Streven. Jaargang 6
(1938)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 449]
| |
[Nummer 5]Cultuur en CatholicismeGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 450]
| |
dan het louter nuttige, streeft Bramante eerst utilitaire doeleinden na, liever dan vitale. De Hollandsche kunstenaars stellen volgens Behn, onmiddellijk het economische, het huiselijke, het zakelijke, het nuttige onder de waarden van den vorm: in hun kunst treedt het karakter van het nuchter utilitaire meer op het voorplan dan gelijk welk ander kenmerk: dóór het nuttige komt bij een Vermeer de religieuze stemming tot uiting en bijkomstig het vitale; bij een Frans Hals gaat het andersom, de uitbundige levensvreugde verwerft grooter belang dan de mystieke ingetogenheid. Volgens de indeeling van de waarden in heilige, aesthetische, vitale, nuttige komt Siegfried Behn tot 24 waardetafels, die zich uitbreiden van de gulden rangschikking van Sint-Thomas naar de ijzeren classeering van Marx, hier in de volgorde: het materieel nuttige, het vitale, het religieuze, het schoone - daar in de afdalende glorie van den godsdienst, de kunst, den levensadel, de geestelijke en stoffelijke middelen. Een vruchtbare hypothese tot classeering van de beschavingstypen wordt ons aldus voorgesteld, vooral wanneer wij de vier grondwaarden nader bepalen en ontwikkelen: het aesthetische behoort evenals het theoretische en het ethische tot wat wij de geestelijke waarden heeten; het vitale anderzijds dient ingedeeld in het individueele en het sociale met al hun spontane en geregelde machtsuitdrukkingen: op die wijze bekomen wij als cultuurgoederen (en wellicht in de rangorde bepaald door het catholicisme): godsdienst, zedelijkheid, wetenschap, kunst, politieksociale grootheid, individueele levenskracht, techniek en economie. | |
II.Een historische cultuur onderstelt dus drie wezenlijke bestanddeelen: een rangorde van de waarden, aangevoeld en nagestreefd of verworpen door een volk met een bepaald karakter, in bepaalde omstandigheden van zijn ontwikkeling. De onderdeelen van die factoren werken op elkander in, er is wisselwerking tusschen godsdienst, ethos, wijsbegeerte, staatsinrichting, enz.; wisselwerking ook tusschen oudere en jongere geslachten, tusschen landschap, organisme en bewustzijn. Wordt één van de wezenselementen grondig gewijzigd, dan verschijnt de cultuur met nieuwe kunstvormen en artistieke houdingen | |
[pagina 451]
| |
tegenover ruimte en licht, klank en woord, met verschillende politieke en maatschappelijke instellingen, met verschillende gebruiken en vormen van wellevendheid, met verschillende typeeringen van het wetenschappelijk en metaphysisch denken, van de zedelijke gevoeligheid en de religieuze vroomheid. Zelfs waar het godsdienstig leven als hoogste waarde geprezen wordt, verschijnen gansch verschillende beschavingen, zooals blijkt uit hun artistieke vormen. In een prachtige bladzijde vergeleek de onlangs overleden Laura Morgenstern de kolossale godenbeelden van Egypte met de enorme Buddha's uit Indië: aan den eenen kant, vaste, strakke lijnen die het beeld binden aan bepaalde en onveranderlijke richtingen van de ruimte en het onbeweeglijk vastankeren in den grond, machtig afgezonderd in zijn individualiteit; anderzijds een wemeling van draaiende en keerende lichamen, dooreen warrelend en dansend in een geweldig rhythme van golvende en buigende lijnen. 'Formes énergiques et mâles, à carrure tendue, figées par une force qui les rive au sol, rayonnant même dans l'absolue immobilité une énergie magnétique, c'est la statue égyptienne, qui dans sa découpure de l'espace, rappelle le bloc dense, compact et lourd. Tournoiement autour d'un centre invisible et caché dans les profondeurs, tournoiement qui amollit toute résistance et anéantit toute activité, engloutissant dans son enveloppe ronde membres et torse: c'est la statue du Bouddha. Une symphonie de courbes, superposées les unes aux autres, qui s'unissent à l'intérieur, sans communiquer à l'espace aucune vibration: silence et immobilité complète'. Twee kunstvormen; twee landschappen, de roerlooze woestijn en het levende woud; twee volkskarakters, de landman in stoeren strijd tegen aarde en water, bewust van zijn stabiele persoonlijkheid, de mensch bedreigd en tevens gevleid door de heete en ontzenuwende weelde van de natuur, en ondergaande in een vervloeiend zelfbewustzijn, dat zich laat wiegen en deinen; twee wereldbeschouwingen, een metaphysica van het blijvende en een metaphysica van het eeuwig-worden; twee opvattingen van de stilte en de eeuwigheid van het goddelijk leven, de eene sterk geworteld in het realisme en het individualisme, de andere verzwindend in een monisme van bewusteloosheid... | |
[pagina 452]
| |
