| |
| |
| |
Internationale kroniek.
Nogmaals Midden-Europa
door Prof. Dr. J.A. van Houtte
Op Halfmaartdag 1938 verkondigde Adolf Hitler te Linz de aanhechting van de aloude Oostmark van het Eerste Rijk, het Rijk van de Saksische en Frankische Keizers, bij het Derde Rijk. Daarmede viel het doek over een bedrijf van de tragedie van Midden-Europa, het gebied dat sedert de 19e eeuw, sedert het opflakkeren van de nationaliteitsgedachte, nog niet kon tot rust komen, precies omdat de nationalitaire toestanden er zoo verward liggen dat het gelijk staat met het beruchte probleem van de quadratuur van den cirkel een oplossing ervan te zoeken. Van dat oogenblik af ontwikkelde het drama zich in snel tempo. Begin October was het de vereeniging van Sudetenland bij het Duitsche Rijk, aanvang November de terugkeer van Opper-Hongarije tot het land van Sint Steven. En dan een maand geleden, was het het uiteenvallen van Tsjecho-Slowakije. Op 14 Maart 1939 riep Slowakije zijn onafhankelijkheid uit. 's Anderendaags, den verjaardag van den Anschluss van Oostenrijk, kwam de President der Tsjecho-Slowaaksche republiek, Dr. Hasja, zijn land onder de bescherming van den Führer plaatsen. En op 16 Maart werd de Duitsche Rijkswet uitgevaardigd waarbij Bohemië en Moravië een protectoraat zouden uitmaken van het Derde Rijk. Een jaar nadat Oostenrijk van de rij der onafhankelijke staten was verdwenen viel hetzelfde lot te beurt aan een andere schepping van Versailles en wellicht juist aan het troetelkind van de peace-makers van 1919, aan Tsjecho-Slowakije.
Het was op de vredesconferentie van Versailles de hoofdgedachte geweest van de Fransche onderhandelaars in Centraal
| |
| |
en Oost-Europa een barrière te vormen tegenover het Duitsche Imperialisme van de vóór-oorlogsche periode. Twee elementen waren daarin van het grootste belang: een sterk Bohemen en een sterk Polen, vermits het vaststond dat beide staten, op grond van het nationaliteitenbeginsel, zouden herleven. Op beide punten werden de Fransche verwachtingen bedrogen. Polen kreeg niet de uitbreiding en de macht die Frankrijk er wel had willen aan geven: Groot-Brittannië verzette zich tegen het plan om Polen tot een nieuwe zeer groote mogendheid te maken, uit vrees dat er van deze zijde later een gevaar zou ontstaan voor het Britsche Wereldrijk, zooals de ervaring van de Duitsche eenheid, in de 19e eeuw door Engeland onbehendig in de hand gewerkt, had geleerd. Tsjechoslowakije daarentegen werd in 1919 wèl wat de Franschen hadden gewenscht: een bufferstaat wien het niet aan grondgebied, bevolking en militaire macht zou ontbreken, om Duitschland te helpen van zijn traditioneele invloedsgebieden: Hongarije en Zuid-Oost-Europa, te scheiden. De samenkoppeling van Tsjechen en Slowaken werd door de belanghebbenden zelf gewenscht op het oogenblik van de vredesconferentie; wat Karpatenrusland betreft, het gemis aan ontwikkeling van de overgroote meerderheid van zijn bevolking maakte de aanhechting bij om het even welken staat buitengewoon gemakkelijk: men had het evengoed bij Polen, Roemenië of zelfs bij Liberia kunnen aansluiten als bij den nieuwen Tsjechoslowaakschen staat.
