| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst.
Encyclopaedisch kerkelijk woordenboek. - Onze Tijd, Brussel, 1938, 707 blz., geb. Fr. 75.
Het mangelt ons niet meer aan katholieke encyclopediën: na de Duitsche, Engelsche, Fransche, hebben wij nu ook onze Nederlandsche katholieke encyclopedie. Wat in deze uitgaven rijk geborgen zit wordt hier nu ten believe van eenieder - priester en leek, katholiek en andersdenkende - samengevat en voorgesteld. Doel van deze uitgave is: 'Een handige en betrouwbare gids te zijn voor al degenen, die de juiste beteekenis willen kennen van woorden, termen en uitdrukkingen voorkomend in het katholiek leven'. Worden opgenomen, bepaald en verklaard (eventueel ook geïllustreerd): de woorden die ofwel uitsluitend katholiek zijn (b.v. paus, aflaat), ofwel een eigen katholieke beteekenis hebben (b.v. onfeilbaar). Volledigheidshalve ook nog: naam en inrichting van de voornaamste katholieke kloosterordes en congregaties, en de meest in het katholieke leven voorkomende symbolische voorstellingen.
Een mijn van historische, juridische, archeologische, liturgische wetenswaardigheden in één handig-bruikbaar en financieel-bereikbaar boekdeel.
L. Arts.
H. BRAET, C. SS. R., Priesteropleiding naar den geest van Pius XI. - De Standaard, Antwerpen, 1938, 177 blz., Fr. 15.
De titel geeft duidelijk en volledig den inhoud aan, en de inhoud beantwoordt aan den titel. De encyclieken van Pius XI - hoofdzakelijk maar niet uitsluitend 'Ad Catholici sacerdotii' -, de gewichtige instructie van December 1929 en -31, andere belangrije pauselijke en kerkelijke documenten, alsmede de hoofdelementen der stevigste theologische studies der laatste decennia, worden hier, door iemand die niet enkel een bevoegd moralist en canonist doch tevens een wijs en ervaren leidsman is, stystematisch verwerkt. Roeping en rekruteeringsplan (juvenaten en apostolische scholen) de moderne zielzorg met haar gevaren (inzake celibaat vooral) worden er grondig, met de noodige gestrengheid maar tevens met de wenschelijke mildheid, besproken.
Ten zeerste aanbevolen niet enkel aan alle oversten, maar ook aan alle seculiere en reguliere priesters en aan alle opvoeders.
L. Arts.
Dr. Jozef BEEKING, 1. Die Grundlagen von Ehe und Familie. 2. Der eheliche Mensch. 3. Der Lebensraum von Ehe und Familie. - Anton Pustet, Salzburg-Leipzig. Ieder deel, in linnen, R.M. 2,90.
Sedert een tijdje verschijnt bijna iedere week een boek over het huwelijk. Veel van dit slag van boeken weten ons niets nieuws te zeggen; verscheidene zijn er door hun titel op gericht koopers te vinden, maar wat die koopers 'meekregen' was van minder belang.
Desniettegenstaande komen wij uw aandacht vragen voor een serie van vijf boeken (waarvan de eerste drie verschenen zijn) en die ons spreken over het huwelijk en de daarmee in betrekking staande vraagstukken.
Wat is dan het nieuwe in die werken?
Vooral hun beknoptheid en hun alomvattendheid. Onze menschen houden niet meer van lange hoofdstukken - en ze hebben gelijk. Toch willen ze over alles volledig ingelicht zijn - en weer hebben ze gelijk. Daarom beoogde Dr. Beeking - hoofdopsteller van het in Vlaanderen te weinig bekende 'Christ Sein', tijdschrift voor verdieping van beroep en leven - in korte hoofdstukjes van een paar blz. den zin van huwelijk en huwelijksleven tot ons te doen spreken.
Inderdaad, hij valt geen politieke noch sociale wetten aan, omdat hij beseft, dat het huwelijk in essentie een zedelijk-godsdienstig vraagstuk is, in onzen tijd tot een waren nood uitgegroeid.
Daarom klopt hij bij onszelf aan, richt hij zich tot het geweten van ieder van zijn lezers en vraagt, eischt van hen: 'Neuordnung'. Vooral van de jeugd vergt hij vitale verankering in de wonderbaarlijke wijsheid
| |
| |
van de door God zelf gelegde natuurlijke en bovennatuurlijke orde in huwelijk en huisgezin.
Bijgevolg laat Dr Beeking al het bijkomstige, wij zullen niet zeggen het overbodige, weg en zoekt hij alleen de dringendste vragen diep en met doorzicht te beantwoorden.
Ieder deel beantwoordt zulk een vraag.
Het eerste behandelt de grondslagen van het huwelijk. De zin van het huwelijk? Zijn eigenschappen? Zijn natuurlijke wetten? Huwelijk en ouderschap? Gods hulp in het huwelijk? Het bovennatuurlijke in het huwelijk?
Hoevelen kunnen op die vragen geen antwoord geven! Het zal de loonende verdienste van schrijver blijven 'licht in de duisternis' te hebben gebracht.
In het tweede deel gaat het hem over den mensch, den man en de vrouw zelf, die trouwen. Wat baat het alles zoo ideaal mogelijk voor te stellen, als de twee menschen, die vóór hun pastoor komen knielen, niet anders zijn geworden, als zij niet bevroeden, hoe de oplossing van het probleem van hen zelf afhangt. Daarom moeten zij - en dat is het hoofddoel van dat deel - de krachten en geschiktheden van de natuurlijke en bovennatuurlijke orde, hen door God den Schepper geleerd, klaar kennen en door ze in realiteit te stellen - ja, hierop komt het aan! - het ideaal van 'den huwbaren mensch' en daardoor het ideaal van een beter huwelijk en betere familie mogelijk maken. Om voor de oplossing van die taak een hulp te zijn, wil dat boek geen theorie geven, maar de werkelijkheid, die de auteur, gedurende zijn zielezorg in Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland, ondervond. Voor de jeugd is dat werk dan ook een practische raadgever, een 'Nachschlagebuch', opdat het meisje en de jongen van hun eersten stap af, doelbewust en zeker hun taak aanpakken en hun doel volledig en gelukkig bereiken zouden.
Zijn beiden zoo voorbereid, dan kunnen ze hun haard stichten. Dat is het onderwerp van het derde boek. Waar en waarvoor leven ze? Eerst en vooral in en voor hun tehuis. Nooit lazen wij schitterender blz. over het huis, de voorwaarden, waaraan het moet voldoen om werkelijk een 'tehuis' te zijn, waar men zich eigen voelt. Daarna handelt hij over vaderland en volk, immers ook hierin en hiervoor leeft de familie. Tot besluit het passende slot: wij leven ook voor onzen godsdienst en onze Kerk, omdat, zooals het immer het motto van deze serie werken blijft, het huwelijk, de familie in eersten aanleg een godsinstelling, dus op God en Zijn Kerk moeten gericht zijn.
Het vierde en vijfde deel zullen respectievelijk spreken over De familie als levensgemeenschap en Het gevaar van huwelijk en familie.
Plaatsgebrek belet ons grondiger op die serie in te gaan, maar de lezer zal, hopen wij, door ons kort en onvolledig overzicht een kijkje op die heerlijke boeken hebben gekregen. Wij meenen, dat hij ervan zal overtuigd zijn, dat tot nu toe geen dergelijk werk in onzetaal verscheen, dat zoo alzijdig, zoo systematisch, zoo bondig tevens het huwelijk overschouwt. Wij noemen het de encyclopedie over de familie.
Wij eindigen met de dringende vraag - is ze niet de hoogste lof? Wie vertaalt Beeking's werk in het Nederlandsch? Zeker zal het door ons volk gelezen worden.
Leo Simoens.
P. Dr. THOMAS en P. Dr. EMMERICH O.C., In het land der vijf rivieren. - Missie-prokuur der Paters Kapucijnen, Antwerpen, 1938, 391 blz., gen. Fr. 25.
De Minderbroeders-Kapucijnen van de Belgische Provincie vieren dit jaar het jubileum van hun 50 jaren missiearbeid in het missiegebied van Panjab (Engelsch-Indië). Bij deze gelegenheid gaf de Orde een prachtig jubileumjaarboek uit, waarin ons een geschiedkundig overzicht wordt gegeven van de missioneering in Panjab en de bizondere toestanden en werkingen in dat missiegebied worden uiteengezet. Zeer vlot geschreven, rijk-geïllustreerd, zeer leerzaam. Een eeresaluut aan deze stoere werkers in de zengende vlakten van Panjab.
P. Van Campenhout.
P. Matthacus DE LAERE O.P., Marie en onze H. Communie. - Dominikaansch Missie-werk, St Amandsberg, 58 blz., gen. Fr. 3.
Klein boekje maar soliede leer! Het helpt ons de veelvuldige, de dagelijksche H. Communie beter verzorgen. Aan de hand van Ruusbroeck geeft schrijver
| |
| |
ons als voorbeeld de H. Maagd Maria: onze gesteltenissen bij de H. Communie moeten een weergave zijn van Maria's gesteltenissen bij het aanbiddelijk geheim der Menschwording: reinheid, geloof, ootmoed, overgave. Schrijver past dat toe op ons leven en geeft ons bovendien nog een onmiddellijke voorbereiding tot de H. Communie in eenige schoone gebeden der H. Mis. Verdienstelijk werkje! Moge het onze godsvrucht tot de H. Eucharistie verlevendigen.
P. Van Campenhout.
Het Godsdienstonderricht in de Missie. Verslagboek van de XVe Missiologische Week van Leuven gehouden te Nijmegen, 1937. - Missiehuis, Tilburg, 'Universum', Brussel, 247 blz., gen. Fr. 40.
De Missiologische Week, die tot nog toe steeds hare vergaderingen te Leuven heeft gehouden, kwam in 1937 te Nijmegen bijeen. Besloten was namelijk dat voortaan om het andere jaar de vergaderingen in een ander land buiten België zouden gehouden worden en Nederland kwam het eerst aan de beurt. De vergaderingen hadden plaats in het Vereenigingsbebouw 'Unitas'; zij werden druk bezocht en in wijden kring hebben zij belangstelling gewekt. Als onderwerp had men gekozen: Het Godsdienstonderricht in de Missie. Hieronder verstond men niet uitsluitend de eigenlijke catechese in engeren zin maar meer in 't algemeen de geheele geloofsverbreiding door het woord met al de problemen, die bij de voorbereiding en uitvoering daarvan zich voordoen. Van alle hoeken der wereld waren de missionarissen samengekomen en op zulke vergaderingen hoort men als 't ware de stem van ieder gebied der wereld met de bevindingen daar opgedaan: China, De Groote Oost, Britsch-Indië, Oost-Afrika, Midden-Java, Flores, Oeroendi, Japan. Wat een problemen: taalkunde, adaptatie, enz., en hoe verschillend van land tot land. Het gaat er b.v. over het catechumenaat in Afrika en over de universiteit van Tokio en over straatpredikatie in China. De meeningen op dit congres uitgebracht met hun rijken schat van ondervindingen wil dit degelijk verslagboek voor de belangstellenden bewaren.
P. Van Campenhout.
*Emil BRUNNER, Het Woord Gods en de moderne mensch, vertaald en ingeleid door P.G. van den Hoof. - W. Ten Have, Amsterdam, 142 blz.
Emil Brunner is een der meest vooraanstaande vertegenwoordigers der Barthiaansche richting in de hedendaagsche protestantsche theologie. Dit boekje bevat vier voordrachten door hem gehouden in het najaar van 1936 aan de universiteit van Helsinfors. Op voorstel van B. zelf zijn in de vertaling enkele toevoegingen opgenomen, die het Duitsch niet bevat. Het is een poging om 'het Woord Gods de taal te laten spreken van het geestesleven van onzen tijd'. Dat 'Woord Gods' is helaas zoo deerlijk gehalveerd dat noch het dogma der Drieëenheid b.v., noch dit der Incarnatie tot zijn recht komt.
Eug. Druwé.
Prof. Dr. V.M. KUIPER O.P., De Katholieken en Spanje. - Paul Brand, Hilversum, 131 blz., Fl. 1,25.
In het weekblad 'La Nation Espagnole' (d.d. 15 Dec. e.v.) hebben wij reeds de gelegenheid gehad de hooge waarde van deze studie aan te toonen. Met den Eerw. schrijver hebben wij in gezegde bijdragen onze verwondering uitgesproken nopens het feit dat na twee jaar en half burgeroorlog in Spanje dit onderwerp nog uitvoerig dient behandeld te worden.
Hoe rechtmatig deze verwondering ook moge wezen, toch heeft deze noodzakelijkheid nog dit ééne blijde gevolg gehad, n.l., deze meesterlijke uiteenzetting te zien neergeschreven. Meesterlijk is zij inderdaad en ook, buiten het onmiddellijke kader van den Spaanschen burgerloorlog om, aktueel en blijvend tevens. Zij brengt ons immers de praktische toetsing van het recht tot opstand aan de grondprinciepen van de kath. staatsleer. En deze uiteenzetting is daarom vanzelfsprekend duurzamer dan de duur zelf van den Spaanschen burgeroorlog.
Overigens is deze studie een breeduitslaande uiteenzetting van de kath. princiepen zooals zij schemetisch in het Gezamenlijk Herderlijk Schrijven der Spaansche Bisschoppen staan samengevat.
H. Van de Perre.
Dr. A. RETBACH, Het kerkelijk Recht voor Nederland en België. - Romen & Zonen, Maaseik, 1938, 774 blz., Fr. 80.
Dit werk wil ons eerst en vooral bekend maken met de kerkelijke wetgeving, met het 'Codex iuris canonici', het kerkelijk wetboek van 1918. De schrijver
| |
| |
beperkt zich echter niet bij een beknopte weergave van de 'Canones' of artikels maar voegt er, waar het pas geeft, uitleg bij, in overeenstemming met de jongste interpretaties. De kerkelijke wetgeving eigen aan de Nederlandsche en de Belgische kerkelijke provincies wordt bij de overeenkomende bepalingen van het algemeen recht behandeld.
Het meest eigene van dit werk bestaat echter hierin dat, naast de bepalingen der kerkelijke wetgeving, die der burgelijke in beide landen meegedeeld wordt; hierdoor wordt de priester er in geholpen met volle kennis van zaken te oordeelen, raad te geven en beslissingen te treffen terwijl de rechtsgeleerde er toe zal gebracht worden werkdadiger de kerkelijke wetgeving in aanzien te houden die hij beter zal leeren kennen.
E. Bergh.
*Le Père HENRI, Nos Devenirs. Philosophie religieuse - Psychisme - Questions essentielles. - J. Oliven, Parijs, Fr. 18.
Alles is vreemd aan en in dit boek: de naam van den schrijver - blijkbaar de deknaam van iemand die zoo wat van alles heeft gelezen - een verloopen theologant? -. Ook te titel van het boek, en heel de atmosfeer. Onmogelijk aan deze verwarring een passenden naam te geven: het is een poging om christendom met spiritisme te verzoenen. Het nevelachtige woord 'christique' dat herhaald weerkeert, lijkt wel de nevelachtige voorstelling van den schrijver aan te geven. Simplisme of sluwheid? - in elk geval volslagen onevenwichtig: humbug.
L.A.
L. GONZALES S.J., De lotgevallen van den zwerver, vertaald door Jan J.P. Creyghton. - Teulings, 's Hertogenbosch, 183 blz.
Voortreffelijke werken verschenen in den laatsten tijd over Ignatius van Loyola. Allen putten op de allereerste plaats uit wat men terecht de 'autobiographie' van Ignatius genoemd heeft. Tegen het einde van zijn leven (vanaf 1553), na veel aandringen, en onder de leiding van den H. Geest, begon Ignatius een en ander uit zijn leven te vertellen aan P. Gonzales, 'die over een uitstekend geheugen beschikte'. Hier krijgen we nu, na de Fransche vertaling van P.E. Thibaut, een keurige en nauwkeurige vertaling van Creyghton.
Eenig-belangwekkend en onmisbaar document, niet enkel voor alle Ignatiusvrienden, maar voor al wie zich aan de ascetiek en mystiek interesseert.
L. Arts.
E. POURESY, Sous le fléau de l'immoralité. - Ed. du Relèvement Social, St Antoine-de-Breuilh, Dordogne, 376 blz.
E. Pourésy is de voorkamper der openbare zedelijkheid in Frankrijk. Hij heeft hier in een tweede boekdeel, zijn artikels in het weekblad 'Pour le relevement de la moralité' samengebundeld. Schrijver is geloovig protestant, gevierd conferencier, en snedig journalist. Hij beweegt zich opzettelijk op het terrein der natuurlijke moraal: confessionneele en politieke beschouwingen worden gemeden. In het tweede deel bekampt hij vinnig en snedig de geregelde prostitutie.
Gezonde, edele, rake en vinnige taal.