III.Onder de vele mogelijke vergelijkingen die zich opdringen in de kunstgeschiedenis kiezen wij juist de parallel Egypte-Indië, omdat de Egyptische vroomheid en de Buddhistische wijsheid klaar en duidelijk het vraagstuk stellen van de betrekkingen tusschen cultuur en godsdienst. Men heeft gezegd dat de culturen in laatste instantie bepaald worden door hun houding tegenover het religieuze - en dat blijkt waar te zijn - doch men heeft er aan toegevoegd dat elke cultuur in wezen godsdienstig is - en dat stelt een probleem, wanneer men het Buddhisme geen godsdienst doch wel een wijsgeerige levensbeschouwing heet. Gaat de bepaling van de cultuur niet zonder moeilijkheden, ook de definitie van den godsdienst noopt tot lange en ingewikkelde studie. Tusschen de opvatting van Georg Simmel, die religieus noemt elk geestdriftig gevoel voor iets dat ons te boven gaat, en de leer van het christendom, die ons een persoonlijke Godheid doet aanbidden en beminnen, gapen afgronden. Godsdienst in de ruimste beteekenis van het woord onderstelt objectief een relatie tusschen den mensch en een Iets, dat ten minste impliciet, onduidelijk, potentieel met de absolute kenmerken van de realiteit en het ideaal wordt toegerust. Elke mensch bevestigt impliciet het volstrekt karakter van iets dat hem te boven gaat in het zijn en ook in het behooren; wat men het goddelijke heet wordt niet door het verstand alleen doch door het geheele wezen van den mensch, - zijn rede, wil, gevoel, levensdrang inbegrepen - aangevoeld als de bron en de Oorzaak van al wat bestaat in de natuur en in den geest, en tevens als het Ideaal dat ook op aarde, individueel, sociaal en menschelijk dient te heerschen. Wanneer dit gevoel tot het uiterste toe gezuiverd en dóórgedacht wordt, leidt het tot de bevestiging van een geestelijk oerbeginsel dat immanent ligt in al wat is, en tot in ons intiemste zelfbewustzijn, ons oneindig transcendeert, en daarom, omdat Het oneindig onze hoogste kennis te bovengaat, uiteraard boven alle stipt-natuurlijke vermogens van het kennen, het beheerschen, het genieten is verheven. Doch inderdaad is wat impliciet aangevoeld wordt onder invloed van allerlei driften en hartstochten, verre van expli- | |
[pagina 453]
| |
ciet, onpartijdig en objectief in zijn strenge zuiverheid te worden erkend. Er is slechts één God, doch er zijn evenveel afgoden als volkeren, als individuën, als driften in elken mensch. Er is slechts één godsdienst waar, doch er zijn evenveel religies of concrete belichamingen van het religieuze als menschenharten kloppen en verbeeldingen fantaseeren. Er is slechts één wet die absoluut dient geëerbiedigd, één Ideaal dat absoluut dient aangekleefd als al het andere omvattend en beheerschend, één Werkelijkheid die absoluut als het principe van alle realiteit dient gehuldigd, en toch aan tallooze natuurdingen, denkmaaksels en projecties van de irdividueele en sociale instincten kennen wij de eigenschappen van het Volstrekte toe... Voor één menschenaangezicht, zooals de Hermes van Praxiteles, bestaan er millioenen fetischen en dansmaskers die, van den eenen pool naar den anderen, onze voorouders en onze tijdgenooten hebben aangestaard. Hoe heerlijk het beeld van de vrouw in de serene Grieksche kunst, maar hoeveel wangestalten van de afzichtelijke, kwabbige vruchtbaarheidsbeelden van de vóórhistorie tot aan de monsters door het expressionisme gebaard! Indien de mensch, ook in zijn dierlijkste hartstochten, zich niet bevrijden kan van den drang naar een ideaal en van den stempel der volstrektheid, dan begrijpen wij dat er niet alleen een Deutsch-Religion maar zelfs een Sowjet-godsdienst mogelijk is. Het nationaal-socialisme evenals het bolschevisme is een geloof. Voor de Deutsch-Religion geldt de definitie van den nietariër Durkheim: 'Dieu, c'est la société transfigurée et pensée symboliquement'. De onsterfelijke ziel van de Duitsche natie, gevormd uit geest en bloed en gevoed door den Duitschen bodem, verklaart niet alleen de Duitsche werkelijkheid, maar ook de Duitsche mogelijkheden: vooruitjagend naar volmaakte ontplooiïng is zij de reden van het bestaan, het doel van het streven, de wet van het handelen, de bron van het recht, een absoluut verklaringsbeginsel, een absolute maatstaf, het absoluut Ideaal voor al wie tot het Duitsche volk behoort. 'Der römische Priester, schrijft Dr Hennemann, docent aan de Berlijnsche Hochschule für Politik, “hat” einfach nicht denGa naar voetnoot(1) | |
[pagina 454]
| |
Grundwert “wohl des Deutschen Vaterlandes”... Man sollte sich und andere darüber nicht täuschen. Hier gilt es, klar und ehrlich und sauber zu erkennen und die Grenzlinien zu ziehen, die uns auf ewig von römischen Sittlichkeit und ihren Jüdischen Formalismus scheidet'. Wat het Bolschevisme betreft zal het volstaan te verwijzen naar de bladzijden met hun diepen zin waarin Berdjajew betoogt hoe het communistisch materialisme zich zelf vernietigt, en wat de opvatting van de materie en wat de toewijding aan het ideaal betreft. Doch in de plaats van de middeleeuwsche kathedralen rijzen in Rusland reusachtige theaters en bestuurlijke gebouwen op; de stalen pijlers van de draadlooze telegrafie vervangen de preekstoelen; de propaganda-films schuiven zich in de plaats van het theologisch prentenboek van de romaansche en gothieke kerken; de stilte van de abdijen zieltoogt onder het daverend geronk der machines, de Internationale overschreeuwt het liturgisch gezang en waar eens monniken peinzend schreden naar de bovenzinnelijke eeuwigheid stappen jonge menschen in 't gelid, zingend, in hun naakten trots, den weg op naar het Aardsch paradijs van de toekomst. | |
