Streven. Jaargang 6
(1938)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 296]
| |
Internationale kroniekHet Nieuwe Midden-Europa
| |
[pagina 297]
| |
possidentes!... Aanvang December was het dan de Italiaansche betooging voor Corsica, Tunis, Dsjiboeti, en Suez, welke de atmosfeer kwam vertroebelen. Hoezeer ook Italië door toestanden van vroeger op de twee laatstgenoemde punten in zijn koloniale expansie wordt tegengewerkt, het was duidelijk dat zijn vorderingen niets positiefs zouden voortbrengen, daar zij op een wijze waren voorgebracht die met de beruchte finezza van bezuiden de Alpen maar in zeer ver verband stond. Kortom, ruim twee maanden na München was Europa weer op het rampspoedige stadium van de verdeeling in twee fronten afgezakt, met alles wat dit begrip aan bedreigingen voor de toekomst inhoudt. Wil dat zeggen dat met München de laatste kans voor een vreedzame regeling van de hangende kwesties is verdwenen? Wij gelooven het niet, want dat zou neerkomen op de veronderstelling dat een der vier Groote Mogendheden bewust een oorlog, en daarmede de vernietiging van de Westersche, dus ook van zijn beschaving, nastreeft. Het experiment van München zal dan toch wel minstens dit resultaat hebben gehad, dat de verantwoordelijke staatslieden ervan bewust zijn geworden dat de oorlog kan vermeden worden op het oogenblik waarop men hem vroeger voor onvermijdelijk hield, te laatster ure. Op een minder algemeen plan nochtans heeft München wèl resultaten, en van diepgaander aard, geboekt. De Conferentie van 29 September is de belangrijkste stap geweest sedert de Vredesconferenties van 1919 naar de aanbaning van een nieuwe orde in Midden-Europa. Het is ons opzet in de tegenwoordige bijdrage de gevolgen na te gaan van de historische gebeurtenis voor de verschillende landen die het dichtst erbij zijn betrokken, om daarna een oordeel te wagen over de inwendige waarde, de duurzaamheid en de verdere gevolgen van de getroffen regeling voor de ontwikkeling van dit gebied, en, meer algemeen, van de Wereldpolitiek. Door de Conferentie te München werd Tsjechoslowakije ongetwijfeld zwaarder getroffen dan ooit met een land dat geen militaire verplettering had ondergaan geschiedde. Het is hier niet de plaats om terug te komen op de omstandigheden die deze verminking onvermijdelijk maaktenGa naar voetnoot(1). Het is duide- | |
[pagina 298]
| |
lijk dat de oriënteering die de h. Benesj aan de internationale politiek van zijn land had gegeven, gericht tegen Duitschland, Polen en Hongarije, waarvan de stamgenooten 30% van de bevolking ervan uitmaakten, op een katastrofe moest uitloopen, temeer daar zijn binnenlandsche politiek de Slowaken, nóg 16% van 's lands bevolking, in tegenstelling tot het regime had gebracht. Het was evenwel een harde boete die de republiek moest ondergaan voor de schuld van haar leider, daar zij tengevolge van de uitspraak van 29 September, meteen van ruim 15 op amper 11 millioen inwoners viel. Het dwingt dan ook bewondering af hoe zij de ramp is te boven gekomen. Geen spoor van neerslachtigheid in de handelwijze van Praag, maar alleen een hartstochtelijke wil om den nieuwen staat op te bouwen, die met de 'Eerste Republiek' weinig zou gemeens hebben, zelfs niet den radikaal-demokratischen inslag die de leiding van Masaryk-Benesj had gekenmerkt. Deze laatste trok dan ook de noodige besluiten uit de gebeurtenissen en begaf zich in vrijwillige ballingschap, wellicht om aan een dreigende afzetting te ontkomen. Veel meer echter dan de inwendige heropbouw van den Tsjechischen staat, die na twintig jaar de federalistische beloften van 1918 vervulde, belangt ons hier zijn nieuwe internationale oriëntatie aan. Inderdaad, ook op dat gebied onderging hij een volledige hernieuwing, ja zelfs een volslagen ommekeer. De