Streven. Jaargang 5
(1937-1938)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 662]
| |||||
Sociale kroniekOver 't Middenstandsvraagstuk
| |||||
[pagina 663]
| |||||
dezen toestand precies niet van aard in deze meer klaarheid te scheppen. Wat is dan de 'middenstand'? Het woord zelf schijnt het aan te duiden. In den breederen maar ook meest natuurlijken zin er van is de middenstandsklasse deze die het midden houdt tusschen de kapitaalbezittende en de arbeidersklasse. Zooals Dr J. Wernicke het zegt: 'In der Regel gehören zum Mittelstand Personen mit einer über die gewöhnliche, durch die Volksschulen vermittlelte, hinaus gehende Bildung, die in ihren Berufe nicht rein köperliche oder mechanischer Arbeit, sondern mehr older weniger auch geistige Arbeit leisten und die physische oder mechanische Arbeit anordnen, leiten oder beaufsichtigen, ein mittleres Einkommen haben und vielfach auch ein mittleres Kapital besitzen'Ga naar voetnoot(2). De sociale beteekenis van den Middenstand, als evenwichtsfactor tusschen twee extreme, tegenover elkaar staande klassen, is bekend. Valt hij weg zoo dreigen de sociale verhoudingen te ontaarden in een onmeedoogenden klassenstrijd. Het is de macht, maar terzelfder tijd ook de zwakte, van den Middenstand heterogeen te zijn en de meest verscheiden maatschappelijke groepen in zijn schoot te vereenigen, zelfstandigen en niet-zelfstandigen. Onder de niet-zelfstandigen: de ambtenaars, de leeraars, de officieren, de hoogere bedienden en technici; onder de zelfstandigen: de beoefenaars der vrije beroepen, de landbouwers, de ambachtslieden, de kleinnijveraars en kleinhandelaars. De groep der hoofden van klein- en middelmatige nijverheidsondernemingen en deze der kleinhandelaars, vertegenwoordigend respectievelijk ongeveer 15 en 13% van de middenstandsbevolking, maken veel meer dan de andere de belangstelling gaande omdat als het ware daar de zieke plek ligt, bij zoover dat praktisch vrijwel algemeen het middenstandsvraagstuk wordt vereenzelvigd met het vraagstuk gesteld door den toestand van deze groepen - en de werken welke verder zullen worden onderzocht enkel over deze laatste handelen. Aan deze opvatting zijn wellicht de hevige klachten, die van de groepen in kwestie zijn uitgegaan, niet geheel vreemd. Ook is het dit aspect van het middenstandsvraagstuk, met | |||||
[pagina 664]
| |||||
name het probleem van den ambachts- en handeldrijvenden Middenstand, nagenoeg het eenige dat in het politiek daglicht is komen te staan. Evenwel schijnt het niet zoo vanzelf sprekend of dit aspect, zelfs van eng politiek standpunt uit bezien, het meest belangwekkend is. Er bestaat immers niet één middenstandsprobleem, maar een reeks problemen gesteld door den toestand van de zoo uiteenloopende groepen, die den middenstand uitmaken. Deze groepen zijn gekenmerkt niet alleen door de tegenstrijdigheid hunner belangen, maar ook door de verscheidenheid der door hen uitgeoefende maatschappelijke functies. Dient er dan niet evenzeer indien niet meer belang gehecht aan die groepen, o.m. aan de intellectueele werknemers, aan de ambtenaars, aan de beoefenaars van vrije beroepen, waarvan de toestand even zorgwekkend, het sociaal peil hooger, de sociale taak meer beteekenisvol, en bijgevolg de inwerking op de maatschappelijke orde ten minste zoo sterk is als deze van den ambachts- en handeldrijvenden middenstand?Ga naar voetnoot(3) | |||||
Het bestaan van den Middenstand bedreigd?Beweerd wordt dat, zonder krachtige tusschenkomst van de overheid, de middenstand, ingevolge de uitbreiding der grootbedrijven en de toenemende proletarisatie, ten ondergang gedoemd is, waardoor de grondvesten zelf van het sociaal gebouw zouden worden aangetast. Op deze sombere verwachting, in zoo algemeene bewoordingen uitgedrukt, dient heel wat opgemerkt. Eerst en vooral dat wie ze naar voren brengen het geheel van den middenstand, als sociale groep beschouwd, verwarren | |||||
[pagina 665]
| |||||