IVJonge menschen, bezield met een nieuw menschheidsideaal. Zooals er geen cultuur mogelijk is zonder impliciete en aangevoelde beschouwingen over het Absolute, zoo kan er ook geen cultuur gedacht worden zonder een leer betreffende den mensch, zijn wezen, zijn bestemming, zijn vorming. Elke cultuur bezit haar humanisme en zooals zij de natuur omvormt met het oog op waardevolle goederen, zoo herschept zij ook den mensch tot een nieuwe persoonlijkheid. Zelfs de menscheneter houdt een humanisme in eere, voor zich zelf... en voor zijn vijanden. De Egyptische mensch verschilt van den Buddhist, het liberaal vormingsideaal verwijdert zich van het vormingsideaal van het socialisme, de levensstijl van den nationaal-socialist is niet de levensstijl van den bolschevik. Doch tot welke cultuur wij ook mogen behooren, allen zoeken wij den mensch om te vormen door individueele en vooral sociale technieken en hem aan te passen aan het beeld van de werkelijkheid dat wij voorhouden als waarheid. De verbinding te | |
[pagina 455]
| |
leggen tusschen den werkelijken mensch en het Absolute, ziedaar de kern niet van het onderwijs doch van de vorming: alle menschenvorming is in wezen religieus. Humanisme door de vorming van den smaak en van de gevoelsfijnheid; humanisme door het redelijk inzicht, de duidelijkheid van gedachte en de raakste formuleering; humanisme door de positieve wetenschappelijke kennis en techniek; humanisme door de ongehinderde ontplooiïng van de individueele neigingen; humanisme door den cultus van het lichaam, van de levenskracht, van den adel van het bloed, in den dienst gesteld van het volk, als voorwaarde van elke geestelijke hoogere vlucht; humanisme door den arbeid en de machine die comfort en welvaart, broederschap en altruïsme stichten, - al de waarden worden om de beurt door de evolueerende beschavingen als de hoogste geprezen, bemind en aangebeden. En telken male, bij elke cultuur die naar omhoog stijgt en menschenzielen verrukt, stelt zich de vraag wat er eigenlijk gebeurt met den mensch-als-mensch, zooals reeds de Grieken zeiden, met den mensch die een menschelijk leven behoort te leiden en slechts, in zoover hij volledig en harmonisch mensch is, het geluk en de volmaaktheid van zijn wezen weet te bereiken. | |
VOngetwijfeld vormt het catholicisme den mensch: het legt hem een geloof en een levenshouding op: het verklaart hem wat hij is en wat ook de Godheid beteekent. Het grijpt hem aan in zijn innigste persoonlijkheid - verstand, wil, gevoel - en neemt hem op in de onverbreekbare banden van een autoritair en hiërarchisch ingerichte gemeenschap, de Roomsche Kerk. Maar als zuiver catholicisme leidt het den mensch niet op tot natuurwetenschappelijke kennis of tot philologisch-gebaseerd humanisme; het catholicisme maakt aanspraak op het geweten niet alleen van de geleerden, doch evenveel van de ongeletterden; het verbindt zich niet aan dit of dat systeem van wijsgeerige verklaringen en verrechtvaardigingen; het schept uiteraard geen staatsvormen, doch neemt vrede met gelijk welke politieke inrichting die voor de zending van de Kerk voldoende waarborgen schenkt. Het catholicisme baart | |
[pagina 456]
| |
wel het kanoniek recht, doch schijnt onder bepaalde voorwaarden met verschillende positieve regelingen akkoord te kunnen gaan. Het catholicisme heeft America niet ontdekt noch het heliocentrisme uitgevonden; het boogt op geen mathematische of natuurkundige uitvindingen en de wereld moet de Kerk als dusdanig niet dankbaar zijn voor den vooruitgang van de techniek. Hier in het Westen heeft het catholicisme zijn uitdrukking gezocht in allerlei stijlen: de kunst van de catacomben verschilt van de byzantijnsche kunst; de middeleeuwen zien de opeenvolging van de carolingische, romaansche, gotieke idealen met al hun onderdeelen naar tijd en ruimte; de moderne tijden kennen de religieuze kunst van de Renaissance en van het Barokke tijdvak, om niet te gewagen van het Europeesch impressionisme en expressionisme en van de uitheemsche vormen van artistieke uiting in Nederlandsch Indië, China, Congo... Hoe kan men dan spreken van een katholieke cultuur, wanneer menigvuldige beschavingen mogelijk zijn buiten en binnen het catholicisme en in elke beschaving, allerlei cultuurfactoren een autonome structuur bezitten, met eigen kenmerken, technieken en wetten? Het catholicisme is wel in de wereld, het is niet van de wereld. Het is niet van de wereld omdat het uiteraard een godsdienst is, ja, de godsdienst, niet een wijsgeerige wereldbeschouwing gegrondvest op de rede doch een, geloof geworteld in de bovenzinnelijke