allianties met Frankrijk en de Sowjetunie waren op het uur der beslissing volkomen ondoelmatig gebleken, Tsjechoslowakije had aan den lijve gevoeld dat Duitschland hun, in dat geval, te sterk was geweest. Men bedenke tevens dat met den val van het Benesj-regime autoritaire stroomingen in de Tsjechoslowaaksche republiek, en wel het meest in haar landsdeelen Slowakije en Roetenië, de bovenhand haalden, en het is duidelijk dat weinig ideologische sympathiën tot Frankrijk of Sowjetunie daarin waren te ontdekken, terwijl zij wèl onder den invloed stonden van het gedachtengoed van Rome en vooral Berlijn. Uit dit alles moest noodzakelijk een toenadering tot Duitschland groeien, waarvan alleen het over-snelle tempo verbazing kon verwekken. Bohemen was, aan drie van zijn zijden omringd door betrekkelijk hooge bergketens, vroeger een natuurlijke vesting, waarvan het de historische rol steeds geweest was het 'germanendom' in zijn expansie over Midden- | |
[pagina 299]
| |
Europa te betoomen. In dien zin was het wel een verkeerde voorstelling van Duitsche zijde alle schuld in de spanning tusschen beide landen op het regime Masaryk-Benesj te schuiven; zij was in werkelijkheid niet veel minder dan duizend jaar oud en had in feite slechts tijdelijk opgehouden in deze tijdperken waarin de Habsburger-monarchie zich met het Noorden had verzoend, het laatst tusschen 1872 en 1918. Door de uitspraak van de vier Mogendheden werd de vijand echter in de citadel binnengelaten, daalde Duitschland naar de Boheemsche kom af, en was de vesting in feite ontmanteld, en het is klaarblijkelijk dat men een vesting waarvan de muren in de handen van den vijand zijn gevallen, geen oogenblik langer kan verdedigen! Er moest dus wel van den nood een deugd worden gemaakt, en van den eenen dag tot den anderen was Tsjechoslowakije niet meer de vooruitgeschoven post van de anti-Duitsche coalitie, maar de meest onderdanige en nederige volgeling van het Derde Rijk geworden. Alle eischen van Berlijn nopens het grenstracé werden zonder tegenspraak ingewilligd, al werden hier en daar gevoelige verliezen ondergaan door de zuiver-Tsjechische volksgemeenschap, omdat Duitschland wel niet alleen de Sudetenduitschers, maar ook voor een deel de natuurlijke rijkdommen van de Tsjechische republiek in het oog had gehad. En wanneer Duitschland naderhand nu en dan een paar Tsjechische dorpen teruggaf, dan werd zulks in het Hradsjin als een blijk van de verhevenste grootmoedigheid aanzien of voorgesteld. De dienst der autostraden van het Derde Rijk voelde de behoefte om een baan aan te leggen tusschen Breslau en Weenen. Een strook Tsjechisch gebied werd afgestaan, dwars over het gebied der republiek, en de exterritorialiteit eraan toegekend. Ten behoeve van de ca. 400.000 Duitschers die in Tsjechoslowakije waren gebleven, betoonde de Praagsche regeering een tegemoetkoming welke in scherpe tegenstelling stond met den koers van amper een paar maanden voorheen. De Nationaal-Socialistische Partij, in 1933 opgelost, werd opnieuw toegelaten, en met haar de verschillende uitingen van de Hitleriaansche gezindheid: Hitlergroet, hakenkruisvlag enz. enz. Men ging zelfs verder en trof maatregelen om de positie van het Duitsche volkselement in Tsjechoslowakije te bestendigen. Gezien dit meestal in de steden is gevestigd, voornamelijk te Praag, Moravska-Ostrava, Bude- | |
[pagina 300]
| |
