| |
| |
| |
Godsdienstige kroniek
Nieuwe werken voor en over zielzorg
door Prof. L. Moreels S.J.
1. Anton KOCH S.J., Homiletisches Handbuch; erste Abteilung: Homiletisches Quellenwerk, Stoffquellen für Predigt und chrisliche Unterweisung. - Herder, Freiburg i. Br., Band I, 492 blz., RM. 9,20; linnen RM. 11,40, bij inschrijving: RM 7,80 en RM. 9,60. Het gansche werk zal bestaan uit 10 deelen.
2. Lebendige Seelsorge, Wegweisung durch die religiösen ideen der Zeit, Heraus gegeben von P. Wendeling MEYER O.F.M. en P. Paschalis NEYER O.F.M. - Herder, Freiburg i. Br., 1937, Band I, VIII + 368 blz., RM. 5,20, linnen RM. 6,40. - Voor het buitenland 25% korting op de Duitsche boeken.
3. Josef LIENER, Der neue Christ. - Tyrolia, Innsbruck, 340 blz.
Als eens onder alle parochianen een referendum werd uitgeschreven: 'Hoe moet er gepreekt worden?', dan waren wellicht geen tien antwoorden dezelfde, behalve dan dat de meeste onder de essentieele voorwaarden van succes, het recept van S. Franciscus van Sales zouden vermelden: 'Preek kort; anders doet het midden het begin en het einde ook het midden vergeten.'
De vraag: 'Wat moet er gepreekt?', hoeft niet door de gemeente, wel door de overheid worden beantwoord. Even groote verscheidenheid als daareven valt niet te verwachten, noch tegenstrijdigheid in de wenken en voorschriften: 'Preek niet alleen moraliseerend, preek dogmatisch. Wat tegenwoordig nodig blijkt is niet slechts den wil tegen de verleiding, maar ook het verstand tegen de dwaling te wapenen. De schoonheid van onzen godsdienst wordt niet gekend, niet be- | |
| |
mind. Voorzeker: de wet Gods! Hamer op hare toepassing. Maar begeester uw gehoor voor wat zij voorschrijft, waarschuw niet alleen tegen wat zij verbiedt. Zeg de menschen het heerlijke waarom van ons Christen zijn. Zeg eenvoudig wat het is: het zal door zijn eigen rijkheid aantrekken, door zijn eigen klaarheid - als de zon door het licht - zijn waarheid bewijzen. Predik Christus, niet Uzelf. Of predik uw eigen ziel, maar die den Christus beleeft. Wees getuige, geen loutere luidspreker. Spreek niet met uw tong, maar met uw ziel. Met heel uw ziel. Maar vul uw ziel met kennis van den godsdienst. Waarom hebt ge anders uw theologie zoo moeizaam vergaard!'
Het vervolg op deze lijst van aanbevelingen (naar den geest, niet in de letter van dergelijke documenten) vindt U in den wereldbrief van Paus Benediktus XV over het predikambt 'Humani generis Redemptorem', van 15 Juli 1917 (A.A.S. IX p. 305), en in de 'Normae pro sacra praedicatione' door de S. Congregatio Consistorialis voorgeschreven, op 28 Juli 1917 (ib. p. 328).
De zielzorger die midden in de drukte staat, kan zijn zondagspreek als een zware last gevoelen. Nog wanhopiger, als hij tusschen de tangen van dit dilemna geklemd geraakt: 'Of ik moet den inhoud van mijn preeken verwaarloozen, wegens tijdgebrek; óf ik moet het contact met mijn menschen lossen, door andermans preeken op te zeggen'.
Op geen van beide klippen mag zijn ijver stranden. Bij al het 'moderne' werk, is er geen dat hem van zijn, naast en met het toedienen der sakramenten, meest priesterlijke taak - Paus Benediktus XV noemt ze 'bisschoppelijk': episcopali fungentes officio (l.c. p. 307) - kan ontslaan of zijn zorgeloosheid daarin vergoelijken. Er valt niet aan te ontkomen: het is waar, wat Mgr. Keppler zei: 'Het predikambt is te verheven, dan dat den bedienaar ervan allen eerbied bespaard blijve, zoodat op den kansel eigenlijk maar geheugen, long en tong in werking zouden treden'; en elders: 'De predikant, die zijn preeken zelf gewetensvol en keurig bewerkt, zou dankbaar zijn voor materiaal, voor rake gedachten, aantrekkelijke indeeling, sprekende bijbelcitaten, vergelijkingen en voorbeelden'.
