| |
| |
| |
De Duitsche koloniale politiek
Het economisch argument
door Mej. De Caigny, Lic. H. en Cons. Wetensch.
Den 17n Januari 1934 legde Mr. Hugenberg aan de ekonomische Conferentie te Londen een memorandum voor waarin hij, om ekonomische redenen, in naam van Duitschland de vroegere Duitsche Afrikakoloniën terugeischte. Dit optreden verwekte opschudding in de landen van West-Europa en het werd door de Duitsche regeering officieel afgekeurd. Nog geen drie jaar later, dan 30n Januari 1937, gaf A. Hitler zelf, voor de heele wereld, een plechtige bekrachtiging van den kolonialen eisch en de wereld verwonderde zich niet over deze verklaring. De Duitsche koloniale propagandadienst had zijn werk goed gedaan: de ekonomische theorie over de levensnoodzaak voor Duitschland om opnieuw in het bezit van zijn vroegere koloniën te worden gesteld, had in het buitenland haar weg gevonden. Op deze theorie steunden alle verdere koloniale verklaringen, ook die op 30 Januari l.l. door den Führer afgelegd. Wij willen ze hier uiteenzetten om er de werkelijke beteekenis van na te gaan.
Het grondstoffen- en 'Raum'-vraagstuk maakt voor de Duitsche ekonomisten een organisch geheel uit, onafscheidbaar van het koloniaal probleem. Immers, de menschen leven van de krachten van het 'Raum' - bodem, water, lucht -; daarbij speelt hun tegenwoordigheid in een of ander gebied slechts een ondergeschikte rol. Groot-Brittanië bij voorbeeld, leeft van de krachten van het Imperium; België voedt een bevolkingsoverschot door de Raumkracht van Kongo, zonder eraan te denken zijn werkloozen naar Centraal-Afrika te zenden. Voor volkeren die binnen de eigen staatsgrenzen niet over
| |
| |
voldoende 'Raumkracht' beschikken, zijn drie oplossingen mogelijk:
aankoop van grondstoffen door middel van uitvoeroverschot;
kunstmatige grondstofverschaffing in eigen land;
grondstofverschaffing uit eigen koloniën.
Hoe staat het Raum-arme Duitschland tegenover deze mogelijke oplossingen?
| |
Aankoop van grondstoffen door uitvoeroverschot.
Deze oplossing eischt, voor een sterk geïndustrialiseerd land als Duitschland, een geweldig uitvoeroverschot, dat het de Duitsche ekonomie zou mogelijk maken, met behulp van de hierdoor verworven deviezen, de noodige grondstoffen aan te koopen. Deze uitvoermogelijkheid is echter de laatste jaren sterk verminderd vooral tengevolge van de ekonomische ontwikkeling van de nieuwe landen. De voortschrijdende industrialiseering van de overzeesche landen en de opbouw aldaar van eigen industrieën tot het vervaardigen van afgewerkte produkten, hebben de afzetmogelijkheid voor Duitsche produkten beperkt. Deze vermindering van afzet maakt het bedrag der buitenlandsche deviezen steeds kleiner en belet een genoegzame grondstofvoorziening voor de Duitsche industrie. De grondstoffennood brengt echter weer een vermindering mee van de bedrijvigheid der industrie, wat tenslotte den uitvoer weer doet dalen.
De eerste oplossing is dus voor Duitschland uitgesloten.
| |
Kunstmatige grondstofproduktie.
'Dezen weg is Duitschland ingeslagen met het 2de vierjarenplan. Binnen 4 jaren zal Duitschland van het buitenland onafhankelijk zijn gemaakt voor alle stoffen die door een of andere Duitsche uitvinding of techniek uit Duitschen bodem kunnen verkregen worden. We kennen ons doel, we kennen onze kracht, we kennen echter ook de grenzen die de natuur heeft getrokken voor een werkelijk toereikende grondstofvoorziening.' Dat is het oordeel van A. Hitler zelf. Krachtige pogingen werden gedaan om kunstmatige rubber en synthetische petroleum te produceeren; maar vooral om vervangings- | |
| |
produkten voor textielwaren te bekomen werd alles beproefd; men trachtte ook nationale metaalgrondstoffen te ontginnen, wat echter mislukte; eindelijk werd geen moeite gespaard om den landbouw te intensifieeren en te beschermen. De verwachte resultaten blijken echter niet bereikbaar te zijn en er blijft voor Duitschland nog enkel de derde oplossing open:
| |
Grondstofverschaffing uit eigen koloniën.
