Streven. Jaargang 6
(1938)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
Godsdienstige kroniekMateriaal voor Schriftuurstudie
| |
[pagina 61]
| |
eerste deel schetst het kader in groote trekken: de oude volken van het Oosten (bl. 17-26) en meer in het bijzonder de politieke geschiedenis en beschaving van Egypte (bl. 27-84) en de semietische wereld (bl. 85-135). Het tweede boek geeft de inlijsting van Israël in dat kader (bl. 14). Daar we nu de juiste kennis van Israël moeten opdoen ook uit zijn eigen oorkonden: geschreven en ongeschreven, wordt in dit tweede deel voorop in enkele bladzijden gehandeld over de boeken van het Oude Testament en hun inhoud (bl. 140-142); over de Bijbelverklaring zoowel ongeloovige als geloovige (bl. 143-150); over de uitslagen van den palestijnschen opgravingsarbeid (bl. 151-159). Dan eerst volgt eigenlijk: de inlijsting van Israël in dat kader, waartoe de aandacht gevestigd wordt op de bijzonderste ontwikkelingsmomenten van Gods volk: het ontstaan der wereld (bl. 162-177), - de patriarkentijd (bl. 177-197), - de vestiging van Israël in Kanaän (bl. 198-217), - het koningdom en de profeten (bl. 218-244).
Schrijver waarschuwt dat hij geen werk levert van eigenlijke bijbelkritiek of uitgebreide stelselmatige Schriftverklaring (bl. 13). 'Het overzicht eindigt bij de Babylonische Ballingschap omdat dit belangrijk feit eigenlijk de scheidingspaal vormt tusschen het Israël der Oudheid en een nieuw Jodendom, dat een volledig-nieuwe behandeling vereischt.' (bl. 14). Men zoeke dus in dit werkje geen wetenschappelijke uiteenzettingen en discussies voor specialisten; enkel maar een poging om meer ontwikkelden in te leiden in het lezen, begrijpen en aanvoelen van de oudste brokken uit de geschiedenis van Israël en de Openbaring. Anderzijds is het boek toch ook heel wat meer dan een sommaire bijbelsche Geschiedenis: sommige bladzijden, vooral uit het eerste deel, zullen vele lezers heel wat nieuws openbaren en ook wat studie vergen - wat meer plaatjes, schetsen of kaarten zouden daarom uitstekenden dienst bewijzen.
Wetenschappelijke controversen worden hier en daar aangestipt of in uiterst beknopten (en meteen vaak zeer vereenvoudigden) vorm uiteengezet en besproken; - bv. over de Hyksosinval en -overheersching (bl. 48); over den uittocht van Gods volk uit Egypte (bl. 198-204)Ga naar voetnoot(1). Laat de omvang van | |
[pagina 62]
| |
het werkje en het lezerspubliek niet toe in bijzonderheden te treden, dan kan men zich toch afvragen of de stelling van Wellhausen en zijn school niet een beetje te simplistisch gereduceerd uiteengezet en weerlegd wordt; ook worden de gegevens van de opgravingen al te makkelijk geïnterpreteerd exclusief in gunstigen zin voor het katholieke standpunt zonder gewag te maken van sommige moeilijkheden die uit dezelfde opgravingen voortkomen. Ware het niet goed, voor een meer ontwikkeld publiek ook eventjes de Isaias-kwestie te vermelden? Het tweede deel van het werkje kan zeker niet opwegen tegen het eerste; toch zal het boek in zijn geheel genomen, - en niettegenstaande de zwakke taalGa naar voetnoot(2) -, graag en met vrucht gelezen worden.
