Streven. Jaargang 6
(1938)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 396]
| |
Philosophische kroniek.Leuvensche Bijdragen tot de Wijsbegeerte
| |
[pagina 397]
| |
in het derde gedeelte heeft schrijver het over de keuze van een filosofische school en verschaft hij konkrete gegevens in verband met de scholen, de universiteiten, publicaties, bronnen, enz. Het heele werk is levendig, klaar en praktisch, drie hoedanigheden welke een beginneling van een dergelijk werk verwacht. De 'Inleidingen' stellen de Wijsbegeerte al te dikwijls voor als een aprioristisch systeem, dat de beginneling in zijn geheel heeft te aanvaarden; ze geven hem den indruk dat er in de Wijsbegeerte niets te vinden is dat verband houdt met de werkelijkheid en met het leven. Het historisch gedeelte werd daarom naar het tweede hoofdstuk verschoven: het laat immers den onvermijdelijken indruk dat in de Wijsbegeerte alle theorieën verdedigers vonden en dat men nooit tot een oplossing zal geraken. In het eerste hoofdstuk begint Prof. De Raeymaeker met een soort phenomenologie van het menschelijk kennen en handelen en onderzoekt hij, met den beginneling, heel objectief, welke houding de mensch zooal aanneemt tegenover de natuur. Hij komt aldus tot de gewone kennis, tot de wetenschap met hare kenmerken en onderdeelen en eindelijk tot de wijsbegeerte zelf, welke hij ten slotte bepaalt. Dezelfde methode wordt gevolgd in de volgende bladzijden, maar thans binnen het domein der Wijsbegeerte, ten einde de groote vraagstukken in het licht te stellen, nl. de kennis, het zijn, de natuur, het leven, het probleem der waarden. Wij meenen dat deze methode het groote voordeel heeft, den beginneling goed aan te toonen dat de Wijsbegeerte werkelijk aan iets beantwoordt, dat het geheel der vraagstukken, welke ze zoekt op te lossen, niet uit de lucht gegrepen is, maar dat ze zich integendeel aan al wie nadenkt, langzamerhand, in zijn hierarchische ordening opdringt. De schrijver slaagde er volkomen in om dit gedeelte levendig en klaar voor te stellen. We moeten erkennen dat de Wijsbegeerte wel eens behoefte heeft aan een dergelijke levendige voorstelling. Dat eerste deel, dat in zijn huidigen vorm totaal nieuw is, is bijzonder kenmerkend en stelt dit werk boven de vroegere van Prof. De Raeymaeker. Het tweede deel (historisch overzicht) en het derde (Initia- | |
[pagina 398]
| |
tion à la vie philosophique) lijken, op enkele bladzijden na, meer op zijne 'Inleiding' (1933). In het derde deel krijgt men alle gewenschte inlichtingen over de filosofische groepeeringen en publikaties (bibliografien, kollekties, tijdschriften, kursussen, enz.). Waar hij echter over de hoogescholen spreekt, hadden we wel graag gezien dat er ook wat gezegd werd over de niet-katholieke hoogescholen, welke nochtans belangrijke filosofische centra zijn, zooals b.v. over de Sorbonne, enz. Deze praktische inlichtingen zullen den lezer zeker heel wat tijd besparen en hun een overzicht geven van het huidige filosofische leven. Al is het boek geen inleiding tot het thomisme, toch worden er de verhoudingen tusschen Wijsbegeerte en Geloof en tusschen Katholieke Kerk en Wijsbegeerte met veel doorzicht en scherpzinnigheid behandeld en de keuze van het thomisme als vormingsschool wordt zeer behendig verdedigd. We vragen ons echter af of dergelijke vraagstukken wel op hun plaats zijn in een algemeene inleiding tot de wijsbegeerte en of het niet beter ware die te bespreken in een inleiding tot het thomisme. Op het Kongres te Mechelen, in 1936, zegde Prof. De Raeymaeker: 'Er is een tekort aan katholieke filosofen, die scheppend werk verrichten'. Dat verwijt treft hem zeker zelf niet. Al wie zijn verwachtingen stelt in het Thomisme, zal het laatste werk van Prof. De Raeymaeker met vreugde begroeten, daar het een nieuw bewijs levert dat het Thomisme nog levende filosofische krachten bezit. Wie een eerste kontakt wenscht te nemen met de wijsbegeerte kan geen betere gids vinden. * * *
