Streven. Jaargang 6
(1938)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 286]
| |
Wetenschappelijke kroniekDe rustelooze aarde!
| |
[pagina 287]
| |
En dynamisch is ook het boek in wezen en opzet. Reeds de titel wijst er op; een titel zoo suggestief als waarheidsgetrouw; want ook de geschiedenis onzer planeet wordt door een rythmische onrust gekarakteriseerd, zooals de geschiedenis van de volkeren, die haar bewonen. Wellicht klinkt dit wat ongewoon. Het aangezicht der aarde komt ons toch zoo doornatuurlijk voor als een haast onveranderlijk geheel, dat 'inconcussa mole' de eeuwen trotseert, en slechts door geweldige rampen kan worden aangeschramd. Deze opvatting is ten slotte zeer logisch, en een spontane reactie op het uiterst trage verloop - voor onze menschelijke tijdrekening althans - van de werking der geologische krachten; werking, die bovendien zeer moeilijk voor onze menschelijke zintuigen waarneembaar kan zijn, zelfs met behulp van zeer vernuftig uitgedachte instrumenten. Men denke maar aan de meer dan 10.000 aardbevingen, die jaarlijks door de seismografen worden opgeteekend, en toch slechts een klein deel zijn van het totaal. Trouwens ook de wetenschappelijke middens hebben die meening wel voorop gezet, en er was een tijd, toen men leeraarde dat de geschiedenis der aardkorst telkens weer opnieuw onderbroken werd door rampen, die al het leven op aarde vernietigden, zoodat daarna een nieuwe fauna en een nieuwe flora moest worden geschapen. Zoo luidde toch de zoogenaamde katastrofentheorie van CuvierGa naar voetnoot(5). Scheen trouwens de bijbelsche zondvloed niet in die richting te wijzen en een zeer typisch voorbeeld te vormen. 'Ook bij den geoloog, verklaart Gheyselinck, groeide de overtuiging dat wanneer de Bijbel hem niet het groote feit van een universeele zondvloedGa naar voetnoot(6) geleerd had, hij het zelf op grond van onomstootelijke bewijzen had moeten aannemen'Ga naar voetnoot(7). Ja, toen het onmogelijk bleek alle moeilijkheden door een enkele zondvloed op te ruimen, aarzelde men niet meerdere zondvloeden uit te denken, die achtereenvolgens hun bestraffend vernielingswerk zouden hebben volbracht. 'Het aantal rampen werd dan geleidelijk uitgebreid, tot men bij den | |
[pagina 288]
| |
45sten zondvloed moest inzien, dat ook de 46ste nog lang niet toereikend zou zijn'Ga naar voetnoot(8). En voorzeker heeft de geoloog bij het aandachtig bestudeeren der geschiedenis der aarde veel verdronken Atlantiden moeten opteekenen. Ook ons land werd herhaaldelijk door de wateren overrompeld; zeetransgressies en -regressies hebben elkaar telkens weer opnieuw in den loop der geologische tijden opgevolgd, en wel zoo dikwijls dat de reeks der sedimentaire formaties, in België afgezet, betrekkelijk volledig is. Zoo heeft ook de hercynische plooiïng zich zeer sterk in de primaire onderlaag uitgewerkt; werden de Ardennen hoog opgetorend, tot een schiervlakte afgeslepen en ten slotte weer opgewelfd; en hebben zich nog tal van veranderingen voorgedaan. Maar de moderne geologische wetenschap meent hiervoor geen beroep te moeten doen op de katastrofentheorie. Deze is er uit verdrongen, vooral sedert Ch. LyellGa naar voetnoot(9) het actualiteitsprincipe, reeds door J. HuttonGa naar voetnoot(10) ingevoerd, stevig fundeerde. De moderne geologen verwerpen beslist dat er vroeger zoogenaamde stabiele toestanden zouden geheerscht hebben, evenals het storend optreden van herhaalde rampen, 'pour les besoins de la cause' uitgedacht. Zij meenen dat er steeds en voortdurend veranderingen in en op de aardkorst hebben plaats gehad, en dat deze veranderingen kunnen worden verklaard door verschijnselen en krachten, die nu nog werken; al willen ze graag toegeven dat het tempo en de intensiviteit dezer laatste in den loop der tijden hebben kunnen schommelen. Ze drukken er op dat er absoluut geen noodzakelijkheid is te veronderstellen dat de feiten zich vroeger op een andere manier dan nu hebben voorgedaan, en mogen zich derhalve zeer terecht 'actualisten' noemen. Dat deze opvatting ten slotte een ontzettend aantal jaren en eeuwen veronderstelt, achten ze absoluut geen bezwaar. Trouwens, schrijft Gheyselinck, 'vooral in de geologie, moet men er immers op bedacht zijn dat de begrippen 'langzaam' en 'plotseling' slechts zeer betrekkelijk zijn. Tegenover een verschijnsel dat millioenen jaren duurt, en dus uiterst langzaam verloopt, is een ander, dat zich reeds na duizend | |
[pagina 289]
| |
