd en van blijvende waarde kunnen wij hem niet noemen. Voor gevormde lezers.
Em. Janssen
Cyriel VERSCHAEVE, Schoonheid en Christendom, I Beschouwingen, II Heiligengestalte, III Kanselreden. - Zeemeeuw, Brugge, 1938, 89, 151, 60 blz., Fr. 18, 20, 12.
Precies past de titel op deze drie bundeltjes. Van één grondgedachte gaat alles uit: voor Verschaeve is het christendom schoon gelijk de bloem schoon is:
'al dat gij doet is blomme zijn' (Gezelle, cfr. I, 67).
Duidelijk geeft het eerste opstel Het mysterie (I, 7-21) die ééne grondgedachte aan. Wij menschen, die staan op het kruispunt van de onstoffelijke met de stoffelijke wereld, - voor wie het eigen leven grenzeloos is en peilloos diep, - die het heelal overstelpt zien van Gods barmhartigheid: wij moeten het mysterie aandurven met een deemoedig geloovenden geest en een berustend werkzame hoop; zoo treden wij geleidelijk in het geheel bevredigend genot der eindelooze liefde.
Duidelijk vinden we die ééne grondgedachte ook in de drie kanselreden De kruisboom (III, 7-42) uitgewerkt. Ieder mensch is een kruis: een samenstel van hoofd en hart, droom en daad, zaligend verlangen en smartelijke ervaring. - Ieder mensch worde een kruis: een drager van Gods juk. - Voor eeuwig blijve de verloste mensch een kruis: als hij ter glorie heeft opgevoerd het zwaarste lijden en het innigst beminnen.
Zonder moeite begrijpen we, in het licht van die ééne grondgedachte, De poëzie der psalmen en De schoonheid van het Evangelie (I, 23-89): in de psalmen zingt Israël de vereeniging met den Beminde van Wien het gescheiden leeft (cfr. 61-64); in het Evangelie treedt de Bruidegom ons tegemoet (cfr. 89). In dit licht volgen we de heilige minnaars: den denker Thomas van Aquino die met moeite zijn helderheid kon prijsgeven om zich te laten meevoeren door den poëtischen liefde-stroom (cfr. II, 43); - den dichter Johannes a Cruce die zich te midden van den nacht plaatste, verzwinden wilde in Gods mysterie (cfr. 80-81); - den zanger Franciscus van Assisi die in het avontuur van de liefde alles te vernieuwen wist; - den ziener Augustinus, den zanger van een blijvend lied, omdat hij de eeuwigheid peilde (cfr. 149-150).
Beter dan door deze beknopte samenvatting van het voornaamste, konden wij den rijkdom van de bundeltjes niet laten vermoeden... Kent Verschaeve de profane schoonheid dan niet, zal men vragen. Daarop geven zijn rijke belezenheid en veelvuldige bewondering, in ieder opstel merkbaar, afdoend antwoord; en het recht om de diepste schoonheid telkens met het religieuze te verbinden, zal geen ernstig aestheet hem betwisten.
Eerlijkheidshalve moeten wij er bijvoegen, dat de begrippen wat los en vaag blijven, de stijl nogal grootsprakerig en rhetorisch aandoet; dat het mysterie en de schoonheid bij Verschave te veel aan een wervelwind en zeestorm doen denken, te weinig aan een warm koesterende, innig voedende stilte. Verschaeve is en blijft 'Zeemeeuwe': dat heeft ook zijn nadeel. Wie echter, om zulke redenen, deze werken zou voorbijgaan, ging misschien het allerbeste voorbij dat onze auteurs, in dezen tijd, hem kunnen aanbieden.
Em. Janssen
| |
| |
Anne DE VRIES, Hilde. - Callenbach, Nijkerk, Standaard-boekhandel, Antwerpen, 1939, 287 blz., f. 2,90.
Voor den auteur van Bartje was de tweede roman een waagstuk; met Hilde levert Anne de Vries het bewijs dat zijn eersteling méér beteekende dan een toevallig slagen en een vernuftig opgedreven succes. Hij verhaalt hier van Hilde Moes die, na een bewogen verkeering met den boerenzoon Wubbe Hidding, eindelijk trouwt met den strooper Mans Lubbers en met hem gelukkig wordt.
Met zijn voorganger heeft de nieuwe Drentsche boerenroman niets gemeens, en toch gelijkt hij er zeer goed op. Evenals het kind Bartje, is het huwbare meisje Hilde van binnen uit gezien: een fiere jonge vrouw; een veelvuldige begaafdheid die haar boven haar streekgenooten stelt; een eenvoudig hart dat in vrome goedheid zijn geluk vindt! Evenals Bartje's groei, grijpt Hilde's vrouw-worden plaats in de breede en toch teere poëzie van de Drentsche heide, zoodat zelfs de schrijnendste schamelheid met schoonheid omgeven staat. Evenals het eerste verhaal, behelst het tweede veel beproeving en strijd, die eindigen in een weemoedig geluk onder zuiveren hemel.
En dubbel onderscheid merken wij op:
Bartje is jonger, spontaner, meer gulpend en springlevend; in Hilde komt meer bezonnenheid door, die de milde tegemoetkoming en het begrijpend bewonderen toch in niets heeft gestremd. Bartje is meer sprankelend; Hilde meer moeizaam doorwrocht. Bartje heeft flonkeringen en schaduwen naast elkaar, Hilde een meer egalen glans; maar beide stralen van poëzie.
Hilde is gecomponeerd, terwijl Bartje een reeks bleef van breede tafereelen. Alles gaat hier om het huwelijk: hoe het op de meest verbazende wijze tot stand komt; hoe het dan, na fatale beproeving, beide echtelingen heelemaal gelukkig maakt. Na een eerste hoofdstuk dat, als symbolisch, het geheele verloop voorafbeeldt, wordt het opzet, zelf een vondst, totaal evenwichtig uitgewerkt: met een folkloristischen inslag die van een nogal aanzienlijke voorstudie getuigt; met een benijdenswaardig artistiek zelfbezit, dat even zuiver de natuurstemmingen laat aanvoelen als scherp de gestalten omlijnt en flitsend de conflicten doet plaats grijpen.
Hilde zal het succes van Bartje wel niet kennen: zoo iets gebeurt maar ééns. Daarbij doet het jeugdig-spontane van Bartje bij de menigte wellicht sympathieker aan dan het evenwichtig-rustige van Hilde. Persoonlijk weten wij echter niet, welk boek van de twee wij zouden verkiezen.
De roman is gezond en goed. Om het onderwerp zelf, blijve hij volwassenen voorbehouden. Zuidnederlandsche lezers dienen ook voor oogen te houden, dat de religieuze toestanden specifiek protestantsch zijn.
Em. Janssen
André DEMEDTS, Voorbijgang. - Die Poorte, Oude God-Antwerpen, 1939 203 blz.
Met recht draagt dit boek zijn titel: zes van zijn elf korte novellen verhalen den 'voorbijgang' van een zwerver; op één uitzondering na, gaan de hoofdpersonages van de vijf andere, zwervers naar de ziel, als onrustigen voorbij. Voorbijgang sluit dus aan bij Het leven drijft en bij Afrekening; duidelijk werpt het thema, eenvormig in de verscheidenheid van de verhalen, een licht op de psychologie van den auteur.
Welk licht? de naam 'zwervers' is, voor de personages van Demedts, niet heelemaal juist; het zijn half-zwervers, evenzeer gehecht aan land en volk, aan dorp en boerderij, als weinig geschikt voor het besloten leven in kleinen kring. De avonturen vormen hun ongeluk; de drang naar andere horizonnen jaagt hen toch de baan op. Droomers van een bovenmatige mildheid, staan zij nochtans machteloos tegenover hun niet begrijpende medemenschen... Zoo iets moet ook in den auteur aanwezig zijn: een letterkundige die boer was, en die zich beklemd voelde in den kring waarmede hij zich één wist.
Het tweeslachtige verkleint Demedts' productie. Een volksschrijver als Vermeulen, is hij niet; evenmin een landelijk auteur als Streuvels, of een folkloristisch verteller als Timmermans en Claes: daarvoor heeft hij te veel aan de moderne problemen geproefd, waartoe hij toch weer de cultuur niet bezit. Halverwege staat hij tusschen het landelijke en het cultureele; op het stramien van landelijke vertellingen weeft hij motieven uit boeken: een halfzwerver dus tusschen erfelijke levensstuwing en livreske verruiming!
Bewijzen? Ook R. Verbeeck heeft bemerkt hoe de figuren uit Demedts' werk, voor hemzelf niet het minst, vreemden blijven; het geheimzinnig-breede leven geeft er echter de verklaring niet van (cfr. blz. 6), want omheen deze gestalten hangt slechts doffe mist. - Laat ons echter, uit taal en stijl, het tastbare bewijs halen van een onvoldragen cultuur. Op en bewuste en fiere cultureele verfijning wijzen toch de talrijke belgicismen en slordige wendingen niet ('dat het algauw met mij zal opgeschept zijn', 46 - 'zij hadden schoon te praten', 135 - 'hij begreep niet wel genoeg geweest te zijn voor dien hoogen post', 99 - 'in de pers werden de voetstappen ver- | |
| |
haald...', 100)! Nog minder de vrij grove rhetorica, die schoonheid en penetratie zou moeten vervangen ('ik ben moe van mezelf aan stukken te snijden', 15 - 'wanneer men eens heeft liefgehad, is er iets kapot in ons', 124)!
Zonder veel moeite kunnen we dezen bundel waardeeren (Die Poorte heeft met de uitgave goed werk verricht); nog meer den auteur. Met een lichte variante schrijven we echter het oordeel over dat we verleden jaar over hem streken (Streven, V, 695): 'De oprechte en edele mensch en geloovige lijkt ons, in Demedts, door den voortvarenden literator (met een wat haastig samengeraapt bagage van moderne literatuur), bedreigd en gedeeltelijk verlamd'; en we besluiten nog eens met den raad die van hemzelf komt: 'eenvoud en eerlijkheid'.
Em. Janssen
Prof. Dr. Frans DAELS, Uit Vlaanderens kultuurstrijd. - De Sikkel, Antwerpen, 1939, 155 blz.
Meer dan twee jaar geleden, bespraken we, in dit tijdschrift (Streven IV, 104), de thans uitverkochte brochure Vlaanderen in 1936; met genoegen treffen we, in dit nieuwe boek, drie voordrachten aan van de vier die aldaar waren gebundeld.