Wij zeiden zooeven dat de aaneensluiting van Bohemen en Slowakije door beide partijen op dat oogenblik gewenscht werd. De vertegenwoordigers ervan hadden op 30 Mei 1918 te Pittsburg (Pa.) een accoord gesloten in dien zin dat hun samenleven op federale beginselen zou gevestigd zijn, en de Tsjechische vertegenwoordiger op de vredesconferentie, de latere staatspresident Dr. Benesj, had in 1919 openlijk verklaard dat de staatsinrichting van Tsjechoslowakije in groote mate door de Zwitsersche zou beïnvloed worden. Ongelukkig genoeg bleef het alleen bij deze woorden: de nieuwe staat werd zeer spoedig een zuiver Tsjechisch instituut, waarin de verschillende minderheden, die samen... de meerderheid vormden, eenvoudigweg niets te zeggen hadden. Geen wonder dan ook dat de niet-Tsjechische bestanddeelen ervan zich allengs minder en minder op hun gemak begonnen te voelen, geen wonder dat zich, onder
| |
| |
het Tsjechische regime, waaraan men gerust den naam van verdrukking mag geven, stilaan separatistische neigingen begonnen te vertoonen, die natuurlijk door de ontoegeeflijkheid van de Praagsche instanties werden in de hand gewerkt. Een begin van ontknooping vond deze ontwikkeling in de accoorden van München (29 September 1938) en in de scheidsrechterlijke uitspraak van Weenen (2 November 1938) waardoor de zuiver Duitsche en de zuiver Hongaarsche gebieden bij den moederstam werden aangehecht, een gebeurtenis waarin men alleen het logische gevolg van het nationaliteitsbeginsel evenals, van een ander standpunt, van de overdreven centralisatie van de Praagsche overheden kon zien. Evenmin te ontwijken was de federale herinrichting die thans aan Tsjechoslowakije door de macht van de gebeurtenissen werd opgelegd. De ontmanteling waarmede de ontneming van de natuurlijke grenzen gelijkstond, maakte een einde aan de historische rol van Bohemen als tegenwicht tegen Duitschland, en daarmede aan de Fransche berekeningen van Versailles. Het had echter, in ruil daarvoor, allen schijn ervan onder den Duitschen invloed, die nu niet meer te ontwijken viel, en met een hernieuwde binnenlandsche inrichting, een rustige en vreedzame toekomst te zullen tegemoet gaan.
Het nieuws dat in de eerste dagen van Maart opdaagde, dat er in Slowakije een separatistische putch op til was, werkte dan ook des te meer bevreemdend. Het was immers daardoor dat de centrale regeering van Praag zich liet geleiden om op 9 Maart de Slowaaksche landsregeering manu militari af te zetten. Het is nu wel zeer onwaarschijnlijk dat de Slowaken hierbij heelemaal uit eigen beweging handelden. Voorzeker, twintig jaar onderdrukking door Praag hadden een wrok en onderlinken afkeer doen ontstaan die in het paar maanden dat het samenleven op federale basis duurde niet kon uitgewischt zijn. Maar anderzijds schijnt het wel dat Duitschland sedert geruimen tijd Slowakije als een troef in zijn spel hield, gereed om ermede voor den dag te komen wanneer de omstandigheden het zouden vereischen. Er is herhaaldelijk spraak geweest van Slowaaksche zendingen van den Weenschen omroep, en het ware interessant den inhoud daarvan te kennen! Wat er ook van zij, het Duitsche Rijk koos in den binnenlandschen strijd in Tsjechoslowakije beslist de zijde van Slowakije, waar- | |
| |
van de afgezette minister-president, Mgr. Tisso, het tot tusschenkomst had verzocht. Hetgeen hierop volgde is bekend: de president der Tsjecho-Slowaaksche republiek, Dr. Hasja, vertrok naar Berlijn en werd er 'op zijn verzoek' door den Führer ontvangen, wien hij, volgens de eenige officieele versie, de Duitsche natuurlijk, zijn onmacht verklaarde om de orde in zijn land te handhaven, en wien hij 'in volle vertrouwen het lot van het Tsjechische volk en van het Tsjechische land in de hand legde'. Wanneer de oorkonden over de gebeurtenissen werden onderteekend (in den nacht van 14 op 15 Maart), hadden Duitsche troepen al op verschillende punten de Tsjechische grens overtrokken. In een of twee dagen was geheel Bohemen en geheel Moravië bezet, zonder dat een druppel bloed werd vergoten, en Tsjecho-Slowakije behoorde tot het verleden.