eeuwigheid. Het catholicisme is een wet die de gedragingen van mensch tegenover de Godheid bepaalt en den weg wijst voor de zondige ziel naar de onbereikbare heiligheid Gods, langs het verlossend bloed van het Vleeschgeworden Woord, Christus; naar Christus, langs de werkelijke deelachtigheid aan zijn voortlevend lichaam, de Roomsche Kerk; naar de Kerk langs de sacramenten en de leering van het gezag dat de Schrift verklaart en de traditie bepaalt. De Katholieke Kerk is uiteraard bovennatuurlijk in al wat zij is, in haar oorsprong, haar doeleinde, haar werking. Zij komt niet van den mensch en moet den mensch niet vormen tot mensch volgens de natuur, doch tot kind Gods, volgens de genade. De Kerk is bovennatuurlijk in den inhoud van haar leer en in den geloofsact waarmede die inhoud opgenomen wordt; | |
[pagina 457]
| |
zij is bovennatuurlijk in de ethische houding van liefde die zij voorschrijft en in de gratie Gods die zij langs Christus als goddelijk geschenk mededeelt. Zij onderstelt wel stellingen van metaphysischen aard doch niet de louter rationeele verrechtvaardiging ervan; zij legt wel een zedelijke houding op tegenover het leven in al zijn uitingen doch haar moraal is meer dan een wijsgeerig systeem. | |
VIDe Katholieke Kerk is niet van de wereld doch zij is in de wereld. Zij is in de wereld als de stronkelsteen, wijsheid voor de eenen, dwaasheid voor de anderen. Zij verklaart bovennatuurlijk te zijn en alleen over de zielen te heerschen, doch zij velt een oordeel over sociale toestanden en politieke stroomingen, over staatsverordeningen en juridische hervormingen, over zeden en gebruiken, over lichaamscultuur en menschelijke liefde, over aesthetische en artistieke vormen. Zelf schept zij niets behalve dank zij de natuur, maar zij criticeert alles. Zij spreekt, wanneer niemand wenscht haar te hooren en zwijgt wanneer velen haar woord verwachten. Zij verklaart alles te beoordeelen uitsluitend van bovennatuurlijk standpunt uit, doch zij bemoeit zich met al de levensuitingen van de individuën en de volkeren. En daarom staan zij op tegen haar gezag, die volkeren en die enkelingen, uit naam van hun vrijheid en van hun recht, uit naam van hun zending en van hun plicht, uit naam van de welvaart en van het geluk van het aardsche menschdom. Zonder de Kerk, zoo luidt het, hebben belangrijke beschavingen zich ontplooid en met de Kerk zijn groote culturen ten onder gegaan. De Kerk heeft wel de kennis ontwikkeld, doch heeft ze als een dienstmeid ondergeschikt aan het dogma; tegenover de moderne wetenschap stond zij wantrouwend of zelfs vijandig en nagenoeg alle philosophische stelsels heeft zij veroordeeld; zij heeft liefde en broederschap gepredikt, doch de foltering laten voortbestaan en de slaven aangemaand tot onderwerping; den nood aan vrijheid heeft ze niet begrepen en heeft ze hospitalen doen oprijzen, dan was het alleen met het oog op het heil der zielen, voor de gezondheid op zichzelf heeft ze weinig belangstelling getoond. Zij heeft den vooruitgang belemmerd op ieder gebied en steeds gericht op het ander leven heeft zij den mensch meer op lijdzaamheid gewezen dan | |
[pagina 458]
| |
op scheppend zelfvertrouwen; op het practisch gebied van de sociale hervorming volgde zij veeleer dan zij leidde, haar leer heeft de massa niet aangevuurd tot de scheppende daad die de aardsche toestanden zou wijzigen: haar religie is opium voor het volk. De landen die zich uit haar greep wisten te bevrijden hebben hun handel en nijverheid doen bloeien in het bewustzijn van hun macht en waar de menschheid verlangt naar een gezonder en kloeker ras, keurt de Kerk de technische maatregelen af die de voortplanting van syphilislijders, epileptiekers, idioten en zwakzinnigen willen verhinderen. Ongetwijfeld moeten deze en andere aantijgingen tegen de Kerk fijner worden genuanceerd: het blijft echter een onloochenbaar feit dat zij bij den modernen massamensch hebben ingeslagen en een coalitie tot stand hebben gebracht van geleerden en philosofen, kunstenaars en humanisten, nijverheids-kapitein en proletariërs die uit alle hoeken van de wereld toestroomen, uit het liberalisme, het marxisme, het naturalisme, het bolschevisme, het nationaal-socialisme om de Kerk aan te vallen, te onderjukken en te vernietigen. 'Ecrasons l'infâme... laten wij die Kerk verpletteren die de scheppende menschheid ophoudt in haar zegetocht'. Wel is waar wijzen de katholieken op andere feiten: er zijn menschen in deze wereld die de kinderlijke gehechtheid aan de Kerk en de christelijke deugd verzoend hebben met de heerlijkste prestaties op cultureele gebieden allerhande: economie, techniek, vitaliteit, sociale inrichting, politiek beleid, kunst, wetenschap, wijsbegeerte. En de feiten bewijzen dat er, zoowel op het maatschappelijk als op het individueel plan, geen onoverkomelijke hinderpaal a priori catholicisme en cultuur scheidt. Doch alweer gaan andere klachten op en nu van katholieke zijde. Men spreekt, ja, van een christelijk humanisme dat den volledigen mensch op zou leiden tot ware en groote menschelijkheid en men wijst, niet om het verleden te doen herleven maar om de toekomstmogelijkheden duidelijker te doen uitkomen, op het humanisme van Augustinus en de Vaders, op het humanisme van de Carolingische meesters en dichters, op het humanisme van de XIIe en van de XIIIe eeuw, op het humanisme van de Contra-reformatie, op het humanisme van dezen tijd, vooral onder de vier laatste pausen. Maar al die | |
