| |
| |
| |
Internationale kroniek.
Op zoek naar Bondgenooten!
door Prof. Dr. J.A. van Houtte.
De tijd die verloopen is sedert de aanhechtig van Bohemen en Moravië door het Duitsche Rijk is evenmin als deze aanhechting zelf bevorderlijk geweest voor de toekomst van de samenleving der volkeren in het Oude Europa. Het eerste gevolg van de Duitsche machtsdaad van 16 Maart j.l. is geweest dat een geest van diep wantrouwen over de Europeesche politiek is komen zweven, waarvan wellicht menschelijkerwijze geen opklaring meer te verwachten is zonder een nieuwe afrekening, die voorzeker nog meer dan deze van 1914-1918 in een ontzettend bloedbad zou ontaarden. Iedere mogendheid in Europa is zich dit wel bewust. Maar iedere mogendheid acht zich ook te staan op dit punt waar een achteruitwijken niet meer uit te voeren is zonder de heiligste belangen van haar politiek tekort te doen. Hierin ligt de tragiek van het hedendaagsche gebeuren, dat ons Oude Werelddeel te klein is geworden om aan de uitbundige levenskracht van de groote natiën de ontwikkeling te verzekeren waarop zij achten recht te hebben zonder dat onmiddellijk geheel het moeizaam opgebouwde Europeesche evenwicht dreigt te bezwijken. Mocht dan nog een buitenstaande macht in staat zijn om den Gordiaanschen knoop los te maken zonder dat hij met het zwaard moete doorgehakt worden. Zulks kon de beteekenis geweest zijn van de vredeboodschap van President Roosevelt. De objectiviteit gebiedt ons echter aan te merken dat juist haar bron haar alle kansen ontnam om haar doel te bereiken. De Amerikaansche regeering en het Amerikaansche volk, die zich sedert geruimen tijd aan ondubbelzinnige uitingen van afkeer en vijandschap tegen Duitschland en Italië overleverden, waren toch zeker wel de laatste onder de instanties die door de As-mogendheden als
| |
| |
scheidsrechters of bemiddelaars konden in aanmerking komen. Ook Z.H. de Paus schijnt pogingen te hebben aangewend om de spanning te laten afnemen. Zijn tusschenkomst had de groote verdienste van niet in het minst theatraal te zijn, zooals het Amerikaansche initiatief. Daarom juist is het onmogelijk te oordeelen over de gevolgen die zij bewerkte. Eén ding is echter zeker: zij heeft tenminste, zooals de pseudo-bemiddeling van Roosevelt, den toestand niet verergerd, maar werd - en dat is voor ons, Katholieken, een weldoende gevoel - door alle mogendheden die werden aangesproken, met eerbied en sympathie in ontvangst genomen.
Afgezien van deze aanzetting tot bedaring, heeft de politiek der groote Europeesche mogendheden in de jongste weken het kenmerk gedragen van een koortsachtig zoeken naar bondgenooten. Zoohaast de aanhechting van Bohemen en Moravië een voltrokken feit was geworden, naam Groot-Brittannië de leiding van deze nieuwe coalitiepolitiek die, door haar gerichtzijn tegen de hegemonie van één bepaalden staat en zelfs van één bepaalden man, zoo sterk herinnert aan de geschiedenis van den strijd tegen het Napoleontische Frankrijk. Van meet af aan verliep echter ditmaal de Briitsche houding tegenover Duitschland in eng accoord met deze van Frankrijk, waarmede het weliswaar door geen geschreven verbintenissen is vereenigd buiten het geval van een redhtstreekschen aanval van Duitschland op Frankrijk, maar waaraan een enge gemeenschap van belangen haar laat aanleunen. Zonder Frankrijk's hulp is het relatief kleine en weinig bevolkte Groot-Brittannië niet te verdedigen; zonder den steun van Engeland kan Frankrijk geen stand houden tegen de veel volkrijker soldatenvolkeren van Midden-Europa. Van het oogenblik af dat er voor Groot-Brittannië opnieuw gevaar begon te dreigen uit Midden-Europa, is de Entente Cordiale, waarover vele Franschen voor een tiental jaren wanhoopten, heropgestaan. Geen twijfel of zij zal de Europeesche politiek blijven beheerschen totdat dit gevaar is geweken.
