Streven. Jaargang 6
(1938)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 390]
| |
Godsdienstige kroniek.Theologie en vroomheid
| |
[pagina 391]
| |
goddelijk Moederschap in engeren of breederen zin opgebouwd, doch hunne organische struktuur wordt dan moeilijk gemaakt door het voorrecht der Onbevlekte Ontvangenis, of de waarheid der medewerking aan de Verlossing, gelijk ze uitgedrukt wordt in het beeld der nieuwe Eva. Deze twee aspekten van Onze Lieve Vrouw kan men in dit geval slechts door convenieerende redenen aan het goddelijk Moederschap vastknoopen. Scheeben was de eerste die bij de aparte behandeling der Marialeer één hoofdbegrip vond, dat hij als grondslag zijner Mariologie in dit tweeledig woord uitdrukte 'het godsbruidelijk moederschap'. Het 'onafscheidbare Bruid- en Moeder-zijn tegenover de ééne, goddelijke Persoon van het menschwordende Woord maakt voor Scheeben het persoonseigen kenmerk (Personalcharakter) van Maria uit, waarin al haar andere voorrechten wortelen, de menschelijke vertolking van de eeuwige, enkelvoudige Godsidee, die aan haar schepping en voorbestemming ten gronde ligt' zooals de inleider het ons voorstelt (blz. XXXVIII). Scheeben 'komt de groote verdienste toe de Mariologie tot een wetenschappelijk geheel, tot een zelfstandig onderdeel der Dogmatiek te hebben herschapen. Daarin liggen als het ware twee intuïties vervat, die hoofdzakelijk de oorspronkelijkheid en blijvende beteekenis van Scheeben's Mariologie uitmaken. Vooreerst heeft hij ingezien dat aan de uiteenzetting der waarheden, die de Openbaring ons aangaande Maria leert, een zelfstandige plaats toekomt in het theologisch systeem; vervolgens heeft hij een beginsel ontdekt, dat aan die verhandeling over Maria de strenge eenheid en de gesloten samenhang van een echt wetenschappelijke systematisatie schenkt'. (Inleiding blz. XXIV). Al heeft dit werk dus een groote beteekenis voor de theologie, voor de vroomheid komt het niet minder in aanmerking. Dit is te danken aan wat men zou kunnen noemen de eigentheologische trant van Scheeben. Het is waar dat men met Mgr. Grabmann (geciteerd in de Inleiding, blz. XI) zijne theologie kan kenschetsen door hare verbondenheid met de traditie, bijzonder de Grieksche Vaders, door hare speculatieve diepte en haren mystieken gloed. Doch wat ons meest eigen aan Schebeen schijnt, en tegelijk zijne beteekenis voor een breeder publiek uitmaakt, is zijn rijke en frissche speculatie. Nadat | |
[pagina 392]
| |
hij met zijn scherpen geest een godsdienstig gegeven tot in de diepste verborgenheden heeft belicht, kan hij de klaarte ervan verder doen afstralen op alles wat ermee in verband staat. Het is als een stralenbundel waarin hij teksten van Kerkvaders, theologen en geestelijke schrijvers plotseling doet lichten met een onvermoede klaarte. In dat licht stelt hij eveneens het leven der Kerk, de liturgische teksten en de formulen van den eeredienst, die hierin eene bevattelijkheid krijgen die ons verrast. Toch sterft hierbij de klaarte niet uit, maar wordt op hare beurt omgetooverd in een poëtischen gloed waarin de oostersche beeldspraak van het Hooglied of het Boek der Wijsheid haar verscholen waarheid openbaart. Om daarvan een volledig idee te geven zouden wij langere uittreksels moeten overschrijven, dan hier mogelijk is. Een paar voorbeelden nochtans mogen hier volgen: 'Deze bizondere, persoonlijke verhouding der Moeder Gods tot den H. Geest wordt zeer treffend hierdoor uitgedrukt, dat zij, analoog als Christus' menschheid, de eigen tempel van den H. Geest wordt genoemd. Maria is een tempel, waarmede de H. Geest in betrekking staat niet alleen door de genade, die van Hem uitgaat, maar door zijn eigen beginsel en waarin Hij derhalve in zekeren zin “corporaliter” en “naturaliter” woont. Vandaar is dan ook de uitdrukking “templum”, of “sacrarium Spiritus Sancti”, even gebruikelijk, - of nog meer -, voor de betrekking der Moeder van God tot den H. Geest, als de benaming “sponsa Spiritus sancti”. Zij is ook zeer beteekenisvol. Want