Streven. Jaargang 6
(1938)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 170]
| |||||||||||||
Materiaal en Schriftuurstudie II.
| |||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||
weldig was gebleken, zal een minder kostbare uitgave zeker ons ideaal verwezenlijken.'Ga naar voetnoot(1) Tot dusverre het prospectusbladje van den tweeden druk. We laten hier volgen enkele regels uit het Voorwoord voor den tweeden druk, waar meteen doel en opvatting van het werk uiteengezet worden: Wij zouden de 'Bijbelsche Geschiedenis' niet alleen willen zien op de studeertafel van den priester en van den ontwikkelden leek, maar we zouden ze willen brengen in alle huisgezinnen, opdat het wonderbare verhaal van Gods voorzienigheid overal vrede, vreugde en godsvertrouwen moge verspreiden. Wij zouden dit boek willen zien in de handen der kleinen, die met glinsterende oogjes de grootheid van God en de beminnelijkheid van Jezus bewonderen in de platen van Speybrouck, wij zouden het willen zien in de handen der jeugd, die door dit boek haar nog wankelenden gang leert richten volgens de eeuwenoude wetten en bedoelingen van God, in de handen der ouden van dagen, die in de bladen van Gods H. Schrift reeds den adem der eeuwigheid speuren, op het bed der zieken, die uit de overweging van Gods goedheid hoop en kracht putten om hun lijden te dragen. Vooral echter zouden wij het willen zien in het bezit van degenen, die, met materiëele of geestelijke moeilijkheden kampend, hun verder leven weer leeren grondvesten op de eeuwige waarheid van Gods woord. In de Algemeene Inleiding wordt bepaald
| |||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||
Het spreekt van zelf, dat in een Bijbelsche Geschiedenis, welke voor het volk bestemd is, de deugdelijkheid der bewijzen, welke voor de geschiedkundige waarde der verhalen worden ingebracht, niet kan overwogen worden. Wij zullen er ons toe moeten bepalen de voornaamste moeilijkheden te weerleggen... Tot nu toe ontvingen we de zes eerste afleveringen (scheppingsverhaal tot den strijd van David en Goliath). Men merke wel op dat we hier (naar de verklaring van den schrijver zelf hierboven aangehaald) te doen hebben noch met een vertaling, noch met een kommentaar. Niettemin wijst schrijver er op, in de algemeene inleiding, volgens welke normen moeilijkheden moeten opgelost worden; hoe men b.v. moet letten op den letterkundigen aard: of het gaat om een streng geschiedkundig werk, of een dichtwerk of een populair verhaal. Wat dit laatste punt betreft, stelt schrijver ronduit de vraag of men mag aannemen dat de Bijbel volksverhalen (met geschiedkundige kern) of vrome vertelsels (zonder geschiedkundige waarde) bevat? - 'Zoolang de Kerk, aan wie het beslissend oordeel in deze zaak toekomt, geen uitspraak gedaan heeft, moet deze vraag wetenschappelijk worden opgelost' (bl. 14). Hierbij worden we natuurlijk tegen twee uitersten gewaarschuwd: eerstens niet a priori volksverhalen en vrome vertelsels uitsluiten uit den Bijbel; vervolgens bij iedere moeilijkheid niet onmiddellijk het geschiedkundig karakter van het verhaal ontkennen. We laten hier een specimen volgen hoe schrijver die normen met veel voorzichtigheid naleeft. ... Daar de slang onder de dieren des velds gerekend wordt, kan hier niet aan enkel beeldspraak gedacht worden. De duivel heeft zich bediend van de uiterlijke gedaante eener slang, of wat waarschijnlijker is, van een werkelijk bestaande slang, om den mensch tot zonde te brengen... Het spreken der slang werd door den duivel veroorzaakt; verleider en werktuig worden als één beschouwd (bl. 27). Bij de vraag: 'welke was de uitbreiding van den zondvloed?' | |||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||
