Streven. Jaargang 6
(1938)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |||||||||||
BoekbesprekingGa naar voetnoot*Godsdienst-MoraalProf. Dr. J. SEVERIJN, Principa. Wijsgeerige inleiding tot de godsdienstwetenschap. - Broekhoff, Utrecht, 106 blz. In dit boek vindt men voornamelijk, als in een tegenstelling, een zeer korte schets van het verloop van het philosophisch denken, en de postulaten van de calvinistische theologie. De ontwikkeling van het philosophisch denken (men springt onmiddellijk van Aristoteles op Descartes, met uitschakeling van heel de katholieke middeleeuwsche philosophie 'hoewel daartegen eenige bedenking kan rijzen'! (blz. 18)) wordt geschetst als een noodzakelijke afzakking naar een rationalistisch pantheisme of een a-religieus naturalisme. 'Philosophie, zoo beweert S., involeert principieel genomen de negatie der religie, omdat zij de openbaring negeert.' (bl. 63). De calvinistische theologie moet dus los staan van elke philosophische beschouwing: 'De religie heeft derhalve geen behoefte aan deze wijsgeerige termen en moet zich tegen den wijsgeerigen inhoud zelfs verzetten'. (bl. 68). De dialectische theologie van Barth, met hare bespiegelingen over de absolute transcendentie van God, de pogingen van jongere calvinisten om een ware philosophisch verantwoorde theologie op te bouwen, worden dan ook ten stelligste afgewezen. Godsdienst is volgens S. een absolute grootheid op zich zelf; hij begint met een blind geloof, waarbij elk verstandelijk, philosophisch inzicht vreemd blijft. Zelfs bestaat er tusschen beiden, geloof en wijsbegeerte, een onoverkomelijke tegenstrijdigheid: 'Men aanvaardt de autoriteit der openbaring, of men aanvaardt het standpunt van het absoluut idealisme, Calvijn of Hegel'. (bl. 93). In dit boek blijkt eens te meer, hoe het protestantisme en vooral het calvinisme door de eeuwen heen de bedenkelijke erfenis meedraagt van het middeleeuwsch nominalisme, van de theorie der 'twee waarheden', alsof het menschelijk verstand, dat we van God ontvingen, objectief in tegenspraak kon komen met de waarheden die dezelfde God ons openbaart! Gelukkig hebben we niet te kiezen tusschen Calvijn of Hegel, maar vinden wij de harmonische overeenkomst van het geloof en de kennis, de openbaring en de wetenschap in de christelijke theologie van een Thomas van Aquino, die door S. totaal werd over het hoofd gezien.
F. DE RAEDEMAEKER S.J. | |||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||
Albert EHRHARD, Urkirche und Frühkatholizismus. - Verlag der Buchgemeinde, Bonn, 328 blz., RM. 5.40. De eerste eeuwen van het Christendom waren het voorwerp van een groot aantal historische standaardwerken, zoowel protestantsche als katholieke. Schrijvers als Batiffol, Duchesne, Allard, Harnack, Lietzmann, Lebreton, om de voornaamste te noemen, schijnen de stof te hebben uitgeput. Het boek van den geleerde A. Ehrhard, die reeds in 1932 zijn 'Die Kirche der Märtyrer' uitgaf, geeft nochtans den indruk van iets nieuws. Wat bijzonder opvalt in zijn nieuw werk is de duidelijkheid van de indeeling, zelf een gevolg van het buitengewoon schrander doorzicht dat S. blijkt te bezitten in den logischen samenhang der feiten. In het eerste deel: Urchristentum und Urkirche wordt op waarlijk meesterlijke wijze de groei geschetst van de Kerk, die uit het Jodendom gesproten, dreigde daarin te verstikken door het nationaal particularisme van de Joden. Maar dank vooral de machtige persoonlijkheid van Paulus, verbrak zij de knellende banden en verspreidde zich in het heidendom, zoodat de apostel Johannes op gevorderden leeftijd een Evangelie kon schrijven, dat duidelijk op de heidensche geestesgesteldheid is afgestemd. In het tweede deel: 'Die Märtyrerzeit und die Ausbildung des Frühkatholizismus im Morgen- und Abendland' teekent S. de ontwikkeling en den strijd van de jonge Kerk in de heidensche levensruimte. De periode der martelaren, de eerste ketterijen, die niets anders waren dan de pogingen van de heidensche wijsbegeerte om de leer van Christus te overwoekeren en in het menschelijke te versmachten, de positieve opbouw intusschen van het kerkelijk geloof en het kerkelijk leven in al zijn uitingen: dat alles wordt in een buitengewoon heldere synthese uiteengezet. Ten slotte komt het einde der vervolgingen met en na Diocletianus, en de grootsche figuur van Constantinus den Groote die de Kerk bevrijdde besluit het werk. Dit boek is een werkelijke aanwinst voor de katholieke wetenschap, en na dit schitterend overzicht van drie eeuwen katholieke geschiedenis, begrijpen we beter den zin van de woorden waarmee de schrijver zijn werk aanvangt: 'Het begin van het Christendom verliest zich niet in het duister der tijden, noch ligt het in de schemering der legende; het staat veeleer in het volle licht der geschiedenis.' F. DE RAEDEMAEKER S.J. Dr. VAN ROOY H. O.F.M., Het onvruchtbaar-maken van den mensch, als medische behandeling, neo-malthusiaansche practijk, eugenetische maatregel, en middel tot bestrijding van sexueele criminaliteit. - Teulings, 's-Hertogenbosch, De Standaard, Antwerpen, 284 blz., fl. 3.90. Wie wel moet dit vraagstuk grondig bestudeeren, kan geen beter gids vinden dan E.P. van Rooy. Zijn studie is zelfs te uitgebreid; ze zou duidelijker zijn door meer beknoptheid en door grooter eenvoudigheid in de 'aspecten' (ethisch, natuurrechtelijk...). De physiologische begrippen | |||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||
staan scherp afgeteekend, wat zeer prijzenswaardig is. Hoewel de leer grooten waarborg geeft, veroorloven wij ons toch hier en daar een bescheiden vraagteeken te plaatsen. Het spreekt vanzelf, dat dit uitvoerig boek niet voor het groote publiek is, maar slechts voor theologen, geneeskundigen en criminologen. J. SALSMANS S.J. A.D. SERTILLANGES O.P., De mystieke Roos, Nederlands van A.M. JANSEN O.P. - Het Spectrum, Utrecht, Zonnewende, Kortrijk, 1938, 170 blz., ing, Fr. 21, geb. Fr. 30. Als E.P. Sertillanges een boek gaat schrijven over Onze Lieve Vrouw, dan mag men zeker hooge theologische beschouwingen verwachten met diep gevoelde uitingen van eerbied en liefde. Dit vindt hier de lezer inderdaad, en wel tot zijn groot genoegen en geestelijk voordeel, indien hij ontwikkeld genoeg is, om die bespiegelingen zonder al te groote inspanning te begrijpen. Van de Voorbeschikking van Maria, door haar evangelische levensgebeurtenissen heen, tot haar tegenwoordige Bemiddeling in den hemel, zet de geleerde schrijver de deugden en eeretitels der Rosa mystica uiteen. Een der schoonste en niet al te uitvoerige boeken over Onze Lieve Vrouw geschreven. J. SALSMANS S.J. Bruno H. VANDENBERGHE O.P., Chrysostomus herleeft, keur van preeken. - Geloofsverdediging, Antwerpen, 1938, 270 blz., Fr. 27,50. Het was een gelukkige gedachte een Bloemlezing uit Chrysostomus in het Nederlandsch te bezorgen. Onze priesters kunnen er veel uit leeren voor hun predikatie, en vrome zielen vinden daarin een stichtende lectuur. Na een Voorwoord door E.P. Callewaert, en een belangwekkende levensschets van den heiligen Redenaar, staan goed gekozen uitvoerige citaten, volgens authentieke teksten, over zeer verschillende onderwerpen: kerkelijke feesten, feiten uit de Schriftuur, geloofswaarheden, zedelijke voorschriften, enz. Deze vertaling is vlot en aangenaam om lezen; er zijn nochtans te veel bastaardwoorden en moderne termen, en het geslacht der woorden wordt niet goed in acht genomen: wat ons, Zuid-Nederlanders ondragelijk voorkomt. Indien E.P. Vandenberghe nog uit andere Kerkvaders een keur van uittreksels bezorgt, zou hij daar volstrekt moeten op letten. J. SALSMANS S.J. R.P. QUILLARD C. SS. R., De verheven schoonheid van het Priesterschap, naar het Frans bewerkt door R.Ph. BRUINEMAN O.P. - Urbi et Orbi, Utrecht, Zonnewende, Kortrijk, 1938, 223 blz., gen. Fr. 42, geb. Fr. 56. Dit boek geldt als een der beste, voor jongens geschreven, over de priesterroeping. Het werd opgesteld om deugdzame jongelingen de verhevenheid van het Priesterschap eenigszins te doen begrijpen, en tevens om | |||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||