L. Arts.
J. BLOUET P.S.S., Nos Obligations Pastorales. - Sujets d'oraison et d'examen. - Gabalda, Parijs, 1938, 376 blz., Fr. 13.
Van het allerbeste wat op dit gebied verschenen is. Eenvoudige, oprechte, innige gewetensonderzoekobjecten, aan 's Meesters voeten. Zeer rijk en zeer degelijk. Hier spreekt een man van buitengewone ervaring, belezenheid en vroomheid. Zeer volledig en practisch: al de gebieden van de pastorale zorg worden bestreken, en elk tot in de meest concrete bizonderheden onderzocht. Aangepast aan de speciale nooden van den dag, en tevens klassiek door zijn grondige wijsheid, maat en evenwichtigheid.
L. Arts.
BERGHOFF, Blinkfeuer, Wegweiser zur Welt des Glaubens. - Pustet, Regensburg, 1938, 247 blz., gekart. R.M. 3,40, geb. R.M. 4,20.
'Voorbeelden trekken' groot en klein. Hier geeft schrijver ons zijnen schat van geschiedenissen ten beste, in de volgorde van een retraite. De eerste griezelige voorbeelden van Gods' oordeel doen bij den aanvang wel eenigszins akelig aan; maar geleidelijk voert hij ons op tot de zuiverste kruismystiek. Het nieuwe van deze verzameling is dat de meeste geschiedenissen nieuw zijn: vele komen uit de kerkvervolgingen in Spanje, Mexiko en Rusland. Daarbij vlot en levendig verteld.
L.A.
| |
| |
Rob. CLAUDE S.J., Adolescent qui est-tu? - Casterman, Parijs, 238 blz., ing. Fr. 12, geb. Fr. 15.
Honderd korte meditaties voor jongens van om en om de 16 jaar. Daarbij een korte practische methode om te overwegen, en een vragenlijst over de behandelde stoffen. Kort, gevat, raak, springlevend, stevig en practisch, mild en scherp tevens. Van het allerbeste. Deze gebeden zijn de jongens recht uit het hart en recht naar het hart gegrepen.
L.A.
Een Priester van onzen tijd: Z.E.H.A. Nobels. - Gouwsecretariaat K.S.A., Gent.
Dat er van E.H. Nobels een levensbeschrijving verschijnen zou wist iedereen. Dat ze er zoo vlug en zoo eigenaardig en zoo flink komen zou, hebben weinigen verwacht. Dit is geen gewone biographie: eerder een reeks levende beelden. Beurtelings komen levensgenoten van dezen grooten priester aan het woord en schetsen het levend beeld van den priesterdichter, van den oorlogsaalmoezenier, van den geestelijken leider, van den pastoor. Beter dan allen getuigt hier de held zelf, met zijn teekeningen, zijn boetseerwerk, zijn gedichten en zijn spreekbeurten.
Een mooi boek over het zeer mooi leven van een der mooiste menschen van dezen tijd. Hoe spreekt aan het einde van dit leven het heerlijke doodenmasker van dezen mild-begaafden priester!
L. Arts.
Luigi LAZZARINI, Pius XI, geautoriseerde vertaling van A. Hendrickx S.S.S. - K. Beyaert, Brugge, 286 blz., Fr. 30.
Een leven van Pius XI: dat is interessant uiteraard vooral voor tijdgenoten. Schrijver plaatst deze groote figuur in haar geweldig en bewogen levenskader. Dit kader wordt zeer breedvoerig uitgeteekend: maar voor tijdgenoten herleven al die gebeurtenissen opnieuw. De vertaling is, vlot en aan het Nederlandsche publiek aangepast.
L. Arts.
* Hans JUERGEN BADEN, Die Geistige Lage der Kirche. - Staudia Verlag, Kassel, 52 blz.
De kerk waarvan hier de houding tegenover de moderne kultuur wordt onderzocht is de evangelische kerk. S. wil kerk en kultuur verzoenen door een 'verdieping' van het christendom: liturgie, sacrament, enz. Sereen-evangelische uiteenzetting: niet anti-katholiek maar ook niet katholiek, Een lofwaardige poging.
L.A.
Oda SCHNEIDER, Het Priesterschap der Vrouw. - Fidelitas, Amsterdam, 164 blz.
Dit is de nieuwe sterk uitgebreide uitgave van het standaardwerkje van de Oostenrijksche Oda Schneider. Over de providentieele positie van de vrouw in de Kerk, in de katholieke aktie en in de wereld, over haar eigen psyche, hare natuurlijke en bovennatuurlijke roeping en zending, vindt men hier zeer grondige en verheven, en tevens zeer practische beschouwingen. Wat men hier leest heeft men nog nergens gelezen. De typograpische schikking 'verlicht' de soms ietwat zwaarder bladzijden. Laten we hopen dat onze Nederlandsche vrouwen deze vrouw zullen kunnen volgen. Deze lectuur werkt 'bevrijdend' in den besten en hoogsten zin van het woord.
L. Arts.
Josef HOLZNER, Paulus. Uit het Duitsch vertaald door G. Van Antwerpen. - Foreholte, Voorhout, 1938, 640 blz., gen. Fr. 80, geb. Fr. 100.
Aan Dr. Holzners' machtig Paulusboek, hebben wij hier, ter gelegenheid van de eerste Duitsche uitgave, een speciale studie gewijd. De gotische druk maakte die uitgave wellicht voor sommigen minder toegankelijk. Wij begroeten de keurige en vlotte Nederlandsche vertaling als een feestelijke gebeurtenis. Door zijn veelzijdigheid is dit werk het volledigste, door zijn religionsgeschichtliche methode het nieuwste, en door zijn levendigen verhaaltrant het boeiendste Paulusboek dat wij hebben totnogtoe. De uitgave van Foreholte overtreft nog die van Herder. De rijke en smaakvolle illustratie - niet minder dan 48 platen buiten tekst op kunstdruk - draagt ertoe bij om van dit boek te maken het mooiste en kostbaarste geschenk voor elken priester en seminarist, en ook voor elken ontwikkelden leek.
L. Arts.
| |
| |
Dr. G.Th. KEMPE, Criminaliteit en Kerkgenootschap. Met een voorrede van Prof. Dr. W.P.J. Pompe. - Dekker en van de Vegt, Utrecht-Nijmegen, XVI - 198 blz., fl. 3,25.
Deze studie, die de eerste is van een serie Crimonologische Studiën, uitgegeven onder redactie van Prof. Dr. W.P.J. Pompe en Dr. B.V.A. Röling. is een belangrijke aanwinst. Hier wordt immers een kwestie, die aanleiding was voor veel disputen, behandeld met nieuwe gegevens volgens nieuwe methode. Deze manier van behandelen is er een, die het midden houdt tussen de apriorische en de z.g. exact statistische. Langs behandeling van statistische gegeven komt ze tot het aanwijzen van verschillende idees, die de gedragingen der verscheidene volksgroepen beinvloeden. En al zijn die idees misschien nog niet voldoende uitgediept, is er toch in deze richting zo veel toe te juichen dat we deze grondige studie gaarne aanbevelen voor allen die zich met criminologie als met geestelijke volksgezondheid bezig houden.
P. Ellerbeek.
Latijnsch-Nederlandsch Dagmissaal. - Desclée De Brouwer & Cie, Brugge, 1665 blz. + 86 blz. (Kyriale).
Een nieuwe en buitengewoon verzorgde uitgave van het Missale. De liturgische verklaring die elke Mis voorafgaat zal den geloovige veel dienst bewijzen. De prijs van dit mooi en niet te dik boek is zeer voordeelig: vanaf Fr. 45 tot Fr. 87,50, volgens den band.
H.S.
Hilarion THANS, Hun eenige dochter. - St Franciscus-drukkerij, Mechelen, 1938, 223 blz., Fr. 15.
Waarlijk, dit boek is een 'Janus met het dubbele voorhoofd'. Een totaal gefantaseerd meisjesleven, zou men eerst meenen, even frisch als vroom; stichtelijk-boeiende lectuur voor de meisjes van de moderne grootstad! En dan..... kijk! alles is echt! Marguerite Redel leefde van 1904 tot 1930; daarna pas kwamen haar ouders tot het klare besef dat 'hun eenige dochter' een heilige was geweest.
Met een snaaksche delikaatheid gooit Pater Hilarion, over geheel dat gebeuren, een doorzichtigen sluier. Geen enkele naam, behalve die van Redel zelf, staat er zooals hij is; het duurt echter niet lang of de Franciskaan laat zich bij de koord grijpen: zijn eigen anagram Riolhain is ook al te verraderlijk! En dan vindt men in de Petropaulinnen de Apostolinnen terug, - in Safe, Slapaert, Smeil herkent men Faes, Alpaerts, Melis, - Scharebast wordt omgezet in Brasschaet, Olecoe in Eecloo, Ysselsee in Sysseele, Guberg in Brugge... enz., enz.
Pater Hilarion, argeloos en onbevangen hebt ge, tot in de détails, een heilig leven voorgesteld, een heilig modern leven waarvan haast al de getuigen en acteurs uw boek zullen lezen en beoordeelen. Eenvoudig en sluw meteen hebt ge niet alleen 't kwetsende geweerd, ook al het persoonlijke (omtrent nog levende menschen), zorgvuldig verdoezeld. En uw fijnzinnig talent heeft, uit veel meegedeelde anecdoten, het algeheele verloop weer opgehaald. Meer nog dan bevallig en boeiend, is uw boek stichtend en ontroerend.
B. WILLIAMSON (in het Nederlandsch bewerkt door N.S.F.), Tony. Het leven van een heldhaftigen Spaanschen jongen. - Goede Pers, Averbode, 1938, 64 blz., Fr. 7.
Tony Martinez de la Pedraja (1920-1929) leefde, eenig kind van bemiddelde en adellijke ouders, te Santander en te Liencres. Een uitgesproken Spaansch en ridderlijk temperament, waar, dank zij een uitstekende opvoeding, de genade krachtig op inwerkte; - en dit boek verhaalt, met tientallen van anecdoten, hoe het kind de zelfoverwinning en zuivering, de naastenliefde en mildheid, de godsliefde en het eerherstel, getrouw, ja heldhaftig beoefende.
Met verdeelde gevoelens ontvangt het publiek meestal boeken over heilige kinderen, vooral wanneer een paar lieve foto's deze illustreeren. Even lichtgeloovig-enthousiast de eerste greep, even sceptisch misprijzend de tweede, die, in zulke vereering, tal van vlekken bespeurt. Nu, vlekjes en naïeve interpretatie kunnen we in dit verhaal wellicht waarnemen; stellig brengt het ons Christus' woord te binnen: 'zoo ge niet wordt als een van deze kleinen, zult ge het Rijk Gods niet ingaan'. Dankbaar en nederig aanvaarden we daarom het boekje: Tony is een gezegend kind dat Gods barmhartigheid, als een voorbeeld, in ons midden plaatste.
Em. Janssen
| |
| |
| |
Letterkunde.
Walter MONCH, Frankreichs Literatur im XVI Jahrhundert. (Grundriss der romanischen Philologie begründet von Gustav Gröber). Neue Folge. - Walter De Gruyter & Co., Berlijn, 1938, XIII - 323 blz., gen. R.M. 14, geb. R.M. 15,50.
De romanisten bezaten een prachtig werktuig in 'Grundriss der romanischen Philologie', uitgegeven onder leiding van Gröber, in leven professor te Straatsburg. Het is een eenig repertorium, waarvan zekere deelen, o.a. dat gewijd aan de Fransche letterkunde der Middeleeuwen, hetwelk van Gröber zelf is, na 35 jaar nog niet verouderd zijn.
Overvloed en zekerheid van dokumentatie, wetenschappelijke rechtzinnigheid, objektiviteit, nauwkeurigheid en juistheid waren er de hoofdhoedanigheden van. Het gebeurt zelden dat een opzoeking in dat groote werk, dat de Duitsche wetenschap tot eer strekt, geen leiding of geen informatie geeft.
Het deel gewijd aan de Fransche XVIe eeuw en dat het werk was van H. Morf, verscheen heel wat na de andere deelen, in 1914, en bewees nog dikwijls dienst, o.a. door de bibliografische inlichtingen welke het inhoudt, en dat niettegenstaande de uitgaven over deze periode der letterkunde, in den laatsten tijd talrijk en belangrijk waren.
De uitgever W. De Gruyter te Berlijn heeft een herziene en bijgewerkte uitgave van het werk ondernomen; verschillende deelen zijn reeds verschenen.
Daar Gröber echter sinds lang dood is, heeft men het niet noodig geoordeeld aan het werk zijn geest en zijn karakter te doen behouden, zoodat het deel dat ik thans onder oogen heb en dat het werk van Morf 'Frankreichs Literatur im XVI Jahrhundert' moet vervangen, wordt aangekondigd als 'eine national politische Geistesgeschichte der Franzosische Renaissance'.
Hier is dus geen spraak meer van een werktuig, van een kostbare verzameling verwijzingen, van een te raadplegen encyclopedie, maar van een te lezen thesis.
De ontgoocheling van den lezer is groot: hij wordt in zijn verwachting bedrogen. Het werk dat hij verwachtte, onpersoonlijk in zijn rechtzinnigheid een soort status quaestionis, gedokumenteerd tot in de kleinste bijzonderheden, is achterwege gebleven.
Dr. Mönch verzaakt aan het geven van volledig uittreksel der dokumentatie; ondoordacht verwijdert hij een aantal schrijvers, Bernard Palissy, Ambroise Paré, enz. onder voorwendsel dat hij zich niet met iedereen kan bezig houden, maar waarschijnlijk, wat hij ook moge zeggen, omdat ze hem hinderen in zijn bewijsvoering, anders zou hij er zich niet zoo gemakkelijk van afgemaakt hebben. Hij, schrijver van thans, wil zijn gedachten opdringen aan de geschiedenis van het verleden.
Daarvoor gooit hij alle perspektieven door mekaar: van de schrijvers van eersten rang, welke hij in zijn boek opneemt, takelt hij er meer dan één leelijk toe; en schrijvertjes van zeer lagen rang en die men terecht vergeten was, worden door hem op een voetstuk verheven, al werd hun werk pas ontdekt en niet vóór onze eeuw uitgegeven, zoodat het zeker in hun tijd geen invloed heeft kunnen hebben.
Dr. Mönch citeert zelfs belachelijke verzen, omdat de er in voorkomende ideeën zijn thesis dienen. Dat is een manier van werken welke Gröber en zijn uitstekende schaar medewerkers, nooit zou angenomen hebben, waaraan hij zelfs nooit zou gedacht hebben, een manier van werken welke zeker zal veroordeeld worden door alle geschiedschrijvers.
Een thesis, hoe hartstochtelijk ze ook weze, laat niet toe de rangorde der waarden te vervalschen, enkele regels aan te halen uit een groot werk en die een beteekenis te geven, welke door het geheel tegengesproken wordt; zij gedoogt evenmin, het onderzoek weg te cijferen van zekere belangrijke werken, enz..
De oorsprong der Renaissance in Frankrijk zou niet die zijn, welke men tot nu toe beschreven heeft. Naast den Italiaanschen invloed, welke door den schrijver niet betwist wordt, welken hij integendeel schijnt te willen overdrijven (Dr. Mönch is blijkbaar niet te best op de hoogte van de letterkundige geschiedenis der Middeleeuwen), zet hij den Duitschen invloed voorop: 'Die Auseinandersetzung mit Deutschland, dem anderen Nachbarlande, kommt hinzu. Italien und Deutschland, die “Idealisten unter den Nationen”, wie sie Treitschke nennt, haben auch in jener Zeit die neuen Fragen und Werte in die Diskussion der Geschichte geworfen: das eine durch die alles geistige Leben in ihren Bann schlagende Neuschöpfung der platonisch-plotinischen Weltanschauung, welche Kunst und Wissenschaft, Philosophie und Literatur durchdrang, das andere durch die Reform von Staat und Kirche, welche der ganzen neueren Geschichte die Tore öffnete. Wenn wir bedenken, dass das stärkste Motiv, welches die Geister jener
| |
| |
Zeit in Frankreich bewegte, die religiös-philosophische Leidenschaft war, so verstehen wir, dass die französische Literatur der ersten Generation jenen metaphysisch-theologischen Zug bekommen musste, der sich von selbst durch die Ubernahme und Auseinandersetzung mit Italien und Deutschland, d.h. mit Platon und Luther, charakterisiert.
Zwichen Platonismus und Protestantismus steht überbrückend in jener Zeit die alte Deutsche Mystik, die als Vermittlung beider Strömungen eine tiefgehende Bedeutung für Frankreichs Renaissanceliteratur bekommen sollte...'
Zooals men ziet is Dr. Mönch geen onpartijdig geschiedschrijver: het is een partijdig man, die niet aarzelt een gansch persoonlijke interpretatie te geven aan de geschiedenis van het portestantisme in Frankrijk en van het invoeren der mystiek in de fransche zielen.