Onmiddellijk spande zich geheel Duitschland in om een aannemelijken uitleg te verstrekken over deze nieuwe expansie. En in feite was de verrechtvaardiging niet zoo gemakkelijk als bij vroegere aanhechtingen! De tegenwoordige episode vertoonde inderdaad een geheel ander uitzocht dan de gebeurtenissen in Oostenrijk en in Sudetenland. Het ligt buiten twijfel dat in Oostenrijk een merkelijk deel van de bevolking voor den Anschluss gewonnen was, welk deel is verder onmogelijk uit te maken, en aldus kon de Anschluss worden voorgesteld als een uitvloeisel van twee door de demokratische landen zelf erkende beginselen: dat van de nationaliteiten, en dat van zelfbeschikking. Hetzelfde gold voor Sudetenland, waar de knevelarijen van de Tsjechische administratie een rebellie-geest hadden geschapen, die zijn oplossing kon vinden in een nieuwen Anschluss bij het Derde Rijk. Maar Bohemen en Moravië waren thans bijna zuiver Tsjechische gebieden geworden, zoo zuiver althans als het mogelijk was te bekomen in dit Midden-Europa waar de volkerenkaart - die men terecht of ten onrechte met de taalkaart vereenzelvigt - op een reuzachtige mozaïek gelijkt. Men kon bezwaarlijk verwachten dat de Tsjechen over zichzelf zouden beschikken om zich aan hun erfvijand aan te bieden! Er moest dus een andere uitleg gezocht worden om de verontwaardiging van schier geheel de wereld af te keeren. De Duitsche propaganda nam dan ook haar toevlucht tot historische redenen. Zij herinnerde eraan dat Bohemen en
| |
| |
Moravië gedurende een duizendtal jaren deel hadden uitgemaakt van het Heilige Roomsche Rijk van Duitsche Natie, en dat het dus maar billijk was dat zij tot het Duitsche Rijk zouden terugkeeren. Voorzeker, het aangehaalde feit was onbetwistbaar. Maar men mocht uit het oog niet verliezen dat het Heilige Roomsche Rijk een constructie was welke heelemaal niet zonder meer gelijk te stellen was met het 'Derde' noch met het 'Tweede' Rijk. Of zou het soms in het inzicht van de Duitsche leiders liggen hun bewind uit te breiden over alle gebieden ten Oosten van Rhône, Saône en Schelde, Italië en het meerendeel der Nederlanden incluis? Wij kunnen bezwaarlijk aannemen dat hun ambitie zoover reikt, en verkiezen dan ook dit 'argument' verder dood te zwijgen. Ernstiger was de verklaring van den Führer, op 1 April gehouden, waarin hij de behandeling van Tsjecho-Slowakije voorstelde als een verwittiging aan het adres van degenen die op omsingeling van het Rijk aanstuurden. Inderdaad was dit het hoofddoel geweest, wij zagen het reeds, het hoofddoel van de Franschen bij de oprichting van het herlevend Bohemen. Maar het was veeleer te München dat Adolf Hitler de bedoelde verwittiging had gegeven, met het Praagsche staatswezen tot een vazalliteit te herleiden, welke iedere deelneming aan verdere omsingelingspogingen tot een droombeeld maakte. De Tsjechische staat is in de maanden tusschen München en zijn rampspoedig vergaan een gewillig instrument geweest in de handen van Duitschland. Dat het Tsjechische volk de Duitschers niet kon lijden was geen nieuwigheid, en zal wel niet verbeterd zijn met de gebeurtenissen van verleden maand. En indien president Hasja werkelijk de anti-Duitsche gevoelens van zijn volk, overigens opgelaaid tengevolge van het patente optreden van Duitschland aan de zijde van Slowakije, niet kon intoomen, zoo twijfelen wij er niet aan dat een eenvoudige
militaire wandeling van de Duitsche weermacht zou volstaan hebben om de orde te herstellen: daarvoor was geen aanhechting noodig, en de maatregel kon overigens herhaald worden iedermaal zich nieuwe wanordelijkheden voordeden, hetgene wel niet dikwijls meer het geval zou zijn geweest! Neen, wij meenen niet dat er in de politieke toestanden van het verleden of van den huidigen dag een zweem van verrechtvaardiging kon worden gezocht voor het Duitsche optreden op de oevers van de Moldau.