in hen den wensch daartoe te doen ontstaan of te bevestigen. Benevens heerlijke beschouwingen over den priester als middelaar, offeraar, levenwekker, vertrooster, slachtoffer, enz., enz., bevat het pakkende levensschetsen van voorbeeldige priesters, en de grondstellingen omtrent de 'roeping'. Hier vinden wij enkele wellicht al te strenge uitdrukkingen, waar het gaat over de verplichting van de 'vocatie' te volgen (blz. 9-12, 180). Jammer, dat dit schoone werk nog al duur kost, en in de 'nieuwe' spelling opgesteld is: een dubbele hinderpaal om het onder onze Vlaamsche studenten te verspreiden. J. SALSMANS S.J. P. DONCOEUR, La Sainteté de la Femme. Vier conferenties. - Ed. de l'Orante, Parijs, 72 blz. P. Doncoeur over 'de heiligheid van de Vrouw' - dat moet men gelezen hebben. Hier put P. Doncoeur werkelijk in de rijkste gaven van zijn rijk gemoed. Dit is van het allerfijnste en keurigste wat er, bij ons weten, over de heiligheid van de gehuwde vrouw: over hare roeping tot heiligheid, het heiligdom van het Tehuis, de heiliging van de liefde, en de gave van het leven, geschreven werd. L. ARTS S.J. * Dr. K.A.H. HIDDING, Mystiek en Ethiek in Schweitzers geest. - H.D. Tjeenk Willink & Zoon, Haarlem, 104 blz., ing. fl. 1,75, geb. fl. 2,25. Een anthropologische studie, om een oprecht en veelzijdig-begaafd zoeker, Alb. Schweitzer bij het Nederlandsch denkend en zoekend publiek bekend te maken. Schweitzer is een zoeker: men moet vele en lange en kronkelende wegen afleggen om hem te volgen. De uitkomst is de thesis welke Hidding als motto bovenaan zijn studie plaatst: 'Alle tiefe Philosophie, alle tiefe Religion ist zuletzt nichts anderes als ein Ringen um ethische Mystik und mystische Ethik.' Schrijver heeft deze ideeënwereld in enkele bladzijden aangevat. Dit wil zeggen, dat zijn studie zeer strak gespannen staat en proppensvol zit. Zijn begeestering voor den persoon van S. maakt hem niet blind voor de tekorten van zijn systeem. H. is modern protestant: zijn oordeel over het katholicisme is eerbiedig en welwillend, maar desniettemin in menig opzicht onvolledig, oppervlakkig en valsch. L. ARTS S.J. Leo WEISMANTEL, Meneer Vincent. - De Residentiebode, 's-Gravenhage, 238 blz., ingen. Fr. 48, geb. Fr. 65. Deze nieuwe levensbeschrijving van den H. Vincentius a Paolo maakt geen aanspraak op wetenschappelijkheid. Ze zoekt niets nieuws aan het licht te brengen betreffende de veelvuldige activiteiten van den heilige, en zijne stelling tegenover de sociale en religieuze stroomingen van zijn tijd. Zij geeft om echter een zeer suggestief beeld van den grooten 'aalmoezenier' en van den tijd waarin hij leefde. Zij is een degelijke | |||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||
biographie bestemd voor een breeden lezerskring. De Nederlandsche bewerking van Louis Thijssen doet eerder denken aan een oorspronkelijk boek. D. | |||||||||||
WijsbegeerteDr. Flor. P.J. PEETERS, Eigendomsrecht en recht op eigendom. - Karel Beyaert, Brugge, 172 blz., Fr. 32,50. In dit boek heeft S. een overgroote som van kennissen en lectuur over philosophie, geschiedenis, recht, enz., ondergebracht. Door dezen overvloed aan feiten en gegevens kan men een of andere dwaling verklaren. S. beweert, op bl. 105, dat 'de Geschiedenis leert dat in allerprimitiefste gemeenschappen geen privaateigendom bestaat, maar dat deze instelling reeds zeer vroeg te voorschijn treedt, zoodat ons de oudste gegevens omtrent Griekenland op het bestaan van privaateigendom wijzen.' Om zich over deze zaak een juister denkbeeld te vormen, grijpe men naar het pas verschenen werk van P. Schmidt: 'Eigentum auf den Aeltesten Stufen der Menschheit'. Over het algemeen mogen we nochtans verklaren dat S. veel talent aan den dag legt en een vruchtbare schrijversloopbaan in het vooruitzicht heeft. L.d.S. Drs. P.H. VAN DER GULDEN, Philosophische propaedeuse. Met deze drie brochuren wordt onder den titel Theoria een nieuwe reeks korte wijsgeerige geschriften uitgegeven onder de redactie van Dr D. Bartling, Dr J.H. Carp, Dr T. Goedewaagen, Dr R.J. Kortmulder en Prof. Dr H.J. Pos. 'Deze geschriften, zegt het voorwoord der Redactie, zullen theoretische beschouwingen bevatten onder het licht der wijsgeerige bezinning zonder dat haar actualiteit in verband met haar beteekenis voor onzen tijd uit het oog wordt verloren.' In de eerste brochure betoogt Drs P.H. van der Gulden de noodzakelijkheid van een wijsgeerig onderricht in het middelbaar onderwijs. Maar welk wijsgeerig onderricht? S. heeft de beste verwachtingen van een soort euristische methode die klaarheid van begrippen moet scheppen in den geest der leerlingen. Hij wijst echter elk dogmatisme af, vooral het aristotelisme. Maar een begrip is toch maar klaar wanneer men het kan meten aan een ander dat reeds duidelijk is voor het verstand, zoodat men tenslotte toch moet teruggaan tot een eerste systeem van begrippen waarvan men de waarheid inziet. Wij betwijfelen of het onderwijssysteem door S. voorgestaan de moderne scepsis - die hij verwerpt - kan overwinnen.
In 'De zin der wetenschap' betoogt Dr Pos terecht dat men de wetenschap niet kan schatten naar het nut dat zij oplevert voor den | |||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||
beoefenaar of voor de gemeenschap. De wetenschap moet op zichzelf gewaardeerd worden. Zij is eerst en vooral een objectief historisch proces dat streeft naar de volmaaktheid van het menschdom; zij is ook de hoogste werkzaamheid van den menschelijken geest. Waar S. handelt over de rol van wil en gevoel in het denken is hij op zijn best. Hij besluit met enkele beschouwingen over de tegenwoordige maatschappelijke crisis der wetenschap. Alhoewel deze brochure het lezen waard is, toch stelt zij ons in onze verwachtingen teleur. De begripsbepaling is te vaag en daardoor de gedachte te onduidelijk. De 'zin der wetenschap' slaat nu eens op het denken over 't algemeen, dan weer op de natuurwetenschappen, ofwel op hetgeen men het inzicht, het 'invoelen' noemt. De zin van het denken onder al zijn vormen willen aanduiden in een 25 bladzijden is een te gewaagd opzet en kan moeilijk tot de gewenschte klaarheid brengen.