Van dat oogenblik af zouden we alle belang kunnen ontkennen aan een werk, dat de geschiedenis alleen uiteenzet, om, zonder bewijzen, zaken te kunnen bevestigen welke door de feiten worden tegengesproken; maar Dr. Mönch heeft veel gelezen en het gebeurt hem, alhoewel zelden, dat hij geen enkele reden heeft om de perspektieven te vervalschen. Dan is zijn uiteenzetting niet zonder verdienste.
Maar wat moeten wij zeggen over de passages, waarin hij zich laat meêsleepen door de politieke ideeën van het huidige Duitschland om het belang en het genie van Montaigne te ontkennen, omdat hij maar een 'Halbarier' zou zijn, daar zijn moeder waarschijnlijk van Joodschen oorsprong was? Of waarin hij zich verlustigt bij de lezing van een mager satyre van Desportes, waarin spraak is over een Joodsch woekeraar? Of waar hij Calvijn ophemelt als 'der geborene politische Führer'?
De rassistische theorie doet schrijver ook zeggen dat dezelfde Calvijn Spaansch bloed in de aderen had, daar zijn moeder van Cambrai was. We zouden de lijst dezer voorbeelden nog merkelijk kunnen verlengen, want de schrijver aarzelt nooit om de pseudo-wetenschappelijke gemeenplaatsen waarvan de Duitsche politiek gebruik maakt, uit te spinnen; hij zoekt zichtbaar naar elke mogelijke en onmogelijke gelegenheid.
De geschiedschrijvers der letterkunde zullen, en met reden, de te persoonlijke interpretaties mistrouwen, welke de schrijver aan werken en feiten geeft.
De geschiedschrijvers welke zich bezig houden met de algemeene geschiedenis, zullen al even min met hem akkoord gaan, meen ik, over de nationaal socialistische opvatting welke hij heeft over de XVIe eeuw.
We besluiten dus, dat dit boek zonder belang is, zoowel voor de geschiedenis der letterkunde als voor de algemeene geschiedenis, maar we voegen er aan toe dat het boek wel van belang is voor al wat het ons openbaart over de mentaliteit van den schrijver. Het is te betreuren dat hij, die ons bekwaam schijnt voor synthetisch werk, en wiens dokumentatie zeker niet te versmaden is, zich veroorloofd heeft om in de zoo eerbiedwaardige 'Grundriss....' een werk van politieke propaganda binnen te moffelen.
Prof. Dr. Robert Guiette.
Dr. C.G.N. DE VOOYS, Inleiding tot de studie van de woordbeteekenis. - J.B. Wolters, Groningen, 80 blz., Fl. 1,40.
In 1933 koos Dr. de Vooys als onderwerp van zijn rectorale rede: 'De studie van de woordbeteekenis'. Dit korte overzicht van de door de semantiek bereikte resultaten werkte onlangs de geleerde professor uit in bovengenoemde studie. Na enkele algemeene beschouwingen waarin hij de fundamenteele principes van de semantiek samenvat, behandelt schr. achtereenvolgens de naamgeving, de verandering der woordbeteekenis en de synonimiek. Onder die drie rubrieken worden, in scherp omlijnde begrippen, de verschillende oorsprongen der 'naam'-woorden enz., hun evolueerende nuanceering in het leven van de taal en hun verhouding tot elkaar besproken. Bijzonder kostbaar zijn 'de aanteekeningen en gegevens ten behoeve van voortgezette studie', die aan het werk worden toegevoegd. Geen volledige lijst van de tallooze werken die sinds 50 jaren over semaniek verschenen, maar een groepeering van 24 hoofdwerken met korte en rake waardeering er van.
Voor de semantiek der Nederlandsche taal mag dit boek eenig in zijn soort heeten. De in onze taal tot nog toe verschenen studies, o.m. die van Dr. Jac. van Ginneken s.j., in de 'Leuvensche Bijdragen' en het omvangrijke werk van Dr. J. Schrijnen, behandelden de stof als onderdeel of van een bepaald standpunt uit.
Als vulgarisatiewerk is het boek heelemaal geslaagd. Geen wetenschap. Wie met werken van baanbrekers als H. Paul en A. Darmesteter, of met het ten onzent druk besprokene maar solide werk van Prof. Dr. A. Carnoy bekend is, zal hier wel niet veel nieuws in vinden. En toch zal de lezing van dit boekje voor eenieder die in het leven van de taal belang stelt, een verrijking beteekenen. Helder en scherp worden de verklaringen van woordkoppelingen gegeven, van verruiming der beteekenis van woorden
| |
| |
die wij herhaaldelijk gebruiken zonder de geleding er van te begrijpen. En vooral dit: het is geschreven door een knappe historicus der Nederlandsche letterkunde. Zijn voorbeelden haalt hij dan ook hoofdzakelijk uit 'onze' schrijvers, uit 'onze' taal. Ook de omgangstaal kent hij door en door, met haar schakeeringen 'van plechtig en vormelijk beschaafd tot gemeenzaam en zelfs plat'.
Al mag het boek geen wetenschappelijk werk heeten, toch blijkt uit bijna iedere bladzijde, hoe goed schr. op de hoogte is van de semantische problemen. Trouw aan zijn doel, behandelt hij ze eenvoudig, we zouden haast zeggen... soms àl te eenvoudig. We denken o.m. aan de bespreking van de 'statische' theorie van de Saussure over 'taal' en 'spraak' en aan de paragraaf over 'autonomie' of 'heteronomie' van het woord. Bovendien wordt wellicht té uitsluitend het 'gesprokene' woord behandeld, alsof het 'geschreven' woord geen invloed had op de ontwikkeling van de taal. Ook in andere opzichten doet het werk wel eens 'nuchter' aan. We noteeren nog maar even het volgende. De bekende 'kindermetaforen' verklaart Dr. de Vooys op nogal methodisch-eenzijdige wijze. Wanneer een kind over de tranen van den regen spreekt of de hand van God in de nerven en aderen van een blad herkent, mogen we ons afvragen of dat verschijnsel 'alléén' door de onbeholpenheid van het kind dient verklaard te worden. Of is het soms naïveteit te meenen dat kinderen de verwantschap tusschen de verschillende wereldaspecten wel eens aanvoelen waar wij ze, om reden van onze methodische, systematische en onpoëtische classificaties, achteloos voorbijgaan. Maar classificeeren is nu eenmaal noodzakelijk. De verdienste van dit werk is dan ook niet het minste in zijn overzichtelijkheid gelegen bij het behandelen van de oneindig geschakeerde semantische problemen.
J. Van den Bossche
Dr. L.A.H. ALBERING en Dr. L.G.J. VERBERNE, Proza en poëzie. Leesboek voor de hoogste klassen van Gymnasium en H.B.S. - Dieben, Wassenaar, 1938, 280 blz., ing. Fl. 2,40, geb. Fl. 2,90.
Eerder met een taalkundig dan met een letterkundig doel werd deze bloemlezing samengesteld; bij het mondelinge eindexamen (na Gymnasium of H.B.S.) dient de candidaat de Nederlandsche taal in al haar geledingen te verstaan.
Middeleeuwsche teksten treffen we dus niet aan; vanaf de XVII eeuw zijn de meeste schrijvers, meestal met één stuk, vertegenwoordigd. Opzettelijk kozen de samenstellers teksten uit die in de gewone bloemlezingen niet voorkomen; dikwijls was hun keuze nogal gelukkig. Opzettelijk drukten ze vrij veel didactische stukken over: zoozeer dat in de afdeeling Proza, behalve een viertal historische schetsen van de XVII en XVIII eeuw, geen enkel verhalend fragment voorkomt.
Een letterkundige bloemlezing kan door dit werk dus niet vervangen worden; doch ook als taalkundige verzameling vertoont zij veel leemten:
1o Het Zuidnederlandsche proza krijgt één stuk (van Vermeylen), één op de twee-en-veertig. - 2o Evenzoo beschikt het proza van de XVIII eeuw, met verwaarloozing van Van Effen en Wolff-Deken, over één plaatsje (een reisverhaal van J. Roggeveend). - 3o Onder de 39 verzen ontdekken wij er 5 Zuidnederlandsche (respectievelijk een van Gezelle, Van de Woestijne, Verschaeve, Van den Oever, Van Ostaijen). - 4o Zuid-Afrika wordt geïgnoreerd.
Wie maar iets van de geschiedenis der Nederlandsche taal afweet, kan hieruit opmaken hoezeer de student haar, met behulp van dit boek, 'in al haar geledingen' zal leeren verstaan. En of het paedagogisch doelmatig is, telkens de schrijfwijze der auteurs te bewaren: die vraag wilden we nog even gesteld zien.
Em. Janssen.
F. BORDEWIJK, Karakter. Roman van zoon en vader. - Nijgh & Van Ditmar, Rotterdam, 1938, 366 blz.
Een roman van formaat is dit boek van Bordewijk alleszins geworden. Niet alleen vanwege den kloeken omvang zijner meer dan 360 bladzijden. Om den kloeken inhoud vooral.
Als romankunst bestaat in de neergeschreven, scheppende verwerkelijking van menschen, verbonden door de eenheid van het verhaalde gebeuren, dan verdient de kunst van dezen roman dubbel die betiteling van 'kloek'.
Eenmaal omdat alle personen in het boek, zonder uitzondering, tot menschen werden geschapen en verwerkelijkt in scherp individueele visies, harmonisch ondergeschikt nochtans aan het hoofdgebeuren, hetwelk zij bepalen of waardoor zij bepaald worden. Dat is het subjectief kloeke van de inspiratie, die het boek schiep, krachtig in zijn aandrift en evenwichtig in zijn uitwerking.
| |
| |
Andermaal omdat de hoofdpersonen er van, alle drie, ten voete uit stoer en onverzettelijk geteekend staan en heel die 366 bladzijden lang tegen elkaar op leven eenvoudigweg uit stoere onverzettelijkheid. Dat is het objectief kloeke van den gegeven inhoud.
Niet voorniet heette Bordewijk zijn boek 'Karakter'. Men denke nu niet aan ragfijne zielsanalyses: het gaat niet om karakterbeschrijvingen van dien aard. Het hoogtij van de psychologische uitrafelarij in de romankunst is gelukkig voorbij! Het gaat evenmin om een vooropgezet ethisch waardeoordeel over de personen van het boek. De titel is eenvoudig de synthetische weergave van den heelen inhoud: onderlinge levensstrijd van drie karaktermenschen, menschen beheerscht door de meedoogenlooze rechtlijnigheid van hun eigen wil, en dàt, niet om eenige moreele of godsdienstige of principieele opvatting maar slechts voortgedreven door hun onbuigzamen aard, door den zin van het ras dat hen lichamelijk kenmerkt.
Afgezien van alle voorafgaand werk neemt een schrijver met zulk eeen boek een gedecideerd eigen plaats in de hedendaagsche Nederlandsche romankunst in.
Hij is zich zelf dwarsdoor. Het kloeke in opvatting en uitwerking is zijn proprium. Het bepaalt den aard van zijn stijl: organisch en krachtig, 'vast in zijn vleesch' zou men willen zeggen, zonder voorliefde voor eenige bepaalde stijldoenerij, modern echter in dezen zin dat hij vrij blijft van de gebreken waar stijlvoorvechters in onzen tijd met voorkeur ten velde tegen trokken. 'Zakelijkheid' heet dan ook niet de leuze van dit boek, het munt niet uit door een op de spits gedreven actieven voortgang van de handeling op zich zelf - daarvoor waardeert de kunstenaar in Bordewijk te zeer de sfeer van de handeling! - het vervalt echter evenmin in woord- of zinclutus of in overwoekering van sfeer ten koste der ontwikkeling. Het is veeleer het kloeke, organische evenwicht van sfeer én actie, van woord én zin als gemeenschappelijke uitdrukking voor het gebeuren, dat hem eigen blijkt te zijn.
Hetgeen intusschen niet beteekent dat dit eigene in 'Karakter' volmaakt tot zijn waarde komt. Af en toe krijgt het anecdotische een te groote kans in den loop van dit verhaal, wat de schoone eenheid schaadt. Soms verzwakt de wind van de spanning, de zeilen vallen slap, nooit lang weliswaar, toch zoo dat men al lezende sommige bladzijden reeds gelezen wenschte.
Dit laatste echter komt ook hier wel vandaan dat het heele gebeuren van den roman bepaald wordt door den strijd tusschen twee personen: tusschen Dreverhaven, den vader, en Katadreuffe, zijn natuurlijken zoon. Eén in hun rasechte, onwrikbare karakterdoordrijvendheid, leven die twee nochtans op een totaal ander niveau in het boek. De eene, de zoon, als een zich onverdroten opwerkende bediende op een advocatenkantoor: op het niveau derhalve van het gewone bureelleven. De andere echter, Dreverhaven, als een monsterlijk grootsche figuur in de armenwijken, deurwaarder die zijn vak tot een demonische tyrannie opvoert. Als woekerende geldvoorschieter aan zijn eigen zoon is zijn blijvende bedreiging met faillietaanvraag de wurgende hand om diens hals. De vaart van die figuur door het boek is zoo onstuimig, zoo ongenadig monsterachtig grootsch, dat het gewone alledaagsche kantoorbestaan van Katadreuffe er onbeduidend bij wordt en dikwijls slechts in functie van de dreigende figuur van Dreverhaven tot spanning wekt, hoewel de schrijver dat kantoorbestaan ook, zelfs vooral, in functie van Katadreuffe's innerlijke ontwikkeling behandelt.
Met die figuur van Dreverhaven heeft Bordewijk in het kloeke van zijn boek een boventoon aangebracht, die bijna episch aandoet, maar dan een epiek van het booze, van het pathologisch grootsche waar de held tot monster wordt.
Een rijper lezer zal dit echter niet schaden, zoodat het boek voor hem geen voorbehoud vergt.
J. Van Laer
A. COOLEN, Herberg in het Misverstand. - Nijgh & Van Ditmar, Rotterdam, 1938, 375 blz.
Met dit boek is Coolen weer teruggekeerd tot het Brabantsche van zijn eerste werken. Meer dan eenig andere, Friesche of Hollandsche, ligt hem de sfeer van die streek, de menschen daar kent hij tot in het diepste van hun ziel. Het ruige bouwland ontwoekerd aan de hei en het ruige volk gegroeid naar werk en grond blijkt hem eigen. Ook de constructiewijze van zijn eerste werken is hier herhaald: roman zonder hoofdpersoon, roman van vele personen naast elkaar in één dorp, die door mekaar heen hun levensvreugden, hun levensleed en hun, dikwijls vrij duistere, passies weven. Hier in dit boek zijn ze min of meer gecentreerd rond een oude herberg waar velen onder hen geregeld hun vertier komen zoeken. Men heeft om dit nevengeschikte verband aan Coolen's romans wel eens tekort aan
| |
| |
constructieve eenheid verweten. Hoe waar dat verwijt ook zij, ook voor dit werk, toch wordt het euvel vaak ruimschoots vergoed door de schoone waarachtigheid van den inhoud. Men voelt hoe de kunstenaar beheerscht wordt, gedreven door de echtheid van de opgeroepen personen en toestanden. Ze scheppen zichzelf als het ware onder zijn pen ten volle uit. Bij zooveel scheppingsvermogen in sfeer, gestalten en ontwikkeling neemt men het tekort, het soms uiteenvlotten van het geheel, graag toe.
Om de herhaaldelijk ruw-eerlijk behandelde toestanden eischt dit boek een volwassen rijpen lezer.
J. Van Laer
Arthur VAN SCHENDEL, De wereld een dansfeest. - M. Meulenhoff, Amsterdam, A. Manteau, Brussel, 1938, 253 blz.
Minder gunstig onthaald dan de andere romans van Van Schendel, lijkt dit nieuwe werk ons toch een niet te versmaden praestatie.
Omwille van den inhoud vooreerst: hoe Daniel de Moralis, van Middelburg, en Marion Ringelinck, van Breda, beide talentvolle dansers, beide betooverd door dezelfde Pavana Castillana, elkander eerst vluchten en later samen ondergaan; en hoe alle getuigen, meewarig en bevreemd, de betoovering doormaken van denzelfden dans.... en van zijn slachtoffers. Omwille van den vorm daarna: negentien menschen, van allerlei slag en uit verscheiden landen, verhalen, ieder op de hem eigen manier, hun respectievelijk aandeel in deze tragedie-als-een-sprookje.
Belangewekkend is de ideologische ondergrond: hoe de schoonheid een menschenbestaan kan beheerschen. Jawel, dat kan ze en dat is in orde; indien ze tenminste, tenlaatste gegrond op een religieuze overtuiging, zelf in dienst staat van iets anders, - indien de kunst een lokkend ideaal glanzen doet... buiten de kunst zelf. Op zichzelf terend, bloeden de schoonheid en de kunst dood; zij worden bedwelming en dweepzucht.