in de mededeeling en openbaring der binnengoddelijke produkties naar buiten voltooid door de menschwording, of in het optreden naar buiten der in God uitgaande personen, wijst zij aan den persoon van den H. Geest een buitengoddelijken term toe in de vrouw, op analoge wijze als de persoon van den Zoon er een bezit in den man. In harmonische vereeniging en wisselwerking verschijnt naast den “heilige Gods” het “heiligdom Gods”; naast den vleeschgeworden Logos de vleeschelijke woonplaats van den H. Geest, die in eenheid met Hem het adaequate beginsel uitmaakt der geboorte naar buiten van den Logos, voortgebracht in den schoot van den Vader; naast het “Lam Gods” de “duif Gods”.' (I blz. 172-173.) En elders: 'Wanneer verder de Kerk in haar liturgie een parallel maakt tusschen den oorsprong van Maria en dien der menschgeworden Wijsheid, dan ligt de gelijkenis eerst en vooral hierin. Als 'sedes' of 'vas sapientiae' is Maria geheel geschapen in en voor de vereeniging als bruid met den Logos, op analoge wijze als Christus' menschheid geheel is geschapen in en voor de hypostatische vereeniging' (I. blz. 192). Doch wie meerdere voorbeelden wil, sla het IIe deel op en | |
[pagina 393]
| |
raadplege het zeer volledige zaakregister bij deze Nederlandsche vertaling gevoegd. Want bij deze vernederlandsching van Scheeben's traktaat is niets nagelaten om van dit mariaal meesterwerk een zeer bruikbaar studie-boek te maken. Hiertoe dragen bij de instruktieve en zeker-oriënteerende inleiding die ons wegwijs maakt door dit werk; de schikking der hoofdstukken, door inlassching van die deelen der Christologie waar Scheeben zelf naar verwijst; de bondige maar sekure aanteekeningen en verwijzingen naar de best inlichtende, nieuwere litteratuur, de concordantietafel met Scheeben's uitgave, tafels voor Bijbelteksten en St Thomas-citaten, naam- en zaakregisters, die diegenen zullen dienstig zijn die zich aan de studie der theologie wijden. In hoever echter is dit werk voor niet-theologisch-geschoolde lezers genietbaar? Weinigen onder hen zullen bekwaam zijn het persoonskenmerk van Maria in zijne diepte te vatten, en dus vele bladzijden uit het eerste deel te zwaar vinden; maar velen kunnen de manier begrijpen waarop Scheeben het zelf bij het slot van zijn werk voorstelt: 'Volgens onze uiteenzettingen, laat Maria's geheele persoonskenmerk en haar geheele plaats en invloed zich ook samenvatten in het begrip: het mystieke hart van Christus' mystiek lichaam' (II blz. 259). Het tweede deel echter met zijn meesterlijke uiteenzetting van Maria's voorrechten en haar aandeel in het Verlossingswerk zal elk ontwikkeld katholiek met genot lezen.
* * *
Het tweede werk dat wij in deze kroniek aan de lezers van Streven willen voorstellen is dat van den Bollandist: K. De Smedt S.J., Ons bovennatuurlijk Leven, Nederlandsche bewerking door Dr. J.B. Poukens S.J. en M. Verheylezoon S.J.Ga naar voetnoot(2). Gelijk het vorige een dogmatisch werk met veel ascese is, kan ik dit kenmerken als een ascetisch werk met veel dogmatiek. P. De Smedt schreef dit boek, als vrucht van zijn vele retraiten en onderrichtingen, waarin hij reeds vroeg de ervaring opdeed 'dat niet weinige personen op den weg der volmaaktheid tegengehouden of vertraagd werden door vage, onduidelijke, vaak zelfs onjuiste en valsche opvattingen nopens het te bereiken doel en de aan te wenden middelen, en daardoor niet | |
[pagina 394]
| |