Dr Starkman geeft ons in de derde brochure een schets van Descartes als van den 'brenger van een keerpunt binnen de kennisleer'. S. stelt zich beslist op kantiaansch standpunt en noemt de wijsbegeerte: 'het inzicht in het einde der kenbaarheid' (blz. 8). Na deze negatieve definitie die feitelijk alle wijsbegeerte onmogelijk maakt, valt het den schrijver niet lastig de groote rol aan te toonen die Descartes speelde in de ontvoogding der wetenschappen. Dit is inderdaad de grootste verdienste van den franschen wijsgeer: hij is de theoretische grondlegger van de eigen methode van de moderne wetenschappen. Maar op wijsgeerig terrein beteekent zijn systeem een achteruitgang, geen blijvende aanwinst. Twee eeuwen philosophie gingen er aan verloren om een brug te vinden tusschen de 'cogitatio' en de 'extentio', den geest en de stof die hij totaal scheidde tegen de ervaring en de philosophische traditie in. Wie Descartes op wijsgeerig gebied op het schild wil dragen, moet noodzakelijkerwijze Aristoteles en de Scholastiek verwerpen. Het moet ons dan ook niet verwonderen in dit boekje een scherpe kritiek van beide systemen te vinden. De verkeerde toepassing van de deductieve methode of de constructie van het cosmologisch beeld moet Dr Sterkman toegegeven worden. Zijn kritiek echter op de metaphysica van Aristoteles is uiterst zwak; en waar hij zegt dat de Scholastiek 'de moeilijke leer der polariteit (van Aristoteles) niet kon begrijpen' (blz. 22) kunnen we schokschouderend voorbijgaan. Wij raden den lezer aan naast dit werkje de korte studie van Et. Gilson te raadplegen: 'le Réalisme méthodique'. Daarin vindt hij een veel juistere kritiek van het aristotelisme, kritiek, dat wil zeggen: een onderzoek aangaande de blijvende en de bijkomstige elementen der peripatetische leer. F. DE RAEDEMAEKER S.J. | |||||||||||
WetenschapHenry Habib AYROUT S.J., Moeurs et coutumes des Fellahs. - Payot, Parijs, 1938, 32 afbeeldingen, 192 blz., Fr. Fr. 25. De laatste jaren verschenen er over Egypte een heel aantal boeken | |||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||
en artikelen, in kranten en tijdschriften. Slechts enkele regels of hoogstens enkele bladzijden handelden erin over de Fellah's, de geelbruine Egyptische landbouwers. Pater Ayrout, een Egyptenaar, die de gelegenheid heeft de Fellah's van dichtbij in hun midden bezig te zien, nam de taak op zich het leven, het menschenleven van deze nakomelingen der oude Egyptenaren te schetsen. Hij is er in geslaagd ons een boeiend en leerrijk boek aan te bieden. Hij vertelt van hun werkzaamheden op het veld: ploegen, besproeien, onderhouden der besproeiingskanaaltjes..., van hun levenswijze in hun met sierlijke palmboomen omgeven dorpen, enge straten, cubieke huizen..., van hun godsdienst en bijgeloof..., van hun gebruiken bij de groote gebeurtenissen in het leven: geboorte, huwelijk, ziekte en dood. P. Ayrout legt vooral den nadruk op hun socialen toestand, op de diepe, zoowel geestelijke als stoffelijke ellende, waarin de Fellah's sinds eeuwen gedompeld liggen. Hij vraagt voor hen stoffelijken en godsdienstigen bijstand, toont aan dat het plicht is voor de regeering en voor hun medeburgers deze menschen als menschen te behandelen en eindigt met de woorden van Z.H. Paus Pius XI tot het Mexicaansch Episcopaat (28 Maart 1937), die zoo bijzonder toepasselijk zijn op de Fellah's: 'Ce sont des millions d'êtres humains qui, fréquemment, vivent dans une condition si triste et si misérable qu'ils ne jouissent même pas de ce minimum de bien-être indispensable pour conserver la dignité humaine.' L. VERELST. Luc. VAN ISEGHEM en Alb. DE MUNNYNCK, Modern Textielonderzoek. - De Standaard, Antwerpen, ingen, Fr. 110, geb. Fr. 125. Een prachtig uitgegeven boek, dat ieder textielnijveraar en technicus zou moeten bezitten. De theorie en de techniek van het onderzoek der vezels, zoowel plantaardige en dierlijke als kunstmatige, wordt scheikundig en physisch uitgelegd. Talrijke tabellen, berekeningsvoorbeelden en keurige illustraties lichten de stof toe. Meer en meer moet de nijveraar zich op de hoogte der wetenschappelijke vorderingen houden wil hij niet verdrongen worden door de steeds scherpere mededinging, terwijl de handelaar alle specifieke kenmerken der vezels moet kennen om de aangeboden mengsels kwantitatief en kwalitatief te kunnen bepalen. Daarom is dit werk voor beiden een onmisbaar studie- en referentieboek. Prof. W. KOCH. | |||||||||||
Geschiedenis en CultuurproblemenPierre NOTHOMB, Le Drame de 1839; Uitgave 'Les petites études de Belgique'. - H. Sengier, Luik, 1938, 137 blz., Fr. 10. Pierre Nothomb komt ons in dit boek herinneren aan de gevaarvolle en sombere dagen welke België in den loop der eerste jaren van zijn onafhankelijk bestaan heeft te doorworstelen gekregen. Het is de groote | |||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||
verdienste van den steller de geschiedenis dezer bange tijden tot ons te hebben teruggebracht in een degelijke en goedkoope uitgave alsmede in een vlotte en ontroerende taal. Hugo VAN DE PERRE. Marjorie JUTA, Oom Paul, de heldhaftige geschiedenis van Zuid-Afrika. Ned. vert. van R. Wiessing-De Sterke. - H.P. Leopold's, 's-Gravenhage, 1937, blz. 241, fl. 2.90. Het is me onbekend of de schrijver een Engelschman of een Zuid-Afrikaner is. In elk geval werd het boek oorspronkelijk in de Engelsche taal gesteld. Vertaler en uitgever leverden dan ook hoogst verdienstelijk werk door het Nederlandsch lezend volk dit spannend boek over onze Zuid-Afrikaansche stambroeders in Nederlandsche overzetting aan te bieden. Op waarlijk meesterlijke wijze wordt er de persoon en het strevenvan Paul Krüger in geschilderd. Met de grootsche en heldhaftige geschiedenis van het Zuid-Afrikaansche volk tot achtergrond, leven wij open ondergang mee, overwinningen en nederlagen van hem die wellicht een der eerlijkste en grootste politieke figuren is geweest der XIXe eeuw. Ook vertaling en uitgave verdienen allen lof. Hugo VAN DE PERRE. E. LENNHOFF, De laatste vijf uren van Oostenrijk. - Hollandia-Drukkerij, Baarn, 162 blz. Eugène Lennhoff was hoofdredacteur van het Weensche dagblad 'Telegraph' dat tot het uiterste den strijd voerde voor Oostenrijks' onafhankelijkheid. Toen de Nazi's het pleit gewonnen hadden, in den avond van den 11n Maart, verliet hij, zooals zoovele andere Oostenrijkers, zijn land als banneling. In zijn boek beschrijft hij op vrij objectieve wijze wat hij, als hoofdredacteur van een belangrijk pro-Schuschnigg blad, te Weenen meemaakte gedurende 'de laatste' vijf uren van Oostenrijk. Hij heeft overigens in zijn verhaal genoeg algemeene beschouwingen over de Oostenrijksche politiek ingeweven om het boven het loutere reportage te verheffen. Een zeer lezenswaardig document dat het 'finis Austriae' tragisch doet meeleven. F. Dr. Leopold WIESINGER, Van Habsburg tot Hitler. - Orbis, Antwerpen, 1938, 184 blz., Fr. 30. De diep-tragische lotgevallen van 't ondergaand Oostenrijk, geschetst door een katholiek getuige, best geplaatst om veel waar te nemen en om er over te oordeelen; van 't 'ondergaand', niet enkel van den genadeslag maar daarbij van al hetgeen dien voorbereidde en uitlegt, van af 1914 en zelfs vroeger. Geschetst met diepe overtuiging, soms met verontwaardiging, maar nooit met benevelende passie. Derhalve objectief? Het is onmogelijk ons tegenwoordig van de objectiviteit van elk oordeel rekenschap te geven. De lezing van dit boeiend werk laat echter den indruk na dat weinigen, in den toestand waarin | |||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||