Met dezelfde bedoeling als toen de brochure, wordt nu het boek uitgegeven: een verzameling van 11 toespraken, die dateeren van 1935 tot 1939. Naast Pater Callewaert, vinden we ook Lodewijk Dosfel en Dr. Eugeen Van Oye, gehuldigd: hoe nauw voelt de spreker zich, naar de ziel, verwant met deze onbaatzuchtige idealisten die, terwijl ze voor hun volk vervolging leden, zedelijk steeds hoogar uitgroeiden boven hun zoo kleine belagers! - Ook de oudstrijder komt aan het woord: in en toespraak tot V.O.S.'sen (1936) en in de bekende toespraak namens het Bedevaartcomité (1937). Nooit vergeet Prof. Daels den wereldoorlog; deze toch heeft van hem den niets ontzienden, harden strijder gemaakt voor zijn volk in nood, en tegenover de toen gevallen wapenbroeders kent hij zijn schuld: met hand en tand zal hij het duur bevochten recht verdedigen, tot het triomfeert! - Maar het liefst lezen we de laatste vier redevoeringen: over de Vlaamsche Academiën en over het universitaire onderwijs in Vlaanderen. Zij behelzen het actueel-constructieve gedeelte van Daels' nationaal- en volksch programma: door een even doelmatige aanpassing van de universiteit bij de Vlaamsche noodwendigheden als bij de eischen der wetenschap, door zelfstandige Vlaamsche Academiën, door fiere werkkracht en bezonnen-veroverend idealisme verheffen de Vlaamsche intellectueelen hun volk tot een hooge, breede, weelderig levende eigen cultuur.
De verzorgde voornaamheid van ieder van deze voordrachten, het onverbiddelijke idealisme van den spreker, samen met zijn verleden en bijzondere ervaring, het verpletterende materiaal van feiten en bijzonderheden: alles maakt van dit boek het meest verscheiden, het meest bezielende document van Vlaanderens actueelen cultuurstrijd. De nogal schampere toon van Prof. Daels moge sommigen minder bevallen; laten wij toch, ten overstaan van zijn feiten, en beschouwingen, naar waarheid handelen, voigens recht en geweten!
Em. Janssen
A. DEN DOOLAARD, Door het land der leemen torens. Met illustraties van Gerard Huysser en leica-opnamen van den schrijver. - Het Spectrum, Utrecht, Standaard-boekhandel, Antwerpen, 1939, 125 blz., Fr. 22.
Zoek in dit boekje niets dan reisindrukken uit Marokko, reisindrukken dan zooals alleen Den Doolaard er thans schrijft. Over Noordelijk Afrika bezitten we uitstekende reportages: die van Van der Hallen, Kuyle, Den Doolaard. Noem Van der Hallen den meest droomerige van de drie: zijn breed wiegend proza wordt soms incantatie van het bedwelmende woestijnland. Noem Kuyle den scherpsten opmerker, den cineast met het sober-concrete proza. Den Doolaard is dan de meest ontstuimige: hals over kop duikt hij onder in dat nieuw-vreemde leven van menschen en natuur; onmiddellijk ondergaat hij het aan levenden lijve, zijn opstellen brengen dat physisch beleven op ons over.
Een reisbeschrijving is, voor Van der Hallen, het nazingen van een zich verzadigend hunkeren naar verten; voor Kuyle, een verbazende rijkdom van scherp omlijnde en schel gekleurde beelden; - voor Den Doolaard is zij een brok epiek, omdat de reiziger zich als een held in het onbekende heeft gestort.
Niet zuiver als een held; ook wat als een waaghals. Als een sympathieke en gulle waaghals dan toch weer, die ons, zonder gevaar, in de sfeer brengt van zijn op ontdekking beluste waaghalzerij.
Beter kunnen we dit werkje, meenen we, noch karakteriseeren, noch aanbevelen,
Em. Janssen
| |
| |
Hendrik CONSCIENCE, De Loteling, Blinde Rosa, Rikke-tikke-tak. Naar de eerste uitgaven, met houtsneden van Nelly Degouy. - De Sikkel, Antwerpen, 1939, 133, 52, 93 blz., Fr. 18, 12, 18 (de drie boeken samen afgeleverd in een doos: Fr. 48).
'De bedoeling van dezen herdruk is', lezen wij in het prospectus, 'Conscience opnieuw te doen lezen ook door den ontwikkelden volwassene.' Wij hebben het met deze landelijke vertellingen beproefd: het valt heelemaal mee.
In 1849 had Conscience drie maanden te Schilde doorgebracht en verkenningstochten ondernomen in den omtrek. Uit Antwerpen gevlucht, evenzeer voor politieke belagers als voor cholera, herleefde hij door het contact met de Kempen en haar bewoners: als bloemen sprongen de dorpsverhalen open, het meest frissche en poëtische gedeelte van zijn arbeid.
De drie welke ons hier worden aangeboden, blijven bekoorlijk. De romantisch-gevoelerige overdrijving zou thans hinderen, ware zij niet onverbreekbaar verbonden met de idyllische poëzie en de idealiseerende bewondering: het onvervreemdbare aroom van deze novellen. Alleen over de gebrekkige taal stappen we moeilijk heen; we vragen ons af, of het de moeite niet zou loonen de voornaamste werken van Conscience delikaat te verbeteren. Alles zou dienen bewaard te worden, behalve de grove fouten.
Doch ook aan deze uitgave wenschen wij, bij intellectueelen en bij eenvoudigen, het gunstig onthaal toe dat zij stellig verdient.
Em. Janssen
Maurice BARING, Blanche Clifford's leven. Oorspronkelijke titel: Cat's Cradle. Nederlandsche bewerking van J. JANSSEN. Met een voorwoord van D. DE PAUW O.P. - Pax, 's Gravenhage, Vlaamsche Boekencentrale, Antwerpen, 374 blz., Fr. 35.
Maurice BARING, Daphné Adeane. Nederlandsche bewerking van J.P. Antonissen. - Pax, 's Gravenhage, Vlaamsche Boekcentrale, Antwerpen, 366 blz., Fr. 35.
Met een zeer groot genoemen namen we deze twee boeken ter hand: Maurice Baring wordt dus, ook voor het Nederlandsch lezende publiek, toegankelijk gesteld. Deze Engelsche aristocraat, evenzeer belezen als bereisd, diplomaat en humanist, die de personages van zijn romans van land tot land voert, van hoofdstad tot hoofdstad; die hen in de meest beschaafde kringen laat evolueeren (verbazend helderziend plaatst hij dan verheffing en verleiding naast elkander); deze artist en wijze, de penetreerende idealist in een kring van realiteit, lijkt ons een van de 'Europeesche romanschrijvers' wiens invloed bij ons het meest saneerend kan inwerken.
Twee zaken vooral kunnen we van hem leeren: cultuur en oprechtheid. Onder cultuur verstaan we een uitgebreide kennis die, verre van in pralerige veelweterij te ontaarden, een onvervreemdbaar deel is geworden van den verfijnden en meer edelen mensch. Meer begrijpend staat hij tegenover de meest raadselachtige phenomenen; en dat begrijpen is een zeer delicaat, een totaal onbaatzuchtig inleven er van, - tot hij, zonder geweld, hun diepste wezen heeft blootgelegd. Bij zulke cultuur past dan de oprechtheid: in zelfvergeten aanvaardt de auteur elke werkelijkheid, elk mysterie waar zijn gedachten, haar peilend, op uitkomen, - tot eindelijk het geheim levend wordt in voedenden glans.
Van niets blijft Baring dus verder verwijderd dan van een abstracte thesis; bijna altijd nochtans komt hij tot een totaalindruk, dieper, rijker, inniger overtuigend dan een oratorisch of didactisch opzet. Steeds leert het leven zelf nog het meest! Het bijzonder domein van den auteur is de persoonlijkheid: haar inwendige, altijd verbazende vrijheid, verbonden met haar uitwendige straling, affiniteit en lotgevallen. Vereenigd maken beide bestanddeelen één lotsbestemming uit, die, ook na den dood, nog kan voortduren.
Respectievelijk stellen beide hier besproken romans de lotsbestemming voor van Blanche Clifford, - en het doorwerken, na haar dood, van Daphné Adeane's persoonlijkheid. Tegen haar wil in, ziet Blanche Clifford altijd opnieuw menschen op haar verliefd worden, zonder zelf in de liefde het geluk te smaken. Van Protestante wordt zij Katholiek; langzaam leeft zij haar geloof dieper in; zij sterft in de dankbare aanvaarding van haar levenslange onvoldaanheid. - Wanneer het boek Daphné Adeane aanvangt, is de vrouw van dien naam al een jaar dood. Nu drukt haar posthume invloed, niet het minst haar geloof, zoo intens op Fanny Weston en op Francis Green, - terwijl de posthume invloed van een andere katholieke vrouw, Hyacinth Wake, op Fanny's gemaal, Michaël Choice, heeft ingewerkt -: dat man en vrouw, hoewel zij elkander nooit beminden en de oorlog hen voorgoed scheen te hebben gescheiden, in de zelfverloochenende aanvaarding van elkander, een nieuw en laat geluk zien opengaan.
Deze twee boeken zijn voor volwassenen; dan nog vergen zij, bij den lezer, een zekere verstandelijke en artistieke ontwikkeling, een moreele openheid
| |
| |
en oprechtheid. Even moeten wij het betreuren, dat de vertalers niet heelemaal op de hoogte waren van hun taak (de gewijzigde titel laat het reeds vermoeden). De vloeiende natuurlijkheid en de veelzijdige schittering van het Engelsch proza, hebben zij, tegelijk te angstvallig (woordelijke omzetting) en te breed (citaten niet overgedrukt), in hun overladen en eenvormigen stijl niet getroffen. Slordige schrijfwijze, woordkeuze en uitdrukkingen als: 'de abt Fromentin' (l'abbé, Bl. Cl. 64 en elders) - 'Blanche besloot zoo aardig mogelijk tegen Blanche te zijn' (Bl. Cl. 198) - 'abrubt' (D.A. 10) - 'een tweed costuum' (D.A. 18) stemmen ons weemoedig; - evenals volgende zin, een voorbeeld uit vele: '... en zij had oogenblikken, dat zij een gevoel had, alsof zij nooit gescheiden waren geweest...' (Bl. Cl. 216). Hoe jammer dus dat die twee fijnzinnige werken met betrekkelijk weinig métier en kunstzin werden vertaald!
Em. Janssen
Reimond PHILIPS, Lörinc Ferenc. Een oratorium uit Hongarije. - Davidsfonds, Leuven, 1939, 136 blz., Fr. 15.