Te zeer als aestheet beschouwt Van Schendel alle levensverschijnselen; hij evoceert ze van-buiten-uit. Aan dit werk zooals aan sommige andere, ontneemt zijn superieure onbewogenheid het menschelijke accent: daar is geen geweld, geen deining; niets dan een weemoedig-ironische afzijdigheid en een vaardige styleering. Te zeer maakt de auteur, van de wereld, een roman-feest.
Hoewel weinig boeiend, zal dit verhaal, zedelijk trouwens in orde, al de belangstellenden in de verhouding tusschen kunst en leven, tn zeerste interesseeren.
Em. Janssen
Ernest CLAES, Reisverhaal. Met allerhande afwijkende bespiegelingen over menschen en dingen, water en politiek, aardrijkskunde en liefde. - De Standaard, Antwerpen, 215 blz. Fr. 18.
Een boek van Ernest Claes is altijd prettig om te lezen. Zoo ook dit reisverhaal.
Schrijver ging op reis naar Brazilië, het land zijner kinderdroomen. Die reis beschrijft en vertelt hij ons op een eenvoudige, luimige en vaak rake manier. E. Claes is een man, die oogen in zijn kop heeft, en die het zeggen kan.
Wat hij ons in de laatste bladzijden mededeelt over Brazilië en Argentinië, getuigt van een juisten kijk op deze landen en staten.
W. Talloen
Felix TIMMERMANS, Ik zag Cecilia komen. - Van Kampen, Amsterdam, 98 blz.
In heel het oeuvre van Timmermans kan men twee momenten onderscheiden: het moment van het uitbundige en dat van het innige - de twee momenten der Vlaamsche ziel, heeft men wel eens vrij oppervlakkig verklaard. Elk van deze twee momenten vond een eerste uitwerking in een paar romans, waarvan 'Pallieter' en 'De Pastoor' respectievelijk de meest representatieve waren. Daarna zocht Timmermans vernieuwing in het theoretisch uitwerken van die twee momenten, in de geromanceerde biographieën van Brueghel en Franciscus, die weer hoofdzakelijk behandeld werden als typische verschijningsvormen van dit dubbel moment. En na een periode van schijnbare uitputting vernieuwt hij zich nogmaals, in de richting van het uitbundige eerst met zijn 'Boerenpsalm', waar echter het religieuze als diepte-element veel meer uitgewerkt is dan in Pallieter, en nu, in de richting van het innige, met 'Ik zag Cecilia komen', waar het religieuze als diepte-element integendeel verdwijnt, en alleen de natuurlijke innigheid uitgediept en verrijkt wordt.
Wie 'De Pastoor' gelezen heeft, denke zich het religieuze conflikt niet meer als expliciet, maar als atmosfeer van de 'heilige Kempen', en hij heeft ongeveer het thema van dit boek. Een ijl en teer verhaal, dat in het begin wel eens artificieel wil aandoen, maar tenslotte bekoort door de feillooze zuiverheid van het aanvoelen en de als vergeestelijkte atmosfeer
| |
| |
van de gevoelssuggestie. Een boek, dat door Timmermans zelf wellicht als een van zijn beste werken zal beschouwd worden, omdat hij er de verborgenste weemoed van zijn ziel in geopenbaard heeft. En dat juist daarom ook door velen zal gelezen worden, met ontroering, met wijding bijna, omdat zij er den milden glimlach in voelen van wie, over alle lijden heen, het leven goed weet.
L. Monden
Ernest VAN DER HALLEN, De aarde roept. Tweede druk. - 'Wiek op', Brugge, 1938, 159 blz.
Wij bespraken reeds, in dit tijdschrift (Streven III, 633-634), de eerste uitgave van dezen landelijken roman. Het voornaamste uit die bespreking hoeven we hier slechts over te schrijven:
'Stad en land, de vrede van het land tegenover de jacht van de stad, voeding en gezondmaking tegenover uitputting en ontreddering: op dat thema schreef Ernest Van der Hallen zijn verrassend frisschen en poetischen roman De aarde roept.....
Met hoeveel aandacht, toewijding, eerbied ging de schrijver het landleven na, dat hij, min of meer in Coolenschen stijl, als met een symphonie van gedempte geluiden, gedurig anders en altijd even rustig voorstelt.....! Al zijn krachten en vermogens lijkt hij op sprong te hebben gezet: hij wilde een roman die het landelijke thema echt hoeren liet; om zijn edele bedoeling en om zijn artistiek bereiken verdient Ernest Van der Hallen, dubbel, onze waardeering en onzen dank.
Mits een paar reserves... De aarde roept zooals de schrijver wil dat ze roepen zou; haar werkelijke roep klinkt, bijna dezelfde, toch iets zwaarder'.
Hieruit kan men opmaken hoezeer de tweede uitgave ons welkom is. Wat de uitvoering aangaat, overtreft zij in alle opzicht de eerste. De stijl, in zoover wij het konden nagaan, onderging doorloopend geringe wijzigingen.
Em. Janssen
Wies MOENS, Kalewala, het epos der Finnen. - De Sikkel, Antwerpen, 158 blz., ing. Fr. 45, geb. Fr. 60.
In een krachtige vertaling brengt Wies Moens ons dit krachtige epos. Voor dit werk gaf hij de voorkeur, boven de uitvoerige en vaak langdradige oorspronkelijke versie, aan de bewerking die onlangs in Duitschland door Arthur Luther bezorgd werd. Samen met die langdradigheden is daarin echter ook wel eens echte schoonheid of diepe menschelijkheid verloren gegaan. De gebeurtenissen volgen elkaar in al te bonte warreling op, en de rustige tred van het epos versnelt hier tot een al te gejaagd tempo. Maar de stoere soberheid van de taal, de rijkdom van verbeelding en plastiek maken deze Kalewala toch tot een zeer lezenswaard verhaal voor oud en jong. Studenten vooral zullen er een duidelijke kijk door krijgen op een gansch onbekende tak van de Europeesche epiek. De eigenaardige wordingsgeschiedenis van dit epos zal hun daarenboven heel wat leeren over het mogelijke groeiproces van het epos der oudheid. Toon en inhoud van het verhaal zullen hen vaak herinneren aan 'The Song of Hiawatha', waartoe Longfellow inderdaad door dit epos geïnspireerd werd. Ook voor leeraren is dit boek een goede aanwist, ofschoon het niet als studieboek bedoeld werd, en in dat opzicht op verre na de waarde niet heeft van de volledige vertaling, met meesterlijke inleiding van Dr. Jan De Vries, die in ditzelfde jaar opnieuw verscheen bij Thieme-Zutphen. Typographisch is het werk zeer verzorgd, en de illustratie geeft het een aristocratisch cachet.
L.M.
Marcel MATTHIJS, Een spook op zolder. - Die Poorte, Oude God-Antwerpen, 1938, 172 blz.
Deze roman heeft, naar onzen smaak, geen artistieke waarde. Evenals Doppen en De ruitentikker, van denzelfden auteur, is hij in den eersten persoon geschreven; volgens hetzelfde schema behelst hij de geschiedenis van een familie die aan lager wal geraakt... tot er ongelukken van komen. Leg de drie boeken naast elkander en merk het eenvormige procédé op: een oratorische vergroving van den stijl en van de ziel, een nogal willekeurig opvoeren van bitterheid tot waanzin; de ik-vorm die over alles een schijn van waarachtigheid en verontwaardiging legt.
Vergelijk nog de drie boeken met elkander: het laatste is het minst goede gecomponeerde. Het maakt den indruk alsof de auteur reeds te veel copij klaar had alvorens het spook op den zolder kon verschijnen. Veel langer mocht het verhaal niet meer worden! dan maar gauw een moord; - de deur van de gevangenis gaat dicht.
De ruitentikker noemden we reeds een vergissing; Een spook... is het nog
| |
| |
meer. Eerbied, teederheid, schroom - altijd en overal grond-bestandeelen van de kunst - worden hier meer dan baldadig geïgnoreerd en geperverteerd. En het sophistisch aangewende motto 'Der Menschheit ganzer Jammer faszte mich an...' wijst, dunkt ons, op een verraderlijke zelfverblinding. Ziet Matthijs dan niet dat hij zijn talent in gevaar brengt, méér dan zijn talent?
Hoe jammer dat 'Die Poorte' haar eerste lustrum met dit werk heeft besloten! Artistiek en moreel steekt het, tegenover al de andere van al de jaargangen, deerlijk af.
Em. Janssen
O.F. DUDLEY, De komst van het Monster, vertaling van A. Van de Velde. - VI. Boekcentrale, Antwerpen, ing. Fr. 29, geb. Fr. 39.
De boeken van Dudley hebben zich de laatste jaren in een groote belangstelling mogen verheugen. Zoowel zijn 'Schaduw over de aarde', waarin hij, op een nauweliijks geromanceerd thema, het probleem van het lijden uiteen zette, als zijn 'IJzeren Monnik', waarin, onder meer aannemelijken romanvorm, het probleem van de liefde gesteld werd, genoten een algemeen gunstig onthaal. Hoogstens kon men aan den 'IJzeren Monnik' een teveel aan sensatie en een al te geprononceerd 'happy end' verwijten. Dit nieuwe boek echter van den bekenden romancier brengt eerder ontgoocheling. De schrijver lijkt ons meer en meer den weg van gedegen inzicht voor die van heftige, soms wat goedkoope sensatie te verlaten. Zijn beeld van het communisme verschilt niet wezenlijk van wat ons dag aan dag door anticommunistische propaganda wordt voorgespiegeld. Het blijft evenzeer bij een summier afbakenen der grenzen, zonder onderscheid of nuanceering. Wellicht werd de auteur te ver gedreven door zijn verlangen om zich aan het hedendaagsche lezerspubliek aan te passen. Ofschoon katholiek tendenzwerk, moeten we dit boek om enkele bladzijden ongeschikt achter voor de jeugd. De vertaling van Anton Van de Velde, soepel en kernachtig, verdient allen lof.
L. Monden
Germaine CEUNEN, De Melodie der Aarde. - Davidsfonds, Leuven, 1938, 157 blz., Fr. 15.
Een tot een boek uitgesponnen novelle, zonder vel afwisseling of aantrekkelijkheid. Een aangenomen boerenzoon, ontluikende artistenziel, die de hartstocht voor het vioolspel weet te vereenigen met de gehechtheid aan den grond. Eentonige stijl en houterige dialoog. Veruit het best zijn de beschrijvingen, maar dikwijls ook te lang en een tikje onnatuurlijk. Een werkje dat beslist nog eens had mogen overgedaan worden.
J.T.
P.A. CLAERHOUDT, Miss. van Scheut, Dulinayan. - Davidsfonds, Leuven, 173 blz., Fr. 15.
Dit boek werd met liefde geschreven. Het verhaalt den strijd en het innerlijk lijden van den koppensneller Dulinayan, om het meisje van zijn verlangen, de zachte Tchakàli. In dit hoofdthema worden gebruiken en gewoonten der bergbewoners van het eiland Luzon, samen met treffende tafereelen uit hun bekeeringsgeschiedenis, harmonisch samengebracht. Het slot lijkt ons minder geslaagd; van Dulinayan's laatste zielsoonflict wordt een uitkomst zelfs niet gesuggereerd, en de lange eindbeschouwing, niet uit den roman gegroeid, maakt niets goed. De taal is verzorgd. De stijl houdt ons in de primitief-dichterlijke atmospheer.
Door de Davidsfondsers zal deze roman graag gelezen worden. En is het niet een grootste verdienste dat we hier een man hooren die de menschen bemint, die gelooft aan hun fundamenteele goedheid?
F. Bellens
C. VERVOORT, De adelaar van Carpineto. - Davidsfonds, Leuven, 1938, 192 blz., Fr. 15.
Deze biografie, ofschoon ze geen uitzonderlijk karakter draagt, heeft echter de ongewone verdienste te 'wijzen op het hoog belang dat een pauselijk leven de wereldgeschiedenis aanbiedt' (bl. 135). De schrijver brengt een groot mensch te midden van ons Vlaamsche volk, Leo XIII, van wien velen alleen weten dat hij 'de paus van Rerum Novarum' is, maar die toch ook door andere banden met ons verbonden was. In het kader van een beroerde periode in de geschiedenis, bondig, soms wat te beknopt, geschetst, heeft de auteur de figuur van 'de adelaar van Carpinero' tot haar volle recht laten komen.
Hier en daar treft ge een taalfout aan (den minuut, bl. 178) of een te sterk
| |
| |
Zuidnederlandsche uitdrukking (op steek gaan liggen, bl. 27). Sommige passages zijn hortend (te trachten te stellen, blz. 107); sommige zinnen of zinswendingen gewrongen en niet vrij van Gallicismen (de aangehaalde tekst van blz. 135). Maar die taalfouten en onnauwkeurigheden laten de groote verdienste bestaan van het interesse, dat de schrijver tot op de laatste pagina weet hoog te houden.
C. Poelmans
Gabor VASZARI, Twee naar Parijs (Ketten Parisz Ellen), vertaald door F. Watteyne en J. Mertens. - Die Poorte, Oude God-Antwerpen, 1938, 301 blz.
De jonge student Laci Radonyi vertelt hoe hij, samen met zijn broer Paul, in het geniep van Boeda naar Parijs spoort, en welke avonturen beide toeristen in de Fransche hoofdstad beleven.
Met één woord kan men dit boek kenschetsen: het is geestig, geestig in de goede beteekenis van dat woord. Van die bevallige studentikooze geestigheid: een deugnietachtig pralen met looze trekken, een luchtig zich aanpassen bij elk genot en heenstappen over elke ontgoocheling, een met hart en ziel opgaan in een fuif en een flirt; men plukt den dag!
Graag heeten wij dit boek welkom; graag wenschen wij 'Die Poorte' geluk met dezen aanvang van haar zesden jaargang. Dién toon missen wij te dikwijls; alleen Ernest Claes treft hem soms, en de oude Camera obscura blijft er bevallig door.
Nauwgezet hebben de vertalers hun niet gemakkelijke taak vervuld. Enkele, hier en daar storende, fouten, zijn hun nochtans ontgaan (zij overreikte het mij, blz. 153 - ons geld reikt niet voor de terugreis, blz. 234).
Em. Janssen
Jan ADRIAAN, De Princevlag waait! - Uitg. De Amsterdamsche Keurkamer, Amsterdam, 197 blz., gen. Fl. 2,25, geb. Fl. 2,90.
Volgens een tekst op den rug van den omslag gedrukt, zou dit boek moeten zijn: 'een roman uit den tijd der inneming van Den Briel - een wreed en woelig boek uit onze historie met koele regenten, benarde burgers en ruige watergeuzen.'
En de inhoud beantwoordt stellig ten volle aan deze opgave. Vlotte verteltrant en goed aangehouden climax brengen mee dat deze historische roman den lezer ten zeerste geboeid houdt.
Figuren als Dirk Willemsz en Geert Stoffels worden ons op zeer geslaagde wijze uitgebeeld, met hun diepe liefde, hun wee en hun ingeboren vrijheidszucht een met achter hen de kruipende, steeds loerende Hein de Krik, wien de fysieke gebrekkelijkheid en de moreele wrok hierdoor ontstaan tot overdracht brengen en tot verraad om hem ten slotte in waanzin ten gronde te doen gaan, z.g. door den duivel gehaald wegens volksverraad.
De schets echter, hoe geslaagd ook, van het private leven dezer drie menschen, noopt ons de aanmerking te maken dat dit boek geen lektuur is voor aankomende jongeren.
Hugo Van de Perre
Jacques et Raïssa MARITAIN, Situation de la poésie. Courrier des Iles, no 12. - Desclée De Brouwer, Brugge, 168 blz. Fr. 18.
Nooit was voor de poëzie de behoefte om zich te kennen, zoo groot als tegenwoordig, zegt J.M. (blz. 81). Die bewering is inderdaad niet overdreven, als men bedenkt, hoeveel er de laatste jaren van Fransche zijde alleen reeds gepubliceerd werd over het probleem der poëtische activiteit.
Mr en Mw Maritain hebben op hun beurt met strenge logica, en zonder te duizelen in haar betoovering, de geheimzinnige bronnen der poëzie trachten te peilen.
De titel kondigt een tweevoudig programma aan: een onderzoek in te stellen omtrent de plaats der poëzie in de structuur van den geest, en tevens te bestudeeren, welke de mogelijkheden zijn der poëzie om in een bepaald moment van den tijd haar aspiraties tot uiting te brengen (blz. 7). Het opzet is groot. Te groot misschien voor den aanvang van dit boekje!
Nieuwe ontdekkingen werden hier o.i. niet gedaan; wél werden reeds ontdekte gebieden nauwkeuriger verkend en nog onbekende streken scherper afgebakend. En dit is op zichzelf reeds een vrij aanzienlijk resultaat.
