| |
| |
| |
Letterkundige kroniek
Hubert Korneliszoon Poot 1689-1939
door Pierre van Valkenhoff.
Het tijdperk van de volkomen verwaarlozing der achttiende eeuwse literatuurgeschiedenis is reeds lang voorbij, doch een totale ommekeer in de belangstelling voor deze periode valt in de laatste jaren te constateren, nu ook in de Nederlandse literatuurhistoriographie het probleem van het vijandelijke in de tijd allerwegen belangstelling trekt. Er is komen vast te staan, dat de eeuw van verlichting en rationalisme niet alleen verval maar ook tekenen van nieuwe groei inhield, en dat er verschillende persoonlijkheden in aan het woord kwamen, die ook nog heden ten dage in alle opzichten belangstelling verdienen. Meerderen hunner zijn volslagen vergeten, anderen genoten slechts de twijfelachtige eer hun namen genoemd te zien, vergezeld van de vermelding dat men hen gerust kon voorbijgaan. Zo kwam men tot een over het hoofd zien, van wat - in juistere verhoudingen gebracht - aller interesse zou hebben gehad, en ook al mochten reeds meerdere daden van eenvoudige rechtvaardigheid gesteld worden, nog blijkt de zoveel gesmade achttiende eeuw een tijdperk, waarvan de literatuurgeschiedenis opnieuw geschreven worden moet.
Tot de best bekende figuren dier dagen behoort de hier te herdenken dichter Hubert Korneliszoon Poot, die eer zeventiende dan achttiende eeuwer wellicht juist aan deze omstandigheid zijn grotere roem tot op heden dankt. Over gebrek aan belangstelling heeft de poëet uit Abtswoude nooit te klagen gehad. In zijn eigen tijd werden er - naar het verhaal gaat - hele picknicken georganiseerd om hem - die tegelijkertijd boer als schrijver was - te velde werkzaam te zien, terwijl hem bij zijn verscheiden eer gebracht werd in een aantal lijkzangen waarvan
| |
| |
de quantiteit bij lange niet met de qualiteit overeenstemt. Evenwel ook de na hem komenden hebben Poot nooit vergeten. Huydecoper noemde hem vele malen, Bellamy als Bilderdijk bewonderden hem, en ook al mocht in de vorige eeuw de Schoolmeester het even bekende als weinig geestige grafschrift op hem schrijven, de literatuurhistorici dezer - als onzer - periode staken ieder op hunne wijze de loftrompet voor den poëet, wiens klassieke verzen ook nu nog in bredere kringen bekendheid genieten. Deze belangstelling is verheugend waar het maar al te dikwijls voor de literairhistorische figuren geldt dat zij meer geprezen dan gelezen worden, uitspraak vooral geldend met betrekking tot de tijd waarvan Poot een der voornaamste en sierlijkste vertegenwoordigers is. In de poëzie uit de pruikentijd figureert hij als een der bijzonderste verschijningen en al is men nooit gekomen tot een uitsluitend aan zijn persoon gewijde monographie, middelen om hem te leren kennen ontbreken in genen dele. Weinigen dan ook zijn er die zijn bekendste verzen als De Maen bij Endymion, Op de Doot van myn Dochtertje en Nacht niet kennen, en al blijven ook hier wensen ter vervulling open, het is toch wel een uitzonderlijk feit, dat deze verzen steeds weer opnieuw bewondering wekken. Er volgt uit dat, al mag ook niet het hele oeuvre van Hubert Korneliszoon Poot een betekenis voor alle tijden hebben, er toch gedichten in aan te wijzen zijn die steeds tot de schat onzer letteren gerekend zullen worden. Dit is een voorname constatering. Zij wettigt herdenking als bestudering, en geeft ook aanleiding tot het uitspreken der hoop dat het interesse voor zijn persoon en arbeid niet moge verminderen maar aangroeien.