zelden in smartelijke onrust, verwarring en gewetensangst vielen' (Voorrede, blz. VIII). Daarom is dit werk eerst en vooral een leerboek over het bovennatuurlijk leven. Het nut van zulke werken zal niemand ontgaan, die met zielen in kontakt kwam, die zich op de volmaaktheid toeleggen, en ervaren heeft hoe weinig er zijn die een klaar zicht hebben op het doel dat zij moeten bereiken en de middelen die hen daartoe kunnen leiden. Maar al te vaak grijpen zij naar oppervlakkige geestelijke lektuur, die ze in hun streven naar volmaaktheid voorloopig wel helpt, maar ze niet degelijk onderricht en met duidelijke gedachten een stevige overtuiging kan geven. Bijzonder mag dit gelden voor jonge kloosterlingen die dit of een gelijkaardig fundamenteel werk eens moeten hebben doorgemaakt. Doch welke is dan de opvatting van het geestelijk leven die men hier zal vinden? Na in zijne Inleiding de noodige begrippen klaar gedefinieerd te hebben, geeft schrijver eene beschrijving der drie soorten van natuurlijk leven in den mensch, waaraan hij nuttige physiologische begrippen over het zenuwstelsel voegt. Daarop volgt het plan van zijn boek. Gelijk voor ons natuurlijk leven drie bestanddeelen moeten samenwerken om het tot zijne volmaaktheid te brengen: het beginsel dat het leven geeft, de vermogens waarin het leven zich uiten kan, en de voorwaarden tot zijne werkzaamheid, kan men in het bovennatuurlijk leven onderscheiden: 'het levensbeginsel ervan of de heiligmakende genade, de vermogens waardoor het zich uit of de bovennatuurlijke deugden, en de vereischte voorwaarden tot zijn volle werkzaamheid' (Inleiding, blz. 25). Zoo is het naar analogie met het natuurlijk leven dat het bovennatuurlijk leven behandeld wordt, en volgens de drie bestanddeelen ervan, is het werk klaar en overzichtelijk ingedeeld in drie boeken. Zulk een klare en overzichtelijke indeeling biedt een groot pedagogisch voordeel, bijzonder wanneer de schrijver, gelijk dit hier het geval is, ongedwongen er heel de te behandelen stof in onder kan brengen. Het eerste boek geeft eene uiteenzetting van de heiligmakende genade als beginsel van bovennatuurlijk leven. Bondig zet schrijver uiteen: aard en grondbegrip der heiligmakende genade, de vermeerdering ervan en de belemmeringen der genadevermeerdering. Dit geeft hem gelegenheid om uit te wijden | |
[pagina 395]
| |
over de rol van Jezus Christus in het werk onzer heiliging, over de verdiensten en over de zonden. Het tweede boek is gewijd aan de ingestorte deugden, beginselen der bovennatuurlijke werkzaamheid. Behalve korte algemeene beschouwingen is dit lange boek ingenomen door verhandelingen over elk der goddelijke en kardinale deugden. Bij de eerste heeft de auteur gelegenheid om te spreken over geloofsbezwaren en geloofsregels, over de bovennatuurlijke zaligheid en de liefde van vriendschap tegenover God. Bij de laatste komt het misoffer, gebedsleven, geloften en apostolaat onder de rechtvaardigheid; de edelmoedigheid en het geduld onder de sterkte; kuischheid en armoede onder de matigheid ter sprake. Het derde boek, waarbij een speciaal voorwoord staat, betitelt schrijver zelf als een 'geestelijke hygiëne', waarin hij over de atmosfeer en voeding der ziel zal spreken. Wanneer hij in de vorige boeken vooral St Thomas, Suarez en andere theologen aan het woord liet, volgt hij hier bizonder S. Franciscus van Sales, S. Theresia en andere geestelijke schrijvers, die meer passen in dit deel waarin gehandeld wordt 'over het aandeel van God en over dat van ons zelven in onze bovennatuurlijke werken; over de gedachten en gevoelens die wij in ons moeten onderhouden om die tweevoudige werkzaamheid te steunen; over de verschillende oorzaken die haar toevallig kunnen belemmeren, zooals ongegronde angst, bekoringen, mistroost, ongerustheid van geweten en andere geestelijke ziekten' (II, blz. 229-230). Voorzeker, dit werk is van algemeenen aard en moet daarom aangevuld worden door andere lezingen. Het groote voordeel zal het geven van een duidelijke en bondige uiteenzetting, die als grondslag kan dienen voor het streven naar de volmaaktheid. Geen vrees dat het illusies zal aankweeken of ziekelijk opzweepen. De slotzin van het boek resumeert zeer duidelijk tot welke volmaaktheid het de ziel wil brengen door de 'drievoudige volmaaktheid van beoefening der bovennatuurlijke deugden, van zuivere meening en van overgeving aan God moeten wij dus streven, om de volheid te bereiken van het ware en éénige doel van ons bestaan' (II blz. 326). Waar het zelfs wat aan gloed mocht ontbreken, zal de degelijkheid dit tekort eenigszins vergoeden. |
|