| |
| |
Economische redenen dan? Het voorwendsel was eenigszins beter steekhoudend. De Duitsche economische milieu's, in het nauw gebracht door de inkrimping van de afzetgebieden, hebben een theorie vooropgesteld die niet zonder meer van de hand te wijzen is: deze der economische Grossraüme. De industrialisatie die zich in den loop van de 19e eeuw voltrok heeft, met de voortbrengst geweldig uit te breiden, nieuwe behoeften gewekt aan afzetgebieden daar de productie niet meer in het kader van betrekkelijk kleine staten kan aan den man gebracht worden. De aangewezen handelspolitiek is natuurlijk, in dit stelsel, de vrijhandel. Daar deze echter in gezonde logica niet door een staat alleen, zegge het Duitsche Rijk, kan beoefend worden, zou in den Lebensraum van het Duitsche volk, zegge Midden- en Zuid-Oost-Europa, een stelsel van vrijhandel moeten heerschen, waardoor de Duitsche productie en handel zouden kunnen bevorderd worden. Tot daar de redeneering, waarvan een verdere schakel verzwegen wordt, en wel de gedachte dat, bij gebrek aan vrijwillige aansluiting van de economie van dezen Lebensraum bij de Duitsche, zij ertoe moet gedwongen worden, desnoods met geweld van wapenen. De vraag is nu, in verband met Bohemen en Moravië, of deze gebieden wel een aanhechting noodig hadden om in de Duitsche levensruimte opgenomen te worden. Wij kunnen het, voor ons deel, bezwaarlijk aannemen. Het is genoegzaam bekend dat economische afhankelijkheid meestal niet van de politieke te scheiden is, vooral niet in het geval van Tsjechoslowakije waarvan het export-industrieele gedeelte, de Boheemsche kom, practisch alleen door bemiddeling van Duitschland met de buitenwereld kon in verbinding treden. Een wenk van Duitschland ware ongetwijfeld voldoende geweest om Tsjechië tot een tolunie of dergelijke regeling te dwingen. Zulken wenk had de wereld wellicht begrepen, de aanhechting daarentegen begrijpt en
verontschuldigt zij niet!
Tenslotte zijn de beweeggronden die Duitschland tijdens de jongste gebeurtenissen bezielden nog ver van duidelijk. Zou de verklaring wellicht liggen in een koopje tusschen de twee mogendheden van de as Berlijn-Rome? Zou Italië wellicht Duitschland bij de scheidsrechterlijke uitspraak van Weenen, op 2 November jl., slechts terzijde gestaan hebben onder voorbehoud van latere wijzigingen aan het statuut van de Karpaten- | |
| |
Oekraïne? Vergeten wij niet dat Polen even goede betrekkingen als Duitschland onderhoudt met Rome. Misschien heeft het van zijn Italiaanschen vriend bekomen dat hij den Führer zou bewegen om de gemeenschappelijke grens tusschen Polen en Hongarije werkelijkheid te laten worden, hetgeen inderdaad gelijktijdig met de Boheemsche gebeurtenissen geschiedde, en heeft Berlijn hierin toegestemd mits de toelating Tsjechoslowakije te bezetten, tenminste voor het grootste gedeelte? Het is nog steeds onmogelijk meer te doen dan de vraag, of beter, de reeks vragen te stellen. Eén ding is echter zeker. Het valt onmiddellijk op dat een verschillende behandeling te beurt viel aan Bohemen-Moravië eenerzijds, aan Slowakije anderzijds. Beide eerstgenoemde gewesten werden rechtstreeks onder Duitsche soevereiniteit gebracht, waarschijnlijk omdat zij niet genoeg te vertrouwen waren om hun een zachtere behandeling te bezorgen zooals Slowakije verkreeg: niet genoeg te vertrouwen met name als Duitsche legerbasis tegen het Oosten gericht. Slowakije, waar de Duitsche invloed zeer sterk blijkt, schijnt voor zijn deel wèl genoeg te vertrouwen te zijn, nogmaals van hetzelfde standpunt. Op 23 Maart werd tusschen de Duitsche en de Slowaaksche regeering een verdrag gesloten waarin Duitschland niet het protectoraat, maar de bescherming over de onafhankelijkheid van Slowakije overneemt, m.a.w. een soort waarborg van de Slowaaksche grenzen. Van de overige artikelen van het accoord spreekt er een van het parallelisme in de