met een gedeelte er van, nl. met de hoofden der kleine ondernemingen. En zelfs wat deze laatsten betreft mag het niet uit het oog worden verloren dat de concentratie der bedrijven - die het geleidelijk verdwijnen der kleine ondernemingen met zich meebrengt -, door Marx vastgesteld met de voorspelling dat ze steeds verder zou doorgaan, geenszins een algemeen verschijnsel is: de economische bedrijvigheid is te weinig mechanischhomogeen en al te zeer organisch opdat zulks mogelijk zou zijn. Alleen blijkt, onder bepaalde omstandigheden, het grootbedrijf een doelmatiger economisch werktuig te zijn dan het kleinbedrijfGa naar voetnoot(4). Niet zonder reden werd de meening vooruitgezet dat het klein en middelmatig bedrijf niet alleen leefbaar maar zelfs voor verder uitbreiding vatbaar is en dat deze uitbreiding in de lijn ligt van de economische evolutieGa naar voetnoot(4). De tendens naar kwaliteitsproducten met onvermijdelijk vrij geringen afzet en de noodzakelijke marktbeperkingen voor bepaalde waren, b.v. voor vele voedingswaren, schijnt dit te bevestigen. Er bestaat immers een noodzakelijke verhouding tusschen den productie- en distributievorm en den omvang van de markt: groote productie- en vooral distributieondernemingen zijn bijna uitsluitend aan massa-afzet aangepastGa naar voetnoot(5). Ten slotte zij er op gewezen dat de mogelijkheden en de uitbreiding van het onafhankelijke handwerk en van het kleinbedrijf in nauw verband staan met en dikwijls bepaald worden door de ontwikkeling van het grootbedrijf. Beteekenisvol zijn de feiten zelf: in werkelijkheid heeft de middenstand zich in ons land ontwikkeld. Het aantal zijner leden steeg van 1925 tot 1935 met ongeveer 30 t.h. terwijl gedurende dezelfde periode de bevolking slechts met 6 à 7 t.h. toenam. | |||||
[pagina 666]
| |||||
Van ondergang van den middenstand is er derhalve vooralsnog geen sprakeGa naar voetnoot(6). Uit het bovenstaande volgt daarenboven dat het middenstandsvraagstuk dikwijls al te eenzijdig gesteld en bovendien in een denkbeeldig licht geplaatst werd. | |||||
Het vraagstuk van den ambachts- en handeldrijvenden middenstandZooals reeds hooger gezegd, worden meestal deze groepen bedoeld wanneer er gehandeld wordt over den middenstand. In de bladzijden die volgen is ook die beperktere beteekenis aan het woord middenstand gehecht. Dit vraagstuk, m.a.w. dit aspect van het complex middenstandsvraagstuk, is tegenwoordig aan de orde van den dag. Er dient dan ook verder bij stil gestaan. Het valt niet te loochenen dat de middenstand (die middenstand) met zware moeilijkheden te kampen heeft, hoe bezwaarlijk deze ook kunnen omschreven en gemeten worden. Bij het zoeken naar de oplossing van die moeilijkheden moet gesteund worden op reëele feiten; niet op louter subjectieve gegevens. De oplossing van het middenstandsvraagstuk mag bijgevolg niet berusten op politiek-opportunistischen grondslag. Hiervan is de middenstand zich zelf bewust, bij zoo ver dat men onlangs in een zijner organen lezen kon, dat hij niet beter vraagt dan in het gelid te staan, dan te gehoorzamen aan een strenge, doch bevoegde leiding die, zonder zijn grillen in te volgen, noch zijn goedkeuring af te bedelen, de wet zou stellen, rekening houdend met de werkelijke en hoogere belangen van de NatieGa naar voetnoot(7). | |||||
[pagina 667]
| |||||
Het artificieel in stand houden van een sociale groep, geheel of gedeeltelijk, ofschoon hij niet meer aan een sociale behoefte beantwoordt of onbekwaam blijkt te zijn de hem toegedeelde taak te vervullen, is inderdaad een vergissing waarvan de betrokken groep vroeg of laat de noodlottige gevolgen zal te dragen hebben. Betreurenswaardig is het, zoo voor het algemeen belang als voor den middenstand zelf, dat het middenstandsvraagstuk totnogtoe zoo weinig objectief werd behandeld, maar, integendeel, bijna uitsluitend in functie van de noodzakelijk subjectieve klachten der betrokkenen. Tot de Koninklijke Commissaris voor den Middenstand toe heeft gemeend, rekening houdend met de korte tijdspanne die hem werd verleend voor het vervullen van zijn zending (de voornaamste eischen van den ambachts- en handeldrijvenden Middenstand ontleden en aan de Regeering de maatregelen voorleggen, die dezen stand een normale economische en sociale bedrijvigheid waarborge), zijn taak als volgt te moeten opvatten: Kennis nemen van de klachten van den Middenstand; nagaan of ze gegrond zijn, welke de oorzaken er van zijn, welke middelen door den Middenstand zelf tot gezondmaking van den toestand worden voorgesteld en onderzoeken wat hiervan voor onmiddellijke verwezenlijking vatbaar is. Alhoewel begrijpelijk, schijnt deze methode nochtans niet van aard, gezien de subjectieve gegevens waarop ze berust, te kunnen leiden naar een grondige en volledige oplossing van het probleem omdat bij het onderzoek er van het maatschappelijk belang richtinggevend moet zijn. Welnu, de middenstand heeft een sociale rol te vervullen: | |||||