de schrijver zich bevindt, in ballingschap, evenveel moed en zelfbeheersching hadden gehad om weer te geven niet enkel ware feiten maar de volle waarheid, dat is het volledig complex van feiten, invloeden, subjectieve gesteltenis der leiders, dat ons het gebeurde naar zijn waar voorkomen weergeeft. Daarom is dit werk meer dan een 'actualiteit' die na een paar maanden als verouderd moet aangezien. Dr K. du BOIS S.J. Eugen HADAMOVSKY, Hitler kämpft um den Frieden Europas. - Centralverlag der NSDAP., Munchen, 1937, 271 blz., RM. 4. Dit propagandaboek verplaatst ons in Maart 1936, toen Hitler Duitschlands gedemilitariseerd gebied opnieuw door troepen liet bezetten, ten einde 'gelijkbrechtiging' door te voeren en tevens voorstellen deed tot bevestiging van een bestendigen vrede, inzonderheid door waarborgen aan Frankrijk en aan België aan te bieden en door een akkoord voor te stellen tot bestendiging der westergrens. De Führer is dus bewerker van den vrede evenals van de gelijkberechtiging. Om dit bevatbaar en pakkend voor te stellen, beschrijft de schrijver een kiespropagandatocht dien hij mocht meemaken: 'Mit Adolf Hitler durch alle deutschen Gaue im Kampf für Frieden und Gleichberechtigung'. Vlieggevaar in mistige lucht, stormachtige toejuichingen en toespraken van Hitler wisselen malkaar af. De toespraken zeggen wat de lezer weten moet; de toejuichingen begeesteren hem en het vlieggevaar houdt zijn aandacht gespannen. Een behendig propagandaschrift! Dr K. du BOIS S.J. Maurice BEDEL, Monsieur Hitler. - Gallimard, Parijs, 1937, 92 blz., Fr. Fr. 9. Nog een studie dus - de zooveelste - over Hitler. Naar het gehalte ietwat beter geslaagd dan de doorsnee der vele werken over of rond ditzelfde onderwerp. Zij laat een Franschman aan het woord die op zijn gevoelens afstemt en aldus wil beproeven Hitler en het Nationaal-Socialisme te leeren kennen en begrijpen. Een meemaken van de Reichspartijtagen biedt hem daartoe de gelegenheid. Het motto en het werk: Kraft durch Freude, maar voornamelijk de heerschende opgewektheid en vroolijkheid schijnen den schrijver geweldig te hebben aangegrepen. Kortom, een eerlijke poging die uitgegroeid is tot een eerlijk boek, zonder dat er van een hooge vlucht kan sprake zijn. H. VAN DE PERRE. Georges DUHAMEL, Au chevet de la civilisation. - Coll. Directives, Flamarion, Parijs, 48 blz. Met dit boekje brengt de heer Duhamel ons een nieuwe kritiek op den hedendaagschen toestand der beschaving. Als motiveering zegt hij | |||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||
'dat de volhardende critiek op de beschaving de eerste plicht is van den mensch der 20e eeuw' (blz. 16). In zijn gewonen, zuiveren stijl schetst hij verscheidene ziekteverschijnselen van dezen tijd, om, als Huizinga, te komen tot de bij hem nog aarzelende conclusie dat de nieuwe beleving van het Christendom alleen hulp brengen kan. Op het terrein der diepere oorzaak heeft hij zich niet gewaagd. Evenmin heeft hij getracht het alles tot één geheel samen te binden. Soms zijn bepaalde gevolgtrekkingen te specifiek voor de Fransche cultuur. Het mag ons spijten dat hij geen vergelijking heeft getroffen met andere tijdstippen uit de geschiedenis, zooals cultuurhistorici als Ortega y Gasset en Huizinga. Toch moeten we den heer Duhamel bedanken voor de zuivere formuleering der symptomen en het vestigen der algemeene aandacht hierop. Ook hen die de beschouwingen der cultuurhistorici lazen, zal liet goed doen deze van een geneesheer en bioloog te overwegen. A.H. P. CONSTANTINUS, Minderbroeder-Kapucijn, Schaduwen en Licht. - Zonder uitgever, 286 blz. Onder dezen ietwat mysterieuzen titel heeft de bekende schrijver over Joodsche aangelegenheden een aantal artikelen die in verschillende tijdschriften gepubliceerd waren tot een eenheid gebundeld. Die eenheid is wel niet zoo volmaakt als wanneer zij oorspronkelijk als hoofdstukken van één boek geschreven waren, maar de onderwerpen hangen toch voldoende samen om een uitgave in dezen vorm volkomen te rechtvaardigen. Ik ben ervan overtuigd, dat de lezer veel uit dit boek zal kunnen leeren om een beteren kijk te krijgen op de Joodsche mentaliteit en hun streven, en dat het hem helpen zal om dieper gefundeerd zijn houding ten opzichte van het Jodenvraagstuk te bepalen. Schrijver is uitnemend op de hoogte van de moderne Joodsche literatuur, maar weet ook helder en objectief waar en onwaar in de verschillende theoriën te onderscheiden. Wel moet ik hierbij voegen, dat hij in het eerste deel van zijn boek wel wat erg veel 'literatuur' over zijn lezers uitstort en dat ik me met een zeker wantrouwen afvraag, of de abonnés van Bazuin en Nieuwe Eeuw hem wel getrouw door de duisternissen van zijn bespiegelingen over 'de eningsdrang (sic!) met God' van de Semietische ziel, over de Semietische daadverwezenlijking (!) of de 'Ich-Du-activiteit, scheppend-schepsel, mens-God in de voortdurende voortbrenging of creatie van de daad, de Joodse daad' zijn gevolgd. Uit de aangehaalde woorden, die gemakkelijk met andere als: 'toegekeerdheid, heenneiging, gemilderd, lichamelijke eigenheden die standvastig overerven, een redenering die aldus zich opstelt, ze zullen zich gemakkelijk voelen' en dergelijke te vermeerderen zijn, blijkt wel, dat P. Constantinus in het vervolg er meer aandacht aan zal moeten besteden om zijn taal van zulke on-Nederlandsche uitdrukkingen te bevrijden. Overigens van harte aanbevolen. L. ROOD S.J. | |||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||
KunstKan. R. LEMAIRE, Beknopte Geschiedenis van de Meubelkunst. - De Sikkel, Antwerpen, 1937, 196 blz., 127 illustraties, Fr. 75. In het 'Woord Vooraf' geeft Kan. Lemaire duidelijk het nagestreefde doel te kennen: een vulgarisatiewerk opstellen over de algemeene geschiedenis van de meubelkunst, die op eigen bodem heeft gebloeid. Het werd voornamelijk geschreven voor de leerlingen-meubelmakers uit de hoogere afdeeling van St Pietersambachtschool te Leuven. Dat verklaart eenerzijds dat de aangehaalde voorbeelden bij voorkeur te Leuven werden gekozen en anderzijds dat technische termen over dewelke men eenigen uitleg kon verwachten, niet omschreven werden. Wij meenen dat een lijst van de minder gekende termen het boek voor een nog breederen kring leergierigen nuttig zou maken. Oorsprong en kenmerken van elken stijl worden nauwkeurig omschreven, en tevens in verband gebracht met de beschaving van den tijd en met de bouwkunst. Daarbij wordt de ontwikkeling van het meubeltype niet vergeten. De gevolgde methode is, zooals de schrijver het trouwens zelf zegt, wat schoolsch en de indeeling scherp belijnd, wat echter het werk niet schaadt, wel integendeel. Het werk van den geleerden schrijver, Hoogleeraar te Leuven, verdient warme belangstelling; het zal menigeen in de gelegenheid stellen zich een duidelijk beeld te vormen van de evolutie van het meubel. Het is daarenboven zeer keurig uitgegeven. Ad. JANSEN. | |||||||||||