[pagina 459]
| |
vormen, zegt men, schenken geen volledige bevrediging: zij scheppen slechts schijnbare harmonie: onder het wankelend evenwicht blijft de tragische spanning voortbestaan; en zij is wezenlijk voor den katholiek die cultuurmensch wil worden. De niet-katholiek wordt totaal en radicaal gecultiveerd, al zij het in de lijn van het neo-paganisme, omdat hij volgens zijn eigen menschelijke vermogens, al zijn menschelijke neigingen vrij kan ordenen, onder de ééne wet van zijn menschheid: voor hem blijft de eeuwige waarde van het Grieksch ideaal voortleven: de schoone mensch van de Acropolis in bewuste zelfbeheersching. Voor den christen integendeel beteekent niet alleen de rigoristische levensvorm van den ascetischen kluizenaar doch ook het alomvattend humanisme begrenzing en verzaking: het oerbeeld, hoe schitterend ook uitgedost, blijft de gekruisigde van Calvarië, omgeven van zijn visschers... Een psychologisch conflict houdt aan tusschen den geest van het wetenschappelijk onderzoek en het geloof. En een gelijkaardig conflict van gevoelens en neigingen doet zich voor op elk gebied, waarop de activiteiten van den mensch zich ontplooien: vormschepping en katholieke tucht, nationale grootheid en katholieke zedeleer, technische productie van comfort en katholieke ascese, liefde, vreugde, vrijheid en katholieke lijdensleer... Is het dan waar dat de katholiek eerst dan volkomen zijn catholicisme beleeft wanneer hij de ontplooiïng van zijn menschelijke aspiraties verzaakt? En is het waar dat de hoogste vorm van humane cultuur ontoegankelijk is voor een christen, indien hij den dwang van de Kerk niet van zich wentelt? | |
VIIHet antwoord op deze vraag die velen onder ons uitdrukkelijk of impliciet stellen, zal voortvloeien uit de voorafgaande beschouwingen die enkele diepgaande onderscheidingen opdringen, o.m. de onderscheiding tusschen natuur en bovennatuur, tusschen het catholicisme en de katholieken, tusschen individueele uitleving en éénmaking in de persoonlijkheid. De cultuur is uiteraard omvorming van de natuur en van den mensch dank zij de krachtinspanningen van de geestelijkbepaalde gemeenschap, met het doel objectief-waardevolle goederen te scheppen die de gemeenschap vestigen, ontwikkelen, | |
[pagina 460]
| |
uitdrukken zooals het behoort. De katholieke godsdienst, integendeel, is uiteraard bovennatuurlijk en dienvolgens niet alleen onafhankelijk van deze of gene natie, van deze of gene beschaving, van dit of dat menschentype doch onafhankelijk van alle culturen als zoodanig. De cultuur is beperkt in tijd en ruimte, de ware godsdienst overtreft elke bijzondere werkelijkheid. De cultuur ligt gebonden aan de wisselvalligheden van den tijd, het ware catholicisme is eeuwig leven. Het voorwerp en het subject, de oorzaak en het doel van de cultuur, ze liggen binnen het bereik van de natuurlijke vermogens van den mensch; het doeleinde en de bron van de Kerk is God in de transcendente majesteit van zijn inwendig leven, onttrokken aan alle natuurlijke kennis en macht. Doch kan de cultuur niet de hoogste waarheid en zuiverheid van den bovennatuurlijken godsdienst bereiken, ook de Kerk is het niet die aan geleerden en kunstenaars verstand en goeden smaak schenkt, aan de volkeren hun historisch grondgebied en hun karakter verleent, in den mensch de behoeften, aspiraties en mogelijkheden ontzwachtelt. Voor den katholiek is de cultuur waarvan hij droomt noch het uitsluitend product van de natuurlijke gaven noch het uitsluitend product van geloof en genade. Het catholicisme is als een ziel die de stof ordent, de natuur is als een materie zonder dewelke geen lichaam vorm kan krijgen. Het catholicisme is een levensvorm die zich aan allen opdringt, de natuur schenkt levensinhouden die eigen zijn aan de structuur van elk volk op een moment van zijn ontwikkeling. Indien het catholicisme uiteraard niet samenvalt met de tijdelijke cultuur, ware het dus onzinnig één homogene katholieke cultuur na te streven onder voorwendsel van katholieke universaliteit. Cultuur en catholicisme bewegen zich elk op een verschillend plan: zelfs waar zij elkander in de concrete werkelijkheid beïnvloeden en een katholiek-geïnspireerde beschaving vormen, geeft hun samenvloeien aanleiding tot culturen die op een zelfde grondgebied afwisselen in den tijd of in een zelfde eeuw van wezen en aspect volgens de plaats veranderen. Het ware absurd in de XXe eeuw terug te keeren tot de cultuur van de middeleeuwen, omdat wij anders geaard zijn, door andere factoren gevormd worden, anders de natuur | |