Een veel ingewikkelder vraagstuk was voor Groot-Brittannië de vraag naar andere bondgenoten. Gezien Italië nu eenmaal niet in aanmerking kon komen, bleef alleen het Oosten van het continent over. De Duitsschers hebben aan de pogingen van
| |
| |
Engeland om aldaar een reeks steunpunten op te richten, den naam van omsingeling gegeven. Ongetwijfeld is deze, geografisch gezien, volkomen gewettigd. Het komt ons echter voor alsof er daarmee hoegenaamd geen nieuwigheid is gemoeid. Het is steeds de leidende gedachte geweest van de machtigste onder de Westersche mogendheden, vroeger Frankrijk, thans Engeland, bondgenoten te vinden in het Oosten, vanaf het verbond van Frans I met den Grooten Turk (1526) tot aan het net van bondgenootschappen, door Frankrijk gesloten onmiddellijk na den wereldoorlog. En ditmaal was er, in de Britsche opvatting, des te meer reden toe, dat Duitschland door zijn regelmatigen vooruitgang naar het Oosten toe, een solidariteit van belangen schiep tusschen de Oostelijke naburen van het Rijk, en de regeering van Londen. Ten allen prijze wil Engeland het Duitsche Rijk afhouden van de Middellandsche Zee en van de naburige wateren. Vandaar zijn hardnekkig streven om alle verdere vorderingen van de Duitsche macht in de richting van Polen te verhinderen. Want moest deze staat een nieuw Bohemen worden, dan zouden de voorposten van het Duitsche Rijk aan de Oekraïne liggen, en het ware niet de eerste maal dat dit landschap een rol zou spelen in de Duitsche expansiedroomen. Veertien dagen na de aanhechting van Bohemen, op 31 Maart j.l., gaf Londen dan ook zijn waarborg aan Warschau. Thans zijn de beweegredenen van deze eenzijdige belofte van steun duidelijker geworden: enkele dagen tevoren had het Rijk zijn voorstellen betreffende regeling van de kwestie van Danzig en van het corridor aan Polen overgemaakt. Polen had afwijzend geantwoord op het plan van een exterritoriale autostrade aan te leggen door zijn Pommersche gebieden - de les van Tsjechoslowakije had vruchten gedragen - en van een terugkeer van Danzig tot Duitschland, en wilde thans blijkbaar een verzekering bekomen tegen de gevolgen van de Duitsche ontstemming dienaangaande. Niets was beter te be-begrijpen. Het was
echter, o.i. een slechte dienst dien de heer Beck aan de Europeesche rust bewees, met deze garantie te laten omzetten in een wederkeerig pact van onderlingen bijstand. Zulks was immers een overbodige keuze van standpunt, die alleen de spanning kon erger maken. Iedereen wist dat bij een aanval van Duitschland op Polen, dit land door de Britsche weermacht zou worden bijgestaan, en het was onnoodig het
| |
| |
op de daken uit te schreeuwen, wat door het Duitsche Rijk als een provocatie moest worden opgenomen. Het is niet zonder eenige voldoening dat wij naar ons eigen land en naar de Nederlanden zien, waarvan de integriteit door de mogendheden is gewaarborgd, zonder tegenprestatie, omdat zij een onmisbaar element van evenwicht uitmaken. Ook Polen is dat, en daarom ware het wellicht behendiger geweest den storm te laten over het land heenwaaien. Terwijl thans de Duitsch-Poolsche betrekkingen bepaald allerslechtst zijn geworden, en de herhaalde erge incidenten in het gebied van Danzig een bestendig gevaar uitmaken voor den Europeeschen vrede.