Duitsche koloniën zijn een levensnoodzaak omdat Duitschland het recht heeft in zijn levensbehoeften te voorzien.
Duitschland heeft een tekort aan grondstoffen voor zijn industrie daar zijn bodem slechts enkele ervan oplevert. Daarenboven is het in de onmogelijkheid om genoeg voedingswaren voor zijne dichte bevolking te produceeren. Om zich deze produkten aan te schaffen kan het trachten zijn landbouw te intensifieeren en zooveel mogelijk 'Ersätz' te vervaardigen. Het is nochtans bij lange niet doenlijk op deze wijze in de bevoorrading van het land volledig te voorzien. Voedingswaren en grondstoffen moeten dus in het buitenland aangekocht worden. Hiervoor heeft Duitschland echter deviezen noodig, welke enkel uit een aanzienlijk uitvoeroverschot kunnen bekomen worden. Daar het op dit oogenblik onmogelijk gemaakt wordt dit te verhoogen, moet een middel gevonden worden om op een andere manier aan grondstoffen en aan buitenlandsche deviezen te komen. Dit middel ziet Duitschland in de teruggave van zijn voormalige koloniën.
* * *
Tot hiertoe de Duitsche stelling. Onderzoeken wij nu of ze op een deugdelijken grondslag steunt.
| |
Bestaat er een voedingswaren- en grondstoffenvraagstuk in Duitschland?
Het land is in dit opzicht inderdaad slecht bedeeld. Terwijl Groot-Brittanië voor 14 belangrijke grondstoffen totaal onafhankelijk is van het buitenland, kan Duitschland slechts voor steenkolen en potassium volledig zijne behoeften dekken. Voor ijzer, zink, graphiet, magnesiet, zwavel en gebruikshout hangt het gedeeltelijk van het buitenland af en voor 26 andere grond- | |
| |
stoffen is het totaal op het buitenland aangewezen, o.a. voor koper, lood, tin, mangaanerts, chroomerts, kwikzilver, petroleum, asbest, phosphaat, rubber, katoen, wol, zijde, vlas, jute, hennep, sisal, plantaardige oliën, enz.
De statistieken van den invoer der voedingswaren en grondstoffen geven duidelijk dezen toestand weer. De gegevens welke hier volgen werden genomen uit het 'Statistisches Jahrbuch 1936' en gaan over de jaren 1934 en 1935, daar die door de Duitsche ekonomisten als basis worden genomen. Sindsdien hebben zich trouwens geen groote wijzigingen voorgedaan.
| |
Voedingswaren.
Het bedrag van den invoer van voedingswaren is in 5 jaar, van 1931 tot 1935, verminderd met 5,3%, van 29,3% tot 24% van het globaal invoercijfer. De bescherming van de binnenlandsche markt en de kolonisatiepolitiek van het platteland hebben een verhooging van nationale produktie veroorzaakt. Volgens Dr Schacht was echter in 1934 het invoerpercentage ten overstaan van het verbruik voor voedingsvetten uit drooge groenten 50%, visch 40%, eieren, vruchten 20%, versche groenten 10%. Begin 1935 werd over het geheele rijk een 'productiestrijd' op touw gezet om het rendement van den landbouw te verhoogen.