Dit te hebben beoogd en reeds gedeeltelijk volbracht is geen geringe verdienste van het groote verzamelwerk door P. Ant.
| |
| |
Koch S.J. ondernomen, een werk, dat in 1923 werd aangevat en waarvan reeds twee lijvige boekdeelen verschenen.
Het geheele handboek bevat twee hoofdafdeelingen: het 'Quellenwerk' en het 'Lehrwerk'. De eerste is een verzameling van bronnen die dienstig kunnen zijn bij het samenstellen van eigen preeken. Van de tweede schijnt de bedoeling al even direkt praktisch: 'In aansluiting met de eerste afdeeling en in dezelfde volgorde der onderwerpen, uitgewerkte plannen en schetsen te bieden'.
Over het eerste deel kunnen wij door de beide reeds verschenen banden oordeelen. Het blijkt daaruit ten overvloede, dat wij met een standaardwerk te doen krijgen. Het zijn 'bronnen' voor de preekkunst. Alles samen zal over niet minder dan 800 onderwerpen stof worden bijeengegaard. Strak methodisch wordt voor elk onderwerp de verzamelde stof verdeeld over 9 punten: A. Citaten, documenten en getuigenissen: 1. teksten uit de H. Schrift (met aanduiding of ze letterlijk of slechts figuurlijk toepasselijk zijn); 2. uitspraken van het buitengewoon of gewoon kerkelijk leerambt, alsook van de lex orandi, besluiten der concilies, pauselijke wereldbrieven, kerkelijk wetboek, Romeinsche catechismus van het concilie van Trente, missaal, brevier, rituaal, enz.; 3. aanhalingen uit kerkvaders, -leeraars en kerkelijke schrijvers; 4. gezegden van Heiligen, geestelijke schrijvers, godgeleerden; 5. gezegden van denkers, dichters, mannen uit het gebied der wetenschap, van de daad en het practisch leven; spreuken, volkswijsheid in spreekwoorden, enz. - B. Voorbeelden ter illustratie: 6. voorbeelden, vergelijkingen, gelijkenissen uit de H. Schrift; 7. id. uit het leven der heiligen, enz.; 8. id. uit de geschiedenis van het menschelijk leven, de zeden- en kultuurgeschiedenis, belijdenissen en bekentenissen, enz. 9. Ander veraanschouwelijkingsmateriaal: legenden, sagen, fabels, sprookjes, parabelen, vergelijkingen, zinnebeelden, kunstwerken van plastiek en poëzie, natuurwetenschappelijke en statistische bijzonderheden, enz.
Uit deze opgave blijkt vooreerst, dat de samensteller, al verwaarloost hij de bijkomstige wetenswaardigheden niet, toch voornamelijk uit de hoofdbronnen van alle ernstige homiletiek put: de H. Schrift, de Kerkvaders en het authentisch magisterium der Kerk. Zoo blijft de hoofdzakelijke inhoud onveranderlijk; zoo wordt de predikant in de gelegenheid gesteld n. 22
| |
| |
van de bovengenoemde 'Normae' te onderhouden: 'bij de studie der H. Schrift worde die der Kerkvaders en Kerkleeraars gevoegd'; zoo wordt de bittere klacht van Paus Benediktus XV ontweken: 'Hoezeer moet er op gewezen worden (op de bovennatuurlijke bewijzen nl. van de geopenbaarde waarheid), als we toch zoo menig gewijde redenaar hooren, die de H. Schrift, de Kerkvaders en de kerkleeraars ter zijde laat.' (l.c. p. 315 en v.)