[pagina 668]
| |||||
bepaalde productietakken en bepaalde distributietakken komen den middenstand toe omdat het kleinbedrijf voor deze takken de gepaste vorm is en niet omdat door 't kleinbedrijf totnogtoe deze verdeeling of gene voortbrenging werd waargenomen. In zoover aan den middenstand deze taak toekomt, heeft de samenleving belang bij den bloei van dezen stand en in zoover ook dient deze beschermd. Thans lijdt de middenstand, vooreerst omdat hij zelf technisch niet altijd op de hoogte van zijn taak blijkt te zijn en geen voldoende aanpassingsvermogen vertoont, vervolgens omdat in zijn schoot ongezonde kiemen, uitwassen der ongebreidelde vrijheid, woekeren en tenslotte omdat hij te kampen heeft met buiten hem staande krachten. Dit kan verholpen door een actie van overheidswege. Bijzonder echter door eigenmachtige, opbouwende en moedige werking van den middenstand zelf. Van overheidswege kan de Middenstand beschermd, eenerzijds, tegen de op zichzelf nadeelige werking van sommige grootkapitalistische bedrijven en van bepaalde ongezonde economische praktijken, tegen de naar verhouding overdreven fiscaliteit; anderzijds, tegen oneerlijke handelspraktijken, ondoelmatige recruteering en overbezetting in bepaalde bedrijfstakken. Van hoogerhand dient de middenstand daarbij positief geholpen door het bevorderen zijner algemeene en vakopleiding, door het verzamelen der wetenschappelijke gegevens waarvan de kennis kan bijdragen tot het oplossen der moeilijkheden die hij ondervindt en eindelijk door kredietverleening. De middenstand blijft echter in de eerste plaats op zichzelf, op de ontwikkeling der eigen krachten aangewezen. Is hij thans als een verzwakt en ontzenuwd organisme, dan vermag hij het opnieuw levenskrachtig te maken door een systematische organisatie zijner gelederen, door het afleggen van zijn individualistischen geest, door beroepsvorming en coöperatie, door een soepele aanpassing aan de nieuwe toestanden. Kortom, de redding van den middenstand ligt in het degelijk verrichten van de maatschappelijke taak die hem werkelijk toekomt. Op de overheid rust de plicht de normale, gunstige voorwaarden daartoe te verzekeren. | |||||
[pagina 669]
| |||||
Twee aspecten van het vraagstukThans kan nuttig worden overgegaan tot het onderzoek van wat onlangs verschenen werken leeren. In zijn werk 'De Middenstand in de Staathuishoudkunde' onderzoekt de heer G. HEYMAN den terugslag op den middenstand van de practijken der onvrije economie. Onder deze laatste uitdrukking wordt verstaan: het overdreven protectionisme, de monopolies, de muntdevaluaties, de overspannen economische bewegingen, de zware belastingen, de verkeerd opgevatte beroepsorganisatie, de wanorde in de distributie. Een hoofdstuk is gewijd aan elk dezer verschijnselen en telkens worden de elementaire beginselen der Staatshuishoudkunde, die er betrekking op hebben, breedvoerig uiteengezet. Schrijver wijst op het gevaar deze practijken nog uit te breiden en komt tot het besluit 'dat de vrije economie, in verbeterde rechtskaders, de grootst mogelijke welvaart kan verzekeren, alsmede de grootst mogelijke rechtvaardigheid'. De voornaamste verdienste van dit werk ligt erin, de aandacht te vestigen op het gevaar dat, voor den middenstand, schuilt in zekere tendenzen van 'onvrije economie', waarbij specifieke middenstandsbelangen worden miskend en soms overschaduwd door deze van de grootnijverheid en het grootkapitalisme. Maar heeft de schrijver hiermee, zooals het zijn inzicht blijkt te zijn, 'het vraagstuk van den middenstand in zijn fundamenteele gegevens onderzocht'? Indien het waar is dat 'alle maatschappelijke kwesties natuur-noodzakelijk met de economie verbonden zijn', kan de vraag toch gesteld of een probleem dat, als het middenstandsprobleem, essentieel sociaal is, fundamenteel kan behandeld, wanneer het wordt gesteld op een zuiver economisch plan. Bovendien valt de oplossing van het middenstandsprobleem in zoover het een economische zijde vertoont, en bijzonder als dusdanig, niet alleen te zoeken in het afschaffen van practijken die buiten den middenstand om geschieden, maar eveneens, vooral zelfs, in de aanpassing van den middenstand aan nieuwe toestanden, in de beroepsvorming en in de organisatie. Deze laatste zijde van het middenstandsvraagstuk wordt meer speciaal belicht door F. SIMONET in zijn thesis: 'Le Petit | |||||