Een diepgaande psychologische studie zal men in dit boekje niet vinden, en het zal ook de bedoeling van den schrijver niet geweest zijn die erin te leggen. - Het verhaal heeft als achtergrond het wedervaren van een Hongaarsche familie die, haar oude vaderland getrouw, omwille van de Roemenen zich gedwongen ziet naar België uit te wijken. Daarin komt als hoofdpersonage de sympathieke jonge Ferenc; nobel en recht voor de vuist, maar fijngevoelig idealist voert hij, ver van zijn vaderland, maar gesteund door zijn meesters en zijn medeballingen, z'n innerlijken en uterlijken strijd. Voor de geheele Hongaarsche kolonie is het een eer, wanneer Ferenc hun na vele jaren zijn priesterzegen geven mag. Gezonde strekking, flinke taal, vlot en boeiend: een boekje dat we graag aanbevelen.
J. Libbrecht
Istvan REGOCZI, Als Vlaanderen terugroept!... - Davidsfonds, Leuven, 1939, 156 blz., Fr. 15.
Dit boekje vertelt de reis van een Hongaar die als jongen in Vlaanderen vertoeft heeft en nu 'als Vlaanderen terugroept' de lange reis Budapest-Poperinge te voet onderneemt. Met belangstellende bewondering lezen we zijn wedervaren en moed. Het geheel schijnt nogal romantisch gedacht en geschreven, wat, in de dialogen tenminste, vrij onaangenaam aandoet. Overigens blijft het van het begin tot het einde boeiend. Ook de taal is niet kwaad, maar... 'samenhoekeren' (blz. 75) bestaat niet, en een 'hartelijk gesprek' dat 'zielig' is (blz. 73), dat kan niet.
Aanbevolen, maar vóór alles leze men het voorwoord.
J. Libbrecht
Jozef SIMONS, Nederduitsche vertellingen, tweede reeks. - J. Van Mierlo-Proost, Turnhout, 1939, 225 blz., Fr. 18.
Over de eerste reeks van deze verhalen werd veel goeds gezegd, de tweede reeks verdient evenveel lof. Een novelle 'De kleine Koning', van J.H. Zehrs, beslaat de helft van het boek, de rest vormt een verzameling van korte verhalen van denzelfden auteur e.a. Teere fantasie en knappe observatie kenmerken het werk van J.H. Fehrs, spontane humor dat van de anderen. Keurig verteld, keurig vertaald. Uiterst geschikt voor volksbibliotheken.
J.T.
Frans HUGAERTS, Declamatorium voor jonge arbeiders. Tweede, herziene druk. - Algemeen secretariaat van de Katholieke Arbeidersjeugd, Brussel, 1939, 268 blz., Fr. 12.
In alle opzichten is deze tweede uitgave een vooruitgang op de eerste: een rijker keuze van bruikbaarder en toch verdienstelijker stukken, voor den tekst zorgvuldiger verantwoord; een overzichtelijke indeeling; een allernuttigste bijlage die heet: 'Practische wenken over beschaafde uitspraak en dictie'! Niet vergeefs heeft de ervaring veel geleerd.
Aesthietisch beschouwd, kan het werk nog beter worden. Te duidelijk heeft de samensteller slechts gearbeid met toevallig voorhanden liggende bloemlezingen en boeken, of met enkele andere die hij niet kón voorbijgaan; te aanzienlijk is nog het getal der minderwaardige stukken (vooral in IV, V, VII), en te gering het aandeel van de speelsche fantasie; te uitsluitend is de bundel ook lyrisch (of propageerend rhetorisch) samengesteld, bijna zonder epische of dramatische bestanddeelen.
Aan dat alles zal het noodzakelijke compromis tusschen den aestheet en den propagandist wel schuld hebben. Intusschen voldoet het Declamatorium, zooals het is, uitstekend aan een ware behoefte. Geef aan Hugaerts nog enkele jaren van ervaring, lectuur, verfijning: geleidelijk bereikt hij het allerbeste.
Em. Janssen
| |
| |
Dr. C. GODELAINE, Het Vlaamsche Volkstooneel. - Davidsfonds, Leuven, 1939, 105 blz., Fr. 20.
De tijd was gekomen, meende Dr. Godelaine, om de geschiedenis van het Vlaamsche Volkstooneel 'objectief te schrijven' (blz. 5). Wij zijn het met hem eens; en wij betreuren het heelemaal niet, dat die 'objectiviteit' bij hem het enthousiasme geenszins uitsloot, noch zelfs hier en daar een vrij duidelijke beginselverklaring.
De voorgestelde geschiedenis gaat van 1917 tot 1937; met recht wordt de groep Bruggen als de uitlooper, eenigszins als de voortzetting, beschouwd van het verdwenen Vlaamsche Volkstooneel. Eere wien eere toekomt: even delicaat als geestdriftig weet de auteur zoowel Dr. De Gruyter als J. de Meester op het voetstuk te plaatsen, zoowel Wies Moens als Jan Boon, zoowel Staf Bruggen en Renaat Verheyen als Anton Van de Velde en Paul De Mont; - terwijl het concomiteerende pogen en bereiken van P. Thuysbaert, M. van Vlaanderen en H. Van Overbeke niet in minste geïgnoreerd blijven. Evenmin de invloed op het adgeheele tooneel, in Vlaanderen en in den vreemde!
Een brok bezielende epiek, geen andere naam past bij de geschiedenis van het Vlaamsche Volkstooneel. Bezielend zooals het moest, heeft Dr. Godelaine haar verteld; niet minder bezielend, afgezien van het zeer waardeerbare zakelijk-voorgestelde, heeft Jan Boon haar ingeleid.
Em. Janssen
Jacques VAN EIJK, Lied van het land. - Pax, 's Gravenhage, Vlaamsche Boekcentrale, Antwerpen, 198 blz., Fr. 26.
Eigenlijk bevat dit boek een roman van 140 blz. en een novelle van 50 blz. De novelle heet Een lach... een traan.
Eén woord karakteriseert dit debuut: het is een belofte. Een vrij merkwaardige belofte, zoo men wil; niets méér echter. De auteur fingeert het verhaal van een Noordhollandschen boerenzoon, die in de stad een vrouw en een tehuis heeft gevonden; bij wijze van contrast stelt hij zich de psychologie en het levensverloop van zijn ouders nog goed voor. Er is contact met het onderwerp, er is zelfs stemming; doch daarnaast ook veel geleuter. De auteur trof zijn eigen toon nog niet; waar hij fantastisch wilde schrijven of bedenkingen maakte, werd zijn smaak erg onzeker en zijn gedachten erger dan banaal.
Ziehier, ter illustratie, een paar stijlbloempjes: 'een pracht van een waakhond, mooi als een vrouwenlichaam' (blz. 25) - 'Als treurwilgtakken zwegen de boerinnen, gebogen over kolenboer Jan' (blz. 171). - Op blz. 33 vinden we, in zes regels tekst, vijfmaal 'moet(en) worden'. - Wie veel houdt van pseudo-diepzinnigheid, leze op blz. 64 wat de auteur vertelt over zijn eigen geboorte en zijn ik, - of op blz. 89 wat hij weet over Isaias en Jeremias, - of op blz. 162-163 de eerste kennismaking van Pierre Poot met de hemelbewoners. Daaruit schrijven we één zinnetje over: 'op zulke momenten moet je hem niet au sérieux nemen' (blz. 163).
Daarmee zijn wij gewaarschuwd. Neen, méér, dan een belofte kunnen we het boek niet noemen.
Em. Janssen
Ines WIDMANN, Tragedie van volk en vrouw. Geautoriseerde vertaling van 'Die Schwabenmargret', door Jacques VAN EIJK. - Pax, 's Gravenhage, Vlaamsche Boekcentrale, Antwerpen, 249 blz., Fr. 29.
Dit boek is tegelijk een nationale roman en een familieroman. De lotgevallen van een paar huisgezinnen in het Rozendal zijn er vervlochten met de geschiedenis van het Duitsche volk in Karinthië, tijdens en na den wereldoorlog. Al valt het verhaal nogal schematisch uit, tegelijk nogal chaotisch: het vermag nochtans, gedragen door een sterke nationale romantiek, ons waarlijk te boeien en te begeesteren. Wij zouden zelfs van een katholieke inspiratie gewagen, indien een paar keeren de katholieke zedenleer niet zoo onbesuisd overboord gegooid werd. Op blz. 136 b.v. zegt een Sloweensch priester aan een Sloweensche vrouw die pas drie zonen in den oorlog verloor, volgende even harde als dwaze woorden: 'Maar toch, heb je verkeerd gedaan, omdat je een Duitscher naar het altaar gevolgd bent en toegelaten hebt, dat hij zijn invloed op de kinderen liet gelden. Misschien is het daarom dat God je zonen tot zich riep. Want ondoorgrondelijk zijn zijn wegen'.
De vertaler had zijn arbeid beter moeten verzorgen. De eigennamen schrijft hij nogal willekeurig, en volgend slordig zinnetje laat ons de reden vinden waarom de vertaling mat aandoet: 'Want zelfs de blaasinstrumenten waren tot zwijgen gekomen toen hij gekomen was' (blz. 59). Daarbij is het getal der zetfouten wat groot.
Em. Janssen
| |
| |
Werner KORTWIC, Friezennood. Geautoriseerde vertaling van J. TRUYTS. - De Garve, Lier, 68 blz.
Werner Kortwich schreef, in een krachtige taal waarschijnlijk, een sobere, stoere epische novelle; J. Truyts vertaalde haar in een zwaar en onzuiver Nederlandsch. Het is dus jammer dat zulk een heerlijk werk niet beter tot zijn recht komt; jammer vinden wij ook den tekst van Wiens Moens op de manchette van het boekje: '... de trefzekerheid herinnert, het is niets te veel gezegd, aan een Homeros, aan een Dante...' Kan men cordater alle proportie overboord gooien? Voor volwassen lezers.
Em. Janssen
Piet SCHEPENS, Knut Hamsun. - 'Inter', St Amandsberg, 1938, 41 blz.
Met een verbazende werkkracht heeft Piet Schepens zich de Zweedsche, de Finsche, de Noorsche literatuur eigen gemaakt; en, te oordeelen naar het steeds groeiend getal van zijn werken, denkt hij voorloopig niet aan rusten.
Het beknopte overzicht van het leven en werken van den grooten Noor is, zooals het ons hier wordt aangeboden, het lezen overwaard. Dank zij de rijke informatie vooral; want wij hadden dit vlot geschreven en zorgvuldig verantwoorde relaas wel graag met een peilende studie aangevuld gezien. Of bedoelt de auteur dit werkje slechts als een aanloop?