De houding van de meeste onder de landen die aldus door Engeland werden gesolliciteerd, was dan ook veel omzichtiger. Bijzonder merkwaardig was deze van Roemenië, wellicht het land dat tengevolge van zijn rijkdom aan grondstoffen, van zijn ligging aan de Donau, van de aanwezigheid van een sterk en aangesloten Duitsche minderheid, een van de meest bedreigde posten scheen in het woelige Midden-Europa. De sluiting van een economisch accoord, op 23 Maart, daags na de aanhechting van Memel bij het Duitsche Rijk, kwam aan de Engelsche diplomatie voor als een bedenkelijk voorteeken. Weliswaar zijn de clausules van deze overeenkomst tamelijk vaag en, vooral in het Oosten, voor alle interpretaties vatbaar! Maar de sluiting ervan was toch ontegensprekelijk een succes voor Berlijn. Londen haastte zich dan ook om een duidelijken blijk te geven van zijn 'belangstelling' voor dit gedeelte van de Donau-gebieden. Op 13 April werd inderdaad, maar zonder wederkeerigheid, een Fransch-Engelsche waarborg aan Roemenië verstrekt, terzelfdertijde als aan Griekenland. Het geval van dit land was er overigens nog een heel ander dan het Roemeensche. Door den weinig luisterrijken aanval op zijn protectoraat Albanië, had Italië, en daarmede de as Rome-Berlijn, voet gevat op den Balkan. Het gevaar was dus voor Griekenland, volgens de Engelsche opvatting, gelegen in een eventueele poging van Italië om zijn macht verder over Grieksch gebied uit te breiden. Hierbij nu heeft Engeland een uitzonderlijk interesse. Inderdaad, zonder eenige diplomatische verplichting, is het in Griekenland een vast gevestigd gebruik de Britsche schepen van de Middellandsche Zeevloot in de Grieksche havens te approviandeeren, wat natuurlijk in een eventueelen oorlog
| |
| |
een onschatbaar voordeel kan zijn. Nu kan men zich gemakkelijk voorstellen wat daarvan zou geworden en moest b.v. het eiland Korfoe in Italiaansch bezit overgaan. Britsche voorzorgmaatregelen zouden wellicht een sympathieken weerklank hebben gevonden in de Grieksche gemoederen: te Athene heerscht klaarblijkelijk, om redenen van regime-verwantschap, een vrij warme bewondering voor Duitschland, dat overigens voor de Grieksche industrie de voornaamste afnemer is. Daarentegen koestert men er een diep wantrouwen tegenover Italië, waaraan men de somberste plannen toeschrijft in verband met de beheersching van de volkeren omheen de Oude Wereldzee, en wien men het niet ten goede houdt dat het gebieden met Grieksche bevolking, den archipel van Rhodos, bezet houdt. Dan toch waren de Grieken zoo verstandig niet toe te geven aan wat wellicht hun eerste indruk was, en lieten zij niets van hun onbehagen blijken naar aanleiding van de Italiaansche expansie. Ook hier vond de Britsch-Fransche verklaring van territoriale garantie geen weerklank.
Tenslotte was er nog Joegoslavië. Dit land was amper minder dan Griekenland getroffen door de bezetting van Albanië, in zekere opzichten was het dat zelfs meer. Door zijn positie aan een binnenzee, beteekende de bezetting van Valona, weinig meer dan 100 km. van Otranto afgelegen, dat de Adriatische Zee in geval van nood geblokkeerd zou worden door de Italiaansche vloot, waardoor dan het beste deel van de Joegoslavische vrijheid van handelen verloren zou gaan. Niettemin werden de gebeurtenissen van Goeden Vrijdag te Belgrado zeer rustig en kalm opgenomen. Zoo rustig zelfs dat de vraag werd gesteld, en inderdaad wel niet heelemaal ongegrond lijkt, of Joegoslavië soms ook niet in de rij van de 'dynamische' mogendheden was opgenomen geworden. Ontegensprekelijk houden sommige middens te Belgadro begeerige oogen gericht op Saloniki, en streven zooals weleer de Donau-monarchie, naar een uitweg op de Egeïsche Zee, die slechts 100 km. van de Zuidergrens afgelegen is. Het is bekend hoe ook Boelgarije denzelfden droom koestert, zoodat Griekenland in deze hypothetische combinatie het gelag zou te betalen hebben. Wat er ook van zij, Joegoslavië heeft zelfs niet de meest onbeduidende garantie-belofte aangenomen, uit vrees van daarmede den schijn te hebben de as-mogendheden te wantrouwen,
| |
| |
of te verdenken. Het heeft er allen schijn van dat Belgrado, zoolang het zelf niet wordt aangevallen, zijn hoop stelt op een politiek van welwillende neutraliteit voor de Centrale Mogendheden. Hoewel vermoedelijk minder 'welwillend', is de houding van de andere twee leden van de Balkan-Entente, Griekenland en Roemenië, tot hiertoe evenzeer neutraal gebleken, terwijl Boelgarije schijnbaar moeilijk van het gevolg van de as kan worden losgemaakt. Alles samen genomen heeft dus de Britsche verkenning naar bondgenooten in den Balkan weinig bijval geoogst. Eenigszins anders is het verloopen met Turkije.