In het eerste der vier gebundelde essais, komt Mw Maritain aan het woord over 'Sens et non-sens en poésie'. Ze gaat uit van de belangrijke vaststelling, dat in de poëzie de woorden tevens teekens én objecten zijn - waar ze in het proza alleen teekens zijn. - Ze besluit dus, dat de poëtische act tegelijk op een logische en een poëtische beteekenis ingeschakeld is. Niemand zal het belang van deze zeer scherp gestelde formuleering ontkennen; ook al
| |
| |
heeft hij den indruk, dat hij elders, b.v. bij Croce, zij het dan in een andere terminologie, of (waarom niet?) bij H. Bremond, zij het dan zonder wetenschappelijk jargon, reeds iets dergelijks las.
Het tweede essai is betiteld: 'Magie, Poésie en Mystique'. Hierin confrontreert R.M. haar persoonlijke ideëen over dit onderwerp met de opvattingen van A. Béguin en R. de Renéville. Een diepgaande studie is het niet geworden, en ze zal slechts interessant zijn voor hem, die de werken der genoemde schrijvers kent. De schrijfster vermoedt, dat er van een vergelijkende studie over Mystiek, Magie en Poëzie veel kan verwacht worden. Ze belooft ons trouwens een boek, dat dit probleem grondiger onderzoeken zal.
Volgt een uitvoerig artikel van J.M.: 'De la connaisance poétique', waarvan we niet schrijvers eigen woorden de voornaamste conclusies aldus kunnen samenvatten: 'Le poésie est connaissance, incomparablement: Connaissance - expérience et connaissance - émotion, connaissance existentielle, connaissance germe d'une oeuvre (et qui ne se sait pas, et qui n'est pas pour connaître), (blz. 132).
In de vierde studie: 'Expérience du poète', vergelijkt J.M., vooral vanuit het standpunt van het ervarend subject, zijn bevindingen, geformuleerd in het vorig artikel, met de belangrijke publicatie van den Luikschen Prof. M. De Corte, 'Ontologie de la Poésie', onlangs verschenen in de Revue Thomiste.
Allen, die dieper inzicht willen krijgen in de poëzie, en vooral die anderen 'poëzie' moeten doceeren, maar nog het meest die zich geroepen achten om over poëzie te schrijven, zullen met nut dit boekje doorstudeeren.
M. Schurmans
Jan VAN NIJLEN, Gedichten (1904-1938). - A.A.M. Stols, Maastricht en Brussel, 1938, 211 blz.
Dit verzameld werk bevat een door V.N. zelf gemaakte keuze uit Verzen (1906), Het Licht (1909) en Naar 't Geluk (1911), verder Het Aangezicht der Aarde (1912-1923), De Lokstem (1917-1925), De Vogel Phoenix (1926-1928), Geheimschrift 1929-1934) en Het Oude Kind (1935-1938), zijn laatste bundel, die reeds in zeer beperkte oplage werd gedrukt, maar totnogtoe niet in den handel was.
V.N. is altijd eenigszdns 'le poète malgré lui' geweest, die zijn visies en weemoedige bespiegelingen neerschreef in losse, bijna nonchalante verzen soms, die zich aan het mooiklinkende woord weinig gelegen liet liggen en de dingen zoo maar zegde zooals ze zijn:
't Is dag aan dag te warm om te gaan slapen,
Een lauwe mist drijft om de duistre stad.
Zijn vers is mat, egaal, onbewogen. Zelden worden ons wijde perspectieven geopend. Zijn gedichten hangen eerder in een zware omslotenheid van een onmiddellijken weemoed. Er is doorgaans ook een zekere afstand tusschen de zegging en het gezegde, waardoor beide aan elkaar eenigszins afwezig zijn en vers en gevoelen in een zekeren zin als parallel worden ervaren. Dit zou bij de meeste dichters aanleiding geven tot overbodige zangerigheden, maar bij V.N. resulteert hieruit een niet verfijnd, soms hoekig vers zelfs, dat niet altijd mooi en smijdig genoeg is om het levensgevoelen geheel en adaequaat in zich op te nemen en beeldend te versmelten.
Gelukkig zijn de z.g. gebreken van een dichter ook dikwijls zijn meest karakteristieke poëtische hoedanigheden. En wellicht is die onbevredigende onversmoltenheid van vorm en gevoelen bij V.N. ten slotte nog de meest gave uitdrukking van zijn levensgevoelen zelf: alles is hem ijdelheid en teleurstelling tot de poëtische uitdrukking van die teleurstelling zelf: de moeheid van het leven is ook de moeheid van zijn vers; daarbij is het tweede hem tamelijk secundair tegenover het eerste:
Hij zou misschien minder gedichten schrijven,
maar dichter bij het lieve leven blijven.
Zoo is liet eigene van dit oeuvre een totale afwezigheid van literaire pretentie en zelfstandigen vormcultus, en daarbij een zekere oprechtheid van gemoed, waardoor de dichter zich eerder schuldig zal maken aan een te geprononceerde realiteit van gevoelens dan aan al te mooie klanken. Nochtans is zijn poëzie meer te genieten wanneer beide elementen tot een zachtere, meer gestilde ontroering samenzinken, of elkaar ontmoeten in een soort naïef-directe aanschouwelijkheid:
De lucht was blauw, de wolken stonden stil.
of in een goedig cynisme als in het sonnet 'De Burgemeester':
De burgemeester heeft ons iets misdaan,
Wij leerden, door zijn schuld, het leven haten.
Wij zullen allemaal zijn stad verlaten,
Die dood zal liggen in het licht der maan.
| |
| |
En hij alleen, hij kan hier niet vandaan,
Hij heeft geen wezen meer om mee te praten,
En moet, in zijn huis aan de groote laan,
Voor immer uitzien op zijn leege straten.
Het gras zal groeien in de magazijnen,
De waar bederven bij de winkelieren,
En huis na huis, en steen na steen verdwijnen...
Alles zal dood zijn als in Babylon,
Geen lied van vogels en geen kreet van dieren,
Niets dan de kou, de wind en soms wat zon.
L. Vander Kerken
SHAKESPEARE, Julius Caesar, vertaald door E. Fleerackers S.J. - De Standaard, Antwerpen, 1938, Fr. 7.
Deze vertaling, verschenen in de eerste jaargang van het tijdschrift 'Streven' wordt ons thans, omgewerkt en hier en daar verbeterd, met inleiding en aanteekeningen, in een keurig verzorgde uitgave aangeboden.
We hadden nood aan een echt-goede shakespeare-interpretatie. Die van Verkade (Utrecht) is bepaald te vrij en onnauwkeurig: de bekende vertaling van Burgersdijk, hoe nauwgezet ook, klinkt te celebraal, stroef en gewrongen. De 'dichter' P. Fleerackers heeft beter willen doen en is er ook ten volle in geslaagd. In zijn verzen voelen we naast nog meer nauwkeurigheid - op verscheidene plaatsen werd Burgersdijk verbeterd - tevens het bewogen rhythme doorklinken van het oorspronkelijke Engelsch. Vergeleken bij de vertaling van Koster die totnogtoe de beste was maar waarin nog veel van Burgersdijk's stroefheid bleef overgeërfd, is die van P. Fleerackers helderder en vloeiender, met meer zwier en geschiktheid om voorgedragen te worden.
De 'Inleiding' geeft beknopte, maar sterk bestudeerde aanduidingen over Shakespeare's leven en werken, de bronnen voor 'Julius Caesar', de aard en eenheid van dit stuk, de hoofdkarakters erin en zijn literaire waarde, met bibliographische aarduidingen van Nederlandsche werken over Shakespeare. De korte voetnoten, in den loop van het stuk, leggen een moeilijke passus uit, doen den lezer telkens dieper doordringen naar de kern eener handeling, of belichten de diepe gronden van een karakter uit het drama.
Aldus wordt ons gewezen op de opeenvolgende fouten van den edelen idealist die Brutus heet, fouten die het tragisch verloop van het stuk bepalen. Zoo laat reeds bij het eerste tooneel P. Fleerackers opmerken dat de wispelturigheid van de plebs te onthouden valt, wat we ook doen tot aan de redevoeringen van Brutus en Antonius is het 3e bedrijf; ook die bekende toespraken worden met enkele scherpe trekken psychologisch en literair verklaard. Zoo wordt ons nog de twist tusschen Brutus en Cassius - volgens P. Fleerackers een der meest tragische tooneelen die Shakespeare ooit schreef - uitgelegd in verband met den dood van Portia.
We danken P. Fleerackers om dit blijvend geschenk: een der heerlijkste 'klassieke' meesterwerken ons zóó toegankelijk te hebben gemaakt. Intellectueelen, leeraars en leerlingen, (de uitgave is spot-goedkoop) zullen deze mooie verzen willen genieten, er brokken uit voordragen en opvoeren om zichzelf als 'mensch' meer te vormen en te verrijken.
A.v.d.D.
Felix HEIDENDAL, Jan Nolle's vrome daden. - Van Mierlo-Proost, Turnhout, 1938, 132 blz., Fr. 12.
Dit folkloristisch verhaal, teruggeplaatst in het (even bijgefantaseerd) gehucht Achtel van voor 'n halve eeuw, stemt ons weemoedig en wrevelig. We staan langs den kant van de menschen van Achtel die zulke anecdoten liever niet aan het klokzeel zagen gehangen (cfr. blz. 128). Ziehier waarom:
1o. Het boek bestaat uit fatsoenlijken herbergpraat, op zijn best genomen uit wat loslippige vertellingen voor de winteravonden. Verwar zoo iets niet met literatuur, zelfs niet met gegeerde volkslectuur!
2o. Als ge den Kempischen boer wilt teekenen en zulke elementen daarbij aanwenden, maak er niet alles van! Graaf dieper, tot aan de ziel! Met recht zal hij zich in uw beeld niet herkennen; vooral zijn godsdienstig aanvoelen niet: een schuw verborgen, eerbiedige schroom, ascetisch en weemoedig, die de ziel verfijnt en verheft!... Zoo was het in verleden eeuw nog veel meer dan nu; en uw wansmakelijke folklore bij godsdienstzaken (blz. 21) evenals uw poëzie van klatergoud (blz. 102-104, vooral blz. 124-125) zijn, veel meer dan ge het meent, betrekkelijk moderne uitwassen. Ze blijven trouwens niet heel ver van profanatie.
3o. Schrijf een taal die een taal is, en schrijft reëel. Deze is vocht 't Kempisch dialect, noch 't algemeen beschaafd, noch een artistiek gevormde kunsttaal.
| |
| |
En ge schijnt te meenen dat men zooveel mogelijk fraaie uitdrukkingen en leuke zetten bij elkaar dient te plaatsen: dan zou het stijl worden!.. Zorg er voor dat ge iets te zeggen hebt, en zeg het zoo eenvoudig mogelijk: dàn wordt het stijl!
Felix Heidendal, neem me deze afwijzende critiek niet kwalijk: uw boek is een nogal onbesuisde vergissing. Meer waardeerende eerbied voor uw roeping van schrijver, meer zacht benaderende schroom voor uw onderwerp, meer bezonnen nauwgezetheid bij den arbeid brachten u, op korten tijd, veel verder.
Em. Janssen
Ernest CLAES, Zichemsche novellen. Derde druk, 10e-12e duizend. - De Standaard, 1938, 162 blz.
Ernest CLAES, De fanfare 'De Sint-Jans-Vrienden'. Vijfde druk. - De Standaard, 1938, 94 blz.
Twee gedachten kwamen ons, toen we deze oude boeken herlazen, te binnen.
Deze vooreerst. J. Persyn zaliger schreef dat Kijkkast van Pater Fleerackers voor onze Camera obscura kon doorgaan. Ja, de eene titel bracht den anderen aan, en beide boeken zijn geestig. Als men nauwer toekijkt, heeft Zichemsche novellen veel meer met de Camera gemeen. Den 'copieerlust des dagelijkschen levens' namelijk, de even spottende maar oprechte sympathie voor de kleinlevenden, den subjectieven toon en de autobiographische elementen, de romantische motieven onder de realistische geplaatst. Dit verschil bestaat alleen: Zichem ligt nogal ver van Leiden of Haarlem; en de jonge Beets, die in de nabijheid van J. Geel leefde, heeft zijn opstellen veel zorgvuldiger gestyleerd, min of meer opgesmukt. Daarbij is de Camera lijviger en verscheidener van inhoud. En dit blijft dan: Nurks, de Kegge's, de Stastokken zijn nationaal bezit geworden; - onze Wannesoome en Pastoor Munte verdienen die eer eveneens.
Ziehier de tweede gedachte. Als men de lijst van Claes' werken overziet, bemerkt men hoezeer hij zichzelf getrouw is gebleven. Deze twee boeken hadden haast even goed zijn laatste werk kunnen zijn als zijn aanvang. En toch weer niet! In zijn lateren arbeid kent Claes den métier veel beter; in zijn vroeger werk ligt het leven meer nabij.
De warme aanbeveling die wij, in dit tijdschrift, over hadden voor Pastoor Campens zaliger en Van den os en den ezel, slaat, a fortiori, op werken als Zichemsche novellen en De fanfare 'De Sint-Jans-Vrienden'.
Em. Janssen
B. DE CRAENE, Uit de Leye-verte. - Steenlandt, Kortrijk, 1938, 94 blz.
Bij dezen nieuwen dichtbundel van den onstuimig-onvermoeiden priesterschrijver, kunnen we slechts herhalen wat we vroeger beweerden: Pastoor De Craene geeft blijk van temperament en verbeelding, doch in de dichtkunst slaagde hij nog niet. Zelfs merken we, in deze productie, eerder achteruitgang op; want geen enkel stuk lijkt ons voldoende gerijpt, en de verwoording heeft met poëzie dikwijls weinig gemeens. Onvergeeflijk is daarbij de even slordige als verwarde beeldspraak, waarvan wij een staaltje aanhalen:
'Te grijs geworden was het priesteroor
om 't raadsel van een hart te loochenen' (blz. 85).
Hoewel hybridisch en haastig vergaard, - arm aan inhoud is dit werk niet; het is alleen onrijp en onverzorgd. Met proza zou de schrijver, dunkt ons, verder komen; maar dan mits de noodige zelfcritiek.
Em. Janssen
Joz. DE VOCHT, Het Rijk der Liefde. - Van Mierloo-Proost, Turnhout, 1938, 131 blz., Fr. 18.
Vijf Oostersch getinte Christus-legenden, hoofdzakelijk aan de apocriefen ontleend, plaatste de schrijver, hen navertellend, onder één belichting: de Liefde tegenover den Haat; zoo kregen ze een allegorisch en moraliseerend aspect. Hij deed het in een verzorgden en verdienstelijken stijl, wat romantischplechtig en poëtisch-zwaardreunend: als met weidsche plooien staat elk onderwerp omkleed. Zoo bekwam hij een fantastisch-vrome stemming, breed uitgespannen en bekoorlijk flonkerend, - een onmiskenbare artisticiteit, echter niet van het zuiverste gehalte.
Graag bevelen wij dit werk aan. Godsdienstige kennis en verdieping zullen de lezers er betrekkelijk weinig in vinden; wel een veredelende en bewogen godsvrucht, samen met een waar genot. En in bepaalde kringen, onderwijsgestichten b.v., zijn zulke verhalen, rond Kerstmis of bij andere gelegenheden, dubbel bruikbaar en dus welkom.
Em. Janssen
| |
| |
Clemens BRENTANO (naar het Duitsch door Willem Doevenspeck), Schoolmeester Klopstok en zijn vijf zonen. Prettig uitgebeeld door Frans Van Immerseel. - Het Rad, Berchem-Antwerpen, 1938, 95 blz., Fr. 9,50.
De vijf zonen van schoolmeester Klopstok heeten Grijpgrap, Plitsplats, Pifpaf, Pinkepan, Tiereliere. Zij gaan uiteen en vinden, doorheen een groote verscheidenheid van avonturen, allen de roeping die met hun naam overeekomt. Weer samen verlossen ze, uit de handen van den nachtwakerskoning Knarrasper, de prinses Pimperlijn, dochter van Boembam, die koning is van Klokkentonia. De prinses trouwt dan niet Tiereliere.
Beter dan door deze korte samenvatting, konden we dit even rijke als leuke sprookje, voor kinderen en groote menschen, niet aanbevelen. De fantasie van den illustrator Van Immerseel paste daarbij, rijk en romantisch, precies aan.
Em. Janssen
Fons VAN DE MAELE, Voor ons Volk. Een keur uit de verzekens van. Inleiding door den Hw. Dom. Van Assche O.S.B. - C.V.O. - Uitgave van het A.C.W., Brussel, 1938, Fr. 10.
Als een posthume hulde komt deze bundel nu voor, die enkele maanden vóór den dood van den werkman-dichter verscheen. Hierbeneden heeft Van de Maele er plezier van gehad; daarboven geniet hij er stellig nog meer van, want:
God zal mij het inzicht loonen,
Dat mij tot het dichten dreef. (blz. 11).