Recht en politiekG.K. SCHMELZEISEN, Deutsches Recht. - Quelle en Mener, Tubingen en Leipzig, 1938. Het werk is hoofdzakelijk bedoeld als eene encyclopedische samenvatting van het nieuwe duitsche recht, 'ein zusamenfassenden Lehrbuch des neuen deutsches Rechts', m.a.w. als eene inleiding tot de studie van het Recht. Doch wie eene grondig-juridische studie van het duitsche recht wil aanvangen of zijne wetenschappelijke doorvorsching wil toetsen aan de alomheerschende beginselen der Rechtsfilosofie zal dit werk als absoluut-onbevredigend terzijde leggen, en wèl om tal van redenen; om reden van den inhoud: simplistisch; van den toon: onwetenschappelijk; van de strekking: onvertrouwbaar. De Indeeling is de algemeene klassieke, die in haast alle Rechts-encyclopedies wordt teruggevonden. I. Het Duitsche Rechtsbegrip; waarbij vooral het wezen, de eenheid en de bronnen van het Recht behandeld worden. II. De Duitsche Rechtsontwikkeling: Germaansch Tijdvak; Middeleeuwen; Romeinsch Recht; en vooral vol grootspraak: Die Neuzeit. III. De Duitsche Rechtsverhouding. Waarbij vooral de betrekking van | |||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||
het Recht met het Openbaar leven behandeld wordt. Volk en Rijk. Het gemeenrecht. Het Familierecht. De Standen. De toon van het werk past geenszins voor een objectieve of een dialektische studie. Het is zoo lawaaierig opgesteld, meer gesteld op sukses en verovering der gedachten dan op ècht-wetenschappelijke waarde. 'Wohl felt es nicht an guten Beobachtungen. Aber sie alle leben noch zu sehr von der Verneinung des bisherigen, des falschen Denkens.' ...Wie dus de 'nieuwe strekking' door het huidige regiem in Duitschland opgedrongen, niet aanvaardt en verdedigt, is een ouwe heer van 't vorige geslacht geworden. Diezelfde eenzijdige strekking komt meermaals terug vooral waar de schrijver handelt over 'Die Neuzeit'. 'Noch liegt die Zeit der grossen Wandlung nicht hinter uns. Noch stehen wir zwischen den Altem und Neuen.' Dat is de heele leer: wat oud is en door de eeuwen gedragen en geschoold is a priori verouderd en... mis. Naar gelang het nationaal-socialisme en de diktatoriale hervormingen vorderen, groeit dan ook die Neuzeit. Sinds de opkomst van Adolf Hitler zal het Recht dan eindelijk hervormd worden, (zoo stelt het de schrijver althans voor) los van alle materialistische grondslagen waarin het verzwonden was: 'Mit dem Sieg Adolf Hitlers ist auch für die Rechtsgeschichte eine neue Zeit angebrochen' (blz. 168). Vooral zullen in dezen gedachtengang aangemerkt worden de hoofdstukken omtrent Huwelijk en Familie. Het huwelijk is: 'eene door de volksgemeenschap erkende, op wederzijdsche trouw, liefde en achting gesteunde en voortdurende levensgemeenschap (zweier rassegleicher erbgesunder Personen) van twee rasechte en gezonde personen van het verschillend geslacht.' Rekening houdend ook met de nieuwe voorwaarden omtrent ras en gezondheid, worden ook de oorzaken van nietigheid van het huwelijk merkelijk vermeerderd en zal de Staatsambtenaar zonder gewichtige proceduur de verdachte huwelijken zonder meer ontbinden (cfr. verder blz. 204 en volg.). Kortom een werk dat, om zijn eenzijdige strekking, niet als waarlijk wetenschappelijk mag aangezien worden; maar wie naar eene juiste kennis zoekt van de nationaal-socialistische hervormingen aan de hand der wetteksten zelve zal in dit propaganda-schrift veel ontdekken. Zoodat het werk zou mogen heeten 'Duitsche Hervorming' liever dan 'Duitsch Recht'. J. ARTS. R. VANDEPUTTE, Beginselen van Nijverheidsrecht. - Bruylant, Brussel, De Standaard, Antwerpen, 1938, 346 blz., Fr. 65. 'In artikel 7 van de wet van 21 Mei 1929 heeft de wetgever verklaard dat het programma van de Rechtsfaculteiten een leergang in sociale wetgeving en een leergang in nijverheidswetgeving omvat', leergangen die later aan de Handelshoogescholen en aan de Bijzondere Scholen voor | |||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||
Ingenieurs voorzien werden, terwijl 'een bepaling voor beide vakken door de wet niet verstrekt' werd. De schrijver laat in zijn 'Woord vooraf' terecht uitkomen dat dit gemis aan nadere bepaling de professoren in verlegenheid brengt bij het vaststellen van hun programma: vele wetten, grootendeels door sociale bekommernissen ingegeven, b.v. die over het arbeidscontract en over het dienstcontract (van bedienden), zijn immers van zeer groote economische beteekenis en het sociale staat in nauw verband met het economische. Daarom is het niet mogelijk een grens te trekken die op objectieve gronden steunt. Dit willen doen zou zelfs aanleiding kunnen geven tot de valsche opvatting dat het 'sociale' naast en zelfs tegenover het 'nijverheids-' d.w.z. het economische staat. Daarom prijzen wij den Schrijver, professor te Leuven, om de oplossing door hem voor dat netelig vraagstuk gevonden: 'er rest voor een professor van nijverheidsrecht... geen andere uitweg dan een modus vivendi af te sluiten met zijn collega die het maatschappelijk recht doceert'. De gesloten 'modus vivendi' gaf aan den professor in het nijverheidsrecht: 'de intellectueele rechten' (uitvindingsbrevetten, fabrieksmerken en handelsmerken, nijverheidsteekeningen en nijverheidsmodellen, auteursrechten, fabrieksgeheimen, internationale overeenkomsten betreffende de intellectueele rechten); 'het wettelijk statuut van sommige nijverheden'; 'sommige nijverheidcontracten' (het arbeidscontract en het dienstcontract). Over die uitgebreide stof treft de student hier overvloedige inlichtingen aan omtrent de ware toedracht der wetten en andere verordeningen, zooals deze in de eerste plaats uit de rechtspraak kan afgeleid worden. Een werk dat ook den rechter en den advokaat welkom zal zijn, en zelfs den betrokkene, indien hij in de rechtswetenschap thuis is. Een werk waarin de schrijver zich terecht beperkt tot hetgeen hij geven wilde: een handhoek dat het recht bekend maakt zonder te willen tot kritiek overgaan. Dr. K. du BOIS S.J. GISELHER WIRSING, Engländer, Juden, Araber in Palestina. - Eugen Diederichs Verlag, Jena, 1938. Politiek lijkt me een moeilijk vak, maar ik beschouw het als nog een tikje lastiger een objectief oordeel te geven over de waarde van handelingen en woorden en, nóg lastiger, bedoelingen die tot bepaalde politieke feiten hebben geleid. Dat in dit boek een zuiver objectief oordeel wordt uitgesproken, zou ik niet durven beweren. Men hoeft de profetische gave niet in hooge mate te bezitten om te kunnen voorspellen, waarop de waardeering van een Duitsch schrijver in onzen tijd neer zal komen. Kort gezegd: de Engelschen zijn met hun politiek van trouweloos beide partijen te willen bevredigen en zoo hun 'empire' over beide in stand te houden leelijk in de knoei geraakt; de Joden vechten met al hun intriges en geld voor een Jodenstaat in Palestina om wille van de heerschappij van het Weltjudentum; en de Arabieren voeren tegen beiden een nobelen strijd ter bevrijding van hun bedreigde broeders. In deze voorstelling van | |||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||