[pagina 670]
| |||||
Commerce de détail. - Sa lutte avec le grand commerce de détail'. De schrijver bepaalt vooreerst de oorzaken die het conflict uitlokken: de crisis in beide handelstakken; overbezetting, mangel aan kennis, beroepsbekwaamheid en kapitaal bij den kleinen detailhandel; evoluties in de methode van dien handel. Daarna onderzoekt hij het conflict zelf en wijst hij op de gevaren aan een overdreven reglementeering van overheidswege verbonden om tot het besluit te komen dat de oplossing dient gezocht in het verbeteren van de exploitatiemethodes der kleinhandelaars en bijzonder in de coöperatie. Zijne studie is rijk gedocumenteerd en ze leidt tot positieve besluiten die door de middenstanders verdienen te worden overwogen. Coöperatie schijnt inderdaad voor den middenstand het machtigste verdedigingsmiddel te zijn tegen de ongezonde actie van groote detailhandelsondernemingen omdat ze hem in staat stelt met economisch gelijke wapens te strijden, ten minste indien hij zich specialiseert in de takken van bedrijvigheid die voor hem weggelegd zijn. | |||||
Het nuchtere Noorden wijst den weg aanIn Nederland is de middenstandsbeweging verder gevorderd dan bij ons. Om de organisatie zelf der middenstandsgroepen aldaar beter te leeren kennen is het werk van Dr P.A. VAN DUNGEN: De Middenstandsbeweging in Nederland bijzonder belangwekkend. Schrijver zet achtereenvolgens het ontstaan, de ontwikkeling en den bouw der middenstandsorganisatie uiteen. Drie groote organismen komen bijzonder in aanmerking: de Koninklijke Nederlandsche Middenstandsbond, de Nederlandsche Roomsch Katholieke Middenstandsbond en de Christelijke Middenstandsbond. Elke dezer organisaties heeft een reeks instellingen in het leven geroepen voor de verdediging van de middenstandsbelangen op alle gebied. Een bijzonder hoofdstuk is gewijd aan de door de Regeering gestichte instellingen. Ook dit werk laat uitkomen dat, indien de overheid geroepen is in zekere mate den middenstand te beschermen en te helpen, | |||||
[pagina 671]
| |||||
deze nochtans bij zijn streven naar behoud en welvaart allereerst op eigen kracht aangewezen is. Van kapitaal belang is hier de organisatie, zoo de economische als de sociale. Andere maatschappelijke groepen hebben daarin de ziel hunner heropleving gevonden en het middel om zich door anderen te doen ontzien. Tegenover deze sociale groepen staat ook in Nederland de middenstand ten achter. Dit belet niet dat onze middenstanders van hunne Noorderburen veel kunnen leeren. Een woordje nog over een uitmuntend werk. Het Handboek voor den Middenstand geeft blijk van buitengewonen werkelijkheidszin, bijzondere wetenschappelijke degelijkheid en moedige objectiviteit, bij zoover dat het mag beschouwd worden als een beste leidraad voor een praktische, opbouwende en doelmatige middenstandspolitiek. Na een historische inleiding en een onderzoek van den huidigen toestand van het middenstandsbedrijf, gaat het achtereenvolgens de verschillende middelen ter verbetering er van na: de organisatie van den middenstand; de middenstandsvoorlichting; de kredietverleening aan den middenstand; de bedrijfsordening; de bestaande wetgeving en de verlangde uitbreiding er van wat betreft de vestigingsregeling van het middenstandsbedrijf, de regeling op de winkelsluiting, het afbetalingsbedrijf, uitverkoopen en opruimingen, verkoop door middel van automaten, incasseeren van kleine vorderingen, het cadeaustelsel, prijsbescherming van merkartikelen en de bescherming van kleinondernemingen tegen grootondernemingen. Een kerngezonde geest waait door gansch het werk: het stuurt aan op saneering der middenstandsbedrijven, vakkundige opleiding der middenstanders, opbouwende actie en eigenmachtige aanpassing door den Middenstand zelf; ook op ingrijpen van overheidswege maar enkel in zoover de saneering van het middenstandsbedrijf zulks noodzakelijk maakt.