Vervolgens, dat hier voor 'elck wat wils' voorhanden is: 't lijkt bijna overladen! De opsteller rechtvaardigt dezen kwistigen overvloed door de groote verscheidenheid van predikanten, die in al even verscheidene milieus hebben op te treden, en wijst terloops op de mogelijkheid om dit handboek (vooral de eerste afdeeling) te gebruiken voor katechesen, lezingen en voordrachten. De bedoeling is geenszins den predikant aan te sporen zijn preeken met een overvloed van citaten en spreuken vol te proppen. Integendeel komt ten derde de hoofdeigenschap van dit nieuwe Homiletisch handboek vooral hierop neer, dat het het persoonlijk werk van den predikant verlicht, maar geenszins overbodig maakt, het veeleer als vanzelf sprekend veronderstelt. Ware het anders dan konden wij niet zonder voorbehoud dergelijk bronnenwerk aanbevelen. De priester moet zelf zijn preek maken en geven; maar hij zal bij mogelijke overdrukte of vermoeidheid, hier, zonder tijdroovend zoeken, inspiratie en documentatie vinden, en zooals vermeld, uit veilige bron. Het kan natuurlijk persoonlijke studie van de H. Schrift en de Kerkleer niet vervangen. Het veronderstelt die ook alweer: want menig kort en kernig aangehaald gezegde vereischt reeds inzicht in de theologie. Dit handboek mag en wil dan ook de synthetische theologische tractaten niet vervangen noch verdringen.
Ten slotte biedt het besproken handboek alle gelegenheid om niet slechts zijn preeken over de meest voorkomende onderwerpen te vernieuwen, maar om ook niet terug te schrikken voor het prediken van onzen ganschen godsdienst, zonder uitsluiting van diepere waarheden. De homiletiek moet de gansche geopenbaarde waarheid aan de menschen voorhouden, niet louter een verschrompeld lijstje van wetsvoorschriften. De klare indeeling van het handboek, de overzichtelijke druk, de als aanvullings- | |
| |
deel in het vooruitzicht gestelde registers, zullen voor het zoeken alle moeilijkheden uit den weg ruimen.
De leider van deze niet geringe onderneming kenschetst zijn opzet niet onaardig met deze woorden van den H. Cyprianus aan zijn vriend Fortunatus, wien hij een eerste proeve van bijbelsche stofverzameling ten dienste van zijn predikambt toestuurde: 'Mijn bedoeling was niet mijn eigen werk over die stof te sturen, doch slechts de stof voor eigen werking mede te deelen. Deze wijze brengt eenieder grooter practisch nut. Want zoo ik een schoon klaargemaakt kleed gaf, dan moest een ander een kleed van mij dragen, het zou hem mogelijk niett passen. Nu echter stuur ik U wol van het Lam, dat ons verlost en ten leven opgewekt heeft, wol en kleurstof zelf. Zoo kunt gij uzelf een kleed naar wensch snijden, dat u perfect zal passen. Dat zal u grooter vreugde geven'.
* * *
Geeft het homiletisch handboek overvloedige stof tot preeken 'Lebendige Seelsorge' bevat niet minder apert en gedegen stof tot nadenken, tot ernstigen inkeer. Niet zonder waarheid wordt de Idee, worden de geestesstroomingen vergeleken bij de acies der romeinen, die de hun bekende wereld binnendrongen en veroverden; niet zonder tragiek klinkt het in de inleiding: 'Wij moeten het ons niet ontveinzen, het gaat er heden ten dage niet enkel om onwezenlijke vormen der zielzorg te behouden, maar veeleer om het wezen zelf van den Christelijken godsdienst. Zoo ooit: dan is tegenwoordig een echte opbouwende arbeid slechts mogelijk als de clerus den geestelijkreligieuzen toestand van het volk overschouwt, en wegwijs wordt in de stroomingen, die het denken der moderne menschen, speciaal der katholieke christen menschen gunstig of ongunstig beinvloeden.'