De epistemologische houding van Mgr. Noël is bekend. Rekening houdend met den vooruitgang sedert Descartes en Kant, tracht hij de zuivere thomistische leer in overeenstemming te brengen met de eischen van het moderne denken. In artikels en in verslagen op Kongressen ontwikkelde Mgr. Noël geleidelijk dit aanpassingswerk. Hij heeft zelf nooit een handboek geschreven over epistemologie, maar hoopt dat toch nog eens te kunnen doen. Een eerste reeks bijdragen werd in 1925 bijeengebracht, | |
[pagina 399]
| |
onder den titel 'Notes d'Epistémologie thomiste'. In 'Réalisme immédiat' (Editions de l'Institut Supérieur de Philosophie, Louvain 1938, VII, 298 blz. Fr. 35) werd een nieuwe reeks latere bijdragen gebundeld, waarvan een gedeelte reeds verschenen was in de 'Revue Néoscolastique de Philosophie'. Hetzelfde vraagstuk wordt er heel wat grondiger onderzocht, daar de schrijver thans meer in bijzonderheden treedt. Alhoewel het realisme in dit werk niet systematisch behandeld wordt - het zijn immers losse bijdragen - zal een aandachtig lezer in de verschillende hoofdstukken toch een zekere gradatie vinden, zoodat de oplossing geleidelijk duidelijk wordt. Welke is nu die oplossing? Mgr. Noël beperkt zich tot een bepaald vraagstuk, nl. of wij door onze kennis de werkelijkheid kunnen bereiken. Het gaat dus om het probleem van het realisme en meer bepaald om dit van de methode van het realisme. Mgr. Mercier behandelde uitvoerig het eerste vraagstuk der epistemologie, in zijn 'Critériologie Générale', nl. de objektiviteit van de oordeelen. Maar over het tweede vraagstuk, nl. dat van de werkelijkheid der termen van de oordeelen, stapte Mgr. Mercier tamelijk vlug overheen. Daaraan wijdt Mgr. Noël nu zijn aandacht. De objektieve waarde van de kennis kan alleen gegrond zijn, zoo we aantoonen, en is ook gegrond omdat wij aantoonen, dat wij ten minste ergens in onmiddellijk kontakt komen met een werkelijkheid: dat is het réalisme immédiat. Mgr. Noël gaat op een drievoudige manier te werk om die thesis te ontwikkelen. Hij geeft eerst geschiedkundige beschouwingen, waarin hij aantoont dat, wie aan het onrechtstreeksch realisme toegeeft, onvermijdelijk verloren is en in het idealisme terecht komt (Zoo b.v. Descartes en Kant). In een tweede reeks beschouwingen, welke meer van exegetischen aard zijn, bestudeert hij den H. Thomas, Cajetanus, Johannes van den H. Thomas, enz. om bij hen de grondslagen van een realistische epistemologie te vinden. Het belangrijkste deel van het boek is ten slotte gewijd aan de ontleding van de kennis zelf; hier zet Mgr. Noël technisch uiteen wat realisme is en moet zijn. Deze drie vraagstukken zijn in het boek van Mgr. Noël, nu niet precies nauwkeurig gescheiden; dat is trouwens onmogelijk, | |
[pagina 400]
| |
daar ze een geheel vormen; wij hebben dat klaarheidshalve gedaan. Over de twee eerste vraagstukken, welke we, bij gebrek aan plaatsruimte niet kunnen behandelen, vinden we buitengewoon interessante beschouwingen, zoo b.v. in hoofdstukken III en IV over Kant, en in hoofdstuk VII over 'La Théorie thomiste du jugement'. We willen echter enkele woorden wijden aan het vraagstuk der methode van het realisme zelf, want dat is ongetwijfeld, in dit boek, de belangrijkste bijdrage van Mgr. Noël, waarin hij trouwens een vooruitstrevende houding aanneemt, welke zekere thomisten wellicht zal afschrikken. Hij aarzelt niet het Cogito als vertrekpunt te nemen, immers 'il n'y a rien qui soit plus près de la réflexion que la réflexion elle-même' (blz. 102) en bepaalt, bij deze gelegenheid, heel nauwkeurig zijn houding tegenover andere thomisten, als Mgr. Zamboni, P. Roland-Gosselin, P. Garrigou-Lagrange, J. Maritain, enz. Hij vertrekt van het Cogito, niet van het Cogito-fermé, dat het subjekt zou opsluiten in de eenzaamheid van zijn bewustzijn (iets dat niet bestaat), maar van een Cogito-ouvert, dat subjekt en objekt in een zelfden akt vereenigt. 