jaren voltrokken heeft, ongewoon 'snel', hoewel het naar onze twintigeeuwsch snelheidsgevoel volkomen in rust schijnt. 'Hij die dus het geschiedenisboek der aarde wil openslaan, late de hem eigen begrippen omtrent snelheid en duur varen: een korte, zeer korte tijd in deze geschiedenis is - laat ik ook eens een getal noemen - bijvoorbeeld 10.000 jaren, en de grootste snelheid in om het even welk geologisch gebeuren is na vele jaren waarachtig nog nul'Ga naar voetnoot(11). De lezer weze dan ook niet verwonderd te vernemen dat de aarde ouder is dan 40 millioen, en jonger dan milliarden jarenGa naar voetnoot(12). Zoo wordt dan door de actualisten de geschiedenis der aarde herleid tot een permanenten strijd tusschen twee groepen van krachten, die op de aardkorst inwerken, de inwendige en de uitwendige; strijd, die naar het woord van Escher, steeds aan den gang wordt gehouden door de bestraling der zon en het ontbreken van fysisch-chemisch evenwicht in het inwendige der aardeGa naar voetnoot(13). Voortdurend verbreken zon en vorst en regen en biologische invloeden den fysischen samenhang der gesteenten; voortdurend wordt het puin uitgeloogd en weggevoerd door stroomend water en wind en gletschers; voortdurend worden deze stoffen afgezet, uit de oplossingen neergeslagen of door dierlijke en plantaardige organismen tot organogene sedimenten omgezet. En konden deze krachten ongestoord doorwerken, dan zou ten slotte het hoogste en het massiefste relief geheel worden afgevlakt. Doch zoo ver gaat het wel niet. 'Het valt zeer te betwijfelen of een werkelijke schiervlakte ooit in haar monotone onaantastbaarheid kan voltooid worden. Gesteld immers, dat de theoretische erosie-cyclus zich inderdaad ongestoord zou kunnen voltrekken en een schiervlakte zou ontstaan, daar waar zich vroeger een gebergte verhief, dan zou dit nog een belangrijke verstoring moeten beteekenen van het evenwicht in de massa-verdeeling aan de oppervlakte der aarde', waaraan de aardkorst zich geleidelijk aanpassen moet, en door plaatselijke bewegingen het verbroken evenwicht herstellen. Welnu, juist deze geleidelijke aanpassing 'is oorzaak dat het waarschijnlijk wel nooit tot een voltooiden erosie-cyclus komen kan... | |
[pagina 290]
| |
Een gebied, dat na intensieve erosie in voldoende mate afgedragen werd om een verstoring van het evenwicht merkbaar te maken, zal naar de beginselen der isostasie door een geleidelijke rijzing de al te groote plaatselijke lichtheid der aardkorst trachten te compenseeren... Er ligt dus wel degelijk een wetmatig verband tusschen erosie en beweging. De kring sluit zich trouwens volkomen: zoodra een deel der aardkorst door eenige beweging boven den zeespiegel en binnen het bereik der atmosfeer gebracht wordt, grijpt de erosie vernielend in, en zoodra de erosie ergens ver genoeg is doorgedrongen om haar kwade gevolgen merkbaar te maken, kan er ook niet langer van een rustige aardkorst sprake zijn'Ga naar voetnoot(14). Eveneens heeft een verandering in de massa-verdeeling aan de oppervlakte der aarde, een verbreken dus van het bestaande evenwicht noodzakelijk voor gevolg 'dat de aarde zich geheel aan deze nieuwe omstandigheden aanpassen moet, en de aardas een andere orienteering zal aannemen'Ga naar voetnoot(15). Ja, dat de pool aan 't wandelen gaat! Nog andere voorbeelden zouden kunnen worden aangehaald om dit rusteloos streven naar een steeds verstoorden evenwichtstoestand te belichten. 'Het geologisch gebeuren in en op aarde, resumeert Schrijver, wordt in werkelijkheid beheerscht door een voortdurend wisselen van allerhande invloeden, die in een harmonisch samenspel de gedaante onzer aarde bij voortduring wijzigen'Ga naar voetnoot(16). En zooals de titel het zeer duidelijk suggereert vormt dit rusteloos streven naar evenwicht het hoofdthema van het boek, de centrale idee, waaraan al het overige wordt gesubordineerd, het zwaartepunt en de pool, het uitgangspunt en het doel der uiteenzetting, de leiddraad, die haar voorthelpt en het hoofdmotief dat steeds weerklinkt. 'Het is nu eenmaal mijn kwade bedoeling, bekent schrijver zonder schroom of angstvalligheid, om binnen de beperking, die èn vorm èn opzet van dit boek mij opleggen, alleen die opvattingen aan te halen, welke de voortdurende en naar bepaald evenwicht bewegende rusteloosheid onzer aarde het best verduidelijken'Ga naar voetnoot(17). | |
[pagina 291]
| |
Men misgunne hem echter deze eenigszins 'dichterlijke vrijheid' niet. Zijn boek werd inderdaad niet als een 'handboek der dynamische geologie' bedoeld, maar als een inleiding; en wat het wellicht door 's Schrijvers eclectisme aan volledigheid verliest, wint het voorzeker aan overzichtelijkheid en leesbaarheid. We zouden het dan ook liefst vergelijken aan een epische film, die op ingrijpende wijze de groote fasen der wording en verwording der aardkorst afrolt, inzettend met het raadselachtige begin en eindigend met het fascineerend-mysterieus, majestatisch afdrijven der continenten. Schrijver besloot zijn inleiding met de verklaring dat hij de opdracht van den voortvarenden uitgever met geestdrift heeft aanvaard, en bij de uitvoering veel genoegen ervan heeft gesmaakt. Dat zal ook wel het gevoelen zijn van den weetgierigen lezer, die zijn boeiend boek ter hand neemt. |
|