jovice, Olomoets, en Plzen, werd het op den duur bedreigd door de beweging van inwijking in de stad die de maatschappelijke geschiedenis van Tsjechoslowakije, evenals geheel de Europeesche, in de laatste decennia heeft gekenmerkt. Dit gevaar werd afgewend door een gepaste wetgeving, die de voortzetting van den tocht naar de stad verhinderde. Thans nog zijn er onderhandelingen op til om aan de Duitsche burgers cultureele autonomie te verleenen, in een mate die zelfs mag ruimer geheeten worden dan het met de zelfstandigheid van een staat overeen te brengen is. 'De herinrichting van het schoolwezen... moet geschieden naar het beginsel... dat een onderricht in de Duitsche taal niet volstaat, maar dat het voornaamste doel van het Duitsche onderwijs hierin moet bestaan in de harten der kinderen de liefde en trouw tot hun overgeërfd Volkstum te verankeren'Ga naar voetnoot(2), in casu tot den hoofdstam van dit Volkstum, de Rijksduitschers. De toegevingen gingen zelfs zoover dat de Duitsche schouwburgen in Tsjechoslowakije aan een volledige 'Ariseering' werden onderworpen, d.i. dat de Joden uit bestuur en speeltroepen werden verwijderd. Ongetwijfeld stelde Tsjechoslowakije alles in het werk om tot betere verhoudingen te geraken met zijn grooten nabuur, al was het zoo duchtig gehavend dat de betrekkingen met Polen en Hongarije tot hiertoe niet op bevredigende wijze konden geregeld worden, en dat kwam wellicht hieruit voort, dat beide mogendheden haar eischen niet op het terrein van de nationaliteitenkwestie hielden, waarop Tsjechoslowakije van lieverlede wel had moeten besluiten toe te geven. De plannen van Polen en Hongarije, misschien tot op zeker punt gesteund door den Duce, waren eigenlijk niet vrij te pleiten van een vèrgaande ambitie, waarin Polen den toon aangaf, Polen dat in den loop van zijn duizendjarige geschiedenis door een gedurige oscillatie tusschen de diepste vernedering en een aanmatigend imperialisme wordt gekenmerkt. Schijnbaar heeft men te Warschau een tijdlang op een verdeeling van geheel Tsjechoslowakije gedacht, waarbij alleen Bohemen onafhankelijk zou zijn gebleven, maar het bleek aldra dat zulks niet te verwezen- | |
[pagina 301]
| |
lijken was, en van dat oogenblik af kristalliseerde zich de Poolsche politiek op het probleem van Roetenië of Karpatenrusland, sindsdien officieel 'Karpatenoekraïne' geworden. Niet dat het bedoeld gebied zocht te annexeeren. Integendeel, dat was wel het laatste onder haar plannen. In haar opzet moest het veeleer bij Hongarije worden ingelijfd. Daarvoor pleitten vooreerst diplomatische redenen van het grootste gewicht. Het is sinds jaar en dag het doel van kolonel Beck een Barrière op te richten tusschen zijn twee machtige naburen, de Sowjetunie en het Derde Rijk, welke ongetwijfeld een machtig element van Europeesche orde en evenwicht zou kunnen worden. In zijn gedachte moet Hongarije zijn plaats innemen in deze groepeering, een plaats van voorpost in Midden-Europa, een plaats van brug voor een eventueele uitbreiding van dit 'blok der neutralen' tot in den Balkan, waarvoor op Roemenië, wegens zijn gespannen verhouding tot Bulgarije niet kan gerekend worden. Ongetwijfeld zou een gemeenschappelijke grens tusschen beide landen veel bijgedragen hebben tot de verwezenlijking van dezen droom. Daarenboven zou Hongarije daardoor de mogelijkheid hebben verkregen om bij Polen aan te leunen, en aldus een zelfstandiger plaats in te nemen in het gevolg van het Duitsche Rijk, een eerste voorwaarde voor den overgang van Boedapest van de as Berlijn-Rome naar het blok der neutralen. Nog veel meer echter dan de diplomatische berekeningen van de regeering van Warschau, waren er, eigenaardig genoeg, redenen van binnenlandsche politiek die haar noopten de Hongaarsche expansie met alle middelen na te streven. Evenals alle Midden- en Oost-Europeesche staten is Polen gekweld met zgn. nationale minderheden, waaronder juist de Oekraïners, met hun 6 millioen (op een totaal van 32), het rumoerigste element zijn. Welke ook de tegenstellingen waren tusschen Warschau en het regime Masaryk-Benesj te Praag, toch mochten de Polen hun vijandige stambroeders, de Tsjechen, uit den grond des harten dankbaar zijn omdat hun politiek van centralisatie het Ooekraïnische element in hun staat belemmerde een gevaarlijke werking uit te oefenen. En wel, gevaarlijk voor de Oekraïnische minderheid in Polen. Het was te verwachten dat de erkenning van de nationale zelfstandigheid der Oekraïners uit Tsjechoslowakije, hoe gering ook hun aantal | |