De weinige schooljaren en het harde leven hebben den werkman belet een voortreffelijk dichter te worden; zijn christelijke vroomheid, traditioneele vasthoudendheid en huiselijk geluk, hebben het smeulend vlammetje, meer dan eens, helder doen oplaaien.
En verscheiden van deze versjes, hoe de critici ze verder ook mogen beoordeelen, verdienen de eer aan verscheiden geslachten (van schamele lieden vooral), wat stichting en vroomheid, wat zon en geluk te brengen.
Tik-tak, tik-tak, doet ons klokske,
Aan den muur daar, immeraan;
En zoo is er, o zoo spoedig,
Heel een dag voorbijgegaan!
En zoo wordt het zomer, najaar,
Wordt het winter, wordt het lent',
Zoo gaan dagen, weken, maanden,
Tot het jaarke is ten end'!
Tik-tak, tik-taak, nu eens rouwe,
Tik-tak, tik-tak, dan eens lach.
En zoo komt hij, 't is wel jammer,
Aangetik-takt d'oude dag!
Tik-tak, tik-tak, wil uw zielken
Netjes brengen in zijn schik,
Eer het klokske van uw leven
Geven zal, zijn laatsten tik!...... (bl. 51).
Em. Janssen
Het vacantieboek voor de Vlaamsche jeugd. - Ons Werk, Goede Pers, Averbode, 1938, Fr. 7.
Even leerrijk als prettig, even verscheiden als één van geest, even bevallig als practisch, verdient dit Vacantieboek, met zijn raadsels, prijsvragen, knutselwerkjes, teekeningen, verhalen, wetenswaardigheden, lachedingen, wat weet ik al! een zeer warme aanbeveling.
E.J.
Jean HYTIER, André Gide. - Edmond Charlot, Parijs, 270 blz., Fr. 20.
De schrijver van dit werk heeft onder den titel van zijn boek, als verwittiging, den tekst van Gide afgedrukt: 'Le point de vue esthétique est le seul où il faille se placer pour parler de mon oeuvre sainement'. Eenmaal deze fictie aanvaard, en afgezien van het moreele voorbehoud dat het werk van Gide vereischt, moet men dit boek beschouwen als het beste dat tot hier toe over het werk van Gide verscheen, en als een merkwaardige letterkundige critiek. Het zijn eigenlijk acht voordrachten die de schrijver gaf in de Faculté des Lettres van Algiers, van Februari tot Mei 1938. In de twee eerste wordt het 'lyrisch proza' van Gide ontleed. De twee volgende essais handelen over de ironische werken die Gide 'soties' noemde: Paludes, Prométhie mal enchaîné, les Caves du Vatican. Daarna komen de novellen en verhalen aan de beurt, vervolgens de tooneelwerken van den dichter der innerlijke verscheurdheid. De twee laatste voordrachten zijn gewijd aan een
| |
| |
uitgebreide ontleding van 'Les Faux-Monnayeurs'. Deze studie, vooral het tweede gedeelte, is een mooie brok litteraire kritiek - maar die tevens bewijst dat het amoralistisch vertrekpunt onhoudbaar is.
P.
Dirk VANSINA, Het liederboek van Elckerlyc. - Uitgave van den dichter, 14 Markgravestraat, Antwerpen, 1938, 181 blz.
Dirk Vansina, een denker en een dichter die zich altijd onderdompelde in levensmysteries, biedt ons hier den poëtischen oogst van elf jaar aan (1926-1937): ieder mensch moet er dan, voor zijn peilen en zoeken, een lied in vinden, voor zijn ontgoocheling en verlangen.
Veel rijker en veelzijdiger dan een gewoon verzenbundel dus, - een dichterlijk vade mecum zou men dit werk noemen, indien het volkomen geslaagd was.
Maar dat is het niet! Het verdient een ernstig voorbehoud, omdat de meeste verzen noch eenvoudig, noch sereen zijn, - omdat de schrijver zich van een romantische grootspraak niet ontdoen kan, - omdat hij te uitsluitend bij apocalyptische rand-schrijvers inspiratie zoekt en dan fataal een apocalyptische pose aanneemt.
Meer dan een ijdel gegoochel kunnen wij, in volgend versje b.v., niet ontdekken:
en tusschen Heelal en Nihil
zie ik geen groot verschil' (blz. 26).
Evenmin als in volgend versje; tenzij de dikwijls herhaalde gedachte dat de grootste vreugde aan groote droefheid ontspringt:
'Geef me doodskop, geef me zwart
en ik schilder stralend licht;
wat met enkel lichte verwen
geen een ooit verricht' (blz. 78).
Nu weet ik wel dat de laatste afdeelingen van het boek betere stukken bevatten. De grootspraak verhindert echter, in Geprevelde Strophen, dikwijls het geprevel; en zelfs voor verzen als dit voelen wij slechts een matige bewondering:
'Gij zijt het rijm dat mij ontgaat.
De wederklank zoo hij ontstaat
zal Paradijzen stichten....
Maar verre einders lichten
van 't broeiend onweêr van Uw woord' blz. 141).
Want is dit weer niet een woordenspel:
om hem te droomen...' (blz. 146)?
En mogen we, over Maria's 'barensnood' (blz. 131 - o kennis van de katholieke traditie!), zoo maar heenstappen?
Wij beseffen hoe zulke recensie den dichter pijnlijk moet vallen. Maar laten we, voor het goede zooals voor het kwade, liefst oprecht zijn: dat is ook de veiligste caritas!
Em. Janssen
C.M. VAN DEN HEEVER (uit het Zuid-Afrikaansch vertaald door Peter Thiry), Droogte. - Die Poorte, Oude God-Antwerpen, 1938, 194 blz.
Deze tweede roman van den Zuidafrikaanschen schrijver, waarvan de vertaling ons door 'Die Poorte' wordt aangeboden, heeft, zonder den eersten (Somer; Zie Streven V, 2, blz. 237) te evenaren, toch al de hoedanigheden er van: de hoedanigheden van Streuvels' beste werken; de verbondenheid van de menschen met land en seizoenen. Niet alleen wordt de intrigue dus beheerscht door de landelijke droogte, die een viervoudige boerenfamilie uit haar bestaan rukt en een onderwijzer het eenzame land vluchten doet; ook de verhaaltrant staat, volkomen consequent, tusschen de beschrijving en het verhaal, terwijl de compositie schetsmatig geschiedt; de typen zijn daarbij, hoe gecompliceerd ook, in dit patriarchaal bestaan heelemaal thuis en natuurlijk.
In ieder opzicht kan Droogte met Somer vergeleken worden. Misschien boeit het den lezer zelfs meer; maar de dosis ideologie is iets te aanzienlijk. Sommige gestalten - oom Sagrys en Joey Schoeman o.a. - zijn daardoor eenzijdig en schematisch geteekend; enkele kleine hoofdstukjes, telkens een
| |
| |
bepaald tafereel, raken het onwerkelijke; de iedologie zelf - een sterker Godsvertrouwen (het protestantsche geloof) dank zij de beproeving - lijkt wat onrijp, gespannen en dwepend.
De vertaler behield de gesprekken in het Zuidafkrikaansch. Daar is iets voort te zeggen; voor het gewone publiek bemoeilijkt het echter, meer dan wenschelijk zou zijn, de lezing. Duidelijk besteedde hij aan zijn tekst veel zorg; wat minder naar gelang het werk vorderde. Wij kunnen ons nochtans niet verzoenen met woordvormingen als 'vlakteoneindigheid' (blz. 84), 'operatievoorwerp' (blz. 113). Evenmin met slordige fouten als 'de kogels zeefden door 't lijf' (blz. 141), 'den gruweldaad' (blz. 144); zelfs niet met specifiek Vlaamsche vormen en uitdrukkingen als 'bij zijn positieven zijn' (blz. 109), 'beloftes' (blz. 111). Volgende zin, slordig en wansmakelijk meteen, illustreert ons voorbehoud: 'Een paar kraaien wieken met woest gekras, als een bende godloochenaars (een bende van twee! E.J.) de tempelsfeer verscheurend, (men staat in het open veld! er kan weliswaar gezegd worden dat de vergelijking alleen het “woest gekras” nader omschrijft, E.J.), over hun hoofd (hun hoofden, E.J.), en zakken met vroolijke buitelingen over het randje weg....' (blz. 124).
Overigens mag het boek door iedereen gelezen worden, en verdient het, om zijn reëele waarde, een warme aanbeveling.
Em. Janssen
Gery HELDERENBERG, Het gasthuis. - De Sikkel, Antwerpen, 1938, 63 blz., Fr. 18.
In een hospitaal, waar gasthuiszusters den Heer dienen in zijn zieke ledematen, waar wrakken komen aangespoeld en allerhande levens eindigen, waar een lichtstraal, een boom of een bloem veel stillen troost verstrekken, waar de nachten gevreesd zijn en de ijlkoortsen geducht, waar de dood dreigt en de eeuwigheid nabij is: - daar suist de zang van Gods mysterievolle barmhartigheid; beschroomd en stil heeft Gery Helderenberg hem nagezongen.
Zijn heele bundel is één teere bekoring; zelfs de laagste werkelijkheid weet hij daarin op te nemen. Hier b.v., en deze strophe besluit een stuk over het zalven van den mond, bij het H. Oliesel:
'Ik sluit u, mond, en zalf uw zwijgen.
Straks looft gij God! Wij staan verbaasd en stom
maar de engelen schouwen naar uw hijgen
om 't kwijlend slijm in de verlakte kom' (blz. 55).
Eèn bekoring, vooral door het warm-zangerige van zijn accent en den melodieuzen val van zijn strophen:
''t Is geen beven, geen verschrikken
voor het licht dat men verstopt,
maar in 't ademlooze stikken
is 't een hoofd dat bonzend klopt,
is 't een keel die volgekropt
niet kan snikken' (blz. 42).
Meer nog door de stille meewarigheid om zooveel leed, dat men toch weer, gelukkig, in een uiterst en opperst geluk verzwonden ziet:
'En men geniet den schoonsten dag
die men dit najaar rijzen zag....' (blz. 33).
Geen sterke, geen flitsende poëzie brengt ons Het gasthuis; hier en daar klinkt het zelfs wat onpersoonlijk-precieus (op blz. 46 b.v.) en ruikt men de olie. Maar het is een verzorgde en verdienstelijke bundel, die ons waarlijk verheugt.
Em. Janssen
Joz. VAN LAER S.J., Het leven wenkt. - Bode van het H. Hart, Alken, 1938, 141 blz., Fr. 10.
Deze nieuwe verhalenbundel van den zoo vruchtbaren schrijver wijst, dunkt ons, op een gestadigen vooruitgang, doch ook op een zeker gevaar. Pater Van Laer gaat met jongens om: meer en meer rasecht en sterklevend handelen, bewegen en spreken zijn typen; beter en beter stelt hij ons, concreet-precies, hun kleine en groote avonturen voor in hun eigen milieu. Bij studeerende jongens beperkt hij zich niet: ook een boerenjongen, een zeekapitein en zelfs de soldaat Longinus (wiens lans Jezus doorstak) zijn van de partij, terwijl de onderwerpen, meer verscheiden dan in de andere bundels, zoo maar voor 't grijpen schijnen te liggen.
Dit is echter het gevaar: de auteur schrijft té gemakkelijk: hij improviseert bijna zijn (talrijke) verhalen. In den schrijftrant komt daardoor het procédé aan den dag; in het verhaal zelf, de handigheid om, van een ietsje, veel te maken. De stijl dan, iets te beschrijvend en hier en daar remmend, kon veelzijdiger worden en vlugger, ieder geheel sekuurder gecomponeerd; de beste verhalen moesten, van een uitgebreid schets tot een werkelijke novelle zijn uitgegroeid. Men houdt van de onstuimige, alles aandurvende vaardigheid en kracht die den geheelen arbeid van Pater Van Laer jeugdig maken en
| |
| |
veroverend; men wenschte er, samen met de mildheid die hier merkelijk is toegenomen, een tikje bezonnen bezonkenheid bij.
Uitstekend en verheffende jeugdlectuur wordt ons niet alleen geboden; het boek heeft een niet te onderschatten literaire waarde en beteekenis.
Em. Janssen
Richard DE CNEUDT, Verzen (een keur, in herziene uitgave, uit Gevoel en phantazie 1895 - Van dichterleven 1898 - Wijding 1902 - Naar lichtende wegen 1912 - De stille bloei 1926). - De Sikkel, Antwerpen, en Wereldbibliotheek, Amsterdam, 1937, 188 blz.
Bundels als deze, waarin geheel een poëtische carrière weerspiegeld ligt en al het blijvende er van opgenomen, vergen, als bespreking, een korte beoordeeling van den dichter en van zijn oeuvre.
Op zijn achttiende jaar liet de student zijn eerste boekje verschijnen. Zeer regelmatig volgden de bundels elkander op; nooit welde de dichtader overvloedig, en, de tijdsspanne tusschen de werken in aanmerking genomen, lijkt hij langzaam te verdrogen.
'Van speelschheid naar stilte': de titels alleen bevestigen dezen ontwikkelingsgang. En als men de habitueel-behandelde thema's nazoekt, ziekier: dichterschap en eigen leven (een vorderen naar stilte en innigheid) - het leven rondom zich (natuur en menschen) - Vlaanderen (alleen in De stille bloei).
Een stille zanger, een nauwgezet vakman, een taai werker, altijd voort op dezelfde wijze: zoo komt De Cneudt ons voor. Wat heeft hem belet waarlijk uitstekend te worden? Niet alleen een nogal beperkte aanleg; ook, dunkt ons, een zekere kleinheid en onpersoonlijkheid in zijn denken en aanvoelen. Hij mist het heldhaftige, het durven onderduiken in een suizend onderwerp, het zich verloren geven tegenover het mysterie, het zich vernieuwen in de pijn, het zwijgend luisteren naar openbarend lied. Het dichterschap werd hem een rustige, nu en dan een bijna mechanische plichtsvervulling; zoozeer dat hij, met den tijd, inspiratie en métier haast niet meer te onderscheiden wist.
Weinige stukken zijn, poëtisch, àf en zuiver. De kleinere liederen lijken ons, doorgaans, beter dan de wat plechtige sonnetten. Ziehier een voorbeeld:
Wat zijn de wolken roerloos
Het is een dag van schoonheid,
die zwijgend sterven wil.
In zuivere luchten tinkelt
een klokslee, in teedren schroom,
- een groet uit verre landen,
een stem uit verren droom.
En in 't geboomt dat ruischend
een schoon en eenzaam lied... (blz. 88).
Em. Janssen
L. MONDEN S.J., Het stille lied. - Bode van het H. Hart, Alken, 1938, 76 blz., Fr. 8.
Zoek, in dezen vromen bundel van 40 korte verzen, geen luide verrassing, geen levenslust of fantasie, geen verbazing welke dan ook; zoek er een weemoedige stilte in en een dichter met een zachte hunkering.
In zijn aanhef ligt geheel zijn inspiratie:
Een verre vogel, onhoorbaar gekomen
ergens van uit het paradijs,
heeft door de stilte het wonder gefloten
van een ijle, maar eeuwig-echoënde wijs.
Nu is het leven een zoeken geworden,
verwonderd, naar wat het wijsje bediedt,
want ik meende de jubel er in te herkennen
van een lang reeds vergeten, maar heerlijk lied. (blz. 7).
Voel dan met zijn 'heimwee naar de stilte'; - laat de 'Koningin van de stilte' u bekoren en bevangen zooals dat bij hem geschiedde; - maak van uw kruisweg eveneens een 'stille weg', - en merkt op in 'door de stilte der dagen' hoe zijn woord, zonder de warme bewogenheid te verliezen, toch ook luider kan opklinken.
In Wit en goud b.v. (uit: Vlaggegroet - aan de pauselijke vlag[...]:
Heer, laat onze oogen helder zijn
en goud ons hart, het morgenschrijn
waar Gij zijt in geweest.....
....Laat goud en blank ons leven zijn
- de kleur van onze vlag -:
het blanke zwaard in gouden schijn
waarmee we slaan den slag (blz. 71-72).
Neen, alles lijkt ons niet gaaf: de dichter zoekt nog naar zijn eigen stem; meer dan een stuk is een te schamel-vluchtige notatie. Herhaaldelijk nemen
| |
| |
we moderne invloeden waar; in de Veertien kruiswegstaties zijn er van Claudel (o.a. blz. 39), van Van Eeden (blz. 41), van Bach's Matthäus-Passion (blz. 54). Gedrenkt nochtans van spontane innigheid, is dit bundeltje, naast een nog rijker belofte, reeds een kostbaar bezit;
En de pelgrimstocht van veel moede gezichten
zou rustiger zijn met die glans in hun oogen
van eeuwigheid (blz. 24).
Em. Janssen
Jos. VAN ROOY, De schoone tocht. - Lannoo, Tielt, 1938, 80 blz.