Deze eerste band (nergens staat vermeld hoeveel er nog volgen zullen) bevat 17 referaten, door bevoegde geestelijken en leeken, meest universiteitsprofessoren, over de moderne stroomingen en enkele hoofduitingen van de zielzorg. Om maar enkele te noemen: Peter Wust behandelt: 'De geestelijke toestand van onzen tijd' in het teeken van een terugkeer in de philosophie naar het object; Th. Steinbüchel 'De religieuze toestand van onzen tijd'; L. Kösters S.J. doet in 'Zeitgemässe Glau- | |
| |
bensbegründung' de onontbeerlijkheid uitkomen van rationeele geloofwaardigheidsgronden, al wordt voor het irrationeele en emotioneele element grooter aandacht gevraagd, en de zoogenaamde 'traditionele apologetica' eigenlijk niet 'traditioneel' genoemd wordt en haar apologetisch overtuigende waarde afhankelijk ziet gesteld van een nauwer aansluiten bij een 'dogmatische wezenbeschouwing der Kerk'. Ik kan ze niet verder alle opnoemen. Zoowel M. Grabmann (Theologische Synthese und Seelsorge, p. 105), als M. Schmaus (Dogmatische Schulung des Volkes, p. 142-146) en Ad. Donders (Die Predigt für die Menschen der Gegenwart, p. 199) leggen er den nadruk op: preek niet louter moralistisch, ook dogmatisch! Geen apologetica, althans niet overdadig en louter redelijk, maar geloofspunten! Preek de gansche Katholieke leer! De zielzorger moet theologisch flink geschoold zijn: als hij daarin niet gespecialiseerd is, wie moet het dan zijn? Of waarin moet hij het dan zijn...
Over den Bijbel als vormend vernieuwingselement in het Christelijk leven; over de bezieling van den godsdienst door liturgie; over de waarde van de religieuze kunst voor de herkerstening van het volk; over Katholieke 'Buch- und Literaturpflege'; over het Bolsjewisme als het grootste 'weltanschauliche' en ethische gevaar van onzen tijd; over het geestelijk-religieuze uitzicht der Katholieke Actie met haar officieelen patroon Sint Franciscus van Assisi; over: welke pastoraalpsychologische eischen door den huidigen tijd aan den zielzorger worden gesteld, en over de verschillende geledingen onder de bevolking ten opzichte van religieuze en moreele opvattingen, enz...
Een der origineelste referaten is wel dat van Prof. Dr. Linus Bopp, getiteld 'Kirchwerdung des Volkes und Volkwerdung der Kirche', waarin de verhouding van kerk en volk, van christendom en volksdom als dé brandende opgave van onzen tijd wordt uitgestipt. Teekenen we enkel een paar grondgedachten aan over de 'Kirchwerdung' d.i. de katholiseering van het volk. Dit verstaat L.B. allereerst voor het volk als gemeenschap, als hoogere eenheid boven de individuen, met een eigen hoogere 'entelechie' een nieuwe ziel, een heilig hart, een groote 'spiritus rector' (p. 215). Dat kan ten slotte maar door iets heiligs, door religie, ja door christelijkheid (anima natura- | |
| |
liter christiana: ook de volksziel) geschieden. In een heel beperkten zin past hij vervolgens de 'Kirchwerdung des Volkes' toe op het betrekken van het 'volk', van het leekendom in de katholiseering. 'Op de spits gedreven luidt de vraag: hoe kan onze Kerk van een “Klerikerkirche” tot een katholieke, tot een omvattende “Volkskirche” worden en wel door wederbeleving van het leekenschap. Een onzer katholieke voormannen uit het voorbije tijdperk heeft het woord “morbus catholicus” gevormd. Die katholieke krankheid is de wijd verbreide valsche meening van katholieke leeken, dat de clerus de Kerk uitmaakt: bedrijvigheid in dienst der Kerk zou aldus een clericale aangelegenheid zijn en de leeken verder niet aangaan. Daaruit sproot dan het opvallend gemis aan diaspora- en propagandawerkzaamheid' (p. 218). Als heelmiddel wordt aangegeven: de verhooging van het geestelijk zelfbewustzijn der leeken, aldus genaamd de 'Mündichmachung' van onze leeken in religieus opzicht, het beleven van het vormsel (sacrament der Christelijke volwassenheid). Vanwege de geestelijken zelf raadt L.B. aan, de leeken persoonlijke
verantwoordelijkheid te laten dragen, doordat de geestelijke in menig geval bescheiden terugtreedt om vanuit het verborgene naar buiten uit te werken door anderen (p. 228).