zaken steekt hoogst waarschijnlijk een stuk waarheid, maar het is uiterst moeilijk uit te maken hoeveel. Ik verklaar mij eerlijk incompetent om de geheime motieven van de Britsche politiek te doorgronden, maar hecht ook geen blind geloof aan de verklaring die Wirsing ervan geeft. Wat de Joden betreft weiger ik echter aan te nemen - en schrijver geeft daar ook geen argumenten voor -, dat alléén geld en wereldheerschzucht zouden kunnen verklaren, waarom de Joden juist in Palestina een eigen staat begeeren; op die keuze moeten naast philanthropische toch wel voornamelijk historische motieven hun invloed hebben uitgeoefend. Tot zulke gedachten worden de Joden door Schrijver blijkbaar niet capabel geacht. Zoodoende blijft zijn boek nogal subjectief en onvolledig. Dit neemt echter niet weg, dat het zeer interessant en leerrijk moet genoemd worden voor menschen die het met een beetje eigen inzicht en kritiek weten te lezen. Palestina is in vele opzichten een brandpunt en zal dat voorloopig wel blijven. Wirsing heeft zich ter plaatse in dat gewirwar goed ingeleefd en een zeer lezenswaardige schets van het verloop van de diverse stroomingen geleverd. Met name zou het goed zijn als de Neo-Sionisten, zooals Wolfgang von Weisl tegen wiens overdreven voorstellingen wij ons in dit tijdschrift April 1937 hebben gekeerd, er kennis van wilden nemen; mogelijk zou het hun heetgebakerdheid wat temperen. L. ROOD S.J. Adv. Maurits LAMBREGHTS, De industrialisatie der Kempen en de hereeniging der Nederlanden. - Lannoo, Tielt, 1937, 67 blz. Fr. 15. Al wie eenigszins is vertrouwd met den politieken strijd om de hereeniging der Nederlanden, kent ongetwijfeld Meester Lambreghts als een hartstochtelijk voorstander van deze hereeniging. In dit teeken staat dan ook deze studie. Zij laat o.m. uitkomen, hoe de nijverheid zich langzamerhand uit het Zuiden noordwaarts verplaatst en hoe het jonge Noord-Belgische nijverheidsgebied geologisch één is met het even jonge Rijks-Nederlandsche in het Zuiden. H. VAN DE PERRE. Prof. Dr. K. MICHAEL, Bauern unterm Sowjetstern. - Blut und Bodenverlag, Reichsbauernstadt Goslar, 1938, 110 blz. Dit werk 'soll zeigen welche Stellung der jüdische Marxismus-Kommunismus-Bolschewismus der Bauerschaft in seinem politischen und wirtschaftlichen system eingeräumt hat'; het is 'in erster Linie für den Bauern selbst geschrieben'. Deze aanhalingen maken ons met doel, aard en strekking van dit werk bekend, een populaire omwerking eener wetenschappelijke studie van den schrijver: 'Die Agrarpolitik der Sowjetunion und deren Ergebnisse' 1936, die steunt op talrijke documenten door de Sowjets zelf gepubliceerd. Vele teekeningen en spotprenten er uit worden hier weergegeven. En rijke documentatie en tevens overvloedig propagandamateriaal. Wie er dieper op in wil gaan raadplege de oorspronkelijke studie. K.B. | |||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||
Paul ROHRBACH, Abriss des Deutschtums im Ausland und in den Deutschen Kolonien. - W. Kohlhammer, Leipzig, 1938, 72 blz., kart. RM. 1,80. Een zeer zakelijke studie over de geschiedenis van de uitbreiding naar buiten en over den tegenwoordigen toestand in 'Grensdeutschtum' (Memel, Sudeten, in België, enz.) en daarbuiten. Heeft vaderlandsliefde soms tot eenigszins eenzijdige beoordeeling gebracht? 't Kon bijna niet anders. De uitdrukking er van blijft evenwel kalm en ook kort: geen holle woorden die nutteloos ruimte innemen en den grond van de zaak verduisteren. Kortom een werk voor ons even leerrijk als voor den Duitscher. Dr. K. du BOIS S.J. | |||||||||||
Taal- en Letterkunde.Frank G. VAN DER RIET, Le Théâtre profane sérieux en langue flamande au Moyen-Age. - Nijhoff, Den Haag, 154 blz., fl. 2,40. Deze thesis waarmee de schrijver promoveerde als doctor aan de Universiteit van Parijs is gewijd aan de studie van de 'Abele spelen'. Zij bevat voornamelijk een verhandeling over de abele spelen in het algemeen; daarna een ontleding en beoordeeling van de vier spelen die in het handschrift van Van Hulthem werden opgenomen. Schrijver tracht daarna het literaire genre van de A.S. zoo nauwkeurig mogelijk te definieeren, en wijdt vervolgens zijn aandacht aan de literaire bronnen. In het laatste hoofdstuk deelt hij mee wat we weten over de opvoering van deze dramatische werken, voornamelijk aan de hand van de oude stadsrekeningen. Schrijver erkent zelf dat hij niet veel nieuws heeft ontdekt. Hij had het inzicht fransche bronnen te ontdekken, daar, zegt hij, het grootste gedeelte van de middeleeuwsche nederlandsche literatuur toch uit vertalingen bestaat van fransche werken. Hij is echter in zijn opzet niet geslaagd en moet, evenals zijn voorgangers, de oorspronkelijkheid der vier gekende abele spelen erkennen. Het woord 'abel' verklaart hij niet, zooals Prof. Verdeyen als 'kunstig', maar eerder als synoniem van 'edel', 'scoon', met een schakeering van 'moraliseerend', 'stichtend'. Als technische studie over de vier abele spelen zal dit boek zijn plaats vinden in de bibliotheek van al wie zich interesseert voor de Middel-Nederlandsche letterkunde. In een volgende uitgave zou men nochtans de storende zegswijze kunnen vermijden: 'Un inventaire... qu'on trouve dans les archives du Bisdom de Gand' (blz. 136). F.D. Wolfgang SCHMITZ, O.F.M., Het aandeel der Minderbroeders in onze Middeleeuwsche literatuur. - Dekker en Van de Vegt, Nijmegen, 172 blz., fl. 4. Alwie zich voor de studie der geschiedenis van de Nederlandsche | |||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||
ascese en mystiek interesseert, weet welke aanzienlijke plaats hier door de Minderbroeders wordt bekleed. Sedert Herp heeft hun Orde ons de meest talrijke mystieke schrijvers in de Nederlandsche taal geschonken, ook nog in de 17de eeuw. Totnogtoe moest de geschiedschrijver zich behelpen met de voor vroeger tijd verdienstelijke bibliographie van S. Dirks. Studies als die van Kruitwagen, Verjans en andere Minderbroeders, als die van Prosper Verheyden over Frans Vervoort, als die van Dr Poukens over Brugman, hebben duidelijk de leemten van dat baanbrekend werk aan het licht gebracht. Pater Schmitz geeft ons een totaal nieuwe bibliographie der Orde in de Nederlanden, voor het tijdvak 1250-1570. Zoowel de Latijnsche als de Nederlandsche geschriften worden behandeld. Schrijver heeft zijn taak over het algemeen schitterend vervuld: zijn werk mag in geen enkele studiebibliotheek ontbreken. Voor de studie der Middelnederlandsche literatuur en der Middelnederlandsche beschaving is het onmisbaar. Hij geeft niet alleen de bibliographie, maar situeert schrijvers en werken in hun tijd, en geeft, in de voetnoten, talrijke verwijzingen, welke voor verdere studie, b.v. voor een thesis, hoogst nuttig zijn en tijdroovende opzoekingen zullen sparen. Na deze algemeene aanbeveling geven wij enkele aanvullingen of verbeteringen. Bij Broer Cornelis (bl. 146) kunnen wij vermelden dat de beroemde Jezuiet Franciscus Costerus, die tusschen 1571 en 1575 tweemaal te Brugge verbleef, een heerlijk getuigenis aflegt voor den gelasterden Minderbroeder. In De tweede Wederlegginge Francisci Costeri... vant tweede boecksken P.P. Cock ketters Calvinist... t'Antwerpen... 1606, na op bl. 13 verklaard te hebben: 'Dus sal ick hier alle onnutte Cocks-klappen laetén vaeren van broer Cornelis', getuigt hij bl. 16: 'Broer Cornelis te Brugge, die ic naemaels gekent hebbe voor een seer geleert ende deugdelijc Religieus bestrijder der ketterijen, wiens voetstappen delen geus niet weirdig en is te cussen...' Schrijver bespreekt met waardeering mijn Vervoort-bijdrage in den Bode van het H. Hart, 1920, 1921, 1922. Het zoo belangrijke fragment: Eucharistisch eerherstel, 1924, bl. 172-173 is hem blijkbaar onbekend gebleven. De invloed van sommige werken op de Woestine in den Bode van het H. Hart, 1921, bl. 26, aangegeven, wordt daar niet alleen als mogelijk voorgesteld, maar als zeker. Men vergelijke nog: de doodstrijd van Jezus (Zie bloemlezing, Prosper Verheyden, bl. 132) met hetzelfde verhaal in: Maria Meertens, De godsvrucht in de Nederlanden I, bl. 147-148, en nagenoeg denzelfden tekst, uitgegeven door P. Stracke in Ons Geestelijk Erf, 1937, bl. 175-176. Vervoort's afhankelijkheid is hier duidelijk. De nauwkeurige vergelijking van de Woestine met sommige plaatsen uit het door P. Stracke uitgegeven passieverhaal dringt zich dan ook op. Want elders blijkt de invloed zeker. In De Pane Angelorum, waar niet alleen een innig gebed op elk hoofdstuk volgt, maar waar doorloopend in alle hoofdstukken de overweging met dikwijls prachtige gebeden doorvlochten is, vinden we, op het einde van het 7de hoofdstuk, den oorsprong van dit werk door | |||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||