[pagina 302]
| |
in verhouding met het geheel van hun volk mocht wezen, een magnetische werking zou uitoefenen op hun stamgenooten uit andere staten waaronder hun volk verdeeld is, de Sowjetunie, Roemenië, en Polen zelf, die tot dan toe roerig eensgezind waren geweest om de Oekraïnische nationaliteit te onderdrukken. En de vrees van Warschau voor een zelfstandig Karpaten-Oekraïne werd voorwaar niet verminderd door de geruchten die uitlekten over de Duitsche inzichten in dit verband. Het is een der oudste strevingen in de Duitsche volksgeschiedenis zich naar het Oosten uit te breiden, waar in vroegere eeuwen, rijke landerijen de arme bevolking van de Duitsche stammen magnetisch aantrokken. De opkomst van het Russische rijk had verschillende eeuwen lang aan dezen uitbreidingsdrang paal en perk gesteld, maar met de ontbinding ervan op het einde van den Wereldoorlog waren de oude neigingen weer wakker geworden, en hadden vele Duitschers weer de oogen gericht op de graangebieden van de Slavische levensruimten. Het is bekend hoe in 1917 reeds de Centrale Mogendheden een Oekraïnischen staat oprichtten, die haar eigen nederlaag niet mocht overleven. Maar de oude droom was blijven voortleven, niettegenstaande de aanhechting van een gedeelte van Oekraïne bij Polen de verwezenlijking ervan binnen een afzienbaren tijd onmogelijk maakte. Het is bekend hoe op de economische Wereldconferentie te Londen in 1933, de h. Hugenberg, toenmalig minister van Economische Zaken van het Duitsche Rijk, zijn mond voorbijklapte met de mogelijkheden voor te spiegelen welke een kolonisatie van Oekraïne door zijn land zou openen. De herrie die door deze onverwachte vrijmoedigheid werd verwekt veroorzaakte een voorloopig doodzwijgen van het plan. Maar zou nu eindelijk, sedert met het ondergaan van de Tsjechische centralisatie, een gedeelte van den Oekraïnischen stam weer op zichzelf zou staan, de aloude Drang nach Osten niet opnieuw ontwaken? Meer dan wie ook vroegen de Polen het zich met angst af. Ten geenen prijze mocht Karpaten-Oekraïne het Oekraïnische Piemont worden, van waaruit de nationale eenheidsbeweging zou uitgaan. Zelf het gewest aanhechten, beteekende de al zoo roerige Oekraïnische minderheid in eigen schoot nog versterken. De beste oplossing was dus blijkbaar een bevriende mogendheid ermede te verrijken, welke geen gevaar zou bieden de nationalistische strevingen aan te | |
[pagina 303]
| |
moedigen. Daarvoor was niemand beter aangewezen dan de Hongaren, het Herrenvolk van de Midden-Donau. De hevige perscampagne die met het oog daarop in beide landen werd gevoerd, de kuiperijen die in Karpaten-Oekraïne zelf werden ondernomen - het duurde niet lang of de eerste ministerpresident van het gewest werd wegens hoogverraad ingerekend - mochten weinig baten. Gezien Hongarije met Tsjechoslowakije het niet kon eens worden aangaande de nieuwe grens, werd krachtens het accoord van München een scheidsgerecht aangesteld, bestaande uit de Duitsche en Italiaansche ministers van Buitenlandsche Zaken. Hun opdracht was des te delikater om uit te voeren dat de zienswijzen van hun beide landen aangaande de Oekraïne-kwestie in beginsel vrij verschillend waren. Terwijl Duitschland belang had bij een zelfstandig Karpaten-Oekraïne, waarop later eventueel zou kunnen gesteund worden in zijn expansiebeweging naar het Oosten, en daarenboven geenszins een overmatige versterking van Hongarije kon wenschen, om dezelfde reden als Polen juist deze