Over de 'Volkwerdung der Kirche': 'volk en volksaard zijn “gottgeschaffen”, zij dragen een goddelijke idee, er licht een goddelijk ideaal over hen. Zij moeten dus in werkelijkheid ook door de Kerk geheeld, geheiligd, tot bovennatuurlijke volmaaktheid gebracht worden' (p. 224). 'De Kerk heeft alle volkeren en volksaarden noodig, of kan ze toch alle gebruiken om de volheid harer mogelijkheden te verwezenlijken, en haar verheven doel na te streven: het pleroma Christi te zijn zooals Christus het pleroma Gods uitmaakt. De Kerk heet alle volken welkom, als zij maar bereid zijn, met behoud van hun eigen geaardheid, zich door Christus' wet te laten leiden, en van zijn geest te laten vervullen' (p. 225). Juist door hun verscheidenheid vervolledigen de volken elkander. De nationale volksaard is het materieel objekt voor de kerkelijke zending, dat verbovennatuurlijkt moet worden. Het volksche moet bewaard blijven, de natuur niet onder de bovennatuur uit gerukt worden. Als praktische gevolgtrekking is o.a. deze zin interessant: 'Zooveel latijn als noodig, zooveel Duitsch als mogelijk is!'
| |
| |
(p. 227). Na enkele toepassingen op de zielzorg wordt de horizon even verbreed tot de reuzentaak der Kerk in de missielanden, waar zij nieuwe volkeren, nieuwe kulturen, en geen te misprijzen, voor het Godsrijk dienstig moet maken. 'n Ruime blik op de katholiciteit der Kerk, die, verre van zich aan ééne kultuur - al is het ook een latijnsche of een ver in ons kleine Westen verspreide - vast te klampen, de algemeenheid en mogelijkheid bezit om alle volken en kulturen, van de kleinste tot de wereldruimste in het door ons geestelijk onontgonnen Oosten, een lied van lof en aanbidding tot Christus te doen jubelen in eigen taal, met eigen inzicht, naar eigen levende natuurlijkheid! Dat is ten slotte het wereld-Pinksterwonder (p. 209-210), dat in alle spraken in verscheidenheid van kultuur en volksaard eenzelfde Woord, eenzelfde Geest ontvangen wordt.
* * *
Elke generatie moet het christendom op zijn manier beleven, d.i. aangepast aan (niet misvormd naar) haar wereldbeeld, haar beschaving, hare ziel, zooals de H. Clemens Hofbauer ongeveer moet bedoeld hebben, als hij herhaaldelijk beweerde: 'Het evangelie moet geheel nieuw gepredikt worden'.
Dat bedoelt Dr. Jos. Liener als hij aan de 'nieuwe' Christen (Der neue Christ) het tweede deel van zijn 'Die Zukunft der Religion' wijdt. De nadruk op de vernieuwing van het wel degelijk onveranderlijke, maar immer levenskrachtige Evangelie, mag aan geen nieuwigheden in den zin van innovationes doen denken. 'Geen enkele plaats van dit boek brengt critiek uit op de Katholieke leer', zegt schrijver.
Hier wordt een vraag van persoonlijk-apologetischen aard behandeld en wel zuiver psychologisch niet theologisch-dogmatisch. De vraag luidt: 'Hoe vinden de menschen van dezen tijd, die onder den indruk van het nieuwe denken en de nieuwe wetenschappen staan, proefondervindelijk de veiligst mogelijke rechtvaardiging van het religieus geloof voor hun waarheidsgevoel?... Hoe bekomen zij spijts dezen invloed, door eigen ervaring en concreet hun persoonlijke zekerheid over Gods bestaan, over de werkelijkheid van de bovennatuurlijke, goddelijke openbaring' (p. 9).
De nieuwe christen blijft niet bij de verstarde meening, dat alles altijd bij het oude moet blijven. Hij gelooft in den vooruit- | |
| |
gang en in de eigen-aardigheid van elke cultuurperiode, en hij weet dat de Christen ook voor de menschen van zulk een vernieuwde denkwijze, een toonbeeld en een wegwijzer moet zijn. Aan Ernst Michel ontleent hij de tegenstelling tusschen middeleeuwschen vorm van kerkelijke bedrijvigheid in de wereld (de weg tot de zielen, niet alleen rechtstreeks, maar ook langs de overheid en staatsorganisatie om) en modernen: 'de Kerk redt door het geloof, dat zij schenkt, de ziel; de geredde ziel geneest de wereld door haar geloofsdaad en liefde' (E. Michel, Von der Kirchlichen Sendung der Laien, p. 40).