buitenlandsche politiek waartoe de Slowaaksche regeering zich tegenover Duitschland verbindt. Voor het overige is er alleen spraak van militaire aangelegenheden. Duitschland verkrijgt het recht bestendig een smalle strook Slowaaksch grondgebied bezet te houden, derwijze dat de militaire Oostgrens van het Rijk een doorloopende lijn zou vormen tusschen Silezië en de Oostmark. En anderzijds belooft Slowakije haar militaire krachten in enge overeenkomst met de Duitsche Weermacht te organiseeren. Kortom, Slowakije krijgt een statuut dat zeer goed aan dat van Egypte herinnert: politieke 'onafhankelijkheid', militaire vazalliteit. Eenvoudig omdat Slowakije een territoor is van zeer groot strategisch belang voor het Duitsche Rijk, met het oog op dezes verhouding tegenover Polen. Het beschikt niet meer over de Karpaten-Oekraïne om ten gepasten tijde het politieke evenwicht binnen Polen, door een
| |
| |
opstoken van het Oekraïnische nationalisme, te verstoren. In ruil daarvoor bezit het thans een uitgestrekte basis op de Poolsche Zuidergrens, in een gebied dat eveneens Oekraïnisch is van stam, en daarenboven een levensbelang heeft voor de Poolsche economie, vooral in oorlogstijd: de Poolsche petroleumvelden zijn thans immers in het onmiddellijk bereik van de Slowaaksche legermacht, die zelf in nauw verband staat met de Duitsche.
Misschien vet klaren deze militaire doeleinden de verbazende Duitsche houding in Midden-Europa. Er blijft nu te zien of zij voor het Duitsche Rijk een versterking beteekent of eerder het tegendeel. Van militair standpunt is het antwoord niet moeilijk... temninste in vredestijd, zoolang de militaire machine ongestoord blijft in haar verbindingen. Maar in oorlogstijd, t.t.z. wanneer de bezetting geroepen is om werkelijke diensten te bewijzen? Het zou niet de eerste maal zijn in de geschiedenis dat een volk van verschillenden stam stokken in de wielen steekt van het militair apparaat van den bezetter. Want het is ondenkbaar dat de Tsjechen zich door de Duitschers eenvoudig laten assimileeren. En hierin ligt juist het verschil met de vroegere annexaties, die, in overeenstemming met geheel het volksgevoelen of een merkelijk deel ervan, een onbetwistbare aanwinst van krachten beteekenden voor het Derde Rijk. Ditmaal is het begonnen met de bezetting van vijandelijk gebied. Voorzeker, de Tsjechische leiders hebben een verzoeningsgezinde houding aangenomen, die zelfs, op zijn minst genomen, bevreemdend is. Wij herinneren ons niet foto's te hebben gezien van Belgische leiders in het bezette gebied van 1914-1918 die op hartelijke wijze de hand kwamen schudden van de Duitsche bewindvoerders, zooals Dr. Hasja, generaal Sirovy, en anderen nog, het op fotogenische wijze gedaan hebben. Er bestaat ook in het diepste ongeluk dat een volk kan treffen, een elementaire waardigheid die het hoeft te behouden. Daarentegen heeft men een zeker aantal documenten te zien gekregen die ons de wanhoop van het Tsjechische volk aanschouwelijk maken; zij zijn welsprekend genoeg. Ver van een blok aan den voet los te maken, heeft het Duitsche Rijk er zich een aangebonden.