Vervoort zelf vermeld. Vervoort zag Keizer Karel in 1640 te Mechelen 'met simpelen cleederen, met een bernerder keersse in zijn hant achter dat gebenedijt heylighe Sacrament in een generael processie met ontdecten hoofde'. 'Waeruyt' vervolgt hij 'dat ick oorsake nam van dyer tijt dit boecxken te scriven'. Wij meenen nog altijd dat Den troost Gods geen werk van Vervoort is (Zie Bode van het H. Hart, 1925, bl. 329). Vooral de taal wijkt in sommige vaste zegswijzen te veel af van de heel karakteristieke taal van Vervoort. Met den schrijver wenschen we van harte dat eindelijk aan dien grooten Minderbroeder de monographie geschonken wordt, die zijn werk, zoowel om den vorm als om den inhoud, toekomt. Moge de schrijver ons in een volgend werk het vervolg van dit boek geven en zijn studie voortzetten tot aan de Fransche Revolutie. Dan zal meer en meer blijken dat sedert Herp de Minderbroeders-schrijvers, als groep beschouwd - wat de mystieke literatuur in de moedertaal betreft - een allereerste, wellicht de eerste plaats bekleeden en ons menig werk van blijvende beteekenis hebben geschonken. R. HARDEMAN S.J. Dr. C.D.J. BRANDT en Dr. M.H. DE HAAN, Het vreemde woord. - W. de Haan, Utrecht, 798 col. Ziehier de tweede druk van het bekende 'Geillustreerd Vreemde Woorden Boek'. Hij is zorgvuldig bijgewerkt en zal dezelfde onontbeerlijke diensten bewijzen als de eerste druk. Al wie de pen hanteert zal er baat bij vinden dit verzorgde werk bij de hand te hebben. 'Het toenemend gebruik van vreemde woorden en termen in couranten, vakbladen of alle mogelijk gebied, lezingen en dergelijke, brengt den lezer of hoorder, die de beteekenis van deze woorden niet kent en toch weten wil of moet, er vanzelf toe om ze in een woordenboek op te zoeken. Dit werk wil hem daarvoor gelegenheid geven.' Hiermee hebben de schrijvers in het voorwoord het voornaamste doel - dat volkomen bereikt werd - uiteengezet. S.L. Prof. Dr. E. BLANCQUAERT en A. VAN DER PLAETSE, Nederlandsche fonoplaten, met tekstboekje. - De Sikkel, Antwerpen. Prijs per plaat: Fr. 40, van het tekstboekje afzonderlijk Fr. 5. De uitgave van deze eerste reeks van zes fonoplaten voorziet in een ware behoefte bij het aanleeren van de moedertaal. De twee eerste zijn korte verhandelingen over de uitspraak van het Nederlandsch. De andere platen geven ons fragmenten uit de werken van G. Blancquaert, Sabbe, Buysse, Van Langendonck, Alice Nahon, V. de la Montagne, De Clercq, Vondel, Bredero: uitstekend materiaal dus voor het opluisteren van onze letterkundige lessen. De uitvoering van de platen is zeer bevredigend: de stem van Van der Plaetse is over 't algemeen duidelijk verstaanbaar, alhoewel het timbre misschien wel wat te dof en de zegging | |||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||
wat te eentonig is. Het ware misschien beter niet steeds dezelfde stem op te nemen. We hopen dat andere reeksen weldra mogen volgen en dat we zoo in staat zullen gesteld worden de mooiste brokken uit onze literatuur, door onze beste declamators voorgedragen, te beluisteren. Dr F. Oskar VAN DER HALLEN, Vijftig jaar katholieke letterkunde in Vlaanderen (1885-1937). - Davidsfonds, Leuven, 1938, 128 blz. Vlot geschreven en volkomen lezenswaard, verzamelt en groepeert deze literair-historische schets tal van bijzonderheden die men nergens bij elkaar vindt. Met recht brengt de schrijver de katholieke kernen naar voren: de Gezelliaansche, de heroïsche, de voor-oorlogsche leiders van Dietsche Warande en Belfort en van Vlaamsche Arbeid, de katholieke dichters omheen Van Nu en Straks, de na-oorlogsche expressionisten en hun opvolgers, het expressionistisch tooneel. Beheerscht en geordend is de materie nog niet; Oskar Van der Hallen kan zijn overzicht nog heel wat bijwerken. Met het oog op een eventueele herziene uitgave, veroorloven wij ons volgende bemerkingen:
| |||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||
Oskar Van der Hallen neme ons deze reserven niet kwalijk. Al zouden wij veel waardebepalingen anders schakeeren, enkele namen méér aangeven (Cuppens b.v., Swerts, Magerman, Van Hoeck, Cruysberghs, Haeck en anderen), de schrijvers anders indeelen: - persoonlijke opinies hebben we hierboven niet voorgesteld. Dit besluit moet ons echter uit de pen: een geschiedenis van de katholieke letterkunde vergt een principiëelkrachtiger greep, een secuurder aesthetisch aanvoelen, meer kennis van de algeheele cultureele traditie en tenslotte een zorgvuldiger uitwerken. Van dit boekje verwachten we dus, liefst zoo spoedig mogelijk, een tweede, geheel herziene, nauwkeurig bijgewerkte uitgave. Em. JANSSEN S.J. E. VAN HEMELDONCK, Dorp in de hei. Geert en Greta. - Thijmfonds, Den Haag, 1938, 304 blz. Uit de overeenstemming van dezen titel met Coolen's Dorp aan de rivier, zal men, met recht, dezelfde inspiratie en structuur afleiden: evenals Coolen vlecht Van Hemeldonck verscheiden geschiedenissen door elkander; evenals Coolen beproeft hij, in den schrijftrant, den volkstoon te vatten. Met zeer veel toewijding schreef hij zijn roman; in het woord toewijding leggen wij de hoedanigheden en de gebreken van zijn arbeid. Ziehier de hoedanigheden: het boek is doorgeurd van liefde voor het dorp Vosselaar en voor zijn bewoners, alle met evenveel belangstelling gadegeslagen als met sympathie geteekend; het glanst van onverholen bewondering; het sprankelt van idealisme. En ziehier de gebreken: het doet even programmatisch en gewild aan; het is met iets te weinig critischen zin geschreven. Onecht-fraai kan de stijl wel eens voorkomen, schematisch en gezocht de typen en avonturen, onvoldoende gefundeerd en een tikje banaal de (trouwens te weelderige) tafereelen. Zoo lijkt het ons dat beminnen en trouwens te eenvormig hoofdzaak blijven, en dat de Kempische menschen elkander minder uitbundig zoenen dan de schrijver het voorstelt. De edele mensch is bij Van Hemeldonck grooter dan de bezonnen artist. Zijn lijvig boek, uitstekende volkslectuur, mist de rustige rijpheid, het organisch volgroeid-zijn, de verscheidenheid van het leven zelf, om, literair, groote waarde te verwerven. Met recht werd het nochtans, als manuscript, in den prijskamp van het Kempisch Landjuweel bekroond: ieder lezer toch laat er zich door boeien en... beter maken. Em. JANSSEN S.J. | |||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||