Bovendien wordt naar vervangingsprodukten gezocht. Boter en dierlijke vetten worden vervangen door scheikundige vetten, uit nieuwe stoffen getrokken; koolzaad wordt geplant: een ploeg walvischjagers uitgerust. Deze politiek van autarcie is echter wat de vetstoffen betreft, totaal mislukt. Uit de statistieken blijkt het dat in 1936 aan boter werd ingevoerd 10 à 15%, hesp en spek 10%, margarine, dierlijke en plantaardige vetten 95 à 97%, oliën en industrieele vetten 88% van het verbruik.
| |
Grondstoffen.
De opzoekingen van het 'Institut für Konjunkturforschung' hebben tot het resultaat gevoerd dat op dit oogenblik 45% grondstoffen, door de Duitsche industrie gebruikt, ingevoerd moeten worden en dat, voor de textielindustrie, deze verhouding zelfs tot 90% oploopt. Volgens schatting van Dr Schacht zou de invoer in verhouding tot het verbruik zijn: wol en rubber 100%, katoen, industrieele vetten, kopererts 90%,
| |
| |
minerale oliën, tabak, ijzererts 70%, huiden en bontwerk, bruinsteenerts 50%, zinkerts 30%, timmerhout 25%.
Het feit dat Duitschland deze grondstoffen geheel of gedeeltelijk mist beteekent niet dat het daardoor belet wordt zijn industrie ervan te voorzien, wel echter dat het ze in het buitenland moet koopen, hetgeen op zijn betalingsbalans drukt.
Om den invoer van grondstoffen te verminderen en hierdoor deviezen te besparen, heeft de nationaal-socialistische politiek van geleide ekonomie haar aktie in 3 richtingen doen gevoelen: ontwikkeling der produktie van inlandsche grondstoffen, ekonomie in 't gebruik van de grondstoffen, opzoekingen naar Ersätsprodukten.
Dank zij de beschermingsmaatregelen, steeg de veestapel, van 1933 tot 1936, van 3½ millioen tot 5 millioen stuks, maar alleen om Duitschland van wol te voorzien zijn er reeds 60 millioen stuks noodig. De produktie van de andere textielwaren, zooals vlas en hennep, werd sterk aangemoedigd en dekt de behoefte aan vlas voor 75%, aan hennep voor 25%. Proeven werden gedaan om jute te acclimatiseeren. Zelfs sisal werd bij Frankfurt beproefd. Men kon echter geen resultaten verwachten van een poging die op dergelijke wijze de natuur tegenwerkt.
Een strenge reglementeering werd ingevoerd voor het gebruik van nieuwe grondstoffen door de onderscheiden takken van de industrie en voor het herbewerken van oude en gebruikte stoffen. B.v. het gebruik van rubber is streng beperkt, alsook van wol en katoen. De versleten juteweefsels, afval van koper en rubber mogen niet zonder toelating verkocht worden, enz., enz.
Den 9n September 1936 kondigde Hitler in Nüremberg het tweede vierjarenplan aan dat de autarcie verder moet doordrijven. Dit was noodig omdat, niettegenstaande alle moeite, de bekomen uitslagen nog geen beslissenden invloed hebben uitgeoefend op den toestand in het algemeen genomen; want het overschot van den invoer op den uitvoer van grondstoffen is steeds verhoogd tot in 1935, zooals blijkt uit het 'Wochenbericht des Instituts für Konjunkturforschung' van 12 Februari 1936. Het invoeroverschot van de jaren 1932, 1933, 1934 en
| |
| |
1935 bedroeg nl. respectievelijk 792, 983, 1425 en 1418 millioen Reichsmark.
| |
De eisch om koloniën.
Den 20n Februari 1938 verklaarde A. Hitler voor den Reichstag: 'Was immer wir aber auch durch eine solche Steigerung der deutschen Produktion erreichen, es konn die Unmöglichkeit der deutschen Raumzumessung dadurch nicht beseitigt werden. Es wird daher von Jahr zu Jahr stärker die Forderung nach jenem kolonialem Besitz ertönen, den Deutschland einst nicht anderen Mächten weggenommen hat, und der für diese Mächte heute sachlich so gut als wertlos ist, für unser eigenes Volk aber unentbehlrlich erscheint.'