[pagina 461]
| |
en het gemenschapsleven aanvoelen dan onze voorvaders. En even dwaas is het onze europeesche beschavingsvormen op te dringen aan volkeren in de tropen die, zelfs wanneer zij het catholicisme belijden, toch hun historisch en nationaal karakter behouden in hun wijze van denken, voelen, uitdrukken. Om dezelfde redenen dienen wij klaar en duidelijk in te zien dat elke cultuurfactor zijn eigen wezen en wetten bezit, opgedrongen door de natuur en niet door de genade. De kunstenaar schept vormen, de natuurvorscher doet ontdekkingen, de ingenieur bouwt machines, de wijsgeer denkt systemen volgens autonome methodes en technieken. Aan de zelfstandige wetten van de physische wereld, aan de zelfstandige vormen van het poëtisch scheppen kan de openbaring van buiten uit niets veranderen: 'Gratia non tollit naturam sed perficit eam': de genade neemt niets weg van de natuurlijke orde, zooals zij maagdelijk door de handen Gods gekneed werd, doch zij helpt mede aan haar vervolmaking in haar eigen lijn en volgens haar eigen betrachtingen. Maar omdat het catholicisme een godsdienst is en het handelen van den mensch beheerscht in zijn opgang naar God, kan het niet anders dan een oordeel uitspreken over de verhouding tusschen de cultuurfactoren en het bereiken van het eeuwig leven: onder de producten van het denken, het voelen, het inrichten zal het de eene onverzoenbaar achten met den waren dienst van God (en met al de overtuigingen en handelingen, voorwaarden en instellingen die de ware religie onderstelt), de andere integendeel als het best geschikt aanmoedigen voor de zielen, of stilzwijgend toelaten als niet schadelijk voor hun zaligheid in bepaalde omstandigheden waarover ze niet alleen theoretisch doch rekening houdend met al de aspecten van de werkelijkheid, het oordeel zal vellen. Het catholicisme treedt op als een regulatief principe van de cultuur. Anderzijds is het tegelijk een constitutieve factor, niet de éénige noch de materieele. Het catholicisme begiftigt den mensch met een formeele levens- en wereldbeschouwing. Voor het catholicisme is elke mensch in de natuurlijke orde, persoon; God is het alomvattend en alles voortbrengend Goed, de door God gewilde betrekking tusschen Hemzelf en den mensch is een bovennatuurlijke deelachtigheid van den persoon aan het wezen zelf van het opperste goed. Een cultuur die door het | |
[pagina 462]
| |
catholicisme bezield wordt, kan niet anders dan personalistisch gericht te zijn en moet ook het hoogste goed als den hoogsten maatstaf voor alle handelen en scheppen beschouwen. Voor den katholiek moet elke cultuur van Oost tot West, van dezen tijd of van de toekomst, in elke waardesfeer: kunst, economie, maatschappij, staat, recht, - den mensch als persoon eerbiedigen. 'Den mensch als persoon', d.i. als een geestelijk wezen dat dank zij het zelfstandig en ongedwongen verstand onpartijdig waarheid vat; dank zij het eigen geweten en het eigen beslissingsvermogen onbaatzuchtig het goed kan willen; dank zij het persoonlijk gemoed belangeloos de schoonheid zelf vermag te genieten. Voor den katholiek is de cultuur dus een synthese van de natuur met haar eigen kenmerken en vermogens, met haar eigen mogelijkheden en autonome technieken, en van de bovennatuur die, steunend op een onvervreemdbaar personalisme, het goddelijk goed als éénigen maatstaf voor elk individueel en sociaal handelen bepaalt. De cultuur is dus niet uitsluitend op bovennatuurlijke grondvesten opgebouwd, maar evenmin heeft zij alleen een uitsluitend aardsche beteekenis. Zij is een weg en een symbool. Allerlei goederen scheppend, ordenend, genietend is zij het evenbeeld van de ideale Harmonie, waarvan het oerbeeld ligt in het opperste Goed; op elk moment is zij als een benadering van den goddelijken vrede in de zaligheid; op elk gebied van de waarheid, de schoonheid, de vitaliteit, de heerschappij over de stof, de liefde en de vreugde is zij als een afwisselende en verscheidene afspiegeling van de enkelvoudige eenheid. De cultuur is het bewegend en menigvuldig beeld van de eeuwigheid en daarom niet alleen een sluier over het mysterie geworpen - per speculum in aenigmate - doch ook een weg naar de absolute orde, een middel voor de verheerlijking van het goddelijk Ideaal en voor den bovennatuurlijken opgang naar God... | |
VIIIWaarom dan, in de moderne wereld, zooveel misverstand betreffende cultuur en catholicisme? Wanneer afgezien wordt van de moedwillige verblinding en van de zondigheid die (men zal het wel willen erkennen) niet het droevig voorrecht zijn van de katholieken alleen, blijft een der groote oorzaken van | |
[pagina 463]
| |