* * *
Voor tweehonderdvijftig jaar geboren is de ontwikkelingsgang van Poot een eigenaardige, inzoverre hij als ongeletterde jongeman van den buiten, op uitzonderlijk snelle wijze een roem in de Nederlandse literatuur verwierf welke zijn tijdgenoten wel verbazen moest. Toen in het tweede decennium der achttiende eeuw zijn bundeltje H.K. Poots Mengeldichten verscheen, telde de poëet zeven en twintig jaren, waarvan hij er vele achter de ploeg had doorgebracht. Weliswaar ging zijn hart niet naar de landbouw uit en was hij liever in zijn studeer- | |
| |
vertrek dan op de akker, maar geboren en getogen in de meest Hollandse stand was hij inderdaad een boer-dichter, omstandigheid bijzonder genoeg om in zijn tijd de belangstelling voor jaren gaande te houden. Reeds vroeg had hij getracht zich de dichtkunst eigen te maken in de rederijkerskamers der omliggende dorpen, doch ook al werd hij daar enigermate bevredigd, voldaan was hij eerst toen de poëzie van Antonides hem voerde naar Vondel en Hooft, waarin hij terecht de grootmeesters der Nederlandse letteren zag. Hen op verre afstand te volgen werd sindsdien zijn streven, streven waarin hij wel geslaagd is, waar zijn drie delen Gedichten meerdere verzen inhouden die ook nu nog alle glans en bekoorlijkheid bezitten, welke hun eigen geweest moeten zijn toen zij pas van de pers kwamen. De betrekkelijk grote omvang van Poots dichtwerk verbaze niet, hoe langer hoe meer zag hij van de landbouw af om zich geheel in dienst der muzen te stellen en ook al keerde hij naar de nering terug toen hij eindelijk op latere leeftijd huwen kon, toch werd hij nooit geheel en al boer of handelsman. Hij was te veel dichter om cijferaar te zijn, en waar hem de literatuur voor alles ging wekt het ook weinig verwondering te zien, dat hij zich over het oneindige niet veel zorg gemaakt schijnt te hebben. Protestants opgevoed en naar verluidt aangezocht zich tot het katholicisme te bekeren, heeft
hij zijn hele leven volstaan met een epicurisme dat wonderwel met zijn behoeften en meningen overeenkwam. Vandaar dat zijn leven zich voor alles kenmerkt door een weldadig aandoende rust, die zijn tijd eigen, in hem toch wel sterker dan gewoonlijk spreekt. Slechts eens werd die rust onderbroken door een verblijf in Delft, jaar dat een scheiding in 's dichters leven vormde, maar verder alleen van betekenis is, inzoverre het een datum blijkt waarna zijn dichterlijke productie niet meer de hoogte van daarvoor bereikte. Poots debuut was tegelijkertijd zijn toppunt, hij werd nadien geleidelijk minder al kwam nu en dan de oude dichter nog in hem boven.
Wanneer men het werk zijner eerste periode in handen neemt wordt men getroffen door een poëzie wier qualiteiten van zuiverheid, zangerigheid en beeldrijkdom aan het geheel bijzondere waarden verlenen. Een vers als Wachten is daar tekenend voor, en men sta ons dan ook toe dit als proeve te citeren.
| |
| |
Hier heeft my Rozemont bescheiden;
Hier, by deez' boom, die weligh wast.
Waer magh de schoone zoo lang beiden,
Dat zy niet op het uurtje past?
Of ben ik wat te vroeg gekomen,
Door drift der min, waarvan ik quyn?
O zaligh velt! o groenen boomen!
't Kost hier te nacht wel bruiloft zyn.
Maer och, hoe lang zyn thans de stonden!
Elk omzien duurt een jaer gewis.
Op achten was de komst gevonden:
Ik schat het al ruim negen is.
Val, avont, zoudt ge uw' plicht niet weten?
Of is de tyt zyn wieken quyt?
Of heeft Apol zyn zweep vergeten,
Dat hy dus traeglyk zeewaert rydt?
Daghvoerder, laet u dit toch lusten:
Verkort den dagh en rek den nacht.
Spoei voort: gy zult by Thetis rusten,
En ik by 't meisje dat ik wacht.
Dit gedicht is zeker niet Poots beste, maar in zijn sierlijkheid en lichtheid, in zijn klassieke voorkeur en gemakkelijke gang, vormt het een staal dat het begrijpelijk maakt, hoezeer het publiek dier dagen door Poots verschijning verrast moest worden. Verzen als Vliegende Min, Schoon Vrouwenhair en Dankoffer aen Erato vervulden, naast andere, ieder met bewondering, en mag het waar zijn, dat Poot als honorarium voor zijn debuutbundeltje slechts een foliobijbel van den uitgever kreeg, dan moet hem toch de algemene waardering zijner tijdgenoten te sterker getroffen en gesteund hebben. Erotische poëzie als deze werd er in zijn tijd niet geschreven, en waar zij herinnerde aan Jan Luyken en Pieter Corneliszoon Hooft, spreekt het wel vanzelf dat zijn verzenbundel het spoedig tot een herdruk bracht. De ter zake kundige lezers beseften wel dat hier een dichter van betekenis aan het woord was, en vandaar dat zich in zijn snel groeiende vriendenkring grote persoonlijkheden schaarden, die den jongen dichter aanspoorden op de zo gelukkig ingeslagen weg voort te gaan. Hubert Korneliszoon heeft in dezen niet geaarzeld; toen hij vijf jaar later het eerste deel
| |
| |
zijner Gedichten in het licht zond, vormde dit een flink, honderdtallen van bladzijden tellend, boekdeel. Nochtans de nieuwe in dit werk aangeboden poëzie stond niet op hetzelfde plan als zijn bekende en bejubelde liefdeslyriek uit het debuutbundeltje. Noch zijn Bybelstoffen noch zijn Geboortedichten en evenmin zijn Bruiloftdichten, Lyk- en Grafdichten als Lofdichten komen over het algemeen in waarde met zijn Minnedichten overeen, en vandaar dat men steeds weer terugkeert naar verzen als De Maen by Endymion waarvan het begin zo verrassend is dat het onmiddellijk in uw geheugen hangen blijft.