* * *
Opvallend is het hoe nuchter onze Noorderburen het streven naar ordenen en saneeren van den middenstand bezien in het kader van de steeds groeiende tendens naar meerdere gebondenheid in het economisch leven en naar een bewuste tusschenkomst van de overheid op dit gebied: | |||||
[pagina 672]
| |||||
'Ordening en saneering is zeer uitdrukkelijk niet het overboordwerpen van de huidige economische verhoudingen en het vervangen daarvan door een geheel ander stelsel; het is slechts een poging om met behoud van het bestaande stelsel de euvelen daarvan te ondervangen. Het is dus geen principieel ingrijpen, het is slechts de correctie van de uitwassen van het bestaande'Ga naar voetnoot(8). Het vraagstuk der bedrijfsorganisatie kan hier onmogelijk behandeld. Terloops weze nochtans gewaarschuwd tegen het blindstaren op een tooverformule. De bedrijfsordening kan voor den middenstand een uiterst gewenscht middel zijn tot saneering en heropleving, in zoover ze de organisatie, de coöperatie, de bedrijfstucht en de gezonde handelspractijken kan in de hand werken. Voor hem schuilt echter ook in de bedrijfsorganisatie het gevaar verdrongen te worden door de machtige sociale groepen die bij het verwezenlijken van een formule welke diepgaande wijzigingen in het economisch en sociaal leven kan teweegbrengen, een doorslaanden invloed zouden uitoefenen. Men vergete ook niet dat, om uitslagen op te leveren, een sociale hervorming aan werkelijke nooden en aan een feitelijken toestand dient te beantwoorden. Bij het doorvoeren der bedrijfsorganisatie hoe wenschelijk zij ook mag voorkomen, dient daarmede rekening gehouden. De nuchtere werkelijkheidszin der Nederlanders en hun praktische opbouwende werking leidt wellicht tot meer tastbare uitslagen dan menige holle literatuur.
* * *
Gezien hun actueel belang, moet hier nog op een paar bijzonderheden speciaal de aandacht gevestigd.
| |||||
[pagina 673]
| |||||
Het rechtstreeksche gevolg hiervan is dat het gezond bedrijf verzwakt onder den druk der ongezonde concurrentie. In Nederland is de openbare macht in deze tusschengekomen door het uitvaardigen der vestigingswet. De bedrijfsgenooten zelve bleken, inderdaad, de noodige kracht te missen om zelf regelend op te treden, en ook de juiste sociale mentaliteit die het algemeen belang voor het groepsbelang weet te stellen. Het principe der wet is de regeling van de vestiging naar de bekwaamheid. Zulks zal èn het aantal bedrijfsgenooten doen verminderen èn het vakkundig peil doen stijgen, ten bate van den middenstand en van de gemeenschap.
* * *
Op het gebied van eigenmachtige heropbeuring van den middenstand door coöperatie, vakkundige vorming en organisatie in het algemeen, alsook op dat van doelmatige regeeringstusschenkomst, waarbij de wetenschappelijke onderzoekingen worden bevorderd en de normale voorwaarden worden verzekerd opdat het gezonde kleinbedrijf, op de hoogte van zijn sociale taak, zich rustig zou kunnen ontplooien, wijst het Noorden de richting aan. Deze verdient te worden gevolgd. |
|