versterking verlangde, scheen Italië in den beginne nogal naar de Poolsch-Hongaarsche stelling over te hellen. De as Berlijn-Rome mag zoo stevig zijn als men maar wil - en het ware een grove misgreep de kracht ervan te onderschatten -, zij veronderstelt toch een zeker evenwicht aan de twee uiteinden er van, en een sterk Polen en een sterk Hongarije, waarop Italië in de werking van bedoelde as had kunnen steunen, hadden ongetwijfeld zijn positie van brillant second in deze diplomatische groepeering merkelijk verbeterd. Nochtans was het het Duitsche standpunt dat op 2 November zegevierde, in ruil wellicht voor een onvoorwaardelijken steun aan Italië in zijn Middellandsche strevingen. Hongarije bekwam alles wat het verlangde op grond van het nationaliteitenbeginsel, maar verder niets meer. Het valt dan ook te begrijpen dat te Boedapest de blijdschap om de herwonnen gebieden met een diepe teleurstelling van niet meer te hebben gekregen om de eerste plaats dong. Het schijnt zelfs dan Hongarije een tijdje deze teleurstelling op den koers van zijn buitenlandsche politiek liet inwerken. In de Hongaarsche pers verschenen aanvallen op Duitschland, waaraan de regeering natuurlijk geen aanmoediging kon geven, maar die zij dan toch evenmin terechtwees, zooals in | |
[pagina 304]
| |
andere omstandigheden onmiddellijk het geval ware geweest. Maar Hongarije is nu eenmaal niet in staat om zich uit de Duitsche invloedsfeer te ontvoogden, en weldra zou alles weer in orde komen. De minister van Buitenlandsche Zaken, von Kanya, kreeg de rol van zondebok te vervullen op het altaar van de Duitsch-Hongaarsche vriendschap, en zijn opvolger, graaf Ssaky, vertoonde weer, mede onder aandrang van Italië, een voorbeeldige gewilligheid inzoover zelfs dat zijn land eenige dagen geleden tot het anti-kominternpact toetrad, de lijfgedachte van de diplomatie van den h. von Ribbentrop. Met Polen daarentegen liep de normalisatie niet zoo gemakkelijk van stapel. Nog meer ontstemd dan Hongarije over het ineenstorten van zijn droomen, was het beter in staat dan deze mogendheid om zijn misnoegdheid te laten blijken, en het was niet noodig lang daarop te wachten. Weinige dagen na de scheidsrechterlijke uitspraak van Weenen, zette Warschau een toenaderingspolitiek in tot zijn ouden tegenstander, Litauen. Hierbij was de bedoeling schijnbaar dezen staat als tegenspeler van het Derde Rijk steun te verleenen: het is bekend hoe de betrekkingen tusschen Berlijn en Kaunas sedert den Wereldoorlog nooit konden vlotten wegens de netelige kwestie der Memel-Duitschers die door Litauen dictatoriaal werden geregeerd. Evenwel liep de Poolsche berekening verkeerd, dermate dat Litauen, nog geen maand daarna, onder den indruk van een nieuwe Duitsche zegepraal bij de verkiezingen voor den Landdag van Memel, alles in het werk stelde om zijn verhouding tot Berlijn te verbeteren: met grooten spoed werd ook alhier het Duitsch de officieele taal, en de Duitsche groet de officieele groet! Polen kon niet anders dan den stoom nogmaals omwerpen, en een onverwachte en verbazende flirt inzetten met de Sowjetunie, zijn erfvijand van alle tijden! Op het einde van December werd een gemeenschappelijke verklaring in dien zin afgelegd, en er was zelfs een oogenblik spraak van een bezoek van Litvinow te Warschau. Ongetwijfeld, hoezeer de belangen van beide mogendheden mogen tegengesteld zijn, zij komen dan toch hierin overeen dat zij het ergste te vreezen hebben van een actieve Oekraïne-politiek vanwege het Derde Rijk. En toch, amper een tiental dagen verliep, of de h. Beck maakte zijn opwachting bij den Führer te Berchtesgaden. Wat was er intusschen gebeurd? Zulks is thans nog alles behalve | |
[pagina 305]
| |