Haer minnende oogen dalen.
't Was nacht toen zy hem zagh;
Maer heur gezicht schoot stralen
Men hoorde mensch noch dier,
Geloei van koe noch stier.
Gerucht in velt noch kolken.
Het weer was zonder wint,
En ook het eind van dit vers is even bijzonder als treffend.
Verloor zich met verblyen
Laet maegden ook eens vryen.
Zy liet haer lief alleen,
En voer, doch traag, van d'aerde.
Ik weet geen minnaers ziel
Daer 't scheiden harder viel.
| |
| |
Ook zonder over het hoofd te zien dat Hubert Korneliszoon Poot daarna zelden nog gedichten van deze qualiteit schiep, moet men toch erkennen dat hij in deze en andere verzen werk voor alle tijden leverde. Hij was een persoonlijkheid levende in en voor de dichtkunst, en waar hij de - uitsluitend hem eigen - frêle sfeer op een onavolgbare wijze wist op te roepen, is het duidelijk, hoe zijn beste verzen steeds weer om deze redenen treffen èn anders aandoen. Herhaalde kennisname vermoeit niet maar opent steeds weer nieuwe perspectieven, en vandaar het inderdaad buitengewoon rijke dezer poëzie. Eenvoud paart zij aan natuurlijkheid, beheersing aan meesterschap, maar het uit dit alles ontstane dankt zijn betekenis toch met name, aan de bijzondere en eigen glans welke Poots dichterlijke wezen erover leggen kon. Hij was een wel zeer begenadigde figuur en al bleef ook hem de broodschrijverij niet gespaard, hij bleek toch een te grootse verschijning dan dat hij verworden kon tot de achttiende eeuwse huispoëet, dat monsterlijke product der toenmalige maecenassen.
* * *
De twee andere delen der Gedichten komen in karakter en opzet met het eerste overeen; alleen bieden zij geen Minnedichten meer. Voorzover hij nog in zijn laatste jaren liefdeslyriek schreef bracht hij haar bij zijn mengelwerk onder; ouder geworden lag hem de erotische poëzie niet meer zo, terwijl tevens de zorgen om het bestaan hem versomberden. Poots leven als dichter was er een zonder noemenswaardige tegenslag, zijn kamp om het aards bestaan echter leverde hem menige teleurstelling op. Vandaar dat hij kwam tot een levensaanvaarding die voor den poëet anders was dan voor den boer; houding enerzijds getuigend van zwakte maar anderzijds van uitverkorenheid, waar het slechts weinigen gegeven is het aardse tranendal als een paradijs te zien. Poot deed dit - en naar wij menen: welbewust - in zijn beste ogenblikken, en ziedaar andermaal een reden waarom zijn goede poëzie zo treft.
Vat men in enkele woorden zijn betekenis samen dan kan men zeggen dat Hubert Korneliszoon Poot weliswaar geen dichter van de eerste rang is, maar dat er toch tussen zijn verzen vele zijn van altijd blijvende waarde. Zij behoren tot dat wat ieder van de Nederlandse letteren kennen moet, en vormen
| |
| |
op zich een schakel van de poëzie der zeventiende naar die der achttiende eeuw. Immers inderdaad staat Poot meer aan de zijde van de voorbije eeuw waarin hij geboren werd, dan in de nieuwe in welker begin hij leefde en werkte. Het rationele was hem volkomen vreemd en al zijn er in zijn werk rococo-elementen aan te wijzen, het geheel is toch nog te sterk met de barok verweven, dan dat men het zuiver achttiende eeuws kan heten. Poot is een overgangsfiguur, en waar hij bovendien in zichzelf moest strijden tussen aanleg en van buiten opgenomen kennis, behoeft het weinig betoog dat zijn verschijning ook om andere redenen dan die van zijn dichterschap alleen een uitermate boeiende is. Hij bezat verschillende zijden en zijn werk biedt dan ook wisselende aspecten. Het is te belangrijk om het voorbij te gaan en te schoon om het niet te kennen. Men ga derhalve tot den dichter zelf en lere het genoegen smaken te bladeren in zijn interessante en stralende oeuvre.
|
|