wordt de meening uiteengezet van hen die houden aan een algemeene of een beperkte ramp. Het besluit luidt (bl. 35): Dat uitdrukkingen als 'de gansche aarde', 'alle menschen' enz. in beperkten zin kunnen en soms moeten genomen worden, blijkt uit ontelbare plaatsen der H. Schrift... (met verwijzing naar Gen. 41, 57; Deut. 2, 25; 2 Kon. 18, 8 en 3 Kon. 10,24). Bij de uiteenzetting van de Wet die God Mozes gaf (bl. 106-123) vinden we, jammer, niet de minste allusie op de zoo herhaaldelijk geopperde moeilijkheden van de vreemde invloeden op Israels sociale en godsdienstige wetgeving. Over het algemeen houdt schrijver het bij de traditioneele posities, b.v. Exodus omtrent 1448; de periode der Rechters ongeveer rond 1380 en 1030. * * *
Dr. Keulers' kommentaar op De boeken van het Nieuwe Testament schiet goed op. Met de achtste aflevering wordt het laatste hoofdstuk van Joannes beeindigd: Jo. 21, 7-25 (III, 457-467). De tweede slotrede (Jo. 21, 24-25) wordt niet toegeschreven aan Joannes, het zijn 'waarschijnlijk de oudsten van Ephese, die deze twee verzen hebben toegevoegd' (bl. 466); ze leggen hier niet alleen getuigenis af voor de geloofwaardigheid van het aanhangsel (Jo. 21, 1-23) maar van het geheele werk, daar de lezer weet 'dat de leerling van wien hier gesproken wordt, dezelfde is als de anonymus, die zich in het evangelie als ooggetuige en auteur openbaart' (bl. 466). - Evenals voor de synoptici volgt op den kommentaar een gedetailleerde inhoudstafel (bl. 469-472). Verder nog een alphabetisch register over de vier evangeliën: personen, zaken en aangehaalde auteurs (bl. 473-502). Ten slotte een liturgisch index voor de evangeliën op Zondagen en voornaamste feestdagen. Aflevering 8A, 9 en 10 bevatten de Handelingen der Apostelen (IV, 1-519) even verzorgd als de vorige deelen. De inleiding (bl. 5-25) handelt over auteur (bl. 5-10), inhoud (bl. 10-16) en ontstaan der Handelingen (bl. 16-18). Verder volgen enkele kortere beschouwingen, b.v. over de verhouding van de Acta tot de brieven van St. Paulus en de profane geschiedenisbronnen (bl. 18-20), over de twee sterk afwijkende recensies (bl. 22) en over de voornaamste theologische punten der Acta (bl. 23-25). De algemeene literatuur zoowel als de bijzondere is even goed opgesteld als voor de evangeliën (bl. 26-27). We vergenoegen ons met enkele meer ontwikkelde stellingen | |||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||
aan te stippen: over het talenwonder (bl. 56-62); de bekeering van Saulus in 32 (bl. 207-209); over het breken van het brood, vooral op Act. 2,42; over Petrus' bewaarengel, Act 12, 15 (bl. 258); over de oudsten van Jeruzalem (bl. 250-252) en hunne verhouding tot de έπίσϰοποι (bl. 412). * * * Met de 7e en 8e aflevering van De Katholieke Bijbel verschijnt de vertaling van het Nieuwe Testament van de hand van P. Dr. Crispinus Smits O.F.M. De auteur zelf verklaart zijn standpunt als volgt: 'De vertaling van het Nieuwe Testament is naar de oorspronkelijke Griekse tekst volgens de kritische uitgave van Merk, waarvan wij echter in enige gevallen meenden te moeten afwijken. Ook de nummering der verzen is volgens deze uitgave. De vertaling is letterlijk, echter niet slaafs. Aanvullingen van de Vulgaat zijn tussen vierkante haakjes ingelast. Op belangrijke afwijkingen van de Vulgaattekst wordt in de noten opmerkzaam gemaakt.' Tegen het beginsel volgens hetwelk Z.E.H. Kan. Coppens deze 7e aflevering van Bijbeltotum heeft besproken (Ephem. Theol. Lovan. 15 [1938] 119) kan moeilijk eenig bezwaar worden ingebracht: eens nieuwe nederlandsche vertaling van het N.T. moet BETER zijn dan die welke reeds in omloop zijn. Of het werk van P. Dr. Crispinus Smits die hoedanigheid voor zich mag opeischen, zullen de lezers uit de volgende punten zelf opmaken. 1) Vergelijkende voorbeelden van vertaling: 'letterlijk echter niet slaafs'.