Er is nog veel erger. Door zijn optreden in Bohemen heeft Duitschland automatisch een coalitie in het leven geroepen,
| |
| |
die men zonder deze onbehendigheid, voor zeer langen tijd van het politiek tooneel verdwenen had kunnen wanen, de coalitie van alle volkeren die maar eenigszins konden verwachten dat ook zij eensdaags door het Derde Rijk zouden aangesproken worden. De economische onderhandelingen die door Duitschland met Roemenië werden gevoerd, kregen door den gang van de gebeurtenissen een politiek geurtje; het scherper optreden van de Duitsche pers tegen Polen, naar aanleiding van anti-Duitsche betoogingen aldaar, voorspelde weinig goeds; de aanhechting van Memelland bij het Duitsche Rijk (23 Maart) bracht een land te meer, Litauwen, onder de Duitsche hegemonie. Een dreigbeeld teekende zich met een onrustwekkende duidelijkheid voor de andere groote mogendheden af, dit van een Duitsche heerschappij over geheel Midden-Europa. Dat beeld is voldoende geweest om Groot-Brittannië uit de zoo vaak misbegrepen splendid isolation te doen treden, zoo vaak misbegrepen omdat zij slechts geldt zoolang een zweem van evenwicht op het Europeesche vasteland blijft voortbestaan. En thans zag men weer wat men sinds den tijd van Napoleon niet meer had gezien: Groot-Brittannië dat de leiding nam van een coalitie. Een coalitie waarin niet alleen Frankrijk, maar ook de Sowjetunie, Polen en Roemenië aan zijn zijde zouden staan, terwijl overigens duidelijk pogingen werden waargenomen om de verhouding tusschen Italië en Duitschland minder innig te maken. Op het oogenblik waarop dit opstel wordt neergeschreven, verblijft de Poolsche minister van Buitenlandsche Zaken te Londen. Polen heeft reeds de toezegging gekregen van den Britschen steun. Het is weinig waarschijnlijk dat het, zijn politiek van zelfstandigheid getrouw, openlijk een houding van onvoorwaardelijk samengaan met de Westersche mogendheden aanneemt, waarbij het overigens weinig te winnen heeft. Maar de verzekering van de Britsche en Fransche hulp in alle omstandigheden waarin
het zich 'in zijn levensbelangen' zou bedreigd gevoelen, verzekering die wellicht ook in verband met Roemenië te verwachten staat, stelt paal en perk aan de Duitsche vreedzame opslorpingspolitiek van zijn naburen. De zaken zijn thans zoover gekomen dat geen enkele dezer naburen nog aan te tasten is zonder de zekerheid onmiddellijk een wereldoorlog te ontketenen. Denemarken is een element van de Britsche
| |
| |
veiligheid in de Noordzee, evenals overigens Zweden en Noorwegen; de Baltische landen zijn, als bufferstaten tusschen Duitschland en Rusland een element van de Poolsche veiligheid; Hongarije is evenzeer door Polen als door Italië beschermd; Joegoslavië is een barrière tusschen Duitschland en de Middellandsche Zee, waar Engeland nooit de tegenwoordigheid van Duitsche zeebasissen zou kunnen dulden. Tenslotte zijn Zwitserland, België en Nederland elementen van het Europeesch evenwicht waarvan de verdwijning voor de Westersche mogendheden niet te dulden zou zijn. De periode van vreedzame 'herziening van de vredesverdragen' is dan ook voorbij, en dat is naar onze meening het meest bedenkelijke gevolg van den jongsten stap van Duitschland op den weg naar afronding van zijn 'levensruimte'.
Dat feit, alsook de definitieve terugkeer van Groot-Brittannië tot een vastelandspolitiek zijn van het hoogste belang voor de toekomst van Europa. De aanslag op Bohemen heeft de geschiedenis van ons oude werelddeel in een nieuwe phase ingeleid, waarin het beslissend element opnieuw zeer duidelijk, zooals voor den wereldoorlog, de tegenstelling is tusschen Groot-Brittannië en het Duitsche Rijk. Het is in het Europeesche levensbelang dat deze tegenstelling niet verder meer verscherpt wordt. De elfde ure is thans voor de toekomst van ons Continent en van de Westersche beschaving geslagen. Mocht de twaalfde niet het begin van de katastrofe inluiden, waarin het kostbaarste cultuurgoed van zoovele geslachten reddeloos zou ondergaan!
1 April 1939.
|
|