Streven. Jaargang 6
(1938)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 524]
| |
Dr. Juliane Gabriels:
| |
[pagina 525]
| |
Maar hoevele andere kunstenaars, die nochtans de aandacht overwaard zijn, wachten nog steeds op een studie? Hoe vele werken kunnen nog niet met zekerheid toegekend worden aan een bepaalden kunstenaar? Daarenboven worden al te dikwijls verkeerde toeschrijvingen en data in artikels en bijdragen zonder eenig nader onderzoek overgenomen uit bestaande werken. Geduldig archiefwerk, gepaard met een ernstige ontleding van de werken, kan alleen helpen tot het opbouwen van een volledige geschiedenis. Een tijdig opgemaakte synthesis is nochtans noodzakelijk en moet ons dan een overzicht geven van wat reeds bereikt werd en tevens de leemten aantoonen, die nog aan te vullen zijn. Dr. Gabriels verkoos de hoofdindeeling: Vroeg-, Hoog- en Laat Barok, om dan haar studie verder uit te werken naar de toonaangevende familiën en beeldhouwers. 'De centrale figuur van den Barok in Vlaanderen is niemand minder dan Rubens zelf, die heel de nieuwe kunstinrichting en al haar uitingen: bouw- en beeldhouwkunst, schilder- en graveerkunst, onder zijn dictatoriale macht bedwingt.' Zijn medewerkers vormen dan ook een eerste ploeg (1610-1640). Velen onder hen zijn zoowel beeldhouwer als architect. Wat hen kenschetst is 'dat zij nog gebonden schijnen aan het Academisme. Grootsch, monumentaal is hun vizie, wat droog hun techniek, die nog de Rubeniaansche sappigheid mist'. Over de kunstenaars zelf, die tot deze groep behooren, vinden wij hier spijtig genoeg, zeer weinig gegevens; voor één enkele hunner wordt het jaar van overlijden aangegeven en dan nog met een vraagteeken. De beperkte plaatsruimte zal wel oorzaak zijn van deze uiterste beknoptheid. Van het 'tweede geslacht' worden enkele leidende kunstenaars uitvoeriger behandeld. Zoo: de Duquesnoy's: Jeroom I en II, Frans en eindelijk Artus Quellien de Oudere, de leider van deze tweede ploeg barokbeeldhouwers; die onder de 'Quellienstijl' (1640-1670) worden gerangschikt. Het is 'de meest specifieke Vlaamsche richting in de evolutie van de Barokke beeldhouwkunst'. Aan Ludovicus Willemsen, Luc Faydherbe, Rombout Pauwels, Rombout Verhulst wordt eveneens met enkele woorden herinnerd. Hoeven wij te zeggen dat dit gedeelte het beste van deze bijdrage is? | |
[pagina 526]
| |
Eindelijk de Laat-Barok: 'waarbij de sierlijkheid het haalt van de kracht, waarbij in het tweegevecht ruimte-massa de massa haar geslotenheid moet inboeten en allengs haar kontoeren ziet openbreken en zich verder verdeelen'. Thans is het schoonheidsideaal geworden: 'slankheid en lenigheid der vormen en graciele proporties'.
De waarde van deze bijdrage ligt voornamelijk in het nauwkeurig opteekenen van de kenmerken van de drie barokperioden. Spijtig dat Dr. Gabriels echter ook minder zekere en zelfs onnauwkeurige toeschrijvingen overneemt, dit waarschijnlijk bij gebrek aan bepaalde gegevens. We willen er hier enkele aanstippen. Bij den naam van Hans Van Mildert wordt een altaar aangegeven in de Jezuïeten kerk te Antwerpen, naar teekening van Rubens. Dat deze laatste de teekening maakte is algemeen bekend, dat Van Mildert dikwijls werkte naar teekeningen van den groeten meester is eveneens bewezen, maar dat is nog geen bewijs dat Hans Van Mildert dit altaar uitvoerde. En waarom de Scheldegod (Scheldepoort te Antwerpen) aan Erasmus Quellien I toeschrijven, zij het dan ook met een vraagteeken? Vroeger vonden wij het beeld op naam van Hans Van Mildert, alhoewel P. Génard in 1885 reeds de rekening overdrukte, waardoor wij vernemen dat: 'Huybrecht van den Eynde, beeltsnyder, de somme van seven hondert ponden Artois, ter saken van het maken ende snyden de figure Schaldus, liggende buyten naden Schelde, boven denyeuw poorte van Mayersgat...' heeft ontvangen. Voor Peeter Verbruggen den Ouden worden de jaartallen 1608-1687 opgegeven; opzoekingen, die wij deden over dezen beeldhouwer, laten ons toe de geboortedatum vast te stellen op 1615. En waarop steunt Mevr. Gabriels om te beweren dat deze beeldhouwer zijn kunst leerde te Rome van Duquesnoy? Is hij wel ooit te Rome geweest? Nog een laatste terechtwijzing: het hoogaltaar van St. Andrieskerk te Antwerpen wordt hier toegeschreven aan Hendrik Verbruggen. Dit gebeurde waarschijnlijk als gevolg van het artikel van Jos. Casier, die tevens 1655 als geboortedatum voor dezen beeldhouwer aangeeft. Daar nu het altaar ontworpen en begonnen werd in 1665 - het werd slechts in 1729 voltooid door Willem Ignatius Kerrickx - was Hendrik | |
[pagina 527]
| |
Verbruggen slechts 10 jaar oud. Weliswaar vinden wij in de registers van de St. Bernardus abdij, die Casier raadpleegde en dewelke wij eveneens te Bornhem gingen doorbladeren: 'designatore et sculptore Henrico Verbrugghen'. Doch dat hier een vergissing begaan werd bewijst vooreerst de ouderdom van Hendrik Verbruggen en ook de volgende uittreksels uit het register: '...Domino Henrico Verbrugio seniore'; en verder: '...et opus artificis manus Domini Henrici Verbruggen Patris, filius enim ejusdem nominis, major erat architectus quam statuarius: hujus inventionis est Altare omnino magnificum Reverendorum Patrum Augustinianorum Antverpie'. Het is dus duidelijk, dat de schrijver 'Vader' Verbruggen, d.i. Peeter, bedoelt. Deze enkele terechtwijzingen willen de waarde van deze bijdrage niet verminderen. Wij meenen dat wie een goed en vlot geschreven overzicht van de XVII eeuwsche beeldhouwkunst zoekt, hier zal vinden wat hij verlangt. |
|