Em. Janssen
Adriaan POIRTERS, S.J., Den Spieghel van Philagie. Heruitgaaf van den III Druk, Antwerpen, 1674, van Inleiding en aanteekeningen voorzien door Prof. J. SALSMANS S.J., werkend lid der Kon. Vlaamsche Academie. - Salmans-fonds, Nr. 4, De Vlaamsche Drukkerij, Leuven, 1937, 287 blz., Fr. 25.
Het is een verheugend feit dat, dank zij het onvermoeid ijveren van Prof. Rombauts en van Pater Salsmans, de aandacht weer getrokken wordt op den ascetischen volksschrijver van de XVIIe eeuw, op den Roomschen Cats, Pater Poirters. Want aan onze tijdgenooten kan de oude guit nog heel wat vroomheid-in-levenslust leeren; voor de priesters en voordrachtgevers zet hij een aanzienlijk arsenaal van anecdoten en pittige zegswijzen open; wie eenig belang stelt in onze cultuurgeschiedenis, mag dit even levendige als suggestieve document van den tijd en geest der Contra-Reformatie in geen geval voorbijgaan.
Na 'Het Masker' (reeds heruitgegeven) en 'Het Duifken', is 'Den Spieghel' het verdienstelijkste van Poirters' werken. Minder hekelend dan 'Het Masker', minder mediteerend dan 'Het Duifken', bevat het meer ascetische wenken. In vers en proza, met voorbeelden en emblemata, om de beurt teer-bewogen en leuk-spottend, leert de schrijver aan de God-minnende ziel hoe zij, van den morgen tot den avond, haar dag dient door te brengen al haar plichten te vervullen. Als geheel minder gedragen dan 'Het Masker' en 'Het Duifken', bevat 'De Spieghel' misschien de mooiste fragmenten. Zoo de bekende definitie-met-ontwikkeling van het kruisken: 'een recht houtjen en een dweirs houtjen' (blz. 142-143); zoo ook het verhaal van Quidam (blz. 190-193).
Pater Salsmans heeft zich, voor de inleiding en aanteekeningen, bij het strikt noodzakelijke bepaald. Zijn jarenlange vertrouwdheid met het onderwerp is de onvervangbare garantie van zijn arbeid; persoonlijk hadden wij echter graag het critisch apparaat meer uitgebreid gezien.
Em. Janssen
Ludwig TUGEL, Peerdemuziek. Vertaling: J. BARENDS. - De Amstersche Keurkamer, Amsterdam, 1938, 412 bl., ing. fl. 2,90; geb. fl. 3,50.
Een vrij phantastisch verhaal van liefde en droom met als dieperen ondergrond de verheerlijking van de blijvende helden-mentaliteit van den Duitschen frontsoldaat na den oorlog.
Het valst niet te ontkennen, dat het boek met zin voor humor geschreven is. Dat is zijn eigenlijke verdienste samen met de droomstemming, die als spheer van heel het verhaal goed gelukt is.
Men meene niet dat het 'heldhaftige' de lezing er van ongenietbaar zou maken. Dit heldhaftige is in zijn symbolische figuur, de hoofdfiguur nog wel van het boek, die echter nooit zelf ten tooneele verschijnt, juist zoo onwerkelijk gebleven dat men het glimlachend aanvaardt ter wille van de rest.
Wie enkele uurtjes te verdroomen heeft en daarom de phantasie eens luchtigjes den scepter wil in handen geven over den nuchteren werkelijkheidszin, kan die hier best zoek brengen.
Geen voorbehoud.
Jos. Van Laer
| |
| |
L. RAEYMAEKERS, pr., Toms Vuurproef. Verluchtingen door J. Cuyvers, pr., - Davidsfonds, 1939, 96 blz., Fr. 11.
Tom, zoon van een verongelukten zeeman, droomt in een enge studiezaal van de wijde wereld. Aan dien droom voldoet Kapitein Luck, zijn oom, die hem uitnoodigt tot een zeereis. Een slangenbezweerder, ontplofbare stoffen, S.O.S.-berichten en... al wat de kleine detectieve meemaakt mag men zoo maar niet in één adem vertellen.
De auteur schrijft goed en vertelt spannend. Zonder veel psychologie, bezorgde hij ons nochtans een mooien avonturenroman voor jongens.
W.T.
Hans FALLADA, Der Eiserne Gustav. - Rawohlt Verlag, Berlijn, 738 blz., ing. Rm. 6.50; geb. Rm. 7.50.
Dit lijvige boek van meer dan 700 blz., verhaalt het leven van een Berlijnschen huurkoetsier voor, onder en na den wereldoorlog.
De hoofdpersoon draagt zijn naam mee uit zijn wachtmeesterstijd heel het leven door. Geslagen in zijn kinderen, in zijn geld en goed, in zijn ideaal van Duitschen staat, worstelt de man zich ongebroken door alles heen. Van ijzer, dat blijkt hij werkelijk te zijn. Ontegensprekelijk is hij groot door de oerkracht van zijn wezen, meesterlijk geteekend door den schrijver. Die oerkracht heeft echter te veel van de specifiek Pruisische Feldwebeldeugden, dan dat de figuur een held wordt zonder meer.
'Roman und Dokument' noemt de Duitsche aankondiging het boek.
Een roman is het voorzeker, en van formaat, naar omvang evengoed als naar gehalte. Hans Fallada was waarachtig niet aan zijn eersteling toe om nog te moeten leeren hoe een zeer breedvoerig gebeuren moet gebouwd worden tot eenheid.
'Dokument' is het daarenboven ook, omdat weergaloos sterk en zuiver rond de hoofdfiguur van den koetsier een heel tijdvak tot levende, worstelende werkelijkheid wordt opgeroepen.
Niet te verwonderen dan dat de Duitsche aankondiging er het epos in wenscht te zien van 'de onverwoestbare levenskracht van gansch een volk.'
Het menschelijke van die levenskracht ligt intusschen veel roerender uitgedrukt in de vele andere figuren van het boek dan wel in den 'eisernen Gustav' zelf, al heeft die dan ontegensprekelijk het monopool van den klinkenden naam.
Jos. Van Laer
Hans FALLADA, Geschichten aus der Murkelei. - Rowohlt Verlag, Berlijn, 188 blz., 4.80 Rm.
Naast zijn groote romans, die even zooveel brokstukken van schrijnende levenswerkelijkheid zijn, houdt Fallada er van zich op tijd en stond te verpoozen in de sfeer van droom en sprookje.
Deze 'Geschichten' zijn kinderverhalen, volgens het woord van den schrijver zelf uit het gebruik gegroeid, omdat hij ze eerst mondelings vertelde aan zijn eigen kinderen.
Samen met de zeer kleurige teekeningen - misschien een ietsje gewild geestig hier en daar! - is de speelsche phantasie van het verhaal telkens zoo levendig dat het heele boek evengoed genoten zal worden door groote als kleine lezers.
Jos. Van Laer
Gerard KNUVELDER, Inleiding tot de Nederlandse letterkunde. Eerste deel A, Geschiedenis tot 1770. - Malmberg, 's Hertogenbosch, 1938, 89 blz., fl. 0.90.
Gerard KNUVELDER, Inleiding tot de Nederlandse letterkunde. Eerste deel B, Bloemlezing. - Malmberg, 's Hertogenbosch, 1938, 332 blz., fl. 2.90 en 3.40.
In het 'Voorwoord' van zijn Eerste deel A, stelt de auteur ons de beginselen voor, naar dewelke hij, voor de middelbare scholen, zijn boeken componeerde. Ziehier de voornaamste:
De literatuurgeschiedenis en de bloemlezing die men gebruikt, moeten 'gesproten' zijn 'uit eenzelfde geest en opvatting'.
Hoofdzaak is: de teksten; een beperkt getal teksten, doch waarmede het voor den leeraar mogelijk wordt bij de leerlingen 'het beeld van belangrijke letterkundige producten voor den geest (te) roepen'. Deze teksten moeten vormend inwerken (niet vooreerst vluchtig prikkelend, verblindend of bekorend); sommige moeten zich leenen tot een gezamenlijke taalkundige en stylistische behandeling; alle dienen bruikbaar materiaal te zijn, wanneer de leeraar, ook theoretisch en volgens een bepaald systeem, zijn leerlingen tot het dichterlijke kunstwerk wil inleiden.
Hulpmiddel is: de literatuurgeschiedenis. Met haar behulp zal men uit
| |
| |
bepaalde kunstwerken, de cultuurhistorische stroomingen opmaken. Door haar verbindt men (wat inderdaad onafscheidelijk is) de 'aesthetische genieting' met de 'geestelijke verdieping in de cultureele, religieuze, sociale, politieke problemen'.
...Niet zonder bewondering lazen we dit 'voorwoord'. Knuvelder meent het dus ernstig met de literaire vorming in ons middelbaar onderwijs. Over alles heeft hij nagedacht en tegenover elk probleem een houding aangenomen: de houding van een leeraar die zijn verantwoordelijkheid dragen wil. Niet zonder bewondering namen we kennis van zijn 'Geschiedenis' en van zijn 'Bloemlezing': getrouw aan zichzelf en aan de zich opgelegde tucht, biedt hij ons een schematisch overzicht van de literaire stroomingen; grijpt hij, met krachtige hand, naar de allerbeste onder de teksten, die hij nauwgezet inleidt. Zoover wij het konden nagaan, is alles wetenschappelijk verantwoord.
Na het verschijnen van het tweede deel pas, willen wij het geheele werk beoordeelen. Doch nu reeds moeten wij, bij de leeraren in de literatuur, deze handleiding warm aanbevelen. Zij bespaart hun betrekkelijk weinig persoonlijke inspanning en studie; zij stimuleert hen eerder, want zij plaatst 'in het middelpunt der belangstelling... wat primair deze belangstelling verdient'.
Beter dan wie ook, beseft Knuvelder zelf dat zijn werk nog niet volmaakt is; het blijft er echter niet ver vandaan. Ons lijkt de ideologische inslag iets te aanzienlijk, en het ver doorgevoerd schematisme even verstarrend; daarbij toont de samensteller zich, tegenover bepaalde auteurs (Vermeylen, Dirk Coster) iets te afhankelijk; tenslotte heeft hij (alleen in de bloemlezing) zijn standpunt te zeer bij de Nederlandsche letterkunde beperkt (wij geven drie voorbeelden van die beperking, alle drie uit de Vondel-keuze: Oranje May-lied (blz. 249-250) houdt toch verband niet het aloude Lentefeest en het planten van den Meiboom! - Lyckklacht aan het Vrouwekoor (blz. 257-259) blijft, zonder den parallel-tekst uit Vergilius' Aeneïs (II, 730-804), gedeeltelijk onverstaanbaar; - de Vergiliaansche constructie van den Gysbrecht (blz. 260-294) komt niet tot haar recht).