de beschuldigingen tegen de Kerk, de verwarring die men begaat tusschen het catholicisme en de katholieken. - Kerk en katholiek kunnen immers in dubbele beteekenissen worden gebruikt. De Kerk kan bepaald worden als de som van hen allen die volgens den katholieken ritus gedoopt en begraven worden, zich tot de katholieke geloofsbelijdenis bekennen en min of meer overeenkomstig de katholieke leer handelen. De Kerk is evenwel iets anders en iets meer dan die menigte menschen, door geestelijke en juridische banden vereenigd. Zij is levensbeginsel en gemeenschapsvorm, zij is de levende Goede Boodschap die verlicht en bezielt, het Verlossende Woord dat de zielen in de drieledige gemeenschap der Heiligen samensmelt, het lichaam van Christus, die gisteren, vandaag en morgen heerscht en zegeviert als het hoofd van de hierarchie, als de grondwet van alle regels, als de bezieler van de Liturgie, als de uitzender van den Geest der Liefde. En katholiek zijn zij die aan dit bovennatuurlijk leven deelachtig zijn, in de mate dat zij iets van de Kerk in zich dragen. Vanzelfsprekend dient de rol van de Kerk verschillend te worden beoordeeld naar gelang wij onder de Kerk de authentieke, ééne en heilige apostolische gemeenschap verstaan, geheel geboren uit het bovennatuurlijke, geheel door liet bovennatuurlijke bezield en ernaar gericht, of de Kerk beschouwen als de som van de katholieken die wij zijn, mannen en vrouwen, leeken en priesters, bisschoppen, kardinalen, pausen, allen levend in een aardsche atmosfeer, gebukt onder de zonde, mede-erfgenamen Christi maar tegelijk kinderen van Adam. De Kerk is in de wereld, doch zij is niet van de wereld; de katholieken helaas zijn al te dikwijls in de Kerk, doch niet van de Kerk. En daarom geschieden in de Kerk zooveel dingen die niet van de Kerk zijn; daarom verwarren wij de meeningen van katholieken met de leer en de traditie; daarom vereenzelvigen wij het gedrag van de menschen met het leven van God. Wij hebben Christus gezien op deze aarde, als een melaatsche, misprezen en veracht... De historische, concrete, waarneembare cultuur, zooals zij zich openbaart, zelfs in den gulden tijd van de middeleeuwen, is dus niet alleen een synthese van natuurlijke aspiraties en vermogens en van bovennatuurlijke richtlijnen en leerstellingen: | |
[pagina 464]
| |
er is een derde afmeting die tot haar wezen behoort, de zonde, d.w.z. de practische en effectieve vergoding van het individueel en sociaal egoïsme: amor Sui usque ad contemptum Dei. De eereen beschouwen de cultuur als uiteraard goed, als ware zij niet bevlekt met de zonde en als werd zij door de zonde niet aangelokt, de anderen veroordeelen de natuur als uiteraard slecht en niets dan zondigheid ontwarend, maken zij het leven, onder voorwendsel van godsdienst, tot een ondragelijken last. Voor ons is de cultuur het kruispunt van de natuur en van de openbaring, van de zonde en van de genade, van Satan en van God. Wat de niet-katholieken onbewust aan de Roomsche geloovigen verwijten is hun zondigheid, hun dwalen en falen, en zij vergeten dat de katholieken slechts zondig zijn in de mate zij afwijken van de katholieke Kerk. Al de beschuldigingen tegen de barbaarschheid van de vroege middeleeuwen, de zedeloosheid van de Renaissance, de hebzucht van het kapitalisme, treffen zeker een groote menigte katholieken, doch laten de zuiverheid van leer en houding der katholieke Kerk als zoodanig onaangetast. Wanneer de zonde wordt aangeklaagd van de historische beschavingen die zich opbouwden onder den invloed van de Kerk, doch op grond van een natuur die deels gezond, deels satanisch egoïstisch is, dan kloppen wij ootmoedig op onze borst voor de katholieken, doch niet voor de Kerk van Christus. Wanneer wij, op onze beurt, durven te beweren dat ook de moderne cultuur - zij weze liberaal, nationaal-totalitair of communistisch - wortelt in de zondigheid, en dit niet alleen van haar dragers, doch ook van haar ideologie, dan wrijft men ons revolutionaire opstandigheid, verraad of reactie en nog meer aan. Men houdt staande dat het catholicisme den mensch beperkt, maar men vergeet dat de volledige bandeloosheid van het individualisme naar de anarchie van de hartstochten en naar zelfvernieling leidt. 't Is gelijk welk personalisme onderstelt gezag en beteugeling. Er tiert geen enkele cultuur zonder rangschikking van de waarden, d.w.z. zonder onderwerping van het eene goed aan het andere. Geen enkel cultuurwerk kon te eeniger tijde ontstaan zonder zelftucht en zelfkastijding. Doch terwijl de druk van de ijzeren vuist der menschelijke | |
[pagina 465]
| |
beschavingen wel groote dingen vermag in 't leven te roepen, maar uiteindelijk den mensch zelf in zijn harmonische volledigheid bedreigt, niet alleen in de eeuwigheid maar ook in den tijd, ordent de Kerk, zij het ook slechts formeel, al de waarden, ook de nederigste, in de stoffelijke en in de psychologische orde - economie en zinnelijk genot - op zulke wijze dat de zoo geschapen harmonie niet enkel een waarborg is voor de eeuwige zaligheid, maar nog voor de hoogste vlucht van de cultuur en van het humanisme, voor den socialen en internationalen vrede, voor het stille geluk van enkeling en gezin, voor de scheppende kracht van het menschdom. | |