* * *
In De Katholieke Bijbel verscheen de voorlaatste aflevering van het O.T. (Ps. 137-150; Prov. Eccl. Cant. Sap. Sir. Is. 1-53, 11). De inleidende nota's op deze boeken zijn wat breedvoeriger dan die van de vorige afleveringen. Wij noteeren vooral de samenvatting van het Hooglied: De woordelijke inhoud spreekt in edele vormen van de liefde tussen een jongeman en een jongmeisje, die in hun huwelijk het hoogtepunt bereikt. De heilige overlevering echter leert ons met zekerheid dat de geïnspireerde schrijver dit heeft bedoeld als een beeld van de liefde tussen God en mens. Dat is de sublieme leer | |
[pagina 63]
| |
van het Hooglied: dat slechts de innigste liefde ter wereld een beeld kan geven van Gods liefde voor den mens. Hierna misstaat zeker niet volgende opmerking: Vooral wachte men er zich voor, in alle onderdeelen van het beeld een toepassing te zoeken in de bovennatuur. Dat opent de weg naar subjectivisme zonder voldoende basis. Het is trouwens in strijd met het karakter van elke uitvoerige beeldspraak, waar steeds verschillende bizonderheden enkel en alleen dienen tot verfraaiing en levendiger voorstelling van het beeld. (ib.) Als stelling tegenover het boek der Wijsheid noteeren we volgende verklaring over de Wijsheid: De goddelijke wijsheid waarvan de auteur spreekt is ook niet de naam van één begrip. Want nu eens is het een eigenschap van God zich naar buiten openbarend in het goddelijke handelen, dan weer is het een persoon met goddelijke eigenschappen. In dit laatste geval heeft men een aanduiding van den tweeden persoon der Allerheiligste Drieëenheid, welk geheim in het Nieuwe Testament verder is geopenbaard. Laten we evenwel van wat dichterbij het boek Isaias inkijken vermits hiermede een nieuw genre in De Katholieke Bijbel aangepakt wordt. P. Himmelreich behoudt de Vulgaat-indeeling van hoofdstukken en verzen zonder omzettingen, hetgeen voor een vertaling zonder kommentaar wel het meest praktische standpunt is. Wanneer men kommentaar of vertaling inkijkt van een boek | |
[pagina 64]
| |
als Isaias, is men natuurlijk benieuwd welke stelling de auteur inneemt tegenover omstreden vraagstukken. Plaatsgebrek laat niet toe hier alle interessante punten aan te raken: toch willen we een paar voorbeelden geven: bij Is. 7, 17 vinden we een beknopt kommentaar over het fel gecontraverseerde teeken van Is. 7, 14: Reeds ingeleid in v. 15-16 wordt vooral in v. 17-25 het teken beschreven, dat Jesaja in vers 14 bedoelt. Hij had gezegd dat God Juda zou redden: zie vers 4-9. Ten bewijze daarvan mocht Achaz een teken vragen. Achaz weigert hooghartig. Hij gelooft niet aan Gods hulp en vertrouwt - zoals de geschiedenis leert en Jesaja wel wist - op hulp van Assyrië. Vertoornd geeft God toch een teken, maar nu een, dat vooral een dreiging is. Wel zal Hij zijn volk redden, nl. door den Messias, maar dan (zooals de vervulling geleerd heeft) niet van politieke, doch van geestelijke slavernij. Dat Juda niet door mensen zou worden gered, zou de verwoesting tonen, die juist kwam van de Assyriërs, waarop Achaz vertrouwde. Over die verwoesting spreekt v. 17-25. Hierop volgt een opmerking over tijdsverhouding van de komst van den Messias en andere gebeurtenissen: Dat de gedachte aan den Messias, die pas veel later kwam, verbonden wordt met de inval van de Assyriërs in Jesaja's tijd, is een eigenaardigheid die veel bij de profeten voorkomt. Zij zien wel wat in de toekomst zal gebeuren, maar de tijdsverhouding tussen die gebeurtenissen onderling schijnt God hun vaak niet te hebben getoond. Meestal spreken zij althans zo, alsof zij de beelden der toekomst in één vlak zien; het tijdsverschil geven zij niet of slechts vaag aan. De verbinding van zulke ver uiteenliggende feiten steunt echter op verband tussen de ideeën. Hier bv. doet de verdrukking van het volk door de Assyriërs den profeet denken aan de geestelijke ellende, waaruit de Messias de mensheid redden zal. (bl. 1173 n. 4). In verband met het teeken noteeren we nog op Is. 7, 21-22: Hier is van de grootste ellende sprake. Zó weinig mensen blijven er over, dat ze van heel weinig vee nog ruimschoots melk zullen hebben. Behalve die melk zal er niets meer zijn dan wilde honing. Zo deerlijk verwoest zal alles dan zijn. (bl. 1173 n. 6). | |
[pagina 65]
| |
Bij onzekere lezing van den massoretischen tekst - wat niet zoo vaak in voetnota aangegeven wordt - schijnt de vertaler zich vooral bij het traditioneele te houden, en boven gissingen verkiest hij dikwijls de lezing van den grondtekst zoodra deze eenige begrijpelijke beteekenis op zichzelf heeft, ook al past die lezing niet best in het algemeen zinsverband of met de wet van het semietische parallelisme; vb. Is. 8, 9; 22, 18; 44, 15 enz. Wat de taal betreft moge de lezer vergelijken tusschen volgende vertalingen: Is. 1, 23
Bandeloos zijn uw vorsten; ze houden het met dieven;
allen azen op geschenken en jagen naar steekpenningen;
zij laten den wees geen recht wedervaren,
voor de zaak der weduwen zijn zij ontoegankelijk.
De Kath. Bijbel bl. 1164.
tegenworstelen doen uw vorsten, en heulen met dieven;
't is al verlekkerd op omkoopgeld en uit op beschenking.