De Turksche staat bekleedt in dit gebied der Oostelijke Middellandsche Zee een sleutelpositie tengevolge van het bezit der zeeëngten, Bosphorus en Dardanellen, welke den toegang tot de Zwarte Zee beheerschen. Daarom was zijn medewerking voor Groot-Brittannië een kapitale kwestie, daar deze steun iederen aanslag ter zee op Roemenië schier onmogelijk maakte. Omgekeerd was het voor de Centrale Mogendheden, afgezien van hypothetische aanvalsplannen, een kwestie van diplomatisch prestige, te verhinderen dat Turkije openlijk het vijandelijk kamp ging vervoegen. Te dien einde zond het Duitsche Rijk zijn besten diplomaat, den heer von Papen, ter plaatse, en ging het verder kwistig om met handelskredieten, waarvan er op eenmaal 100 millioen Reichsmark aan Ankara werden toegestaan. Niets van dit alles mocht evenwel baten, en Turkije sloot zich bij het Fransch-Engelsche blok aan. Daarvoor pleitten immers eveneens verschillende redenen. Voorzeker had Turkije even weinig belang als de Westersche mogendheden bij de vestiging van een nieuwe groote mogendheid aan de Donau-monding en daarmede aan de Zwarte Zee, met het gevolg dat het status-quo van Turksch-Russisch evenwicht binnen deze wateren werd verbroken. Maar daarvoor moest het geenszins zijn neutraliteit opgeven. In werkelijkheid schijnt het wel dat de 'officieele' intrede van Italië in de Balkanpolitiek tengevolge van de zuivere en eenvoudige inlijving van Albanië, de gezagvoerders van Ankara sterk ongunstig heeft beïnvloed, met het vooruitzicht van verdere ondernemingen in deze gebieden in een nabij verschiet te brengen. Voor Turkije is Italië immers geen voorwerp van overmatige sympathiën, daar de Dodekanesos, weliswaar Grieksch van bevolking, een onmiddellijke bedreiging kan uitmaken tegen de Turksche kust. Ten- | |
| |
slotte heeft ook Groot-Brittannië aan Turkije een prijs betaald, juister gesproken, beloofd, weliswaar niet op
zijn debet maar... op dat van Frankrijk, of van het Fransche invloedsgebied Syrië. Ondanks de geringe uitgestrektheid en bevolking van den zgn. Sandsjak van Alexandrette, heeft Ankara den terugkeer ervan tot het Turksche Rijk tot een levenskwestie van zijn diplomatisch beleid verheven. Het Engelsch-Turksche accoord van 12 Mei j.l. was dan ook slechts voorloopig; er moesten nog een aantal modaliteiten werden geregeld. Men versta daaronder vooral de sluiting van een accoord met Frankrijk, waardoor de kwestie van Alexandrette zou geregeld worden. Eerst daarna zou Turkije bereid worden gevonden om zich - o ironie - in het 'front der demokratiën' te laten inlijven.
Een uiterst delikaat vraagstuk was tenslotte nog voor Groot-Brittannië het betrekken van Rusland bij het bondgenootschap. Het experiment van de Triple Entente van voor den wereldoorlog heeft nu eenmaal den sterken indruk gelaten dat een Fransch-Engelsch verbond tegen de Centrale Mogendheden tot een driehoek moet worden uitgebreid, waarvan een der hoeken te Moskou zou liggen. Daartegenover stond het diepe wantrouwen dat het meerendeel der Westerlingen tegen de bolsjewistische machthebbers koestert. In Engeland kwamen nog andere aspecten de zaak ingewikkelder maken. Een niet onaardig gedeelte van de georganiseerde machten die op het openbaar leven invloed uitoefenen - Trade Unions, liga voor den Volkerenbond e.a. - propageerden het denkbeeld dat de anti-Duitsche coalitie veel van haar gewicht zou verliezen indien de Russische kolos daarvan geen deel uitmaakte. Deze reeks van omstandigheden gaf aanleiding tot een zeer eigenaardig comediespelletje, dat op het oogenblik dat wij schrijven, nog steeds voortduurt. Wij zijn overtuigd dat de verantwoordelijke Britsche staatslieden in geenen deele een alliantie met de Sowjets wenschen, noch ooit, buiten wellicht een kort oogenblik van paniekstemming, gewensdht hebben. Is het niet het openlijk doel van het huidige Rusland van een oorlog gebruik te maken om de wereldrevolutie uit te lokken, wat ongetwijfeld zou bevorderd worden door een coalitie-verhouding ermede? Zonder verder rekening te houden met den diepen afkeer dien de ernstige bondgenooten, of eventueele sympathiseerenden, tegenover de Sowjets koesteren. Niettemin waren de heer
| |
| |