Nochtans had Dr Schacht te Frankfurt am Main in 1936 verklaard, 'dat de vroegere Duitsche koloniën niet den rijkdom bezitten van de Engelsche of Nederlandsche gebieden, dat ze nooit het grondstoffenvraagstuk voor Deitschland zullen oplossen, en dat men zich moet hoeden voor elke illusie in dit opzicht.'
| |
Hoe hierover oordeelen?
Laat ons, met behulp van statistische gegevens, trachten na te gaan wat de teruggave van de Afrikaansche gebieden voor Duitschlands ekonomie zou kunnen beteekenen.
Voor 1935 deden enkele verhoudingen tusschen de koloniale produktie en den Duitschen invoer zich als volgt voor:
Voor katoen |
7,9% |
van den totalen invoer was de verhouding |
3,1% |
Voor zuidervruchten |
3,7% |
van den totalen invoer was de verhouding |
30,0% |
Voor koffie |
2,3% |
van den totalen invoer was de verhouding |
14,2% |
Voor bananen |
2,3% |
van den totalen invoer was de verhouding |
58,6% |
Voor huiden |
2,1% |
van den totalen invoer was de verhouding |
3,9% |
Voor boter |
2,1% |
van den totalen invoer was de verhouding |
4,2% |
Behalve deze produkten voeren de koloniën nog sisal, phos- | |
| |
phaten, kakao, palmolie, aardnoten, ossenhuiden, rubber uit, maar voor deze stoffen bedraagt de Duitsche invoer minder dan 1% van den totalen invoer. Duitschland zou dus uit zijn koloniën slechts een geringe dekking vinden voor zijne behoefte aan de voornaamste grondstoffen, die het verplicht is in te voeren. Het beseft dat evengoed als wie ook en daarom drukt het minder op het bedrag aan grondstoffen die het zou bekomen dan wel op de deviezenuitsparingen die volgens zijne ekonomisten het resultaat zou zijn van een teruggave zijner koloniën.
In de koloniën zal nl. dezelfde munt - de Mark - als in het moederland gangbaar zijn, hetgeen het Duitsch monetair gebied uitbreidt. De produkten in de koloniën door Duitsche ondernemingen voortgebracht of opgekocht kunnen dan, indien Duitschland zelf ze niet noodig heeft, aan het buitenland verkocht worden, hetgeen aan de Duitsche ekonomie vreemde deviezen bezorgt, betalingsmiddelen die Duitschland zal aanwenden voor het aanschaffen der grondstoffen die het onmogelijk uit den eigen bodem kan trekken.
| |
Hoe groot zal die besparing zijn?
Het invoeroverschot voor olieachtige produkten bedroeg in 1934: 719.469 ton, terwijl in datzelfde jaar de vroeger Duitsche koloniën 98.089 ton uitvoerden - ongeveer 13,5% van Duitschlands invoeroverschot.
In 1934 voerde Duitschland 96.149 ton bananen in - de eenige zuidervrucht die hier in aanmerking komt -; in datzelfde jaar voerden de vroeger Duitsche koloniën 26.429 ton uit, 27% van Duitschlands verbruik.
Voor de textielwaren bedroeg het invoeroverschot in 1934: 115.199 ton waarvan 37.971 ton sisalinvoer. De sisaluitvoer uit de koloniën bedroeg datzelfde jaar 72.510 ton of ongeveer 190% van Duitschlands sisalinvoer en 62% van het invoeroverschot van textielproducten.
Eindelijk voerden de koloniën in 1934: 322.602 ons goud en 258.967 karaat diamant uit.
Welke besparing aan deviezen maakt die uitvoer uit de koloniën mogelijk? Om ons hiervan rekenschap te geven moeten wij de waarde van hun uitvoer nagaan. Het bedroeg in 1934:
| |
| |
156 millioen RM. Welnu Duitschland voerde dat jaar voor 4.451 millioen RM. in en zijn invoeroverschot aan industrieele en landbouwgrondstoffen bedroeg 1.425 millioen RM., bijna het tienvoudige van den totalen uitvoer der koloniën.