Schrijver verzet zich tegen het verlammende pessimisme der ongeluksprofeten, die in het bederf van de nieuwe maatschappij het zich langzaam voltrekkende doodvonnis over christendom schijnen te ontwaren. Anderen integendeel, die in den verjongden opbloei van kerkelijk leven het aanbreken van nieuwe 'middeleeuwen' begroeten kunnen ook zijn goedkeuring niet wegdragen. De Kerk is aan geen tijdsperiode, aan geen bepaalde uitingsvormen gebonden: zij hoeft niet naar eenig verleden terug; zij moet mee met den tijd: niet meegesleurd, maar mede-leidend: haar eigen levensstijl vinden. Nu is elke tijd in staat om door zijn eigen aard een grondslag voor nieuw christelijk leven te bieden. 'De wijze van voortbrengst en verdeeling der goederen, de gebruikelijk geworden manier om ze aan te wenden, de herinrichting van het leven, met behulp en uitbating der uitvindingen, de groote vergemakkelijking van het verkeer der menschen, het uitwisselen van vondsten, proeven en kennis, de algemeene toegang tot wetenschap en ontwikkeling, in de scholen, en door nieuw vormingsmateriaal, de groote veranderingen in staats- en gemeenschapsvormen, - in geen dezer inrichtingen of gewoonten ligt aanleiding tot afkeer van den godsdienst, ze zijn integendeel alle geroepen om dien te verdiepen. Om den godsdienst te redden, hoeven we volstrekt niet het heden te verloochenen' (p. 48).
Dit wordt dan in het tweede deel in bijzonderheden aangetoond voor verscheiden richtingen in het (vooral duitsche) denken, die alle op hun manier een nader treden tot de katholieke waarheid kunnen doen verhopen.
Het derde deel teekent ons enkele karakteristieken van religieus leven in het licht van onzen tijd; zij moeten samen een beeld van den nieuwen christen geven.
| |
| |
Het vierde handelt over 'Beweeggronden tot gelooven vroeger en thans'. Onder allerlei motieven, als: ontplooien van eigen religieuzen aanleg, vertrouwen in den geloovige, in de Kerk, verstandelijke overreding, persoonlijke openbaring, bevrediging van het gemoed, vrijheidsdrang, trouw aan de overlevering, - noteeren wij graag blz. 228: 'De christelijke heilige in deze gestalte (van loutere en heroïsche godsliefde) is de eigenlijke leider van den nieuwen mensch tot God, christendom en Kerk'; en we hadden nog graag meer den nadruk voelen leggen op de heroïsche naastenliefde (tweede gebod, gelijk aan het eerste!): immers, zooals de apostelen hun geloofsgrond putten uit de eigen aanwezigheid van den weldoenden Christus onder hen, zoo moeten Christileerlingen, door de naastenliefde, waaraan ze herkenbaar zijn, levende, vertrouwen inboezemende getuigen zijn, hedendaagsche 'criteria credibilitatis' in vleesch en bloed.
Het vijfde deel over de 'zedelijke grondslagen van wezenlijk christendom' behandelt de zedelijke karaktertrekken, welke voor een echt christelijk leven vooropgesteld worden, zooals onvoorwaardelijkheid van het zedelijke, waarheidsliefde, innerlijke vrijheid, gemeenschapszin, paraatheid tot daad en leidinggeven, grootmoedigheid en deemoed.
Ten slotte wijst het zesde deel ons op het noodzakelijk verband tusschen den huidigen christen en de Kerk. Velen verwachten van een bevrijding uit 'de enge banden van verstarde kerkelijkheid' nieuwen invloed der Kerk op de samenleving. Schr. zal met zijn gewone rust en ruimheid die wenschen en verwachtingen omtrent de Kerk onderzoeken en hun goed of vermeend recht aan de waarheid toetsen. Men kan ook korte, passielooze en veilige beoordeelingen vinden over de z.g. geldmacht der Kerk en de voor den christen noodige armoede en onthechting van het bezit; over de verzaking van 'politieke' macht (wat voorbehoud vergt) en het (zonder voorbehoud) verwijderd blijven van allen partijstrijd; het vermijden van den schijn (en de werkelijkheid) om met de rijken tegen de proletariërs samen te spannen; de te verwezenlijken harmonie tusschen gewetensvrijheid en kerkelijke leiding; de strijd tegen bijgeloof en tenslotte over samenwerking van priester (in de wereld of in het klooster) en leek.