Het recht van de wees handhaven zij niet,
en de zaak der weduwe komt niet tot hen door!
Van Hoonacker bl. 47
Uw vorsten rebellen, en heulend met dieven,
Allen tuk op geschenken, en loerend op fooi;
Den wees geven ze niet wat hem toekomt,
Voor de weduwe neemt niemand het op.
Canisiusbijbeltje O.T. IV, 7
Is. 5, 1-6
1.[regelnummer]
Ik wil nu zingen van mijn geliefde,
het lied van de wijngaard van mijn vriend.
Mijn vriend had een wijngaard
op vette berggrond.
2.[regelnummer]
Hij spitte hem om en zuiverde hem van stenen
en plantte er de beste wingerd.
In het midden bouwde hij een wachtpost
en hakte er een persbak uit.
Nu was hij in afwachting naar de druiven die hij zou leveren.
Maar enkel minderwaardige vruchten bracht hij voort.
3.[regelnummer]
Nu dan, inwoners van Jerusalem en bevolking van Juda,
spreekt u uit over Mij en mijn wijngaard!
| |
[pagina 66]
| |
4.[regelnummer]
Moest er aan mijn wijngaard nog iets gebeuren
wat Ik er niet aan deed?
En als Ik druiven kon verwachten,
waarom bracht hij dan minderwaardige vruchten voort?
5.[regelnummer]
Welnu, Ik zal u laten weten,
wat Ik met mijn wijngaard zal doen!
Wegrukken zal Ik zijn omrastering, zodat het vee er grazen kan,
afbreken zijn ommuring, zodat hij wordt vertrapt.
6.[regelnummer]
Ik zal hem laten verworden tot een wildernis,
onbesnoeid en ongewied; distels en doornen die zullen er groeien,
en Ik verbied de wolken erop te regenen.
De Kath. Bijbel bl. 1168
1.[regelnummer]
Ik wil zingen van mijn Geliefde:
Het lied van mijn Vriend en zijn wijngaard.
Mijn vriend had een wijngaard op een vruchtbare helling;
2.[regelnummer]
Hij spitte hem om, en raapte er de stenen uit weg.
Hij beplantte hem met edelwingerd,
Bouwde er een wachttoren in, en kapte perskuipen uit.
Nu verwachtte hij, dat hij druiven zou dragen:
Maar hij bracht enkel bocht!
3.[regelnummer]
Burgers van Jerusalem en mannen van Juda:
Richt nu tussen mij en mijn wijngaard!
4.[regelnummer]
Wat was er meer voor mijn wijngaard te doen,
Wat ik misschien heb verzuimd?
Waarom bracht hij dan enkel bocht,
Toen ik verwachtte, dat hij druiven zou dragen?
5.[regelnummer]
Ik zal u zeggen, wat ik met mijn wijngaard zal doen!
Ik neem weg zijn omheining: hij wordt kaal gevreten;
Ik verniel zijn muur: hij wordt vertrapt;
6.[regelnummer]
Ik zal hem tot wildernis maken, besnoeid noch gespit;
Distels en doornen schieten er op,
De wolken verbied ik, hem te besproeien.
Canisiusbijbeltje O.T. IV, 14
Is. 53, 3-5
3.[regelnummer]
Door iedereen veracht en verstoten:
een man van smarten, die wèl het lijden kent,
iemand van wien men de ogen afkeert,
dien wij verfoeien, maar geen achting schenken.
4.[regelnummer]
En toch, Hij draagt onze kwalen,
Hij torst onze smarten!
Maar wij zien Hem aan voor een melaatse,
door God geslagen en vernederd.
| |
[pagina 67]
| |
5.[regelnummer]
Toch wordt Hij doorboord om onze zonden,
om onze misdaden wordt Hij gebroken.
Hem treft de straf die ons de vrede brengt:
door zijn striemen worden wij genezen.
De Kath. Bjjbel bl. 1248
3.[regelnummer]
Veracht, en door de mensen verstoten,
Man van smarten, met lijden bezocht:
Voor wien wij ons het gelaat bedekken,
Dien wij versmaden en verachten.
4.[regelnummer]
En toch, Hij draagt ónze kwalen,
En torst ónze smarten;
Maar wij beschouwen Hem als een melaatse,
Geslagen, vernederd door God.
5.[regelnummer]
Om ónze zonden wordt Hij doorboord,
Om ónze misdaden wordt Hij gebroken;
Op Hem rust de straf, ons ten heil,
Door zijn striemen komt óns genezing.
Canisiusbijbeltje O.T. IV, 137
* * *
Over de tweede uitgave van Keulers' 'Bijbelsche Geschiedenis' handelen wij in een volgende kroniekGa naar voetnoot(3). |
|