J. WEINGARTNER, Abälard und Bernhard. - Tyrolia-Verlag, Innsbruck, 380 blz., geb. RM. 5,50. Deze kultuurhistorische roman schildert het levendig beeld van de Middeleeuwsche wereld in vollen bloei en vollen strijd. Boven deze wereld waar het heldhaftige en het lage in schrille tegenstelling naast elkaar bestaan, rijzen de reuzengestalten van Bernhard van Clairvaux en van Abelard. De eerste wil de Middeleeuwen vestigen door ze te zuiveren en door zijne hervorming tracht hij de Kerk te hernieuwen. Abelard is als een modern mensch die door zijne heftige persoonlijkheid de middeleeuwsche orde een oogenblik dreigt te storen. Zijn vermaarde liefdegeschiedenis met zijn leerlinge Heloise die hij zelf heeft verhaald in zijn 'Historia calamitatum' (1133-1136) vormt de hoofdhandeling van dezen roman. De psychologische ontwikkeling van den schrijver van 'Sic et non' wordt duidelijk afgeteekend, langs de hevige bewogen lijn van zijn theologische disputen en zijn liefdeleven tot zijn rustig einde te Cluny en te Marcel-sur-Saone. Deze roman zal door iedereen die een minimum intellectueele vorming geniet met genoegen gelezen worden. F.D. Raymond SEGERS, Stadsrakkers!? - Geloofsverdediging, Antwerpen. Het uitroepingsteeken achter den titel belooft ons dat we hier echte 'stadsrakkerijen' voorgeschoteld zullen vinden; het daaropvolgend vraagteeken doet ons betwijfelen of, met die benaming, alles gezegd is. Neen, het voornaamste zelfs niet; want als de twee studeerende, dichtende, musiceerende, fuivende, politiseerende, even flirtende jonge vrienden Walter Gerrits en Bert Van Kamp beiden in het noviciaat van de Minderbroeders aanlanden: - dat is toch méér dan een 'stadsrakkerij'! Dit Antwerpsche oorlogsverhaal is ons zeer welkom. Wel bestaat het te duidelijk uit losse anecdoten (persoonlijke herinneringen misschien) met touwtjes samengehouden; wel vertelt de schrijver te uitgelaten om zuiver constructief werk te leveren; wel springt hij, romantisch met 'n vers en 'n zwier, over de echte moeilijkheden heen; wel vermengt zijn taal, slordig, het Algemeen Beschaafd met het Sinjoorsch; - maar die jonge Vlaamsche idealisten zijn echt, en het doet ons deugd (ons, menschen van het geslacht van Walter en Bert) de verheffende lucht van onze jeugd nog eens in te ademen. 'Té romantisch, té uitbundig, te weinig critisch en bezonnen' zullen, met recht, menschen van andere geslachten over dit boek oordeelen. Laten zij het daarom toch niet ongelezen! Em. JANSSEN S.J. R. HERREMAN, Het helder gelaat. - Nijgh en van Ditmar, Rotterdam, 36 blz. Herreman heeft zich vroeger meenen te herkennen in de figuur van Don Quichotte, vechtend tegen 'des levens molen... die leed met liefde maalt', maar hoe deerlijk het wentelend lot hem ook ten gronde sloeg | |||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||
en hoe zwaar gebod hij zich ook stelde 'geen waan meer te beminnen', toch bleef even sterk altijd die eendere drang naar het steeds teleurstellende leven: 'En 'k treed ootmoedig, schoon doorwond nog, weer
den ouden weg tot waar de wieken dreigen.
En wierpen zij mij nog en nogmaals neer:
ik zal met onvermoeid vertrouwen stijgen
ten molen op, waar elke windenruk,
die mij versloeg, toch maalde aan mijn geluk.'
Na jaren verschijnt ons H., nog steeds zichzelf getrouw, en de aanhef van 'Het Helder Gelaat' is als een frissche echo van het oude levenslied: 'Waar 't lot ons neersloeg hebben wij 't hoofd opgeheven;
wij hebben in onszelf de ellende niet aanvaard;
onterfden zijn wij, maar ons eigen vreugde waard:
Wij duiken in den droom, wij duiken op in 't leven.'
Deze poëzie is ervaring van een tragische beslotenheid in een wisseling van tegenstrijdige levensmomenten, zonder bevrijdende ontheffing of transcendentie; ook het helder gelaat waar zij naartoe groeit, de geprezen rust, die zoo onzeglijk is, dat zij een 'Vaarwel aan de Poëzie' insluit, blijkt ten slotte om reden van haar louter en besloten menschelijkheid toch maar een 'moeilijke vreugde' te zijn en meer een vrede nemen dan een ware vrede. Toch ligt de waarde van deze soms zeer klassieke gedichten juist in hun levensverbondenheid, die zich om haar ietwat te gewild bewustzijn graag uit onder den vorm van wijsheid. Meerdere gedichten zijn, volgens de mode der laatste jaren, vermoeiend-sexueel; of dit èn de wijsheid èn de poëzie steeds ten goede komt zou ik niet durven beweren: 'De dronkenschap, de drift en nog een sigaret,
wie niet de banden breekt, zal nooit de maat beminnen.'
Heel wat mooier is de dichter, wanneer hij ontdaan van erotische uitstallerigheid tot geestelijker diepte verzinkt: 'Mijn hart weegt van geronnen droomen naar den grond,
waar ik geen weerschijn vindt van sterren die eens blonken.'
en wanneer dan uit de intensiteit dezer gansch innerlijke ervaring een zang ontspringt, ontvallen hem wel eens klanken, die aan Bredero doen denken: 'Zoo is het goed, zoo moet het zijn,
van elk geluk een zachte schijn,
een geur van verre rozen;
ik heb mijn heil aan menig hart,
in vreugde weemoed, vreugde in smart
gezocht, en niets gekozen.'
L. VANDERKERKEN S.J. | |||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||
EconomieHeinrich HUNKE, Grundzüge der deutschen Volks- und Wehrwirtschaft. - Haude und Spernersche Buchhandlung, Berlijn, 1938, 102 blz. Eerste 'Band' eener reeks brochures van propagandistischen aard waarin de schrijver ons geeft: 'die Darstellung vom Wezen und den obersten Prinzipen der nationalsozialistischen Wirtschaftspolitik der Offentlichkeit'. Feitelijk maakt hij ons met het na te streven doel bekend, niet echter met de praktische middelen en wegen om het te verwezenlijken. De uiteengezette beginselen zijn gezond: de economie moet in den dienst staan van het Duitsche volk en niet omgekeerd, met het economisch liberalisme moet dus radikaal afgebroken worden. Meer dan eens kan men bijna op paralelplaatsen uit 'Quadragesimo Anno' en uit 'Caritate Christi' wijzen. Wat wordt echter bedoeld met 'welzijn van het volk' en zullen niet bedenkelijke middelen aangewend worden? Dààr, niet in het hier uiteengezette programma blijft voor ons reden tot ongerustheid. K.B. Technik der graphischen Darstellung. - Verlag des Schweizerischen Kaufmännischen Vereins, Zürich, 1938, 60 blz., Zw. Fr. 2,50. In dit handig boekje heeft de redacteur van 'Büro und Verkauf' verschillende artikels uit zijn tijdschrift tot een geheel vereenigd. Het boekje bespreekt achtereenvolgens: de voorstelling der statistische gegevens; de diagrammen naar oppervlakte en inhoud, met aanduiding der meest voorkomende fouten; het nut dat handel en techniek uit de statistische voorstellen kunnen halen. Het werk gaat uit van een koopliedenvereeniging die blijkbaar geen aanspraak wil maken op wetenschappelijke volledigheid en zich beperkt tot hetgeen den handelaar onmiddellijk nuttig kan zijn. Deze zal dan ook zijn voordeel met de hem aangeboden uitgave weten te doen. J.D. J. KESTELOOT, België's economische bedrijvigheid. - K. Beyaert, Brugge, 1938, 202 blz. Fr. 27,50. 'Leerboek voor middelbaar- en handelsonderwijs' en dat volmaakt beantwoordt aan het doel dat de schrijver zich stelde: aan den student een zeer zakelijk, duidelijk, aanschouwelijk, aantrekkelijk leerboek aan te bieden, waarvan de tekst door talrijke en bijzonder overzichtelijke schetskaartjes en enkele goed uitgekozen illustraties toegelicht wordt. Wij bevelen dit werk niet enkel aan de studenten uit het middelbaar onderwijs aan, maar aan alwie een keurig overzicht verlangt van de economische aardrijkskunde van ons land, m.a.w. van onze 'economische bedrijvigheid' zooals die zich in de verschillende deelen van het land voordoet. Dr. K. du BOIS S.J. |
|