IXDe tijd ontbreekt ons om deze stellingen te ontwikkelen en nader te bewijzen: nu reeds kunnen wij enkele besluiten trekken. Het eerste betreft de theoretische orde: de feitelijke culturen die de geschiedenis zag verschijnen en verdwijnen, heeft een soort religieuze mystiek geschraagd in de meeste gevallen, oneindig verwijderd van het katholicisme. Waar het katholicisme zijn stempel op de beschaving heeft gedrukt, zou het absurd wezen de concrete cultuur uitsluitend te verklaren door den invloed van de Kerk: zelfs de cultuur van de zoogenaamde katholieke landen is slechts ontstaan dank zij het samenvloeien in de realiteit van de natuur, de zonde en de Kerk. Geen enkele cultuur heeft haar eigenaardige realiteit te danken aan de Kerk: voor geen enkele kan de Kerk als mystiek lichaam Christi aansprakelijk worden gesteld, ofschoon in elke katholiek geïnspireerde beschaving, het goede voor een aanzienlijk, ja, voor het voornaamste deel aan haar invloed te danken valt. Evenmin als de katholieke cultuur van de XIIe eeuw, zal een eventueele katholieke cultuur in de XXe eeuw door louter bovennatuurlijke aspiraties en krachten gevormd worden. Voor ons, menschen van dezen tijd, is dus voor alles een taak van kalme zelfbezinning weggelegd. Wij moeten ons zelf leeren kennen in ons vermogen van cultuurbouwers. Wij moeten, met de Grieksche wijsheid, leeren inzien en doorgronden wat wij, West-Europeërs van dit land in 1939 begeeren en kunnen; wij moeten de behoeften en aspiraties leeren aan- | |
[pagina 466]
| |
voelen en verstaan die de diepten van ons en onze medemenschen omwoelen en met onze rede, de positieve, juridische, sociologische en andere technieken bestudeeren, die noodig zijn voor de oplossing der problemen gesteld door de economie, de toepassing van de wetenschap, de macht van de propaganda, de hygiene, den staat en de maatschappij, het kunst- en vormgevoel... Ons zelf leeren kennen als levende menschen. Doch zonder uit het oog te verliezen wat naast de Grieksche wijsheid ons de christelijke stultitia opdringt. Twee menschen gingen op naar den tempel om er te bidden... slechts één van beiden mocht verrechtvaardigd heengaan: hij kende zichzelf, hij wist zich een zondig mensch en bevroedde dat geheel zijn handelende en scheppende activiteit bevlekt was met zelf-zoekend en Godontkennend egoïsme: egoïsme van de genotzucht en van het geweld, egoïsme van het individueel ik, en van den kastegeest, egoïsme van de natie en van den Mensch... Zelfbewust kan een katholiek niet medearbeiden aan de cultuur als hij niet gewapend is met de Grieksche en met de christelijke zelfkennis - en de eene leidt men niet af uit de andere. Cultuurschepping is voor een katholiek geen gave die hij te ontvangen heeft, doch krachtsinspanning van ziel en lichaam. Cultuurschepping is geen glasheldere deductie, doch tastende determinatie. De degelijke inrichting van staat en maatschappij kan men niet afleiden uit de bovennatuur formeel beschouwd: kennis van de natuurlijke werkelijkheid is daartoe vereischt en studie van de natuurlijke middelen om de werkelijkheid te omvormen. Die inspanning van de natuur wordt ons door de bovennatuur opgelegd. Doch daarenboven vergt zij van ons inzicht in de beteekenis van het doel dat wij nastreven en als maatstaf aanwenden voor onze rangorde der waarden: het objectief goed in alles te verheerlijken en den mensch als persoon te eerbiedigen en te beminnen... En het tweede gebod is aan het eerste gelijk. En hier dwingt de stem van één der pausen uit de vroegste middeleeuwen te luisteren. 'Agnosce, christiane, dignitatem tuam'. Leer u zelf kennen, niet alleen in uw natuur, niet alleen in uw zondigheid, doch ook in uw waardigheid. 'Moeder, waarom leven wij?' vroeg een socialistische romanschrijver in Vlaanderen. Onze Moeder, de Kerk, antwoordt bemoedigend | |
[pagina 467]
| |
op de vraag, gelijk wij, katholieken, ze begrijpen: 'Om volmaakt te zijn.' Voor gelijk welke gemeenschap is cultuur de hoogste schepping van de edelste goederen van geest en stof: vitaliteit, kracht, orde, vreugde, gezondheid, kennis, kunst, schoonheid, cultuur... schepping van het hoogst mogelijke goed, afstraling van het goed dat alles omvat: 'Deus, omnis boni bonum'. 'Weest volmaakt,' zegt de Heer. Wij die in de wereld leven, in de vrije beroepen, in den handel en de nijverheid, op het platteland onder de boeren of met de visschers langs de zee, met de dokkers in de havens of met de zwoegers in de fabrieken, met de nimmer rustende moeders en vrouwen in het stille huis - wij weten zeker dat die volmaaktheid haar oorsprong vindt in de persoonlijke ziel, maar ook dat zij uitstralen moet in de samenleving en in de stoffelijke omgeving die wij handelend en scheppend omvormen. Cultuur vindt haar materieelen oorsprong in de krachten en betrachtingen der natuur, haar wezen in den strijd van den mensch tegen de wereld, van den geest tegen het vleesch, van de genade tegen de zonde, - en zij ontwaart haar doel in het openbaren in den tijd van de heerlijkheid Gods, het alomvattend en daarom het opperste en éénige goed. |
|