Deze en soortgelijke bemerkingen raken de kern van het werk niet. Als klasboek zal het bij ons wel niet gebruikt worden; het dunkt ons echter dat, ook in het Zuiden, geen ernstig leeraar in de letterkunde het ontberen mag.
Em. Janssen
Prof. Dr. J. VAN MIERLO, Geestelijke epiek der Middeleeuwen. - Bibliotheek der Nederlandse Letteren, Standaard-boekhandel, Brussel, 1939, 296 blz., geb. Fr. 40.
Om verschillende redenen verheugde ons de Bibliotheek der Nederlandse Letteren; te meer daar zoowel de Koninklijke Vlaamsche Academie te Gent als de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden borg staan voor de degelijke uitvoering, tot in de onderdeelen, van deze grootscheepsche onderneming.
De literatuur in en door de teksten: hoe graag zien we deze opvatting - de eenig gezonde - hier practisch gehuldigd! Zoo voelt men meteen de traditie weer aan, waartoe de zuivere literatuurgeschiedenis onbekwaam is ons te leiden. Zoo vormt men smaak en bezinning; want wie alleen de moderne productie kent, bezit noch de noodige sereniteit, noch voldoende soepelheid en perspectief... Om deze en andere redenen beschouwen we de Bibliotheek der Nederlandse Letteren als eene van de allerverdienstelijkste cultureele ondernemingen.
Het eerste deel (van de 100), aan 'the right man' toevertrouwd, zal misschien een van de meest reveleerende blijven. Van onze Middeleeuwsche geestelijke epiek was ons, behalve Beatrijs, Van den Levene Ons Heren en enkele Maria-exempelen, weinig bekend. Sommige titels kenden we ook: De legende van S. Servaas, Lutgart, Sinte Franciscus' leven, Theophilus, Van Sente Brandane; maar wie, behalve de specialisten, pluisde ooit in die teksten? En wie kende den tegenhanger van de mooie Fransche legende: De ridder met het bariseel? wie kende De straf van den tweedrachtzaaier? of Van Sinte Geertruud's Minne?
Er bestond wel gevaar voor, dat de vele studiën van Pater Van Mierlo, verspreid in de jaargangen van Verslagen en Mededeelingen van de Koninklijke Vlaamsche Academie, daar min of meer bedolven zouden blijven. Nu liet hij, ook in een officieele bloemlezing, Willem van Affligem b.v. en Martijn van Torhout tot hun recht komen, - in afwachting dat zij, in de uitgebreide Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, de plaats innemen die hun toekomt.
Wetenschappelijk verantwoord, is de tekst nochtans, dank zij de eenigszins gemoderniseerde spelling en de overvloedige voetnoten, ook voor niet ingewijden toegankelijk. De Inleiding, die ons daadwerkelijk in het Middeleeuwsche geloofsleven 'binnenleidt', daarna in de Middeleeuwsche verstechniek, kon alleen, met zooveel gezag, kennis en zekerheid, door Pater Van Mierlo geschreven worden.
Em. Janssen
| |
| |
Jan V. EEKHOUT en A.J.D. van OOSTEN, Moderne Nederlandsche Religieuze Lyriek. - De Tijdstroom, Lochem, 364 blz., geb. f. 2.90.
Het was zonder twijfel een allergelukkigst idee, om uit het verspreide werk der moderne Nederlandsche dichters, een keuze van religieuze poëzie samen te stellen. Ondanks de zeer bizondere moeilijkheden die onvermijdelijk met een dergelijke onderneming gepaard gaan, mag men zeggen, dat de samenstellers in hun werk geslaagd zijn. Hun keuze geschiedde objectief en met veel aesthetisch oordeel. Ook de indeeling in protestantsche, katholieke, onafhankelijke en marxistische dichters, lag voor de hand.
Bij sommige stukken kan men natuurlijk wel eens de bedenking maken, dat een gedicht met een religieus object nog niet noodzakelijk een religieus gedicht is, ook al is het misschien zeer poëtisch, evenmin als een reflecteerend zoeken rond het religieuze, ook al wordt het in een waardevol gedicht gevat, zonder meer identiek is met religieuze poëzie. Maar religieuze poëzie is nu eenmaal een zeer delicaat iets. Trouwens, het misschien eenigszins te wijd (of onder andere aspecten te nauw) opvatten van religieuze poëzie, geeft aan deze rijke bloemlezing ook als 'document humain' haar waarde.
Het feit dat de samenstellers het betreuren, dat ze zich tot de Noor-Nederlandsche dichters beperkten, neemt ongelukkig niet weg dat deze onredelijke beperking betreurenswaardig blijft. Wij zien dan ook met verlangen uit naar een tweede deel, dat reeds min of meer beloofd wordt.
L. Vander Kerken
| |
Sociologie, Politiek, Economie.
Victor LEEMANS, Inleiding tot de Sociologie. Handboek van de K.V.H.U. Standaard-boekhandel, Antwerpen, 1938, 152 blz., Fr. 28.
Wat wil de Sociologie?... Het sociaal leven kennen. Dit antwoord zou wat al te vaag klinken. Wat willen deze of gene sociologische stelsels? Hierop antwoordt Schr.: 'Er bestaat geen eenvormig begrip van de Sociologie. Wij komen dus tot de vraag: Wat wil deze Sociologie?... Volgens V.L. nu heeft de sociologie voor taak: de sociale instellingen en vereenigingen, de sociale toestanden en bewegingen, de verhouding van de onderscheidene sociale factoren eenerzijds en van de sociale met de oniet-sociale factoren anderzijds, de invloedsfeer van het sociale te beschrijven, te classifieeren en te verklaren (9). De bijzonderste taak van de Sociologie bestaat dan in het opzoeken en toepassen der begrippen en methoden van deze concrete sociale vormen en structuren.
Eerst krijgen wij in een beknopte opsomming, de bijzonderste sociologische scholen, een inleiding op de verschillende wijzen, hoe men de sociologische taak opnam en wat men er bereikte. Terwijl men de historische wording van de Sociologie nagaat, vooral in Frankrijk, Engeland, Duitschland en Amerika, kan men zich tevens inleven in de hedendaagsche kenmerkende richtingen. In het tweede deel krijgen wij eerst een nadere omschrijving van voorwerp en methode der Sociologie. Daarna komen eenige meer representatieve groepen aan de beurt: algemeene, nl. gemeenschap, maatschappij, organisatie en massa, en bijzondere, volk, staat en familie. Hier ware het ook de plaats geweest om uit te wijden over de begrippen natie en ras. De beknoptheid van dergelijk handboek sluit alle methodische diskussies en polemische bestrijding uit. Ook dreigt alom het gevaar van een onpersoonlijk, wat al te materieel opsommen en uiterlijk classificeeren zonder persoonlijke stellingname of diepgaande crisis. Daar deze reeks echter uitsluitend 'inleidingen' bezorgen wil, is dit euvel hier zoo erg niet, hoofdzaak is een breeden kijk op de verscheidenheid der richtingen en een flinke keuze: de verregaande belezenheid van V.L. stond hier borg voor het welslagen van dergelijk opzet.
Prof. Dr. V. van Bulck
Prof. Dr. H. de VRIES de HEEKELINGEN, De Joodsche Hoogmoed. Uit het Fransch door Maria van Wessem. - De Amsterdamsche Keurkamer, Amsterdam, 169 blz., gen. Fl. 2,25, geb. Fl. 2,90.
Schrijver geeft tot motto van zijn boek deze woorden van Samuel Roth: 'Zijn wij een bescheiden volk? Het schijnt mij moeilijk - zelfs voor een Jood, die blind is voor alles wat het rassenvraagstuk betreft - om te blijven volhouden, dat wij een bescheiden volk zijn.'
Hiermede is dan meteen de sfeer van het boek weergegeven, zooals die in elk der bladzijden tot uiting komt.
Daar de schrijver in zijn inleiding zegt, dat een waardeering, gebaseerd op persoonlijke overwegingen, niet de waarde heeft van een gevolgtrekking, gebaseerd op een Joodsche documentatie, en waar hij bijgevolg uitsluitend naar Joodsche schrijvers verwijst, zoo zal het zelfs den meest neutralen lezer uiterst
| |
| |
moeilijk vallen niet onder den indruk te komen van deze opeenstapeling van argumenten om den Joodschen hoogmoed te bewijzen.
Hierbij dient natuurlijk aangestipt dat de Joden volstrekt niet de eenige natie zijn, met een soort hoogmoed bezield. Ook andere volkeren kennen zulk phenomeen. Maar toch zou het o.i. onmogelijk zijn een gelijkaardige bloemlezing samen te stellen over een of ander volk waarin op zulke schrijnende wijze de ingeboren hoogmoed in volle daglicht wordt gesteld.
De heele waarde van dit boek hangt natuurlijk af van de eerlijkheid waarmee de schrijver de citaten, naar hun materieelen inhoud en hun beteekenis heeft weergegeven. Zoolang het tegendeel niet definitief werd bewezen, zijn wij er evenwel toe verplicht geloof te hechten aan de woorden van den schrijver.
Een andere vraag is natuurlijk of het menschdom met studies, als onderhavige is gediend en of het wenschelijk is hen onder het oog te brengen van het groot lezend publiek. Uiterst kiesche vraag voorwaar, en waarop het met een schijn van even afdoende argumenten mogelijk is twee totaal-tegenovergestelde antwoorden te geven.
Aangestelden die verantwoordelijk zijn voor de inwijking in ons land van elders uitgedreven Joden, kunnen boeken als deze in elk geval héél wat gegevens verschaffen aangaande dit kritische vraagstuk.
Hugo van de Perre
Karl HAUSHOFER, Grenzen in ihrer geographischen und politischen Bedeutung, 2e uitg. - Kurt Vowinckel, Heidelberg, 279 blz., Rm. 12,50 (-25%).