duidelijk. Het is alleen redelijk aan te nemen dat van Duitsche zijde juist met een zeer actieve Oekraïne-politiek was gedreigd geworden, waartegen Polen in den huidigen toestand van de Europeesche krachten geen weerstand had kunnen bieden, waartegenover het had moeten buigen of, letterlijk, barsten. Tusschen beide was de keus niet moeilijk, en de verzoening werd bezegeld door een bezoek van minister von Ribbentrop aan Warschau, naar aanleiding van de vijfde verjaring van het accoord van 26 Januari 1934. Van dat van Litvinow, en zelfs van de toenadering met Rusland was er in Polen niets meer te vernemen. Het mag dus gezegd dat de toestand in Midden-Europa thans opnieuw normaal is geworden. De vraag dient echter gesteld of de aldus getroffen regeling al dan niet als bestendig mag worden aanzien, of de verschillende belanghebbende mogendheden al dan niet vaarwel hebben gezegd aan de niet vervulde punten van haar programma's. Zoover deze vraag Tsjechoslowakije betreft is zij vrij gemakkelijk te beantwoorden. Het schijnt niet dat Tsjechoslowakije een ander doel kan hebben dan zijn inwendig evenwicht te herwinnen, en deze taak zal voorzeker nog zeer langen tijd vergen. Zijn machteloosheid verbiedt vooralsnog het voeren van een eigen buitenlandsche politiek, en daar deze machteloosheid van geopolitieken aard, dus bestendig is, zal Praag zich wellicht duurzaam, zij het onder de etikette eener officieele neutraliteit of niet, in het vaarwater van zijn machtigsten nabuur, Duitschland, bewegen. Dat de verhouding met Hongarije nog veel te wenschen overlaat is o.i. niet van zoo groot belang. De bloedige incidenten die rond Munkacs plaatsgrepen (6 Januari) waren allicht niet op rekening van Praag te boeken, maar alleen van nationalistische heethoofden onder de Oekraïnische bevolking, zoodat het vraagstuk dat zich hierbij stelt veeleer dat van Oekraïne is als dat van Tsjechoslowakije. In deze Oekraïnische kwestie heeft Hongarije in October jl. in den grond een passieve rol vervuld. Indien zekere milieu's voor positieve plannen, zooals het herstel van de 'historische grenzen' van het aloude Hongarije ijverden, hun strevingen worden thans van hoogerhand zorgvuldig onderdrukt. Het is blijkbaar het plan van de as Berlijn-Rome Joegoslavië en Roemenië allengs aan te trekken, en dit diplomatische meester- | |
[pagina 306]
| |
werk zou al te ernstig bemoeilijkt worden door al te groote aanspraken van hun Hongaarschen beschermeling op zijn Irredenta gebieden in Zuiden en Zuid-Oosten. De actieve rol bij 't plan eener Poolsch-Hongaarsche gemeenschappelijke grens werd gespeeld door Polen, dat daarbij ook een merkelijk grooter belang had. De vraag dient dan ook gesteld welken invloed de Oekraïnische kwestie op de toekomst van deze mogendheid kan spelen. Indien men zekere geruchten gelooft over de opvallend geheim gehouden Duitsch-Poolsche besprekingen van het begin van het jaar, dan zou de Führer de verzekering hebben gegeven, dat zijn plannen aangaande Oekraïne geen actueel dringend karakter bezaten: alleen wanneer het bolsjewistisch regime zou ineenstorten, zouden zij kunnen vaste gestalte aannemen, en dan nog zouden zij Polen niet dienen te verontrusten, daar het geenszins in de bedoeling lag de Poolsche Oekraïners bij de restauratieplannen te betrekken. Aangaande de hierin vermelde voorwaarde, dient er opgemerkt dat de h. Hitler overtuigd is van de nakende ontbinding van den bolsjewistischen staat, een veronderstelling die o.i. wel eenigszins optimistisch blijkt: hoe groot ook de wensch van ieder weldenkend mensch moge zijn een einde te zien komen aan het bolsjewistisch onwezen, dan nog moet men den toestand realistisch bezien, en blijkbaar is de inrichting van de politieke politie degelijk genoeg om oogenblikkelijk alle tegensparteling, buiten het geval van oorlog, te onderdrukken. Aangaande de geruststelling die verder