Deze verzenbundel - een eersteling, meenen we - is bijna een sonnettenkrans met klassieke allures. Ook door zijn constructie (Intrede - Nacht, Morgenschemering, Naar het licht - Finale) doet hij aan Perk's Mathilde denken, evenals door zijn algemeene conceptie die schoonheid met liefde wil verbinden, - en op blz. 74, - kijk, daar is het 'aere perennius' van Horatius:
'...Scheppend een monument van eeuwigheid.'
Jos. Van Rooy, een nogal vaardig technicus, bezit nog weinig zelfcritiek. Zijn
'Zoo sta ik eeuwig als in eenzaamheid gevezen' (blz. 11, vetjes van ons), is toch geen model van frissche zeggingskracht en zuivere taal, - en zou volgende stroefheid ooit door Verwey zijn overtroffen:
'Ik ga aan 't doen als was ik eendie's aan 't genezen' (blz. 11)?
Het onderwerp vertoont noch diepgang, noch glans, noch verscheidenheid. De 35 stukken van Naar het licht zijn, voor een groot deel, op elkander gelijkende sonnetten: een verliefd flikflooien, waarna men een hooge borst opzet.
Zal Jos. Van Rooy, van handig technicus, waar dichter worden? Deze bundel geeft daarvoor nog geen waarborg.
Em. Janssen
Berten NIEUWENHUIS, Jan Frans Willems. Een bijdrage tot de ideologie der Vlaamsche beweging. - Volksuniversiteit 'Herman Van den Reeck', Antwerpen, 1937, 36 blz., Fr. 5.
Berten Nieuwenhuis heeft, voor deze studie, heel wat werken geraadpleegd; hij bemerkt dat zijn arbeid zich nog aanzienlijk had kunnen uitbreiden.
Veel nieuws brengt de brochure niet. Na een kort overzicht van Willems' leven en werken, na een schematisch aangeduid verband van de Vlaamsche beweging met de nationale romantiek in Europa, behandelt zij Willems' Grootnederlandsch standpunt vóór 1830, zijn pijnlijk wroeten daarna waarbij alle hoop op hereeniging van de twee volksdelen niet verdwenen is. Volgt, tot besluit, een gedocumenteerde toelichting van de verhouding tusschen J.F. Willems en kan. David.
Veel nieuws brengt het werkje ons niet: het steunt op de studiën van Mr. Elias en van L. Picard. Het boezemt ook minder vertrouwen in, omdat het te duidelijk moderne tendenzen in het verleden projecteert. De Vlaamsche beweging is daarbij, in haar oorsprong, te uitsluitend tot de nationale romantiek en tot het streven van enkele liberaliseerende Vlaamsche intellectueelen teruggebracht. Daar zaten, in den Vlaamschen grond, nog andere wortels, en de inspireerende Europeesche romantiek was ook een meer complex verschijnsel.
Em. Janssen
Tony HEIDEKENS, Kunstschilder Lyna vertelt. - Cahiers van de Waterkluis V, 3. Varior, St Amandsberg, 1938, 37 blz., Fr. 12.
Deze zeven vertellingen - anecdotische ervaringen van een kunstenaar - lezen vlot en prettig; doch wat heeft men er aan? Dat een gewetensvol schilder bazelende journalisten en wijsneuzige bezoekers van tentoonstellingen hartgrondig verwenscht, dat hij maar best zijn eigen weg gaat en zijn arbeid laat spreken: daartegen kunnen we niets inbrengen. Dit alleen: van kunstprincipes vernemen we heel weinig; en de beschroomde ernst waarmede een kunstenaar dient te arbeiden, wordt eenvoudig verward met luimen van onafhankelijkheid.
Em. Janssen
A. DE POORTERE, Kunstenaar en volk. - Cahiers van de Waterkluis V, 4. Varior, St Amandsberg, 1938, 29 blz., Fr. 6.
Ziehier het besluit van deze lezing die, in het begin van verleden jaar, te Mechelen werd gehouden:
'Echte volksverbonden kunst moet ontstaan uit de ORGANISCHE verbondenheid van den kunstenaar met zijn volk. En dat beteekent in den grond enkel dit: dat de kunstenaar wezenlijk kunstenaar moet zijn'. (blz. 28).
Och ja, dat is wel zoo; doch daarmee zijn we niet ver gevorderd. Wijsgeerig te weinig geschoold, had de schrijver het onderwerp niet wijsgeerig mogen behandelen; en zeker in een lezing niet. Toch waardeeren wij zijn ernstige poging om een actueele vraag klaar en grondig op te lossen.
Em. Janssen
| |
| |
Michiel VAN RAVERSGONDE, Het kind van den oorlog. - Tooneelfonds Palmer Putman, Brugge, 100 blz.
Het kind van den oorlog is Reine Orval, uit een liefdeloos huwelijk geboren, omdat haar vader, een oud-strijder, die aan zijn verloofde getrouw was gebleven en haar na den oorlog gehuwd had, haar toch niet meer beminde. Zulke verkrachting van de liefde wreekt zich, meent de auteur, Tenslotte treedt Reine Orval in een klooster (een contemplatieve orde nog wel), en wordt haar vader met haar pleegmoeder gelukkig.
Een halfgare conceptie die hechte grondslagen mist, uitgewerkt in een volkomen onwerkelijken dialoog en een onmogelijke taal!
Em. Janssen
Jozef SIMONS, Dientje Goris (derde druk). - Van Mierlo-Proost, Turnhout, 1938, 157 blz., Fr. 15.
Bij zijn verschijnen hebben we, in dit tijdschrift, dezen roman lovend besproken (Streven III, blz. 221-222); het voornaamste van onze bespreking staat, vooraan in deze uitgave, afgedrukt. Wij hoeven het slechts te beamen; en het verheugt ons te bemerken dat niet alleen de meeste critici onze zienswijze deelden, maar dat ook het werk bij de lezers zijn weg vond. Daarvan getuigt toch deze derde uitgave, denkelijk de laatste nog niet.
Em. Janssen
| |
Wijsbegeerte.
Friedrich NIETZSCHE, Briefe der Schüler- und Bonner Studentenzeit. 1850-1865. Hrg. von W. Hofpe und K. Schlechta. - C.H. Beck'sche Verlag, München, 1938, LVIII - 452 blz., ing. R.M. 13,50, geb. R.M. 16,50.
Sedert enkele jaren maakt de Beck'sche Verlagsbuchhandlung zich verdienstelijk met de historisch-critische uitgave van Nietzsche's volledige werken. In 1938 verscheen het eerste deel der Brieven.
Een prachtige inleiding van Dr Schlechta wijst op het belang van de brieven voor de kennis van Nietzsche's psychologie en bekommernissen. 'Hoe eenzamer Ni zich voelt, des te directer de toon wordt van zijn brieven.' Discussies tusschen hem en andere 'Ebenbürtigen' zal men er echter niet in vinden. Verder worden door den uitgever de teksten opgesomd en gerangschikt in twee reeksen: de eerste bevat de brieven, ontwerpen, afschriften in bezit van het Nietzsche-Archief; de tweede citeert de oorspronkelijke brieven die privaat eigendom bleven en de brieven waarvan alleen in boeken en tijdschriften verschenen afdrukken bewaard werden. Daarna wordt de historie geschetst van het ontstaan der Brievenverzameling in het Nietzsche-Archief en van de verloren verzamelingen die hadden kunnen bestaan o.m. bij B. Daechsel, M. Heinze, Richard en Coscina Wagner, e.a.. Ten slotte worden de reeds bekende publicaties besproken: de vijf deelen verzamelde brieven uitgegeven door het Nietzsche-Archief, de uitgaven van E. Föster-Nietzsche, de bloemlezingen, de in tijdschriften en biographieën overgedrukte teksten.
Voor den historicus is deze inleiding een onmisbare bron. Het eerste deel bevat 276 chronologisch gerangschikte brieven waarvan een 200 voor de eerste maal verschijnen, alsook 4 prachtige fac-simile's. Het Nachbericht dat buitengewoon interessant is, citeert enkele oordeelen van menschen die N. in zijn jeugd of op school hebben gekend, het wijst op de plaatsen waar N. zich beklaagt over zijn gezondheidstoestand, verklaart uitdrukkingen en zinspelingen uit het milieu van Pforta, geeft, brief na brief, de omstandigheden van de redactie te kennen en maakt talrijke antwoorden aan N. bekend die duidelijk de religieuze, artistieke, familiale atmosfeer doen herleven waarin de jonge N. werd opgebracht. Andere documenten zooals een signalement uit 1861 kamen erin voor. Verscheidene registers vergemakkelijken de benuttiging van dit hoogstaan werk dat onmisbaar is voor de kennis van Nietzsche.
Prof. Dr E. de Bruyne.
Arthur SCHOPENHAUER, Sämtliche Werke. Bd. IV. - Brockhaus, Leipzig, 1938, 528 blz., R.M. 6,30, geb. R.M. 7,20.
In de 'Sämtliche Werke' van Schopenhauer verscheen onlangs het IVe Boekdeel. De methode van den uitgever blijft trouw aan de beginselen die wij vroeger hebben weergegeven (Streven, April 1938). De oorspronkelijke tekst van Frauenstädt biedt dus den grondslag, maar dank zij den arbeid van Dr Hübscher werd hij vrijgemaakt van al de slordigheden en onnauwkeurigheden die men hem verweet. Steeds wetenschappelijk nauwgezet, voorzien van een tekstcritischen aanhang, klaar gedrukt, sierlijk uitgegeven
| |
| |
bevat dit nieuwe deel de 'Schriften zur Naturphilosiphie und zur Ethik'.
Het eerste schrift 'Ueber den Willen in der Natur' bevat de opstellen die Schopenhauer schreef om de ideeën van zijn hoofdwerk te staven door bewijzen uit de wetenschap van zijn tijd: het heeft vooral historische waarde. Wat echter de 'Beiden Grundproblemen der Ethik' betreft, de prijsschriften 'ueber die Freiheit des Willens' en 'ueber die Grundlage der Moral', zij blijven hun ontijdelijke wijsgeerige beteekenis behouden.
Aansluitend bij het vierde deel van 'Die Welt als Wille und Vorstellung' behooren zij tot het beste dat Schopenhauer over de moraal geschreven heeft. Zijn sarcastische geest komt reeds bij de titels tot uiting: het eerste werd bekroond door de Vereeniging voor Wetenschap van Noorwegen, het tweede 'niet-bekroond' in Denemarken. Doch 'Groot is de Waarheid, luidt het motto van Schopenhauer, en uiteindelijk behaalt zij de zege'. En... hij citeert zichzelf: 'Moral predigen ist leicht, marol begründen schwer'.
Wie zich voor de zedekundige problemen interesseert, zal dit gemakkelijk beamen, en, hoe zeer hij ook moge afwijken van den grooten pessimist, bij hem toch menige vragen, critieken, bemerkingen vinden die eeuwigmenschelijk blijven klinken.
Prof. Dr E. de Bruyne.
*Emil SOKOLOWSKI, Die Aufgabe und die Grenze der Philosophie. - Verlag Ernst Plates, Riga, 160 blz.
Dit boekje is ingedeeld in drie hoofdstukken: twee theoretische: de taak der philosophie, de grenzen der philosophie; en een historisch: de strijd om de grenzen tusschen philosophie en godsdienst. Het behandelt bij gevolg fondamenteele problemen van het menschelijk denken. In de bijdrage van Dr. H. Robbers, in het vorige nummer van Streven opgenomen, vindt de lezer een merkwaardige uiteenzetting van het probleem dat Sokolowski bezig houdt.
Schrijver maakt zich de taak gemakkelijk, al te gemakkelijk! De philosophie, zegt hij, is de 'wetenschap der begrippen'. Welnu een begrip is niets anders dan een soort verwerkte waarneming. De philosophie weet dus niets van hetgeen de waarneming te boven of te buiten gaat. Metaphysiek, godsdienstphilosophie, waardephilosophie, philosophie als wereldbeschouwing: dat is alles louter waan en schijn, daar het niet samenvalt met de waarneming.
Deze sensualistische strekking van den schrijver doet antiquarisch aan. Hij voelt het overigens zelf aan en tracht in een 'Nachwort' zijn zienswijze te verdedigen tegen de onoverkomelijke moeilijkheden waarop ze stoot (bl. 99-102).
F. De Raedemaeker.
Kurt STERN, Masse - Persönlichkeit und Gemeinschaft. - Forkel & Co., Stuttgart, 78 blz.
Het streepje tusschen Masse en Persönlichkeit und Gemeinschaft verzinnebeeldt typographisch de thesis van den schrijver. Massa staat tegenover persoonlijkheid en gemeenschap: aan de eene zijde het democratisch regime dat massa-menschen voortbrengt, aan de andere het nationaal-socialisme dat én persoonlijkheid én gemeenschap op hun echte waarde schat. Om deze thesis te bewijzen moet S. aan het woord 'massa' een beteekenis geven, die het tot nog toe niet kende in de sociologische wetenschap. In deze laatste ziet men veelal in de gemeenschap van het emotionele het criterium van het massa-phenomeen (zie G. Colm in het Handwörterbuch der Soziologie, bl. 354).
Voor Stern daarentegen wordt de massa gekarakteriseerd door het gelijke en door belangen bepaalde denken van een aantal menschen dat geen andere orde kent. De belangen verdeelen: menschen dus die zich aaneensluiten om gelijke belangen te verdedigen blijven, in hun samenzijn zelf, gescheiden: zij vormen een massa. Met deze kritiek van de democratie in het rationalistisch individualisme kunnen we in een zekere mate instemmen, vooral wanneer we sommige vormen van verworden democratie beschouwen, met hun doorwoekeren van 'belangengroepen'.
Door het nationaal-socialisme daarentegen, verklaart S., worden de menschen niet meer vereenigd om 'hun belangen te verdedigen', maar in dienst van het geheel: zij worden persoonlijkheden door het feit dat zij de gemeenschap dienen. Deze dienst van de gemeenschap volbrengen zij in navolging van den Führer, in Wien gemeenschapsdienst en persoonlijkheid één geworden zijn. Ieder nationaal-socialist moet, in zijn werkkring een führer zijn en zijn persoonlijkheid uitbouwen in dienst van de gemeenschap.
Men kan aan deze opvatting een zekere grootheid niet ontzeggen. Alleen valt er te vreezen dat in werkelijkheid deze theorie gaat overslaan in een totale opslorping van den persoon door de gemeenschap, en dat
| |
| |
men gaat beweren dat 'de individuen slechts bestaan door den staat en om den staat; al het recht, dat zij bezitten wordt uitsluitend afgeleid uit het feit, dat het door den staat wordt verleend': bewering die niet strookt met het natuurrecht en veroordeeld werd in de documenten van de H. Congregatie van de seminaries en universiteiten van 13 April 1938.
F. De Raedemaeker.
Heinz ZIMMERMANN, Philosophie und Glaube. - Duncker & Humboldt, Berlijn, 146 blz., R.M. 2,80.
In dit boek wordt het probleem van de betrekking tusschen wijsbegeerte en geloof beschouwd van uit een heel bijzonder standpunt: dat van de philosophie der 'Verbinding'. In het begrip verbinding ziet S. de fundamenteele wijsgeerige idee die aan den bodem ligt van al onze zekerheden. Zeker zijn van iets beteekent een verband leggen tusschen de gekende dingen onderling en ook tusschen de gekende dingen en het ik. Bestaat er een dergelijke verbinding dan hebben we zekerheid. De menschelijke wijsbegeerte heeft echter niet als uitsluitend object de verbindingen in de ruimte en den tijd te beschouwen; gekomen aan den drempel van haar vermogen is zij in staat een verbinding daar te stellen tusschen de door eigen krachten verworven kennis, en de waarheden die voortkomen uit de bron van het geloof. Zoo ontstaat de verbinding met God zelf, met de geopenbaarde waarheden over Zijn wezen, met Christus die de levende verbinding is tusschen God en mensch, met de H. Drievuldigheid of de betrekkingen tusschen de goddelijke personen.
In een nieuwen vorm verdedigt S. eigenlijk, tegen elk monisme (materialisme, idealisme) de analogie van onze kennis. Alleen beschouwt hij het kennen als het leggen van een verband tusschen het gekende en den kenner: hetgeen, met andere woorden de synthetische kracht van het verstand beteekent. Dank zij de analogie van onze kennis is deze niet beperkt tot de natuurdingen; zij is gericht op heel het wezen, en bekwaam de openbaring te ontvangen van het goddelijke Wezen.
F. De Raedemaeker.
André DESSON, L'homme concret I. - Edition du Dauphin, Parijs, 126 blz., Fr. 12.