De studie der politieke aardrijkskunde of geopolitiek, heeft in Duitschland en vooral in het Derde Rijk een uiterst gunstig terrein gevonden, daar zij als het ware geschapen is om de bespiegelingen van een volk dat zijn grenzen te eng voelt, te voeden. Van deze wetenschap is generaal b.d. Haushofer een der meest vooraanstaande beoefenaars. Het hier besproken boek verscheen voor het eerst in 1927. Het onderwerp ervan is de grens, als biologisch, d.i. evolueerend element in het leven der staten en volkeren. In een glanzend betoog zet Schr. een theorie van de grenzen uiteen, waarin hij het onderscheid laat aanvoelen tusschen de kunstmatige en de natuurlijke grenzen. Kunstmatige grenzen zijn deze, welke door den mensch werden gesteld; natuurlijke, zulke die door geografische factoren werden teweeggebracht, zooals de zee, waterloopen, reliëf, vegetatie-typen, menschennassen en dgl. meer. Ongetwijfeld is deze 'natuurlijkheid' in overwegende mate een subjectief gevoelen. Het blijft echter waar dat de opvattingen van de verschillende volkeren dienaangaande van het grootste gewicht zijn voor het verloop van hun betrekkingen met hun naburen. Dit maakt tevens de ongemeen actueele waarde uit van het tegenwoordige boek. Weliswaar verschilt de nationale kijk van den Schrijver wel eens van den onze; de beginselen echter hebben een veel absoluter waarde en wij kunnen ze, met onze eigen opvattingen, soms anders toepassen. Maar het is naar deze beginselen dat de volkeren zich hun idealen 'Lebensraum' voorstellen. Daar nu de pogingen om deze voorstelling te verwezenlijken de geschiedenis uitmaken, zal iedereen die in de komende gebeurtenissen belang stelt, dit boek met vrucht lezen.
Prof. Dr. J.A. Van Houtte
Dr. K. PINXTEN, Het kempisch Steenkolenbekken, een economische studie. - Standaard-boekhandel, Antwerpen, 1939, 412 blz., Fr. 35; ook te bekomen door storting op de postch.-rekening van den Schrijver, Genk, 307649.
Wij bespraken de eerste uitgave van dit werk in 'Streven' van Juni 1938 (blz. 582-583). In enkele maanden tijd geraakte ze uitverkocht. Een zeldzaam iets voor een doctoraal proefschrift. Een feit dat ter eere strekt én aan den schrijver én aan het Vlaamsch lezend publiek. Aan dit laatste, omdat Dr. Pinxten het nu eens geen gemakkelijke ontspanningslectuur aangeboden heeft, zooals wij het in onze bespreking zegden. De Vlaming ontziet zich niet de onvermijdelijke moeite, vereischt om zich een degelijke kennis te verschaffen over de ontwikkeling van een bijzonder interessant gewest uit ons Vlaanderen! Bijzonder interessant om de prangende problemen die zich daar stellen, niet enkel op economisch, maar ook op cultureel en op godsdienstig gebied. Ter eere ook aan den schrijver, die de vereischte moeite tot het onvermijdelijke minimum herleidde, door zijne klare uiteenzetting van den economischen toestand, in zekeren zin grondslag van de overige problemen die zich in onze Kempen stellen.
Deze tweede uitgave 'stemt substancieel met de eerste overeen' naar Dr. Pinxten in zijn inleidend woord zegt. Ons dunkens minder dan die zin het doet veronderstellen: hij vulde zijne economische uiteenzetting aan met de laatste gegevens, vooral van statistischen aard, intusschen beschikbaar geworden; verving de vreemdklinkende vaktermen door Nederlandsche, lichtte
| |
| |
een en ander nader toe, ook door een 'kaart van den ondergrond', zeer nuttig voor wie nooit in een mijn daalde; voegde er eindelijk enkele rake principieele opmerkingen bij, zooals wij het verder opmerken. De aanvullingen van louter economischen aard zijn evenwel bij lange niet de belangrijkste.
Andere kwamen er bij, van dien aard dat, terwijl de ondertitel voor de eerste uitgave geheel paste - om in de economie te doctoreeren moet men zich immers tot de economie beperken -, hij ons niet meer volledig inlicht over de strekking en den inhoud dezer uitgave.
Bij het Voorwoord van Prof. Dr G. EYSKENS, voegde zich nu een Inleiding door Mgr P.J. BROECKX, den socialen apostel van Limburg. Deze greep tijdig in, bij den aanvang van Limburgs economische ontwikkeling. Grootendeels dank aan dat ingrijpen en aan den noesten arbeid zijer medewerkers, mocht hij ons lichtzijden laten zien in doe leerrijke beschrijving van den godsdienstigen toestand in Limburg, dien hij ons in die Inleiding kernachtig schetst. Een toestand die evenwel tot zorgwekkend nadenken dwingt en tot onverzadigden arbeid indien wij het katholieke Limburg katholiek willen behouden.
De schrijver ging op enkele economisch-sociale vraagstukken dieper in, in 't bijzonder op dat der nationale steenkolenpolitiek. Dit onderdeel ontwikkelde hij tot een principieele studie over het heden zeer actueel vraagstuk der geleide economie, zooals het zich in een concreet geval voordoet, nl. bij het ingrijpen van het 'Nationaal Steenkolenambt'.
Bij wijze van aanhangsel, achter de eigenlijke 'economische studie', gaf hij, in de eerste uitgave, enkele 'slotbeschouwingen' ten beste over den 'weerslag op de sociale, cultureele en moreel-godsdienstige waarden van het volk', 13 bladzijden. Dààr wist de schrijver ons meer over te zeggen, besloten wij, en... wij vroegen hem het te doen. En nu krijgen wij 41 bladzijden, vol van vele leerrijke bijzonderheden, ook van pijnlijke: over de eigenaars onzer Limburgsche mijnen en over de cultureele voorwaarden waarin de Limburgsche arbeiders leven, in de mijn zelf en, voor velen, daarbij op de 'cité's'. Hier worden nu talrijke problemen schril belicht, die den Vlaming tot werken dwingen.
Besluiten wij dan: betrekkelijk weinig geheel nieuwe bladzijden en toch zoo veel nieuwe zaken, dat zelfs wie de eerste uitgave las, nog deze ter hand moet nemen.
K. du Bois
Dr. L.R.W. SOUTENDIJK, Methoden tot het vaststellen van den omvang der besparingen, met een toepassing betreffende Nederland. - De Erven F. Bohn, 1938, 189 blz., f. 2.50.
Het sparen is, ook van economisch standpunt uit beschouwd, een zeer belangrijk verschijnsel en het betrekkelijk grooter of kleiner bedrag aan gespaard vermogen, oefent een aanzienlijken terugslag uit op het economisch wel en wee, op het verloop der conjunctuur. Een invloed dien men evenwel nog niet voldoende kent en vooral kan meten om reden van de karige en onzekere gegevens omtrent het bedrag van het bespaarde.
Het kan op het eerste zicht betrekkelijk gemakkelijk schijnen, vast te stellen hoeveel, bijvoorbeeld in den loop van een jaar, gespaard werd. En zelfs zekere economisten hebben daarover schattingen ten beste gegeven. Zijn ze niet wat te voortvarend geweest? Het hier aangeboden werk helpt ons op die vraag te antwoorden.
Wat is 'sparen'? De schrijver gaat op die vraag niet nader in, omdat het voor hem volstaat zich bij een aanneembare bepaling te houden: 'het niet consumeeren van beschikbaar gekomen -koopkracht gedurende de inkomstperiode waarin die koopkracht ter beschikking komt', d.w.z., waarin ze zou besteed zijn indien ze voor verbruik moest dienen, periode die hij, om praktische redenen, op 1 jaar vaststelt.
Hoe nu het bedrag van dat sparen nagaan? Een eerste moeilijkheid rijst op doordat het gespaarde meestal verschillende stadia doorloopt, vooraleer zijn definitieve investeering bereikt te hebben: van den spaarder gaat het naar een bank, spaarkas, enz., die het aan den investeerder aanbiedt, door inschrijving op aandeelen, obligaties, enz., terwijl deze dan tot de uiteindelijke investeering in kapitaalgoederen overgaat. Zoo geschiedt gewoonlijk, maar toch niet telkens: de spaarder kan zelf obligaties of aandeelen koopen, of rechtstreeks het bespaarde in zijn eigen onderneming investeeren. Hieruit. volgt dat, om het werkelijk bedrag van het gespaarde na te gaan, 'een voorkeur voor het vaststellen van den omvang der besparingen in het eerste stadium moet worden aangenomen, afgezien van de statistische mogelijkheden'.
Ongelukkig zijn die mogelijkheden bijzonder gering wanneer het dit eerste stadium geldt. Zoo leveren b.v. de onderzoekingen door 'gezinsbudgetten' voor het hier beoogde doel nagenoeg geen bruikbare gegevens.
Ook de volgende stadia kunnen zeer moeilijk voldoende nauwkeurig nage- | |
| |
gaan worden. De reeds aangewende pogingen worden hier uiteengezet en kritisch onderzocht.
Op dit theoretisch deel volgt het 'onderzoek naar den omvang der besparingen in Nederland, van 1925 tot en met 1936' (blz. 86-168). Een diepgaand en zeer leerrijk onderzoek, dat vele interessante gegevens naar voren brengt. Nochtans komt S. tot het eindbesluit: 'het ontbreken van vergelijkbare cijfers in de afgeloopen jaren... maakt het onmogelijk een tendens over de laatste 12 jaren te construeeren'. Hij verwacht echter dat later wel voldoende gegevens beschikbaar zullen zijn, wel niet om het absoluut bedrag van het gespaarde te kunnen vaststellen, dan toch om een tendens aan te kunnen geven. Zoo'n besluit verwondert wellicht wie dit werk niet of slechts vluchtig gelezen heeft. Fetelijk is het een bewijs van wetenschappelijke nauwgezetheid die elke voorbarige vaststelling wil vermijden.
K. du Bois
Dr. Hans ACHINGER, Sozialpolitik und Fürsorge, eine Abgrenzungsversuch, begründet aus den Ursachen der Notstände. - Carl Heyman, Berlijn, 1939, 203 blz., Rm. 7.
De realisaties op het gebied der sociale politiek zijn aan aanhoudende veranderingen onderhevig, 'die Wandlungen in diesem Bereich sind schneller, gründlicher und weniger vorherzusehen als auf allen anderen Gebieten der politisch gesellschaftlichen Gestaltung' zegt de schrijver terecht - en zijne opmerking geldt ongetwijfeld ook voor ons land! Daarom ziet hij weinig nut in 't onderzoeken der 'Tatbeständen und Intentionen' en dringt hij verder door naar de leidende beginselen, die tot richtsnoer der sociale politiek moeten dienen en wel meer bijzonder naar een scherp bepalen der afgrenzing die hij in den ondertitel aanduidt. Zijn onderzoek laat uitkomen hoezeer sociale toestanden oorzaak zijn van 'nood', terwijl het ook nieuw licht aanbrengt omtrent de juiste opvatting van den 'Notstand' in zijn verschillende schakeeringen; het zet eindelijk, onrechtstreeks maar toch krachtig, tot beslist sociaal ingrijpen aan. Een boek van algemeen belang, even leerrijk voor ons als voor den Duitscher.