aan Polen werd verschaft, is het wellicht ook geraadzaam een zeker scepticisme aan den dag te leggen. Al moesten de Duitsche plannen niet onmiddellijk op Polen zijn gericht, dan nog zou het herstel van een zelfstandig Oekraïne een onmiskenbare aantrekking uitoefenen op de volksgenooten in Polen, en de minderhedenkwestie aldaar nog merkelijk verscherpen, terwijl zij dan toch al verontrustend genoeg is. Het is niet twijfelachtig of de spanning zou van dien aard zijn dat het autonomisme van de Poolsche Oekraïners in separatisme zou overslaan, en dat is dan ook het gevaar waaraan Polen op den langen duur niet zou kunnen ontsnappen. In dat opzicht dus komt de regeling van München voor als een etappe op den weg naar de herinrichting van Midden-Europa, maar geenszins als de eindterm van de ontwikkeling aldaar. Het nationaliteitenbeginsel is er slechts merkelijk later | |
[pagina 307]
| |
dan in het Westen toegepast geworden, niet alleen wegens het bestaan van een politieke formatie als het voormalige Oostenrijk-Hongarije, maar later ook, na het uiteenvallen ervan, wegens het verbazende door-malkander-liggen van de nationaliteiten in dat gewest. Het is pas sedert 1918 dat het beginsel in vervulling begon te gaan. Wij staan thans twintig jaar verder, en Tsjechoslowakije heeft zijn langdurige dwaling hersteld en schijnt oprecht beslist aan zijn verschillende bestanddeelen de mogelijkheid te laten om hun volle ontplooiing te bereiken. Elders is men nog niet zoo gevorderd, en het is dan ook te verwachten dat er nog veel tijd zal moeten voorbijgaan vooraleer in Midden-Europa de verschillende volkeren en stammen hun volledig evenwicht hebben gevonden. De Oekraïnische kwestie is slechts een onderdeel van dat groote vraagstuk, voor Polen schijnbaar het meest dreigende en het meest angstwekkende. Vele Duitschers stellen groote verwachtingen op een mogelijke expansie naar de rijke graangewesten van Zuid-Oost-Europa, en dat is wel een van de voornaamste redenen die aan de Oekraïnische kwestie haar actualiteit verschaft. Het komt ons echter voor alsof deze verwachtingen aanzienlijk overdreven zijn. Hierbij speelt een sterk historisch motief, en ongetwijfeld wettigde de karigheid van den Duitschen bodem eeuwen lang een begeerig uitzien naar vruchtbaarder landschappen als deze van de Zwarte Aarde. De tijden zijn evenwel veranderd. Duitschland is sedert 1880-1890 niet meer het overheerschend landbouwgewest dat het sedert oeroude tijden was geweest, maar wel een hyper-geïndustrialiseerde mogendheid, die - niemand minder dan de Führer bevestigde het dezer dagen nog - moet leven van den uitvoer. Men make zich dan toch geen illusies aangaande de prikkelende kracht die hiervoor van een Oekraïne, als Duitsch invloedsgebied, zou uitgaan. Voorzeker, er zou eenigen tijd nieuwe afzetmogelijkheid worden verschaft aan de Duitsche nijverheid, daar zij het landschap industrieel en technisch zou kunnen uitrusten, inzoover zulks nog niet door de Sowjets werd gedaan. Maar daarna? Daarna zou een concurrent te meer op de wereldmarkt verschijnen, en het mooie leven ware voor de Duitsche nijverheid alweer gedaan. In de denkbeelden van het Duitsche volk is het Oekraïne-probleem een gedeelte van het Duitsche probleem, | |
[pagina 308]
| |
van het levensprobleem van de arbeidsmogelijkheden van het Duitsche volk. Wij hechten er in dien zin maar een betrekkelijke waarde aan. Stellig, het Duitsche probleem, van dat standpunt beschouwd, bestaat, en heeft voorwaar een verontrustende actualiteit verkregen. Het is echter zelf maar een onderdeel van een ander, het ruimste dat op onze dagen wordt gesteld: dat van het herstel van de wereldeconomie, het eenige dat bekwaam is om aan de volkeren van geheel de aarde arbeid, brood, en vrede te verzekeren. 1 Februari 1939. |
|