Ik kan niet nalaten een paar zinnen te vertalen. Blz. 299:
| |
| |
'Het godsdienstig geloof van den christen, bijzonder van het eenvoudige volk, leeft voor alles van vertrouwen in de Kerk. Vervalt dit, dan zijn zij een gereede prooi voor het ongeloof. Door de deelname der priesters aan den politieken strijd in de rangen der zgn. burgerlijke partijen leek zeer velen de opwerping gerechtigd, dat de Kerk spijts alle mooie preeken en encyclieken over het rechtvaardig arbeidsloon, spijts haar ijverige verkondiging van het armoede-ideaal met verwijzing naar het voorbeeld van Christus en de apostelen, een vijand is der arme volkslagen, van de proletariërs, van den arbeidersstand. Dat beteekende de vernietiging van het vertrouwen... De nieuwe christen verwacht met recht van zijn priesters, dat zij voor het heil der menschen slechts met betrouwen op Gods genade en met den zuiveren ijver van hun leer-, predik- en priesterambt. werken. Hij erkent als een dwingend bevel van onzen tijd, dat, de politieke strijd, waar hij tot bescherming van de kerkelijke vrijheid noodig mocht zijn, aan de christelijke leeken worde overgelaten. Daarom ook beschouwt de inzicht-hebbende zielzorger het uitschakelen van den priester uit het politieke leven, zooals het in meerdere staten van Europa in de laatste tijden voorviel, niet als een schade, maar als een gelukkige wending in de zielzorg van den tijd. Waar ook nog onmiddellijke voordeelen van geestelijken-politiek onloochenbaar mochten zijn, daar staan toch veel diepere, durende nadeelen tegenover. - De menschen van dezen tijd, die om het lot van het christendom in het heden en de toekomst innig bezorgd zijn, en op de hoogte van den Godsdienstigen toestand, verwachten van den priester, dat hij, als man van innerlijke onthechting aan deze wereld, als man van diep geloof en heldhaftige offergezindheid, te midden van deze wereld staat, goed vertrouwd met haar dwalen en falen, haar worstelen, haar heimwee en nood, met de rauwe werkelijkheid des levens, ook met de verzonkenheid van
velen in zonde, boosheid en verworpenheid. Zij willen een leider met diepe ervaring. Van het politieke leven echter willen zij hem volkomen losweten'. - Op blz. 297 neemt schrijver aan dat daar waar de katholieke leeken nog zoo onmondig gebleven zijn, dat zij niet bij machte blijken de rechten van de Kerk te doen beschermen, de priester ook deze taak op zich moet nemen, 'ofschoon hun de groote schade, die daardoor aan de zielzorg
| |
| |
berokkend wordt niet lang verborgen kan blijven'; maar dan is het om een nog grooter kwaad te voorkomen.
Een ander staaltje van zijn rustige vrijmoedigheid levert schrijver (blz. 306-307) naar aanleiding van feitelijk voorgevallen vergissingen vanwege het kerkelijk leergezag (natuurlijk buiten het gebied der onfeilbaarheid) aanraadt die tegenover buitenstaanders niet met geweld te willen goedpraten, en toch den noodigen eerbied voor het alleszins eerbiedwaardig kerkelijk gezag te behouden en te vrijwaren in eigen en andermans gemoed. - De Kerk verlangt ook volstrekt geen 'onzedelijken gewetensdwang' op te leggen, geen prijsgave van zijn innige, heilige overtuiging. Zij volgt veeleer het grondbeginsel van de christelijke moraal, dat men het eigen, met zorg gevormd geweten als de laatste beslissende bekendmaking van den goddelijken Wil gehoorzamen moet'. Voorzichtig plaatst schrijver hierbij in nota de voor de hand liggende opmerking, dat zelfs zulk een met zorg gevormd geweten nimmer een gemeenschapverstorend verzet tegen de kerkelijke leiding tot rechtmatig gevolg kan hebben.
Het geheel is in een sereene toon gehouden, van een rijke belezenheid getuigend, niet overdadig in vakterminologie, zoodat het zich in ernstige en verheven vulgarisatie tot de katholieke ontwikkelden richt. Het boek sluit met een naamen zaakregister (dat over beide deelen loopt) en de literatuuropgave.
|
|