| |||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||
Act. 5, 37 2) P. Smits heeft blijkbaar sommige begrippen niet gevat: nl. volgens welke norm wordt εϰϰλησία nu eens vertaald kerk, Kerk, dan weer gemeente? Het is zeer leerrijk de vertaling van dat woordje eens na te gaan bij verscheidene auteurs. - Hetzelfde dient gezegd van de verhouding van ἔθνοϛ tot λαόϛ. Het onderscheid tusschen beide woorden geeft Dr. Keulers op Act. 4,27: 'het eerste wordt in het N.T. voornamelijk op de heidensche volken, het tweede op de Joden toegepast' (Keulers IV, 110). In het nederlandsch nu is het niet altijd mogelijk dit onderscheid weer te geven. Wanneer de vertaler nu in sommige gevallen zich weinig schijnt te bekommeren om nederlandsche welluidendheid in de woordenkoppeling, waarom dan in andere gevallen niet logisch doordrijven? b.v. Lc. 2,10 De Engel sprak tot hen: 'Weest niet bevreesd! Ziet, ik boodschap u immers een grote vreugde, die voor de gehele natie geldt'. | |||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||
Mozes aan de gehele natie waren voorgelezen, nam hij het bloed van kalveren en bokken met water en scharlaken wol en hysop en besprenkelde het boek en geheel de natie. 3) De vertaler heeft op meer dan een plaats fijne nuances van den grondtekst weergegeven; en dan weer moet men op andere plaatsen zich afvragen of hij wel grieksch aanvoelt: b.v. Act. 26,24 (τὰ γράμματα) Je bent krankzinnig, Paulus. Die vele geschriften brengen je in de war - (= uw groote geleerdheid). 4) Ook wel glad verkeerde vertalingen vindt men: b.v. Hel. 5,14 νήπιοϛ: de ingewijden. Hoewel hetzelfde beeld van kleine kinderen in tegenstelling tot den volwassen man ook voorkomt en goed vertaald wordt in 1 Cor. 3,3 en Ephes. 4,13. Gal. 6,9 μὴ ὲϰλνόμενοι: 'Zonder moeite halen wij dan te zijner tijd de oogst binnen.' Van de participieele voorwaardelijke zinsbouw blijft hier niets over; laten we daarenboven niets zeggen van de beteekenis zelf van het werkwoord. Op zich zelf en in het zinsverband is de beteekenis hier: 'indien we niet verslappen zullen we oogsten te zijner tijd'. Men kan ook nog zien op Heb. 2,9 μίϰρον; Heb. 3,13 ἀπάτη; en elders waar de vertaling eenvoudigweg onjuist is. Gal. 1,18: 'Na drie jaren kwam ik in Jerusalem terug om met Kephas te praten'. Ofwel heeft de vertaler hier niets gesnapt van het argument, ofwel begrijpt hij verkeerd de samenstelling van ἀνῆλϑον; er is hier geen sprake van ἀνα met tijdswaarde! In het onmiddellijk voorafgaande vers wordt de zelfde uitdrukking vertaald (met de negatie): 'ik vertrok ook niet naar Jerusalem'. In gansch het N.T. komt dit werkwoord ἀνέρχομαι slechts drie maal voor: hier in Gal. 1.17-18 en in Jo. 6,3 waar verwarring onmogelijk was en vertaald wordt: 'Jezus ging de berg op'. In de vertaling van Gal. 1,18 ontkomt men moeilijk aan den indruk dat de vertaler het argument van S. Paulus niet vat. De apostel steunt er op dat hij zijne roeping en openbaring van Christus alleen heeft ontvangen, niet van de apostelen. | |||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||
Hoewel het als natuurlijk kon voorkomen dat Paulus na zijne bekeering zich in betrekking zou stellen met de apostelen, heeft hij dit toch niet gedaan maar trok onmiddellijk naar Arabië (Gal. 1,17) en eerst na drie jaren trok hij op naar Jerusalem (Gal. 1,18). Hier is de vertaling van P. Smits zeker onjuist. Hetzelfde kan men niet zonder voorbehoud zeggen van Gal. 6,14: 'Ik wil mij volstrekt nergens op beroemen dan op het kruis van Onzen Heer Jesus Christus. Door Hem is de wereld voor mij aan het kruis geslagen...' - Op zichzelf genomen, woordelijk, kan deze vertaling verdedigd worden daar de relatief in het grieksch, in dit geval, even goed naar kruis als naar Jesus Christus kan verwijzen; - dit laatste leest ook de Vulgaat: mihi autem absit gloriari, nisi in cruce Domini nostri Jesu Christi: per quem...' Vele exegeten echter, en onder de besten, verkiezen vooral wegens den gedachtengang den relatief te verbinden met: kruis. 'Wat mezelf betreft: het zij verre van mij, op iets anders te roemen dan op het kruis van Onzen Heer Jesus Christus, waardoor de wereld voor mij is gekruisigd, en ik voor de wereld.' (Canisius bijbeltje) 5) Een staaltje van tekstkritiek: Act. 1,9: 'Nadat Hij dit gezegd had, werd Hij voor hun oogen opgenomen. Een wolk nam Hem op en onttrok Hem aan hun oogen.' - Dit lijkt fel op een lectio conflata.
Om iederen indruk van vooringenomenheid tegen het werk van De Katholieke Bijbel te voorkomen, hielden we er aan, niet zooals sommige besprekingen, in een paar zinnetjes een reuzeinspanning - want dat onderstelt een onderneming als die van P. Smits en P. Himmelreich -, op te hemelen of sarkastisch af te breken; maar meerdere voorbeelden aan te halen waaruit de lezer zelf oordeelen kan of de kritiek oprecht en gegrond is. Al moeten we De Katholieke Bijbel, - tot nu toe -, een mislukking heeten, of althans een onrijpe vrucht; toch vermindert dit in niets de achting voor al wie meehelpt Gods Woord toegankelijker te maken voor ons volk. Amicus Plato, sed magis arnica veritas. |
|