In dit boekje geeft schrijver zes en negentig gedachten onder vorm van aphorismen. Vele onder hen zijn zeker het lezen waard. Alleen weze men verwittigd over de strekking, de geesteshouding die in de meeste dezer spreuken doorstraalt. S. gelooft niet meer in de waarde van het geloof als geestelijke basis van het leven; hij schijnt zich tevreden te stellen met een zeker vaag spiritualisme, een soort menschelijke wijsheid en geestelijke vrijheid, die zich schrap stelt tegenover elken dwang en tyrannie. Anderzijds schijnt hem ook dit niet als grondslag van het leven te kunnen voldoen. Zijn laatste gedachte waarin hij de onderlinge haat in de huidige samenleving aanklaagt, besluit hij als volgt: 'Quel nouveau Christ, se chargeant de nos crimes et de nos craintes, viendra une fois de plus délivrer l'homme de sa vieille hantise?' (bl. 122). Zou men niet beter doen tot den éénen oeuwigen Christus terug te keeren?
P.
Jacques PALIARD, Le théorème de la connaissance. - Collect. 'Philosophie de l'Esprit', Aubier, Parijs, 135 blz., Fr. 15.
In zijn zeer uitgebreid voorwoord, kenschetst Maurice Blondel heel goed het boek: 'En ce petit nombre de pages et sous un titre qui paraît nous borner au problème de la connaissance, c'est toute une doctrine de pensée et de vie...'.
Op de vraag: wat is kennen, antwoordt M. Paliard met zijn 'Grand Théorème': de kennis is eene reflexie van het leven op zich zelf. Het bewijs daarvan vormt het eerste en tevens het beste gedeelte van het boek. Het dynamisme van den denk-akt en van het kenleven wordt er zeer goed in het licht gesteld. Het bewust-zijn is noch louter intuitie, noch zuiver akt, maar wel een 'activité de liaison' iets levends, rijk en steeds in wording. De kennis, zegt de schrijver, is een 'conscience de l'objet par le moyen de quoi l'homme a à s'élever à la pleine conscience de soi'. De rest van het boek wordt gewijd aan de ontleding van de kennis in haar drie vormen, te weten door percept, door concept en door gevoel.
Laat ons aanstonds zeggen dat de philosophie van M. Paliard moeilijk is om te begrijpen, des te meer dat hij een volstrekt deductieve methode toepast. Geheel zijn uiteenzetting is een opeenvolging van syllogismen onder vorm van theoremas, postulaten, scoliën, enz..., en dan nog in een
| |
| |
terminologie die hem eigen is. Er werd te veel aan de verleiding van het 'more geometrico' toegegeven.
Een boek dat veel van den lezer vergt, te veel om door iedereen in handen te kunnen genomen worden, maar dat hem ook veel geeft: en diepe en methodische reflexie, die naar waarheid streeft.
Jacques Mertens.
Max PICARD, Die Grenzen der Physiognomik. Mit 30 Bildtafeln. - Eugen Rentsch Verlag, Zürich, 192 blz., gen. Fr. 7,50, geb. Fr. 9.50.
Over het algemeen wordt het aangezicht beschouwd als de spiegel van onze zielsgeheimen.
Daarbij vergeet men gewoonlijk twee dingen: ons gelaat heeft beperkingen en het is ook Gods schepping.
Deze twee 'vergeten punten' zijn nog altijd naloopers van de natuurwetenschappelijke negentiende eeuw, die alles - ook een mensch - van uit dien engen gezichtshoek bekeek en beschreef.
Het menschelijk gelaat lijdt er onder: het wordt nog te veel beschouwd als iets op zichzelf, los van het overige van het lichaam, los van de andere scheppingen.
Daarmee breekt Max Picard - auteur van 'Das Menschengesicht' en 'De Vlucht voor God' (zie Streven nr 6, jrg. 3) - in zijn nieuwste boek.
Ook hij, evenals zijn voorgangers, analyseert ragfijn ons menschengezicht. Het zal zijn verdienste blijven het ook te doen in verband met het diergezicht, het lichaam, het geestelijk leven en bovenal in verband met God, want 'das Menschengesicht is viel mehr Gott hingehalten als den Menschen, es ist zuallereerst Antwort an Gott, es antwortet dem Schöpfer'.
Vandaar - aldus de schrijver - dat wij tegenover ons gelaat niet mogen staan als een scheikundige of een natuurkundige vóór zijn scheikundige producten of instrumenten: roerloos - doch met gansch ons wezen, vooral met onze liefde, die dieper en juister doordringt in het inwendige dan het positieve verstand.
Daarom is dit boek een aanklacht tegen degenen, die van het gelaat 'een slagveld' willen maken.
Tegelijk spreekt het ons over de noodzakelijke physiognomische grenzen. Niet altijd gaat het op te meenen, dat de psyche zoo moet zijn als zij op het aangezicht 'af te lezen' ligt. Het kan ook anders. Door treffende voorbeelden toont Picard aan, dat de mensch méér kan worden, beter kan zijn als het masker van zijn aangezicht zou doen veronderstellen. Dit alles zijn heerlijke blz. geschreven in een stijl en met een warmte, die ons aan de grootste schrijvers doen denken.
Bovenal treffen de geniale eindbladzijden, waarin de kunsteanar Picard met ongemeenen durf ons gelaat als 'Ebenbild Gottes' beschrijft, het in Christus doet eindigen. Geniaal - en niets anders.
In dit werk geen wirwar van gezegden, die ons eraan doen twijfelen of de auteur zijn onderwerp bezat - desniettegensatande Picard ons hier een synthese gaf toont hij ons terloops en zonder pretentie aan, dat hij met alle moderne-ismen vertrouwd is. Het breekt geenszins den draad en de helderheid van den betoogtrant.
Allen - en er zijn er heel wat! - die voor de schoonheid van het menschengelaat interesse betoonen, kunnen wij dat boek in geweten aanraden: het zijn gouden appelen op zilveren schalen. Wanneer een Nederlandsche vertaling? De uitgever gaf het boek sierlijk uit.
Leo Simoens.
Irmgard TAYLOR, Kultur, Aufklärung, Bildung, Humanität und verwandte Begriffe bei Herder. - Münchowsche Universitäts-Druckerei, Leipzig, 50 blz.
Nu er zoo veel over cultuur wordt gesproken, loont het de moeite de geschiedenis van dat begrip te onderzoeken. In drie werken van Herder heeft Taylor al de plaatsen opgespoord waar er sprake is van cultuur en alle aanverwante en tegengestelde begrippen. Hij komt tot het besluit dat ze alle verbonden zijn met het voor dien tijd zoo karakteristiek begrip van 'Humanität'. Humaniteit beteekent voor Herder datgene waardoor de mensch boven het dier verheven is, en wat hem bekwaam maakt tot een onbeperkte ontwikkeling van zijn geestelijken aanleg, door de rede en de taal, tot liefde, sympathie, schoonheid, vrijheid, edel gemeenschapsleven.
Deze interessante studie wordt voorafgegaan door een kort onderzoek van dezelfde begrippen bij twee minder gekende tijdgenooten van Herder: Iselin en Schlözer.
H.G.
| |
| |
| |
Geschiedenis.
J.A. van HOUTTE, Economische Geschiedens. - De Standaard, 1938, 230 blz., Fr. 35.
Een handboek, wellicht het eerste in Vlaanderen, waarin 'de historische wording van de hedendaagsche wereldeconomie' behandeld wordt. Een gevoelige leemte in onze wetenschappelijke litteratuur werd hierdoor aangevuld. Dit is echter niet de eenige noch de grootste verdienste van dit werk. Naar voorstelling en inhoud is dit handboek een model. Op iedere bladzijde voelt men het duidelijk aan hoe dit boek gegroeid is uit een diepe en persoonlijke kennis van de stof en hoe Schrijver, in dagelijksch contact met studeerenden, de kunst verstaat om ingewikkelde en soms dorre onderwerpen op vatbare en interessante wijze voor te stellen. Met vaste hand voert hij ons door de Oudheid, de Middeleeuwen en de Moderne Tijden heen naar de toestanden, die op den vooravond van den Wereldoorlog, het economische leven kenmerkten. Prof. Van Houtte heeft zijn indeeling ontleent aan de politieke geschiedenis, liever dan uit te gaan van bepaalde economische stelsels. Mijns inziens, met reden. De economische geschiedenis is niet een geschiedenis van economische systemen. De groote gebeurtenissen die de tijdvakken der politieke geschiedenis afbakenen, zijn ook mijlpalen in de ontwikkeling van het economische leven. Meer dan vooropgestelde theorieën heeft de politieke geschiedenis haar stempel gedrukt op de economische ontwikkeling van naties en volken, zooals deze op hare beurt het staatskundig leven beïnvloedde. Door zijn klassieke indeeling maakt Schrijver het den lezer gemakkelijker beide aan elkander vast te knoopen. In zijn hoofdstuk over den ondergang van de antieke ruileconomie en het autarkische economische leven van de Karolingische periode is Prof. Van Houtte blijkbaar gewonnen voor de ideeën van Prof. Pirenne in zijn werk: Mahomet et Charlemagne, verkondigd. Dat er tegen de echtheid van die autarkie in het Karolingische tijdvak ernstige bezwaren aangebracht kunnen worden, heeft J. Lyna aangetoond in zijn voortreffelijke studie: Aperçu
historique sur les Origines urbaines dans le Comté de Looz et subsidiairement dans la vallée de la Meuse.
Prof. Dr. E. De Schaepdryver.
Kan. Dr. Fl. PRIMS, De Wording van het nationaal Bewustzijn in onze gewesten. - Bureel der 'Bijdragen tot de Geschiedenis', Antwerpen, 1938, 232 blz., Fr. 15.
Luidens de Inleiding bedoelt de geleerde Schrijver een 'eerste synthese' le leveren der historische bevindingen omtrent de vraag: hoe en wanneer ontstond in onze gewesten een nationaal bewustzijn? De titel van het boek, ietwat onduidelijk, moet immers zóó verstaan, en niet uitsluitend van een Belgisch, of een algemeen Vlaamsch, of van een Groot-Nederlandsch bewustzijn.
In de oudere middeleeuwen, bij de Franken, merkt men geen algemeen nationaal gevoel, verschillend van de samenhoorigheid met het Romeinsche Keizerrijk, en later met het Westersch Keizerrijk en de christianitas. Dan ontkiemen nationaliteitsgevoelens bij de Franschen, en anderzijds bij de Duitschers, en in onze gewesten afzonderlijk in het hertogdom Brabant, het markgraafschap Antwerpen, en het graafschap Vlaanderen. Van het Burgondisch tijdvak af, namelijk onder Philips den Goede, 'conditor Belgii', voelen de zuiderlijke Nederlanden, dus met de Waalsche gewesten er bij, een zekere nationale eenheid, bijzonder steunende op de eenheid van regeering en van godsdienst. Dit gevoel groeit aan, met zekere schakeeringen, in den Spaanschen, Franschen en Hollandschen tijd, zoodat men vooral van 1830 af van een Belgisch nationaal bewustzijn spreken mag. Een algemeen Vlaamsch bewustzijn ontstaat circa 1858, als men levendig en pijnlijk de miskening van onze taal begint te gevoelen. Een algemeen Dietsch of Groot-Nederlandsch bewustzijn is ons volk vreemd, zoowel als een 'âme belge' die twintig eeuwen oud zou zijn (blz. 229).
Omtrent de oude tijden zijn we minder bevoegd, om over die beschouwingen een bepaald oordeel te vellen. We vragen ons toch af, of Kan. Prims niet al te zeer het natiegevoel minimiseert bij Gothen, Franken en andere groote volksstammen. In de 16-17e eeuw mag men zich niet laten misleiden door de woorden Belgicus, Belgium, die voor onze voorvaderen zeker niet klonken zooals nu voor ons Belgisch, België, maar altijd vertaald werden: Nederlandsch, de Nederlanden, d.i. de Lage Landen bij de zee; van 'Etats belgiques' gewaagt men slechts in de 18e eeuw.
Wat ons bijzonder bevalt, is de objectieve beschrijving van den Vlaamschen strijd, ingezet door Conscience, en doorgedreven voornamelijk door De Laet en Coremans. De uiteenzetting van Dr. Prims gaat niet verder dan 1886. Heel juist wordt in 1847, te Gent, het vraagstuk geformuleerd in de
| |
| |
'Verklaring van grondbeginselen voor de verdediging der Nederduitsche volksrechten': 'België is in een onnatuurlijken toestand, die onbetwistbaar het bestaan zelf van het vaderland in een onophoudend gevaar doet verkeeren. De grootere helft der natie wordt beheerscht door de andere helft... Door alles Fransch te maken en de Nederduitsche taal uit de ambtelijke besturen en zelfs uit de onderwijsgestichten te verbannen, heeft men voor het Vlaamsche volk al de bronnen van wetenschap en beschaving opgedroogd. Men heeft het veroordeeld om in den gang der eeuwen achteruit te blijven... Onze hoogste wensch is, dat wij eens in volle eendracht en innigste broederlijkheid met onze Waalsche landgenooten mogen leven; want alleen van dit oogenblik af zal België op hechte grondvesten rusten... (blz. 202).'
Het is doodjammer, dat de overheidspersonen dit niet vroeger en beter begrepen hebben, want het heeft hun gezag rampspoedig ondermijnd, groote verbittering verwekt, en ons volk tientallen jaren in een toestand van minderwaardigheid gehouden. Zeker extremisme kon psychologisch niet uitblijven. Zooals de Schrijver het bondig zegt (blz. 8, 230), zoo de heidensche, afgodistische opvatting van Natie en Staat als het hoogste goed, en de haat tegen andere nationaliteiten heelemaal niet overeen te brengen zijn met de leer van het Evangelie, is integendeel het verzekeren en ontwikkelen der nationale kultuurgoederen een plicht van christelijke naastenliefde, voortspruitend uit het Vierde Gebod, dat echte vaderlandsliefde voorschrijft. Hierbij hooren de woorden van ons Concilie van Mechelen (1937; decr. 26): 'Met wettige middelen mogen de burgers betrachten, dat men de verdeelende rechtvaardigheid en de billijkheid onderhoude in het toekennen der stoffelijke en kultureele goederen, in zoover dit niet om een andere reden zou verboden zijn.'
De geleerde stadsarchivaris van Antwerpen heeft nuttig werk verricht eenerzijds door in de huidige gedachtenverwarring wat klaarheid te brengen; anderzijds door miswassen en uitwassen ongenadig af te kappen, volgens zijn opsporingen in menig archief, soms tegen Pirenne, Geyl en Brans in; en aldus te verhinderen, dat men nog voortaan een goede strekking door onjuiste geschiedkundige gegevens zou willen bevorderen. Al wie in de heropbeuring van ons volk belang stelt, moet dit boek lezen, al zal hij soms verwonderd opkijken of een vraagteeken zetten.
Jammer dat de lezing eenige inspanning vergt, en dat taal en druk niet gansch beantwoorden aan de belangrijkheid van het onderwerp.
Prof. J. Salsmans.
Kan. Dr. Fl. PRIMS, Geschiedenis van Antwerpen. VI. Onder de hertogen van Burgondië - hertogen van Brabant (1406-1477). - De Standaard, Antwerpen, 1936-37, 3 dln., XVI - 207, XI - 219, XI - 295 blz., per deel Fr. 20.
Kanunnik Prims zet met ongelooflijken ijver de monumentale geschiedenis van de Scheldestad voort. Het eerste deel ervan verscheen in 1927, en voor ons liggen dl. XIII-XV! De hier behandelde periode is er eene van overgang van het betrekkelijk verval dat de stad in den Vlaamschen tijd (1356-1405) kende, naar den verbazenden bloeitijd die de 16e eeuw tot haar 'Gouden Eeuw' maakt. Getrouw aan het vroeger aangewend plan bespreekt Schrijver de 'politische Orde' (dl. XIII), gekenmerkt door de herovering door de stad van haar positie in het staatkundig verband van Brabant, tevens door de verovering door de ambachten van een gedeelte van de stedelijke bestuursmacht. De opbloei van het corporatisme wordt verder behandeld bij de studie der economische toestanden (dl. XIV), die, in een ander opzicht, tenzeerste werden gediend door de onrustige toestanden in Vlaanderen: daardoor immers werd een gedeelte van den Duitschen en Engelschen handel tijdelijk binnen Antwerpen gevestigd. Tenslotte beteekent de 15e eeuw zooniet voor het kerkelijk leven (uitvoerige behandeling van de verschillende religieuze instellingen) dan toch voor het cultuuren kunstleven een keerpunt, daar beide het schier uitsluitend godsdienstig karakter van voorheen verliezen, en aldus een voorspel uitmaken tot de overwegend profaan-geöriënteerde Renaissance-beschaving (dl. XV: 'geestelijke Orde'). Aan het drieluik dat Schr. ons over deze periode heeft bezorgd valt aldus een belangrijke plaats ten deele in de grootsch opgezette schildering van het Antwerpsch leven waarvan hij de uitvoering met een eerbied afdwingenden moed heeft ondernomen.
Prof. Dr. J.A. Van Houtte.
|
|