'Il n'y a pas de pensée sans objet, une pensée vide est un néant de pensée.' (blz. 286.) In het Cogito zelf dus, in een Cogito, genomen uit de werkelijkheid van het kenleven, ontmoeten wij het objekt. Men kan niet denken zonder aan iets te denken. Dat objekt, 'une donnée qui n'est plus l'oeuvre de l'esprit', is in het bewustzijn aanwezig, langs de intuitie om, intuitie die, noch louter intellektueel (want de mensch heeft geen zuiver intuitief intellekt), noch louter zinnelijk is (omdat de mensch niet uitsluitend een sensorium is), maar die een echte menschelijke intuitie is, une présence immédiate. En juist hier ligt het delikaat punt van het realisme van Mgr Noël: waarin bestaat eigenlijk die présence immédiate? De schrijver doet terecht opmerken dat zulks niet te bewijzen is en dat men het alleen aanwijzen kan. Er zijn kennissen waar het niet meer gaat over koncepten, maar waar we voor een konkreet voorwerp staan, voor dit of dat, hoc aliquid, b.v. Socrates, en waar we een onmiddellijke | |
[pagina 401]
| |
zinnelijke waarneming hebben. Welnu, in die gevallen staan we voor een présence immédiate, tegenover ons menschelijk bewustzijn, aanwezigheid die, alhoewel ze in eerste instantie zinnelijk is, toch ook wel elementen van intellektueelen aard bevat. Volgende uitlating van den schrijver is, in dit verband, belangrijk: '...une présence primitive s'impose à la conscience... tandis que l'organisme subit cette invasion, l'intelligence n'y reste pas étrangère; passivement d'abord elle la subit, en union intime avec la conscience sensible; lorsqu'elle se dégagera de cette passivité, ce sera aussitôt pour aboutir à quelque notion qui se posera dans l'abstrait au-dessus du réel intuitif de la sensation... la notion exprimée dans le verbe mental est sortie du complexe primitivement présent.' (blz. 185.) En juist hier ligt de grondslag van de zekerheid onzer kennis. Het verstand zal dit eerste aanschouwen van de werkelijkheid dan verder ontwikkelen tot begrippen en oordeelen; oordeelen waardoor het tenslotte wat het bevestigt, met de gegeven werkelijkheid vergelijkt, 'de telle sorte que l'esprit se saisit luimême en possession du réel présent à sa pensée sans intermédiaire et qu'il n'est pas besoin d'autres démarches pour établir la réalité de l'objet.' (blz. 180). Men ziet dadelijk in, hoe een dergelijk realisme rekening houdt met de werkelijkheid van het menschelijk kennen en met zijn mogelijkheden; in dien zin dat het gedwongen wordt om de objekten, haar door de menschelijke intuitie gegeven, wederom op te bouwen om ze abstrakt te kennen. Dat is juist de grondslag van de thomistische theorie van het oordeel. Menschelijk en objektief, ziedaar voor Mgr. Noël de kenmerken van onze kennis.
Mgr. Noël heeft aan de thomistische kenleer, benevens de technische formuleering van een gezonde doute méthodique in zijn Cogito-ouvert, ook een stevige grondslag gegeven in zijn présence immédiate, die de objektiviteit van het kennen waarborgt, door zijn opbouwend karakter, op basis van een intuitie. De ons toegekende plaatsruimte voor deze kroniek laat ons, spijtig genoeg niet toe om de verschillende schakeeringen van het werk van Mgr. Noël tot hun waarde te laten komen. De lezer zal dit tekort zelf aanvullen met aan de bron zelf te gaan putten. Daar zal hij echte wijsbegeerte vinden. |
|