Chamberlain en lord Halifax verplicht, onder den drang van de openbare meening, tenminste van het gedeelte ervan dat werkelijk openbaar is, met het Kremlin te onderhandelen. Ook daar overigens had men weinig behoefte om de Westersche landen steun toe te zeggen, en in dat verband is het opmerkenswaardig hoe correct in de jongste zes of acht maanden de betrekkingen tusschen Berlijn en Moskou zijn geworden. Tenzij... de prijs ervoor betaald werd. Dan misschien zou een Russisch-Engelsche alliantie de reeds bestaande, maar zeer onbepaalde Russisch-Fransche komen ontdubbelen. Het kwam er alleen op aan den prijs zoo hoog te stellen, dat het betalen ervan het risico van oorlog zou vergelden. Wij kennen hem thans. De Sowjets vragen niet minder dan een garantie van al hun eigen grenzen in ruil voor een waarborg voor den status-quo in Oost-Europa, eengarantie b.v. van hun grenzen tegenover Japan, in ruil voor een belofte Frankrijk en Engeland, Polen en Roemenië te helpen, een belofte waarvoor laatstgenoemde staten geen groot enthoesiasme koesteren, want geheel hun geschiedenis bewijst dat wanneer de Russen als vrienden bij hen komen, hun vriendschap zoo vurig is dat zij niet meer weg te krijgen zijn, nog veel minder dan als tegenstrevers in een oorlog. Zal Engeland den prijs betalen? Het is nog onbekend. Maar één ding lijkt wel heel waarschijnlijk: dat de koop niet dan met tegenzin zal gesloten worden. Er zijn zulke oogenblikken waarin de drukking van een openbare meening op 's lands bestuur iets anders meebrengt dan voordeelen... En een ander ding is zeker: dat een versterking van de banden tusschen Engeland en Rusland automatisch deze tusschen Londen en de conservatieve staten van het Oost-Europeesch gebied zullen verzwakken, en dus de diplomatische situatie van de Centrale Mogendheden verbeteren.
Overigens zou de intrede van de Sowjets inde Groote Coalitie wellicht een verder, onaangenaam gevolg kunnen hebben: een duidelijker keuze van standpunt vanwege Japan. Sedert eenigen tijd vertoont het anti-kornintern-pact niet meer de homogeneïteit welke het in den beginne bezat, omdat de verhoudingen in de wereldpolitiek sedertdien diep zijn gewijzigd geworden. Ongetwijfeld is de Duitsch-Italiaansche solidariteit er een zeer sterke, en het formeele alliantie-verdrag van 22 Mei lijkt ons alleen een paar vanzelf vaststaande dingen op papier
| |
| |
te hebben geboekt, met wellicht een paar wederzijdsche waarborgen tegen het in-den-steek-laten op het laatste oogenblik, genre 1914-1915. Wanneer echter Duitschland en Japan in November 1936 het oorspronkelijke anti-komintern-verdrag afsloten, waar klaarblijkelijk ook militaire clausules waren overeengekomen, was er een gemeenschappelijke 'Public Enemy no 1': de Sowjetunie. Welnu, wij herhalen het, de Duitsch-bolsjewistische tegenstelling schijnt in den jongsten tijd heel wat getemperd te zijn, en het is zeer waarschijnlijk dat, moest Rusland in een Europeesch conflict zijn neutraliteit handhaven, Japan het hierin zou navolgen, met de niet onverstandige berekening om van de algemeene verzwakking van de Europeesche grootmachten gebruik te maken, om nog een paar winstgevende operaties te verwezenlijken in het kader van zijn plan van Aziatische hegemonie. Integendeel, moest de Sowjetunie aan de zijde van Engeland en Frankrijk tusschenkomen op de Europeesche krijgstooneelen, dan zou Japan naar alle waarschijnlijkheid zijn wapens tegen Rusland keeren, tegelijkertijd als tegen de Europeesche koloniale rijken in het Verre Oosten, die inderdaad in geval van algemeenen oorlog moeilijk te verdedigen zijn. Want, dat lijkt ons juist het gevolg te zullen zijn van de Russische tusschenkomst, dat de Europeesche oorlog waarop iedereen zich voorbereidt, en dien de Voorzienheid moge afwenden, een nieuwe wereldoorlog zou worden, in een nog veel volkomener beteekenis dan voor vijf en twintig jaren. Toen immers is er practisch gesproken, afgezien van koloniale bezettings- en guerillatochten, maar één tooneel der vijandelijkheden geweest. In de hypothese die wij beschreven zouden de krijgsverrichtingen niet meer tot een continent zijn beperkt. En men durft amper denken op het uitzicht dat ditmaal niet meer Europa alleen, maar geheel de wereld na afloop van dit titanisch gebeuren zou vertoonen.
27 Mei 1939.
|
|