K. du Bois
| |
Kunst.
R. LEMAIRE, La Restauration des Monuments Anciens. - De Sikkel, Antwerpen, 1939, 240 blz.
Het herstellen en onderhouden van historische monumenten is van aktueel belang. Scherper en dringender dan ooit te voren, werd het probleem gesteld na den wereldoorlog. Talrijke gebouwen werden deerlijk beschadigd, andere geheel verwoest. Te Antwerpen werd onlangs nog de aandacht gevestigd op de huizen der Gildenkamerstraat en nu vergt de restauratie van het Rubenshuis aller belangstelling. Tegenstrijdige meeningen werden en worden nog vooropgezet en verdedigd in dagblad- en tijdschriftartikels, doch zeer zelden wordt een akkoord bereikt. Dat Kan. Lemaire het gedacht opvatte den kursus, dien hij sedert 30 jaar aan de Hoogeschool te Leuven geeft, te herwerken en uit te geven, zal dan wel niemand verwonderen.
Een theoretisch en historisch deel - oudere opvattingen, hedendaagsche theoriën, eigen meening - wordt door een technisch en praktisch deel gevolgd. Hier worden achtereenvolgens onderzocht welke hoedanigheden vereischt worden van den bouwmeester; de voorbereiding en eindelijk de uitvoering van het werk.
Kan. Lemaire is zich er van bewust dat niet allen die belang stellen in het onderwerp, al zijn stellingen zullen aanvaarden; hij vraagt slechts zijn lezers de uiteenzetting objectief te onderzoeken. Wij meenen dat velen zullen genoodzaakt zijn, na lezing van dit boek, hun opvattingen te herzien.
Een alfabetische lijst van de aangehaalde gebouwen, een beknopte bibliografie en een lijst van de 88 afbeeldingen vergemakkelijken de opzoekingen.
Wij twijfelen er niet aan of dit boek zal spoedig een tweede uitgave kennen, misschien ditmaal wel een Vlaamsche?
Ad. Jansen
| |
Aardrijkskunde, Reizen.
Gids voor België: Geologie, Geschiedenis, Kunst, Wandelingen, met medewerking van Jef De Combe, H. Elen, Prof. Dr. Ir. Stan Leurs, E. De Ridder, Dr. R. Van Roosbroeck, G. Schmook, L.M. Thierry, Dr. Eug. Verstraete. - De Sikkel, Antwerpen, 1938, 283 blz., gen. Fr. 28.
Het was wel te verwachten dat een tweede uitgave van dezen gids niet lang
| |
| |
uitblijven zou. Zooals in de vorige wordt de geologie door L.M. Thierry behandeld, de geschiedenis door Dr. Van Roosbroeck, de kunstgeschiedenis door Prof. Leurs en G. Schmook, en het watertoerisme door H. Elen. De wandelingen werden echter aan het driemanschap E. De Ridder, Eug. Verstraete en J. De Combe toevertrouwd. Bovendien bevat de Gids allerlei inlichtingen over het gebruik der jeugdherbergen, alsmede een kaart, die de vermelde plaatsnamen localiseert.
Reeds vroeger hebben we in dit tijdschrift op de degelijkheid en de verdiensten van dezen gids gewezen, en meenen ons derhalve tot het uitdrukken van een paar wenschen te mogen bepalen.
In de eerste plaats hadden we wel graag het eerste gedeelte uitdrukkelijk in het teeken der geografie zien geplaatst. Deze ontwikkelt zich inderdaad meer en meer als een landschapswetenschap, en interesseert derhalve den toerist zoo rechtstreeks mogelijk. We aarzelen dan ook niet de aardrijkskunde als de wetenschap van den toerist te betitelen, terwijl de geologie ons slechts als een hulpwetenschap voorkomt, zooals trouwens de plantenkunde, waarover in den gids niets wordt gezegd.
In de tweede plaats, zouden we het wel interessant vinden indien de plaatsnamenkaart van den gids door de schematische verzamelkaart, die door het Militair Cartografisch Instituut wordt gepubliceerd, zou kunnen worden vervangen of aangevuld. Op die manier zou de toerist de gewenschte en op uitstap zoo nuttige cartografische kaarten zonder moeite kunnen uitkiezen.
Prof. Dr. L.G. Polspoel
Dr. W.G.N. VAN DER SLEEN, Zuid-Afrika. - Het Nederlandsch Boekhuis, Tilburg, 272 blz., ing. Fr. 49, geb. Fr. 66.
Gegroeid uit een omreis door het onderhavige land en uit een reeks voordrachten over ditzelfde onderwerp, kan dit boek van Dr. Van der Sleen over 'Zuid-Afrika' slechts onze algeheele goedkeuring wegdragen.
Alhoewel hier niet van een streng wetenschappelijk werk kan worden gewaagd - hetgeen ook geenszins door den schrijver werd beoogd - toch biedt het heel wat studie-materiaal voor den lezer die gaarne in kennis wil komen met het leven, den strijd en het land van onze broeders uit Zuid-Afrika.
Dat de uitgave van zulk een boek voor Noord- en Zuid-Nederland mogelijk is, aanzien wij als een verheugend bewijs van het herwordend gemeenschapsbesef tusschen de leden van éénzelfden stam.
Hugo Van de Perre
Commandant Attilio GATTI, Tam-tams in den nacht, Uit het Engelsch in het Nederlandsch vertaald door V. Van den Berghe. - De Sikkel, Antwerpen, 218 blz., 31 ill., gen. Fr. 55, geb. Fr. 70.
L. Verelst, heeft in het December-nummer 1937 van dit tijdschrift reeds de gelegenheid gehad de Franschtalige uitgave van dit werk van Comm. Attilio Gatti te bespreken. Wij hoeven er derhalve niet breedvoerig op terug te komen. Enkel willen wij het besluit der bespreking van E.P. Verelst even herhalen, hetwelk erop drukte dat het lezen van dit boek een leerrijk genot is.
Dat 'de Sikkel' thans de uitgave van dit werk heeft aangedurfd in de Nederlandsche taal en dan nog in zoo'n weelderig kleed gestoken, levert een ontegensprekelijk bewijs van de cultureele hergeboorte van ons volk.
Hugo Van de Perre
Jozef BOON C. SS. R., De eerste missievlucht naar Kongo. Reisverhaal door den vliegenier-missionaris L. Bradfer C. SS. R. - Esschen, College van het Eucharistisch Hart, 1938, 272 blz., Fr. 25.
Alle moderne verkeersmiddelen moeten ten dienste gesteld worden van het missiewerk, om meer en spoediger zielen te redden. In dit opzicht heeft P. Bradfer in Congo baanbrekend werk geleverd. Dit rijk geïllustreerd boek leert ons met welke moeilijkheden de missionarissen in verafgelegen streken te kampen hebben: uitputtende tochten langs onbegane wegen, over breede stroomen en rivieren, over eindelooze vlakten, langs smalle paadjes over bergen en door valleien.
Een vliegtuig is het gepaste modern hulpmiddel om deze moeilijkheden te overwinnen. Het bouwt bruggen over afgronden, stroomen en rivieren; met een reuzensprong vliegt het over uitputtende afstanden; de missionarissen gevoelen zich niet meer vereenzaamd in onbereikbare streken... Het grootste deel van het boek wordt gewijd aan de missievlucht naar Congo. Allerlei avonturen, gevaren en onverwachte moeilijkheden maken dat het onder de boeiendste reisverhalen mag gerekend worden.
L. Verelst
L. BRONTMAN, Op den top van de wereld. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 336 blz.
| |
| |
In dit boek vindt men het verhaal van de overwintering van de vier Russische poolonderzoekers die ongeveer 200 dagen doorbrachten op een drijvende ijsschots aan de Noordpool. Bij het lezen van dit verslag hoe deze vier helden per vliegtuig naar de Pool werden gebracht (een escader van vier vliegtuigen kwam er bij te pas), hoe ze verder alleen maanden lang hun wetenschappelijk onderzoek voortzetten, hoe ze ten slotte door ijsbrekers uit een benarden toestand werden bevrijd - kan men aan een gevoelen van bewondering niet ontkomen. Misschien treft hier en daar wel een ietwat propagandistische toon, maar dat ontsiert nauwelijks het objectieve der overige uiteenzetting. Het zou ook een zeer spannend boek zijn zonder sommige herhalingen waar de wetenschappelijke bedrijvigheid beschreven wordt.
S.
Sjoerd BROERSMA, Oost-Europa dient zich aan, menschen en landschappen in Litauen, Letland en Estland. - De Tijdstroom, Lochem, 1939, 205 blz., gen. f. 3.90; geb. f. 4.40.
'De drie Baltische landen zijn tot dusver voor de meeste meeste Nederlanders “Terra incognita” gebleven... Dit boek nu wil bijdragen tot een beter begrip van het leven en streven in (die) republieken... De stof daartoe werd verzameld tijdens een journalistiek verblijf in het Baltische land'. Aldus de schrijver in zijn Inleiding.
Slaagde hij in zijn opzet? Zijne beschrijvingen van landschappen en lieden - korte schetsen, vrij los van elkaar - zijn niet onaardig, maar hij blijft aan de oppervlakte, vooral waar 't gaat om de 'lieden': om de sociale, cultureele en politieke toestanden en... wrijvingen. Nochtans viel daarover blijkbaar veel te zeggen. Druk en illustraties zijn puik.
K. du Bois
Dr. C.H. HILLEKAMPS, Das romantische Südamerika. Ecüador, Paraguay, Bolivien, Peru. - Rudolf Schneider, Reichena/SA, 1939, blz. 98, Rm. 2.
Het 'romantische', d.w.z. het minst modern-beschaafde, technisch geëvolueerde deel. Daarover krijgen wij, in dit werk uit de reeks 'Völker und Staaten' een geenszins 'romantische' maar wel zeer degelijke schets, welke ons inlicht over het geschiedkundig worden, de geschiedkundige ontwikkeling - een rumoerige, bloedige, met aanhoudende revoluties, - en den tegenwoordigen economischen en cultureelen toestand van die landen. Een boek dat aangenaam leest en u veel leert.
K.B.
| |
Varia.