Ongetwijfeld zal Duitschland de productie in zijne kolonies opvoeren. In welke maat is dat mogelijk?
Men schat in 't algemeen in Duitschland op 500 millioen RM. het totaal bedrag van den mogelijken uitvoer van de koloniën ingeval na de teruggave aan het Reich, de Duitsche administratie een tot het uiterste gedreven exploitatieplan toepast. In dat geval zou de verhouding, bij een onveranderd invoercijfer van Duitschland, 12% bedragen, wat zeker niet onbeduidend is.
Het voorbeeld der Duitsche ekonomisten volgend, vergeleken we den uitvoer uit de vroegere Duitsche koloniale gebieden, voor een bepaald produkt, met het invoeroverschot van datzelfde produkt in Duitschland. Verder vergeleken we hun totalen uitvoer met het totale bedrag van den invoer in Duitschland. Deze methode om de deviezenbesparing te berekenen steunt evenwel op een onjuiste veronderstelling; die nl. dat de gansche uitvoer der koloniën naar het Reich zal gaan, hetgeen in gewone omstandigheden onmogelijk is, aangezien een belangrijk gedeelte van deze gebieden deel uitmaakt van het 'Conventioneele Kongobekken' en dus, ten gevolge van internationale overeenkomsten, onderworpen is aan het 'open door' stelsel. Waar dit stelsel van breeden vrijhandel in voege is, moet het moederland rekening houden met andere landen en soms in hooge mate. Voor Duitschland is de toestand nog moeilijker daar het in de koloniën zal staan voor een gevestigden handel waarin het zelf tegenwoordig slechts voor 19 millioen RM. tusschenkomt. Indien Duitschland, om zijn economische macht over deze gebieden uit te breiden, besluit een zeker aantal aldaar gevestigde vreemde ondernemingen op te koopen, is er weinig kans dat de huidige eigenaars in RM. betaald willen worden. In dit geval kan de terugkoop het aangaan van een buitenlandsche leening noodig maken, gewaarborgd door de toekomstige mogelijke winsten van de teruggekochte uitbatingen. Die leening - indien ze mogelijk is - zal Duitschlands buitenlandsche schuld verhoogen en de dienst ervan (de te betalen interesten en de aflossing) zal vreemde deviezen eischen. En zal Duitschland niet daarenboven de
| |
| |
openbare schuld dier koloniën moeten overnemen; een schuld in vreemde munt en die derhalve nogmaals vreemde deviezen vereischt?
Duitschland beweert te zullen de productie der koloniën aanzienlijk doen stijgen en daartoe in staat te zijn dank aan zijn onovertrefbare techniek en zijn buitengewone werkkracht. Het mag echter niet vergeten dat bijna alle gewesten die het terugeischt, tropicale gebieden zijn. Duitsche arbeiders kunnen er niet werken zooals in Duitschland en inlandsche zijn nergens in Afrika zoo schaarsch als juist in deze gebieden. Heele streken zijn bijna totaal ontvolkt en reeds nu doet zich een werkelijke arbeidskrachten-concurrentie voor tusschen de gevestigde ondernemingen.
Het ekonomische argument, waarop de Duitsche koloniale eisch gesteund is, leidt dus, bij nader onderzoek, tot de vaststelling dat, voor het oogenblik, de vroegere Duitsche koloniale gebieden niet of slechts in geringe hoeveelheid de ontbrekende industrieele en voedingswaren kunnen leveren. De onmiddellijke deviezenbesparing, die Duitschland ervan kon verwachten blijkt niet belangrijk te zijn. Nochtans als bezitter van deze koloniën zou Duitschland den toestand aanmerkelijk kunnen veranderen en een niet te verwaarloozen voordeel uit dit nieuwe bezit kunnen trekken. Een radicale oplossing van de bestaande ekonomische moeilijkheden, zal de overdracht echter voor Duitschland niet beteekenen.
|
|