G. HILDERSON, Handelsrekenen. - Brepols, Turnhout, 1938, 313 blz.
In dit boek heeft de schrijver het droog-mathematisch handelsrekenen zoo weten aan te passen aan de meest praktische en alledaagsche verrichtingen van de handelswereld, dat de student het graag zal bestudeeren.
Daartoe heeft hij voor alle hoofdstukken eenzelfde ontwikkelingsschema gevolgd: hij tracht eerst door bepaling en voorbeeld de stof goed te begrenzen en te doen begrijpen, om daarna pas over te gaan tot de wiskundige behandeling ervan. Zoo behandelt hij achtereenvolgens: goederenhandel, winstberekening en -verdeeling, menging en legeering, intrestrekening, kwitanties en wissels, vreemde munten en gewichten, assurantie, effecten, rekening-courant en het machinaal rekenen.
Het boek zal dan ook van werkelijk nut zijn niet alleen voor de studenten, voor wie het opgevat werd, maar vooral voor kantoor- en bankbedienden en handelaars, die er op klare wijze de verdere kennis van hunne berekeningen in zullen vinden.
Wij mogen verzekeren dat de hoop door den schrijver in zijne korte inleiding uitgedrukt 'dat aan dit werk een gunstig onthaal moge te beurt vallen' in werkelijkheid zal verwezenlijkt worden.
J. De Jaegher
E. VERSTRAETE, Volksche opleiding in jeugdorganisaties. - Volks-universiteit 'Herman Van den Reeck', Antwerpen, Wereldbibliotheek, Amsterdam, 66 blz.
In een vluchtig overzicht wordt de aandacht gevraagd voor verschillende aspecten der volksche opleiding: kennis van het volkskarakter, van het land, van de nationale geschiedenis en van eigen afstamming; beoefening van volksche kunst in feesten, liederen, dansen, enz. Ook katholieke jeugdleiders kunnen met dit boekje hun voordeel doen, op voorwaarde dat zij het van uit hun christelijke levensbeschouwing weten aan te vullen en te verbeteren. Dat
| |
| |
onze 'volkschheid' in rechte en bovendien ook in feite doorkneed is met katholicisme schijnt schrijver niet te vermoeden, zelfs niet waar hij het heeft over onze oude volksliederen of over de volksche meiviering.
Keurig uitgegeven en geïllustreerd.
J. Van Assche
J.B.C. VERLOOY, Verhandeling op d'onacht der Moederlyke tael in de Nederlanden. Met een inleiding van Dr. Rob. Van Roosbroeck. - De Sikkel, Antwerpen, 62 blz., Fr. 30.
Honderdvijftig jaren scheiden ons van de eerste uitgave van deze Verhandeling, en ongeveer honderdtien van de tweede. En merkwaardiger wijze heeft dit werkje nog bitter weinig van zijn belangrijkheid, ja zelfs van zijn actualiteit verloren. Natuurlijk treffen wij er meeningen aan welke de beide, juist vernoemde eigenschappen hebben. Dit is, helaas, geenszins het geval, o.a. daar waar Verlooy ons de verhoudingen schetst van het Nederlandsch tegenover het Fransch te Brussel. Dit deel ware wellicht net zoo goed gisteren of vandaag neergeschreven.
De inleiding van Dr. Rob. Van Roosbroeck, heeft de groote verdienste ons Verlooy in het midden van zijn tijd te situeeren.
Wij kunnen er ons derhalve slechts om verheugen dat deze veelbesproken maar weinig gekende Verhandelingen opnieuw in ons bereik werden gesteld, en dan nog wel in zoo'n voorname typografische uitvoering.
Hugo van de Perre
Kees GALESLOOT, Van Bijen, Bloemen en Honing. (No 21 van de reeks 'Schijnwerpers'.) - Het Spectrum, Utrecht, 1938, 98 blz.
Dit klein boekje zal aan de oningewijden het schoone van het leven der bijen vertellen.
De aantrekkelijkheid van dit boeiend onderwerp en de aangename uiteenzetting van de verschillende phazen van het leven van dat volkje, zullen bij velen het verlangen verwekken zelf bijen-liefhebber ote worden om door eigen studie en ervaring het wonderbare leven van dichterbij na te gaan. De laatste woorden van het boekje zijn daartoe een treffende aanmoediging: 'We zijn er zeker van dat het U niet berouwen zal, maar dat U met 'n ouden imker uit Gelderland verzuchten zult: had ik maar eerder geweten hoe wonderlijk mooi het leven der bijen is.'
D.J.
Dr. J. LANGOHR, Taalgrensstudie in verband met Edingen en Landen. - Kath. VI. Hoogeschooluitbreiding, Verhandeling 363. - De Standaard, Antwerpen, 64 blz., 2 landkaarten, Fr. 2,50.
Dr. J. Langohr is, zooals elkeen weet, lang niet meer aan zijn proefstuk voor wat betreft de studie der taalgrens. Getuige daarvan zijn bibliographische nota opgenomen in zijn brochure: 'Het Land van Overmaas' (K.V.H.U.-1936). Zoodat hij, wel terecht, algemeen wordt aanzien als een sommiteit op dit gebied.
In onderhavig werk beproeft Dr. Langohr ons eenige klaarheid te brengen in het brandende twistpunt: het taalkundig en ethnisch karakter van Edingen en Landen, die, volgens schrijver, geschiedkundig en nu nog feitelijk, Vlaamsch zijn.
Naast dit, en misschien wel méér dan dit betoog, is de bijgaande uiteenzetting omtrent de wording der taalgrens in ons land, van groote waarde. In het laatste hoofdstuk, getiteld: 'Retrospectief overzicht' teekent schrijver, bondig maar zeer sprekend, de geleidelijke evolueerende houding op der geschiedenisen wetenschapsmenschen ten overstaan van de wording der thans bestaande taalgrens. Het standpunt dienaangaande van de bijzonderste binnen- en buitenlandsche navorschers (vanaf 1799 tot aan Petri en Draye 1937) wordt in dit werkje op meesterlijke wijze gesynthetiseerd.
H.V.D.P.
S. BARENDS, Bruine Rebellen in Oostenrijk. - De Amsterdamsche Keurkamer, Amsterdam, 1938, 80 blz., geb. Fl. 0,50.
Dit boekje brengt ons het niet-onaardige verhaal van: 'bloed en grenzen', zooals de ondertitel luidt. D.w.z. dat in dit werk het leven en de strijd van den Oostenrijksch Nationaal-Socialist als thema wordt behandeld.
Politiek zouden wij dit werk misschien kunnen aanvaarden, zoo het door een Duitscher ware geschreven. Van de hand van een Nederlander geeft het eerder na te denken...
H.V.D.P.
Ed. von PAGENHARDT, Agfacolor, das farbige lichtbild. - Knorr und Hirth, Munchen, 1939, 112 blz., 64 kleuropnamen, linnenband Rm 7.80.
Toen vóór enkele maanden bij denzelfden uitgever het eerste boek over
| |
| |
kleurfotografie met platen verscheen, was de kleurfoto voor vele amateurs nog een onbekende. Das farbige Leicabuch - zoo heette het boek - was voor hen een openbaring; honderden amateurs lazen het boek en bewonderden de natuurgetrouwe weergave der kleuren; honderden voelden zich aangespoord zelf een kleurfilm te wagen; ze deden het met succes en de triomf der kleurfotografie werd zoo overweldigend dat de wereldberoemde firma Agfa het nuttig vond, te Brussel een laboratorium te openen om die kleurfilmen te ontwikkelen.
Misschien kon alleen nog verweten worden dat al de fotos in 'Das farbige Leicabuch' overgenomen, het werk waren van professioneelen. Dat verwijt bestaat niet meer in het nieuwe prachtwerk 'Agfacolor, das farbige Lichtbild'; daar vindt men vele fotos van amateurfotografen die de perfectie van kleuropnamen aantoonen en tevens bewijzen dat kleuropnamen nu in het bereik zijn van iedereen.
In een eerste deel worden de verschillende détails der techniek behandeld; na een uiteenzetting van het probleem der kleuren door Dr Weizsaecker en van de opnamekunst door Dr Ing. Lautenschlager, worden de voornaamste genres van kleurfotografie achtereenvolgens besproken. Voor portret bij dagen kunstlicht, voor sportopnamen, enz. worden raadgevingen gegeven die van groot belang zijn voor het welslagen van de kleurfoton; lensopening, tijdsduur, objektief... worden aangeduid.
Een studie over het procédé, over kleurprojektie, over kleurreproductie en over de vooruitzichten van kleurfotografie, zal van bijzonder belang zijn voor de amateurs die meer over dit nieuwe procédé verlangen te weten.
Het tweede deel, dat begint met een volledige bespreking van de prachtige kleuropnamen die in het boek afgedrukt werden en waardoor de amateur de theoretische kennis nu zal kunnen vervolledigen met de praktische resultaten, bevat schitterende voorbeelden van amateurprestaties in alle genres van fotografie.
'Das farbige Lichtbild' zal, evenals 'Das farbige Leicabuch' niet alleen voor kunstenaars, maar vooral voor amateurs een allernuttigst kleurfotoboek zijn.
Dr J. De Jaegher
| |
Ingezonden boeken
Leo OP DE BEECK, Boerenpolitiek. - Van Mierlo-Proost, Turnhout, 136 blz., Fr. 15. |
JOHAN VAN LANDEGEM, Volkskarakter en Staat. - J. Vanhaelewyn, Roeselare, 20 blz., Fr. 20. |
Jan DE MAEYER, Schakelbord. - Franciscaansche Standaard, Antwerpen, 56 blz., Fr. 4. |
Madonnen, Erste Folge (6 photokaarten van Maria-beelden en schilderijen), Zweite Folge (id.), Dritte Folge (id.). - Bärenreiter Verlag, Kassel, 1938, R.M. 0,90 elk. |
Dürer und seine Zeit. Twaalf photokaarten. - Zelfde uitgever. R.M. 1,50. |
Riemenschneider. Zes photokaarten. - Zelfde uitgever, RM. 0.90. |
Aus dem Bamberger Dom. Zes photokaarten. - Zelfde uitgever, R.M. 0.90. |
Das Straszburger Münster. Zes photokaarten. - Zelfde uitgever, R.M. 0.90. |
Weihnachten in der Kunst der Völker. Twaalf photokaarten. - Zelfde uitgever, R.M. 1.50. |
Dietsland-Suid-Afrika. Tweemaandelijks tijdschrift, III, 1. - St Pietersabdij, Steenbrugge. Abonnementsprijs, Fr. 16. |
|
|